Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 116
(2000)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||
A.M. Duinhoven
| |||||||||||||||||||||||||||
1. Ter inleidingIn samentrekkingen van nevengeschikte woorden, woordgroepen en zinnen lijken er elementen te ontbreken:
In het algemeen schrijft men samentrekkingen dan ook aan deletie toe, aan de weglating van gemeenschappelijke elementen. Vooral echter bij zinssamentrekking als in (4) vragen sommigen zich af, of we wel met de weglating van een overbodige constituent te doen hebben.Ga naar eind1 Ontbreekt er een persoonsvorm,Ga naar eind2 of zijn Piet en struiken als opponerende elementen aan het eerste lid toegevoegd? Moeten we een gat in de tweede zin aannemen, of hebben we in syntactisch opzicht met een volledige zij het beknopte subject-predicaatsverbinding te doen? Ten aanzien van de samentrekking op woord- en woordgroepniveau is er weinig discussie. Samengetrokken woordgroepen en woorden worden als gereduceerde verbindingen beschouwd.Ga naar eind3 Bij de beschrijving wordt uitgegaan van de volledige woordgroep met vier elementen waarvan er twee identiek zijn: [ab + ac] of [ab + cb]. De nevengeschikte woordgroepen worden als het ware in elkaar geschoven; het gelijke deel in het midden wordt daarbij weggedrukt: [ab + -c] en [a- + cb]. Wanneer men de samengetrokken vorm in systematisch opzicht van de volledige woordgroep | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||
afleidt, bestaat het gevaar dat men de reductie ook als een activiteit van de taalgebruiker ziet, of dat men de samentrekking als een historisch proces beschouwt. Geen van beide veronderstellingen is waar. In deze bijdrage wil ik trachten vast te stellen, hoe samengetrokken woordgroepen zijn ontstaan: niet door weglating van elementen, doch door herinterpretatie van bestaande drieledige verbindingen: a + b + c ⇒ ab + c of a + bc. Aan deze herinterpretatie ligt de algemene tendens tot synthetisering ten grondslag, die tot vergroting van syntactische constructies leidt. In dit proces zijn ook de betrokken woordsoorten van karakter veranderd: verscheidene categorieën van zelfstandige woorden zijn afhankelijk geworden. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Het zelfstandige adjectiefBekijken we allereerst samentrekkingen met het bijvoeglijk naamwoord, zoals de naam aangeeft, een onzelfstandige woordsoort bij uitstek. Dit type samentrekkingen komen we in alle fasen van het Nederlands tegen:
In deze woordgroepen hebben we telkens met twee verzamelingen te doen, zodat we de twee adjectieven niet als twee nevengeschikte eigenschappen van dezelfde zaken kunnen zien.Ga naar eind4 Gaan we voor het gemak uit van hedendaagse voorbeelden. Dat we in een zin als (2) met samentrekking te doen hebben en met een deletie van bomen, wordt algemeen aangenomen, maar in:
moet het adjectief een losse toevoeging zijn.Ga naar eind5 Het gaat wel om ‘kleine bómen’, maar dat is kennis die we aan de context ontlenen. Er is geen nomen verzwegen. Dit alles ondanks het feit, dat we wel degelijk bomen kunnen toevoegen, en zeggen:
Waarom nu zou (2) (grote en kleine bomen) wèl een samentrekking kunnen zijn, en (7) niet? Wat bedoelen we wanneer we van ‘samentrekking’ spreken? Nemen we aan dat (8) de volledige woordgroep is en dat in (2) een substantief wordt verzwegen? Maar waarom is dat dan in (7) niet het geval? Als er in (2) al een woord ontbreekt, de constructie klinkt niet onregelmatig; het adjectief zonder navolgend substantief is in (2) zelfs vanzelfsprekender dan in (7). En de nadrukkelijke herhaling in (8) is zeker minder gewoon dan de ‘samengetrokken’ vorm in (2). Hebben we in (2) wel met samentrekking te doen? | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||
Wanneer we onder samentrekking ‘weglating’ verstaan, zeker niet.Ga naar eind6 In historisch opzicht is er in (2) geen woord verdwenen. De vorm met twee substantieven (8) is weliswaar altijd mogelijk geweest, maar daarnaast was en is (2) evenzeer bruikbaar. In de twee varianten worden de feiten lichtelijk anders gepresenteerd: in (8) worden de twee verzamelingen afzonderlijk, in (2) worden ze als een eenheid voorgesteld. In die zin zijn de twee verzamelingen ‘samengetrokken’ d.i. ‘verenigd’. Maar wanneer de twee constructies nu van oudsher naast elkaar voorkwamen en er geen substantief is weggelaten, heeft er dan helemaal geen ontwikkeling plaats gevonden? Wat de uiterlijke vorm van (2) betreft niet, maar de inwendige structuur is wel gewijzigd: de verhouding tussen adjectief en substantief is geherinterpreteerd.Ga naar eind7 | |||||||||||||||||||||||||||
HerinterpretatieHet verbogen adjectief bestond uit twee elementen. Het lexicale element gaf de eigenschap aan en het suffix was de oorspronkelijke kern, de aanduiding van persoon of zaak.Ga naar eind8 Het verbogen adjectief was dus op zichzelf een nominale constituent. Een adjectief als kleine betekende, afhankelijk van het genus: ‘kleine mannen, vrouwen of dingen’; en het hing van context en situatie af waarop het pronominale element betrekking had. Heel vaak werd dat door een navolgend nomen aangegeven. Geheel verdwenen is het zelfstandige gebruik van het verbogen adjectief nog steeds niet. Over bomen sprekend, kunnen we zeggen dat is een mooie waarbij mooie ‘mooie boom’ betekent. Op de vraag wat voor bloemen? is het antwoord mogelijk: rode, d.i. ‘rode bloemen’. En armen en rijken betekent zelfs zonder context ‘arme en rijke mensen’. Wanneer we nu het verbogen adjectief als een in wezen zelfstandige formatie beschouwen, heeft een woordgroep als grote bomen aanvankelijk deze structuur gehad:Ga naar eind9
De twee zelfstandige woorden vormden een analytische verbinding; ze bieden de informatie gefaseerd aan. Grote betekent ‘(er zijn) grote objecten’ en bomen vertelt om welke objecten het gaat; dus: ‘grote dingen, bomen’. Met het zelfstandige grote kan het eveneens zelfstandige kleine worden verbonden, en deze ‘grote dingen en kleine dingen’ kunnen achteraf in één keer als ‘bomen’ worden gespecificeerd. Het hangt van de onderlinge verhouding der gesubstantiveerde adjectieven af, of we een samenstel van twee kernen of één samengestelde kern moeten aannemen:
D.i. ‘grote dingen en kleine dingen, namelijk bomen’ resp. ‘grote en kleine dingen, namelijk bomen’. We hebben met twee resp. één verzameling te doen.Ga naar eind10 Of de twee adjectieven nu meer of minder nauw samenhangen, in elk geval gaat het om drie zelfstandige elementen, waarvan de eerste twee door de derde worden gespecificeerd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||
3. Het bepalende adjectiefVele gefaseerde formaties van kern en specificatie zijn ‘gesynthetiseerd’, tot een syntactische eenheid geworden waarin alle informatie in één keer wordt gepresenteerd. Uit deze herinterpretatie resulteerden twee verschillende constructies:Ga naar eind11
Voorbeelden van synthetische woordgroepen met vooropgeplaatste kern (11) zijn: het paleis op de Dam, de weg terug, breed geschouderd; en van synthetische woordgroepen met de kern achteraan (12): de koning, een paar bomen, drie jongens, wat melk, op straat, erg donker.Ga naar eind12 In alle gevallen zijn er twee zelfstandige mededelingseenheden tot één mededelingseenheid geworden, bestaande uit een kern en een bepaling. De informatie wordt nu niet langer in twee onderscheiden fasen gepresenteerd, maar in één keer gegeven. Daardoor doet het er in principe ook niet toe, of de bepaling voor of achter de kern staat.Ga naar eind13 Op vergelijkbare wijze is ook de gefaseerde formatie grote → bomen (‘grote dingen, bomen’) gesynthetiseerd tot de huidige woordgroep:
Aanvankelijk duidde zowel grote als bomen op dezelfde objecten; het waren beide zelfstandige naamwoordgroepen. In de ene mededelingseenheid die er na herinterpretatie overblijft, is het echter niet langer nodig twee keer naar dezelfde zaken te verwijzen. Grote verliest daardoor zijn (pro)nominaal karakter en wordt tot een zuiver eigenschapswoord.Ga naar eind14 Een eigenschapswoord is per definitie ondergeschikt, het bepaalt de eigenaar. Wanneer deze niet langer door het suffix, de buigingsuitgang, wordt aangeduid maar door een afzonderlijk zelfstandig naamwoord, houdt het vooropgeplaatste adjectief de aankondiging in ‘er volgt een nomen’.Ga naar eind15 Dat is voor de woordgroep grote bomen geen enkel probleem, daar het nomen inderdaad volgt; het aankondigende karakter van het adjectief bewerkt in grote bomen de nauwe samenhang die wordt beoogd. | |||||||||||||||||||||||||||
Twee adjectievenIn drie- of meerledige constructies echter veroorzaakt de synthetisering en de woordsoortverandering van het verbogen adjectief een complicatie:
Ook in (14b) kondigt het adjectief grote een nomen aan, maar in plaats daarvan volgt er een tweede adjectief; daarna pas verschijnt het nu tweemaal aangekondigde substantief. In deze complexe woordgroepstructuur zijn met één kern twee afzonderlijke bepalingen verbonden. De verbinding tussen het eerste adjectief en het nomen kan als een ‘tangconstructie’ worden getypeerd (grote...bomen):Ga naar eind16 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||
Er is nog een effect van belang. Terwijl we in (14a) met twee verzamelingen bomen te doen hadden, grote bomen en kleine bomen, suggereert de ene kern in (14b) één verzameling, met twee eigenschappen. Dat is geen bezwaar wanneer de adjectieven elkaar aanvullen, als in:
Wanneer men echter twee groepen bomen op het oog heeft, en dat is bij oppositionele adjectieven als groot en klein allicht het geval, zijn de ‘grote bomen’ niet dezelfde als de ‘kleine bomen’. Dat geeft aan grote toch een zekere zelfstandigheid: we lijken twee woordgroepen te moeten aannemen:
Naarmate nu het adjectief onzelfstandiger wordt, doet zich in de eerste woordgroep het gemis aan een eigen substantief sterker voelen. En wanneer we onmiskenbaar duidelijk willen maken dat het om twee groepen bomen gaat, zullen we het nomen ook toevoegen:
Deze laatste in informatief en syntactisch opzicht volledige constructie versterkt de indruk, dat er in (17) een substantief ontbreekt, dat bomen zou zijn weggelaten. Zo kan men in het huidige Nederlands een ‘gat’ aannemen en, uitgaande van (18), van ‘deletie’ of ‘weglating’ spreken. Deze termen geven echter niet de historische ontwikkeling weer: (17) is niet uit (18) ontstaan; er is geen substantief weggelaten. De oorzaak van de lacune is niet deletie maar herinterpretatie. Trouwens, de deletie-hypothese geeft ook een vertekend beeld van de huidige situatie. Een werkelijke lacune ervaren we in woordgroepen als grote en kleine bomen niet. Deze verbinding is in de meeste gevallen vanzelfsprekender dan (18); we ervaren (17) niet als secundair en afgeleid. Integendeel (18) lijkt een explicitering van (17). Deletie houdt ook geen verklaring in voor de periferieconditie en de identiteitseis, waarover we in § 4 zullen spreken, noch voor de uitzonderingen daarop (zie noten 1, 10, 33 en zinnen als (59)). Naar ik meen, geeft de tangconstructie en de dubbele binding in (15) de structurele verhoudingen beter weer. Daarop komen we terug. | |||||||||||||||||||||||||||
Nut van samentrekkingDe vraag dringt zich op, waarom wij met de imperfecte constructie (17) genoegen nemen. In het algemeen wordt ‘samentrekking’ verklaard uit ‘Sparsamkeit im Ausdruck’ (Hermann Paul); wij zijn ‘zuinig met woorden’ (Van Bart e.a. 1998, hfst. 6).Ga naar eind17 Economisch woordgebruik, hoewel geen oorzakelijke factor, draagt er zeker toe bij dat wij (17) handhaven. Daarnaast werkt de neiging tot synthetisering door die tot vergroting van de woordgroep en tot het ontstaan van samentrekkingen heeft geleid. Synthetisering is een algemene tendens die een grotere complexiteit van de syntaxis | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||
tot gevolg heeft, doordat per mededelingseenheid meer informatie wordt geboden.Ga naar eind18 Naast (16) waarin we met één woordgroep en ook met één verzameling te doen hebben en (18), waarin het onmiskenbaar om twee groepen bomen gaat, maar ook om twee woordgroepen, biedt (17) de mogelijkheid om in één mededelingseenheid twee verzamelingen te presenteren. Een effect op de betekenis heeft deze samentrekking zeker: duidelijker dan in (18) blijkt in (17) wat de twee verzamelingen verenigt, wat zij gemeenschappelijk hebben. En tegen die gemeenschappelijke achtergrond steken de verschillen scherper af. Terwijl de twee verzamelingen in (18) slechts worden opgesomd, zijn ze in (17) geordend en samengevat. | |||||||||||||||||||||||||||
4. Periferieconditie en identiteitseisWanneer we nu zien hoe een samentrekking als (15), grote en kleine bomen, is ontstaan, wordt ook duidelijk waar de periferieconditie en de identiteitseis vandaan komen, die voor samentrekkingen gelden.Ga naar eind19 De periferieconditie houdt in dat het dubbel verbonden element (d.i. het bewaarde deel oftewel de identificator), hier bomen, altijd aan de buitenkant van de samengestelde woordgroep staat, waardoor het ‘begrepen’ oftewel ‘lege element’ altijd binnen in de woordgroep moet worden gezocht.Ga naar eind20 Dat is ook bij voorwaartse samentrekking het geval: bomen in tuinen en bomen in lanen. Ook deze constructie bestond aanvankelijk uit drie zelfstandige elementen:
Zoals in (11) is geschematiseerd, werden tengevolge van de algemene tendens tot synthetisering specificaties tot nabepalingen. Daardoor kennen we naast de gefaseerde, analytische woordgroep bomen, in tuinen ook en vooral de eenfasige, synthetische woordgroep bomen in tuinen, waarin kern en bepaling als een eenheid worden gepresenteerd. De verbinding van nominale constituent en zelfstandige voorzetselgroep wordt tot één complexe naamwoordgroep: NP → PP ⇒ [NP PP]np. Ook wanneer er twee of meer specificaties op een kern volgen, kan daaruit één synthetische woordgroep ontstaan: bomen met wortels en met takken. Hier zal het om één verzameling bomen gaan, die alle wortels en takken hebben. Wanneer de twee nabepalingen echter bezwaarlijk op dezelfde bomen betrekking kunnen hebben, resulteert de synthetisering in een tweedeling:Ga naar eind21
Daar in lanen als plaatsbepaling aan een persoon of zaak moet worden toegevoegd, leggen we als taalgebruiker een verband met het voorafgaande nomen: De tangconstructie die zo ontstaat, heeft een synthetiserend effect: we ervaren de gehele woordgroep als één mededelingseenheid. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||
Doordat we weten dat het mede om ‘bomen in lanen’ gaat, zijn we geneigd in lanen, dat een afzonderlijke verzameling bomen aanduidt, als een naamwoordgroep te beschouwen, waarin echter het nomen mankeert: [bomen in tuinen]np [en - in lanen]np. Ook al gaat de woordgroep niet terug op een formatie met twee keer bomen, door de veranderde structuur lijkt er in systematisch opzicht toch een woord te ontbreken (ab + -c), waardoor we c met a verbinden. Dat de leemte nooit aan begin of eind maar altijd in het midden van de woordgroep moet worden aangenomen, is vanuit de bovenbeschreven ontwikkeling te verklaren. De ‘lacune’ of beter ‘hapering’ ontstaat, doordat twee elementen die semantisch en syntactisch een eenheid vormen, door een derde element worden gescheiden. De scheiding ligt uiteraard in het midden: [ab + -c] of [a- + bc]. Doordat a dan wel c, die met elkaar verbonden moeten worden, reeds aan b gekoppeld is, dwingt deze constellatie tot een, onzichtbare, verdubbeling. | |||||||||||||||||||||||||||
Dubbele binding van de bepalingHet is niet noodzakelijkerwijs de kern die onzichtbaar doch voelbaar wordt verdubbeld; mogelijk is ook dat met één bepaling twee kernen worden verbonden. Dit patroon is ontstaan toen de huidige bepaling nog kern was (vgl. 12). Bekijken we hoe een drieledige formatie als de volgende tot één synthetische woordgroep wordt:
Zin (22a) kan worden geparafraseerd als: ‘oude mensen, mannen èn vrouwen’. In (22b) is de fasering verdwenen en wordt alle informatie in één keer gegeven. Gaat het daarbij om één verzameling oude mensen, dan kunnen we een nauwere samenhang tussen de twee nomina aannemen (‘enkapsis’; zie noot 4):
Heeft men echter twee groepen oude mensen op het oog, dan geeft alleen een zichtbare herhaling of een onzichtbare verdubbeling van het adjectief de betekenis goed weer:
In (22d) worden de twee verzamelingen in twee complete woordgroepen opgesomd; in (22e) zijn de twee verzamelingen in één mededelingseenheid geïntegreerd. De interne verhoudingen kunnen met verbindingslijnen worden aangegeven: We hebben wederom met een tangconstructie en met dubbele binding te doen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||
De identiteitseisDe beschreven ontwikkeling verklaart niet alleen de periferieconditie maar ook de ‘identiteitseis’, die inhoudt dat in een correcte samentrekking het begrepen element dezelfde vorm en betekenis, alsook syntactische positie en functie moet hebben als het bewaarde deel (hier oude). Daar het in samentrekkingen niet om weglating doch om verdubbeling gaat, moet het duplicaat wel identiek zijn met het origineel. De rigoureuze identiteitseis enerzijds en de uitzonderingen anderzijds zijn bij deletie moeilijk te verklaren. Waarom zijn er in losse woordgroepen, afhankelijk van context en situatie, allerlei weglatingen mogelijk en kunnen er in nevenschikkingen alleen identieke elementen achterwege blijven? En waarom is het in sommige gevallen juist niet mogelijk identieke elementen weg te laten:Ga naar eind22
Ook de weglating van een ongelijkvormig nomen in grammaticale formaties als:
lijkt in de deletie-hypothese willekeurig en onverklaarbaar. Gaan we van een drieledige structuur uit, dan kan zowel boom als bomen als een specificatie bij twee nevengeschikte kernen worden begrepen, waarbij de specificatie zich voegt naar het getal van de laatste kern:
Daar grote nog steeds als een gesubstantiveerd adjectief kan dienen, is het verschil in getal tussen de eerste kern en de losse specificatie van geen belang. We hebben hier nog met de oude analytische structuur te doen, al neigen we er toe [een kleine boom] en [twee kleine bomen] als synthetische woordgroepen te zien. De identiteitseis, en de afwijkingen daarvan, zijn in de deletie-hypothese moeilijk te verklaren. Bij verdubbeling (dubbele binding, tangconstructie) echter is het vanzelfsprekend en onvermijdelijk dat de twee elementen identiek zijn. Van Gestel e.a. (1992, p. 204) nemen dan ook terecht aan, dat de periferieconditie en de identiteitseis ‘universeel van aard’ zijn. | |||||||||||||||||||||||||||
5. Het achtergeplaatste adjectiefEen vergelijkbare verdubbeling lijkt ook mogelijk in woordgroepen als (7):
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het lijdt geen twijfel, dat met kleine ‘kleine bomen’ wordt bedoeld, en het substantief kan ook expliciet worden toegevoegd:
Dat betekent echter niet dat we ook hier met samentrekking te doen hebben. Het is mogelijk kleine als een gesubstantiveerd adjectief en dus als een zelfstandige constituent te beschouwen (zie § 2); dan ontbreekt er geen nomen. En zelfs wanneer men in (7) al een lacune voelt: die zit niet binnen in de woordgroep en het gemeenschappelijke deel (bomen) bevindt zich niet aan de buitenkant. We hebben dus in elk geval met een ander soort constructie te doen dan de voorwaartse en achterwaartse samentrekkingen die hierboven zijn besproken. Kenmerkend voor alle eerder besproken gevallen van samentrekking is het feit dat het telkens om twee verzamelingen binnen één mededelingseenheid gaat. De eenheid van de constructie wordt bewerkt door de nauwe samenhang van het eerste en het laatste element van de woordgroep:Zelfs wanneer we kleine in grote bomen en kleine als een onzelfstandig woord beschouwen en op het voorgaande bomen betrekken,Ga naar eind23 de typerende tangconstructie ontbreekt: Zonder tangconstructie geen samentrekking. Het omgekeerde echter is niet waar: in de navolgende woordgroepen met tangconstructie hebben we niet met samentrekkingen te doen: Weliswaar vormen het eerste en het laatste element een tang, maar we missen de essentie van de samentrekking: de twee verzamelingen worden genoemd niet in één maar in twee onderscheiden mededelingseenheden. De tang van adjectief en substantief omsluit een parenthese, een op zichzelf staande woordgroep. | |||||||||||||||||||||||||||
Wat is samentrekking?Samenvattend kunnen we een samentrekking van twee woordgroepen als volgt omschrijven. We spreken van samentrekking, wanneer in twee nevengeschikte | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||
woordgroepen van in totaal drie elementen twee verzamelingen in één mededelingseenheid worden gepresenteerd;Ga naar eind24 een van de buitenste elementen is met de andere twee verbonden:
De asymmetrische structuur met dubbele binding suggereert een lacune. Binnen de tang lijkt eenzelfde element als het begin- of eindelement te ontbreken. Er is echter geen woord weggelaten of geschrapt. Woordgroepen als in (29) doen bovendien aan de realiteit van de lege plaats twijfelen. In grote, en kleine, bomen vormt en kleine een weglaatbare parenthese; in de tang grote...bomen ontbreekt geen element. Het is daarom ook de vraag of we wèl een lacune na grote moeten aannemen in een samentrekking als grote en kleine bomen. Wat we een ‘gat’ of ‘lacune’ noemen, kunnen we beter typeren als het signaal dat de woordgroep nog niet compleet is, als een verbindingsteken. Tweeledige samentrekkingen op woordgroepniveau gaan dus terug op analytische, gefaseerde verbindingen van drie zelfstandige constituenten, waarin twee verzamelingen worden aangeduid:
Uit deze verbindingen zijn vier typen samentrekkingen ontstaan, twee achterwaartse en twee voorwaartse:
De gefaseerde constructies zijn gesynthetiseerd, zodat de twee verzamelingen telkens in één mededelingseenheid worden gepresenteerd. | |||||||||||||||||||||||||||
6. Samentrekking op woordniveauMet de geschetste ontwikkeling in strijd lijken samentrekkingen als in (33) en (34):Ga naar eind25
In dit soort formaties worden geen losse woorden maar woorddelen tegenover elkaar gesteld. Het lijkt uitgesloten dat bijvoorbeeld in- en uitgang uit de gefaseerde structuur (35) zou zijn ontstaan: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||
Synthetisering van (35) levert een samengetrokken voorzetselconstituent op: in en uit gàng. Moeten we dan toch een deletie van -gang aannemen: ingang en uitgang? Nee, ook de samentrekkingen in (33) en (34) zijn door herinterpretatie uit bestaande constructies ontstaan, uit samenstellingen met een tweeledige kern dan wel bepaling. En deze synthetische patronen zijn uiteindelijk te herleiden tot analytische woordgroepen, zoals we zullen zien. Samenstellingen zijn synthetische verbindingen, en synthetische verbindingen corresponderen met analytische woordgroepen. Staat er [een auto → voor het huis] (analytisch) dan kan men daarnaar verwijzen met [de auto voor het huis] (synthetisch). Naast het analytische [kom → binnen] staat de synthetische infinitief [binnenkomen!]. Zo kan van de analytische hoofdzin [zij gaan → uit] de synthetische bijzin [...dat zij uitgaan] worden gevormd. Op vergelijkbare wijze nu kunnen ook [de ingang] en [de uitgang] worden afgeleid van [de gang → in], ‘de gang naar binnen’, en [de gang → uit], ‘de gang naar buiten’. Het aanvankelijk specificerende bijwoord is als een bepaling aan het verbale nomen voorgevoegd. Ook een dubbele specificatie kan voorop worden geplaatst:Ga naar eind26
Zolang de band tussen de bepalingen overheerst, hebben we met één samenstelling en niet met een samentrekking te doen; het gaat om ‘de gang of toegang {naar binnen en naar buiten}’. De formatie kan echter ook worden opgevat als aanduiding van een ingang èn een afzonderlijke uitgang:Ga naar eind27 Naast elkaar zijn er dus twee interpretaties mogelijk: we hebben met één of met twee toegangen te doen, wat de persoonsvorm duidelijk maakt: de in- en uitgang wordt bewaakt resp. worden bewaakt. Er is eenzelfde tegenstelling als tussen (16) en (17):
| |||||||||||||||||||||||||||
ContaminatieDe gelijkenis tussen samengetrokken woordgroepen en samengetrokken samenstellingen is ook de taalgebruikers opgevallen; zij hebben de twee constructies zelfs gecombineerd. In beide soorten samentrekking ligt de belangrijkste scheiding niet tussen de bepalingen en de kern: tegenover elkaar staan de twee verzamelingen. Daardoor komt de eerste bepaling in (38a) en in (38b) min of meer op zichzelf te staan:
Het geïsoleerde eerste deel van de samenstelling wordt als een losse naamwoordgroep ervaren en kan daardoor met het vergelijkbare eerste lid van een woordgroep worden gecoördineerd. Zo komen we aan verbindingen als:Ga naar eind28 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze betrekkelijk jonge (twintigste-eeuwse?) combinatie van woorddeel en losse bepaling, maakt duidelijk dat we formaties als (33) en (34) inderdaad als samentrekkingen interpreteren, waarin niet twee kernen of twee bepalingen maar twee verbindingen van bepaling en kern zijn gecoördineerd. Zo gaat het in vakantie- en a.d.v.-dagen om ‘vakantiedagen en arbeidsduurverkortings-dagen’. Het woorddeel vakantie- op zichzelf kan immers niet met een los woord als vrije op één lijn worden geplaatst: *{vakantie- en vrije} dagen; maar ‘vakantiedagen’ zijn wel vergelijkbaar met ‘vrije dagen’: | |||||||||||||||||||||||||||
7. OntwikkelingenNiet alleen de combinatie van woord- en woordgroepsamentrekking is een jonge ontwikkeling. Ook de samentrekking van samenstellingen in het algemeen is betrekkelijk recent. Ze zijn door herinterpretatie ontstaan uit samenstellingen met dubbele bepaling of dubbele kern, als {in en uit}gang resp. dorps{straten en pleinen}. Deze samenstellingen op zichzelf zijn synthetische formaties met voorbepaling die op constructies met specificatie resp. nabepaling teruggaan. We kunnen de ontwikkeling als volgt schematiseren:
In dit laatste stadium is er een duidelijke overeenkomst met samengetrokken woordgroepen, hetgeen tot combinaties leidt. De vermenging van woord- en woordgroepsamenstelling als in werk- en vrije dagen of vrije en werkdagen is echter nog enigszins gedurfd. We voelen dat de constructie betrekkelijk jong en nieuw is. Maar ook de zuivere woordsamentrekking als in (41d) lijkt pas in het Vroegnieuwnederlands te zijn opgekomen en is eerst in de twintigste eeuw algemeen verbreid. | |||||||||||||||||||||||||||
Twintigste eeuwZestig jaar geleden zag Gerlach Royen (1940-1941) de verfoeilijke ‘afkapstilistiek’ nog als een Duitse hebbelijkheid. Hij verzette zich hevig tegen het ongebreidelde gebruik van formaties als tarwe- en roggeprijzen, zaterdag- en zondagnacht, hout-, kolen-of turfgas, die hij verwarrend achtte, daar men pas achteraf weet dat het om een samenstelling gaat. De constructie is niet Duits van origine, maar het is zeker waar | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||
dat het Duits meer tot synthese neigt dan het Nederlands; en samentrekkingen van samenstellingen (als 41d) zijn ten opzichte van een analytische constructie (als 41a) driedubbel gesynthetiseerd. In een samenstelling als tarweprijs is de aanvankelijke specificatie (de prijs, van tarwe) tot nabepaling geworden (de prijs van tarwe); en deze inhoudelijke eenheid wordt in één woord gevat waarin het bepalende deel aan de kern voorafgaat (tarweprijs); de analytische woordgroep wordt dus tot een synthetische woordgroep en dan tot een samenstelling:
Ook samentrekking is een vorm van synthetisering: twee verzamelingen worden niet in twee maar in één woordgroep gepresenteerd; zo kan de prijs van tarwe en de prijs van rogge als tarwe- en roggeprijs worden aangeduid. | |||||||||||||||||||||||||||
MiddelnederlandsIn het Middelnederlands komen we samengetrokken samenstellingen zelden of nooit tegen. De coördinatie van de complete samenstellingen is gewoon, ook in gevallen waarin wij een samentrekking zouden prefereren:
| |||||||||||||||||||||||||||
VroegnieuwnederlandsOok in het Vroegnieuwnederlands zijn samengetrokken samenstellingen nog zeldzaam; meestal gaat het om constructies waaraan structuur (41c) is toe te schrijven. Dat is al vaker opgemerkt; zo tekent het WNT (6, 1613) ten aanzien van in en uitgaan aan: ‘In de meeste gevallen vormen in en uit niet [...] met gaan eene samenstelling, maar behooren [...] als eene op zich zelf staande bijwoordel. uitdr. bij elkaar’. De tweeledige bepalingen bestaan vooral uit combinaties van bijwoorden, al komen er ook vaste paren van nomina voor, vaak synoniemen en antoniemen. Enkele van de onderstaande voorbeelden kunnen echter reeds als een samentrekking (41d) worden geïnterpreteerd:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||
In het laatste voorbeeld vormen de Kruispoort en de Sint-Janspoort, als de twee noordelijke poorten van Haarlem, een paar. Toch gaat het duidelijk om twee verschillende poorten, zodat de interpretatie als samentrekking zich opdringt: de Kruispoort en Sant Janspoort. Het voorkomen van de nevenschikking der twee volledige samenstellingen ondersteunt de herinterpretatie. | |||||||||||||||||||||||||||
8. ComplementenDe oude verhouding echter van tweeledige bepaling plus kern dan wel bepaling plus tweeledige kern werkt tot op heden door. Er zijn nog steeds veel gevallen waarin we de twee bepalingen als een eenheid moeten zien: {metsel- en aannemers}bedrijf, {ijzeren staal}industrie, {radio- en televisie}zaak (zie Bakker 1968, p. 143-147). Ook in gevallen dat we wel degelijk een dubbele binding, dus een samentrekking, kunnen aannemen, ervaren we toch een sterke samenhang tussen de opponerende bepalingen resp. kernen. In het algemeen kunnen we zeggen, dat samentrekkingen aanvaardbaarder klinken naarmate de nevengeschikte elementen gemakkelijker als elkaars complementen kunnen worden gezien, die tezamen de hele groep vormen.Ga naar eind29 Het gaat in alle gevallen om twee tegengestelde categorieën binnen één geheel, om alternatieven. Nu hebben twee bepalingen bij één kern (als in in- en uitrit, openings- en sluitingstijden) vrij gemakkelijk een opponerend en subcategoriserend effect, daar in de kern het overkoepelende begrip wordt genoemd. Zijn er twee kernen (als in ?ingang en -rit), dan ligt dat moeilijker. Zoals de ANS (1997, p. 1565) opmerkt, zijn de mogelijkheden voor voorwaartse samentrekking als in (34) beperkt. Alleen wanneer de kernen een vanzelfsprekende en stereotiepe tweedeling presenteren, is de samentrekking aanvaardbaar: woordvorm en -inhoud, boekenschrijvers en -lezers, huizenkopers en -verkopers, filmmakers en -kijkers. Hoewel dierenbeul als het tegengestelde van dierenvriend kan worden beschouwd, is dierenbeul of -vriend geforceerd, doordat de begrippen geen vast paar vormen; het zijn geen stereotiepe alternatieven. Hoewel de verschillende bepalingen bij een en dezelfde kern vanzelfsprekend een tegenstelling bewerken, geldt ook hier dat zij elkaar moeten complementeren, zoals in en uit, broeder en zuster, dag en nacht dat doen. Doordat de twee bepalingen een eenheid vormden, konden ze als één samengestelde bepaling in een samenstelling dienen. Wanneer nu een samenstelling als {dag en nacht}werk eenmaal als een samentrekking wordt geïnterpreteerd, als een samenvatting van ‘dagwerk en nachtwerk’, gaat het complementerende karakter van de bepalingen op de nevengeschikte samenstellingen over: dagwerk en nachtwerk vormen elkaars complement.Ga naar eind30 Om dezelfde reden is ook dames- en herenfietsen zonder meer correct. Maar brom- en sportfietsen of kinder- en racefietsen is bevreemdend: de samentrekking omvat niet alle fietsen die er zijn.Ga naar eind31 Woordsamentrekking blijkt geen deletieproces, waarbij het gelijke element in nevengeschikte samenstellingen wordt geschrapt. Dan zou ook een samentrekking als in (45) acceptabel moeten zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||
We weten zeker dat het hier om tuinkabouters en dus om samentrekking gaat; er is ook een overeenkomst tussen de twee producten, die in dezelfde winkel verkocht worden en beide voor de tuin zijn bestemd. Toch is de verbinding gekunsteld: tafels en kabouters noch tuintafels en tuinkabouters zijn bekende alternatieven; ze vormen geen vast paar. Terwijl er geen enkel bezwaar is tegen de nevenschikking van tuíntafels en tuínkabouters, is tuintáfels en -kabóuters bevreemdend, doordat gesuggereerd wordt dat (tuin)tafels en (tuin)kabouters elkaars complementen zijn, dat ze samen één categorie vormen. In samentrekkingen op woordniveau, en op woord- en woordgroepniveau, gaat het steeds om een oppositie van elkaar complementerende verzamelingen. Anders dan in een samentrekking op woordgroepniveau zijn de nevengeschikte elementen op woordniveau elkaars alternatieven; vandaar het nadrukkelijke oppositionele accent (vgl. ANS 1997, p. 1565 sub 5). De sterke samenhang is te verklaren vanuit de herkomst der constructie. De samentrekking op woordniveau is door herinterpretatie ontstaan uit een samenstelling van twee nauwverbonden elementen met één bepaling of kern. En deze synthetische constructie kan worden herleid tot een uit drie elementen bestaande analytische woordgroep. | |||||||||||||||||||||||||||
9. De zinskernAlle samentrekkingen in woorden en woordgroepen die we tot nu toe hebben bezien, zijn te herleiden tot drieledige structuren en er is geen vierde element gedeleerd. Geldt deze conclusie nu ook voor samentrekkingen waarbij een persoonsvorm is betrokken? Doordat het verbogen werkwoord met het subject verbonden is en de kern vormt van het predicaat, lijken we in de meeste gevallen waarin Vf ontbreekt, met samentrekking op zinsniveau te maken te hebben. Bij zinssamentrekking zijn er geen woorden of woordgroepen verbonden; voor- en nazin hebben delen van syntactische of informatieve eenheden gemeenschappelijk. Dubbel verbonden zijn niet woorden of woorddelen, maar constituenten en in vele gevallen combinaties daarvan:
Zelfs in eenvoudige zinnen, waarin alleen het tweede werkwoord lijkt te ontbreken, hebben we slechts ogenschijnlijk met de samentrekking van woordgroepen te doen:
Werkwoord en object vormen geen woordgroep in strikte zin: dan zouden de woorden tezamen één zinsfunctie moeten vervullen. Bovendien, wanneer we aan de voorzin een bepaling als vandaag of graag toevoegen, blijkt die bepaling ook voor de nazin te gelden: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zinssamentrekking blijft hier buiten beschouwing. Wel zij nog aandacht besteed aan de verbinding van subject en persoonsvorm, welke woordgroep de functie van zinskern kan vervullen. | |||||||||||||||||||||||||||
Subject en persoonsvormDe persoonsvorm was in oorsprong een zelfstandige nominale formatie, de samenstelling van een werkwoordstam als bepalend element en een pronominale kern. Een vorm als zingt betekende ‘hij of zij zingt’. Dit zelfstandige gebruik van de persoonsvorm kennen we in het Nederlands nog slechts in enkele relicten als zegge en schrijve, d.i. ‘ik zeg en ik schrijf’. In het algemeen moet de persoonsvorm worden vergezeld van een expliciet subject: het meisje zingt of zij zingt. Dat was reeds in het Middelnederlands het geval, maar in enkele constructies kan de zelfstandige persoonsvorm nog worden aangewezen. Zo staat Vf in (51) en (52) nog op zichzelf, ook al wordt het in Vf besloten subject reeds expliciet genoemd:Ga naar eind32
Ook zinnen zonder expliciet subject waren niet zeldzaam:
Bovendien kwam de subjectloze persoonsvorm nog vaak voor in het tweede lid van nevenschikkingen, en dat is nog steeds het geval: Jan rookt en drinkt [S Vf + Vf] en drinkt en rookt Jan? [Vf + Vf S]. Hier hebben we met een combinatie van twee persoonsvormen en één subject te doen. Het omgekeerde, één persoonsvorm met twee subjecten is slechts mogelijk wanneer de subjecten elkaar uitsluiten:Zo ook: niet Jan maar Piet zingt. Formaties als Jan en Piet zingt of zingt Jan en Piet? komen niet voor, doordat het gebonden subject -t slechts door één persoon gespecificeerd kan worden.Ga naar eind33 Mogelijk zijn uiteraard wel {Jan en Piet} zingen en zingen {Jan en Piet}? waarin Jan en Piet als een eenheid moeten worden gezien, als één samengesteld subject. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||
10. Eén subject en twee persoonsvormenDe vraag die ons hier interesseert, is hoe de verbinding van één subject en twee persoonsvormen als in:is ontstaan. Hebben we ook hier met de herinterpretatie van een drieledige woordgroep te doen? In het algemeen neemt men in zinnen als deze, deletie van een tweede subject aan:
Opvallend is het feit dat het tweede subject kan worden weggelaten, ook wanneer in de voorzin inversie optreedt en in de nazin niet.Ga naar eind34 Toch lijkt dat niet in alle gevallen mogelijk:
In het Middelnederlands werd het patroon [S + Vf + Vf] ruimer toegepast dan tegenwoordig. Behalve in zinnen als (57)-(62) en de corresponderende bijzinnen kon het subject van de nazin ook achterwege blijven wanneer het niet als subject maar in een andere functie in de voorzin voorkwam:Ga naar eind36
In alle zinnen lijkt vóór de tweede persoonsvorm hi te ontbreken, dat echter niet met het subject van de voorzin correspondeert. In de laatste zin slaat Elegast (hi) Eggeric (hem) het hoofd af, zodat deze dood uit het zadel valt. In het huidige Nederlands is een kale persoonsvorm alleen mogelijk, wanneer de subjecten in voor- en nazin gelijk zijn. Deze syntactische beperking zal geleidelijk aan zijn ontstaan doordat meerduidige verbindingen als in (66) werden vermeden. In zinnen als (63)-(66) kunnen we niet van samentrekking spreken, daar een herhaling van het subject niet mogelijk is. Er is in syntactisch opzicht geen dubbele binding, geen tangconstructie. Een onzichtbare verdubbeling van het subject is ook niet nódig, want er is vóór of na de tweede persoonsvorm geen lacune. Er ontbreekt geen onderwerp want dat ligt nog in de persoonsvorm besloten. We hebben, kortom, in de nazin nog te doen met de zelfstandige persoonsvorm. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||
11. Nevenschikking zonder samentrekkingIn het Middelnederlands is de overgang waarneembaar van de zelfstandige persoonsvorm met ingesloten subject naar de van een expliciet subject afhankelijke Vf. In de overgangstijd die eeuwen heeft omvat en die nog niet geheel is afgesloten, stonden deze twee mogelijkheden naast elkaar:Ga naar eind37
De persoonsvorm als samenstelling van werkwoordstam en pronominaal suffix kon nog op zichzelf de zinskern vormen, waarin subject en werking als één geheel worden gepresenteerd: zingt betekende ‘er zingt iemand’. In een nadere bepaling kon het subject eventueel worden gespecificeerd: iemand zingt, het meisje (Vf → NC). Wanneer de persoon in de mededeling centraal staat, wordt die als uitgangspunt genomen en voorop geplaatst: het meisje, zij zingt (NC → Vf). Dit frequent voorkomende tweeledige patroon werd geleidelijk aan als één mededelingseenheid ervaren, waarbinnen de dubbele verwijzing naar het subject overbodig werd. De persoonsaanduiding binnen Vf vervaagde; de persoonsvorm gaf nog slechts de werking aan en de NC werd als het eigenlijke subject ervaren: [NCs Vf]. Tezamen vormen expliciet subject en persoonsvorm de kern van de zin. In het algemeen was dit zinspatroon reeds in het Middelnederlands de regel. Daarnaast kwam echter nog de zelfstandige persoonsvorm voor, hetgeen waarneembaar is in gevallen dat een specificatie van de persoon niet mogelijk of niet nodig was. In nevenschikkingen vooral kan het subject bij de tweede persoonsvorm ongenoemd blijven wanneer het al bij het eerste tot uitdrukking is gebracht, als subject of anderszins. Er ontwikkelt zich in eerste instantie dit patroon:
Doordat de tweede persoonsvorm in syntactisch opzicht volledig is, ontstaat er geen syntactische band tussen het expliciete subject en de zelfstandige Vf. Doordat we met een samenvoeging van twee zelfstandige zinnen te doen hebben, heeft verandering van woordorde in de voorzin geen invloed op de nazin. Naast (68) komt ook het patroon (69) voor, als in (58) dit wiste Pieter ende sendde:
En getuige zinnen als (59) en (70) is dit patroon nog steeds gangbaar:
Kijkt en sprak zijn subjectloze werkwoorden. Wanneer we echter het in de persoonsvorm besloten subject willen expliciteren, staat het vóór Vf:Ga naar eind38
Het feit dat zinnen als deze mogelijk zijn, bewijst niet dat we in (59) en (70) met deletie te doen hebben en met een uitzonderlijk soort samentrekking.Ga naar eind39 Hier werkt nog steeds de oude toestand door, al beginnen we die opmerkelijk te vinden. Er heeft namelijk nog een andere ontwikkeling plaats gevonden, die wèl tot samentrekking heeft geleid. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||
12. Nevenschikking met samentrekkingSamengestelde zinnen als de volgende met het patroon [S Vf] & [Vf] kunnen nog op een andere manier worden begrepen:
Zeker wanneer het subject als topic enigszins apart staat, kunnen de twee persoonsvormen als successieve specificaties worden beschouwd:
Dit patroon, dat gelijk is aan (32), is ons inmiddels bekend als de basis voor samentrekkingen als: bomen in tuinen en in lanen; groene bomen en struiken en met bomen en struiken. Daar een specificatie een voorafgaande kern vereist, is met het subject zowel de eerste als de tweede persoonsvorm verbonden. Doordat de zinskern [S Vf] algemeen wordt, voelt men voor de tweede Vf een lacune en ontstaat er een syntactische binding met het expliciete subject: Daar de toevoeging van een subject mogelijk is:
wordt er in (74) een deletie aangenomen. Ten onrechte: het gaat in (74) resp. (75) om twee verschillende mededelingen. In (75) worden de twee gebeurtenissen nadrukkelijk gescheiden en afzonderlijk gepresenteerd; in (74) is de samenhang tussen de twee gebeurtenissen sterker: de twee werkingen worden in één mededelingseenheid aangeboden. Daarnaast is het ook nog mogelijk de twee werkingen als een eenheid te zien:
Ervaart men in (77) toch een scheiding tussen de twee werkingen, dan ontstaat er een leemte na struikelde: het werkwoord kondigt een subject aan, dat na het tweede werkwoord volgt. We hebben wederom met een tangconstructie en dubbele binding, dus met samentrekking te doen: | |||||||||||||||||||||||||||
13. Toevoeging van zelfstandige VfDaarmee zijn de mogelijkheden tot variatie nog niet uitgeput. Ook binnen de comment kunnen de twee werkingen gescheiden worden gepresenteerd:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||
En in (81) en (82) hebben we weer met twee zelfstandige zinnen te doen, waarbij aan (81) structuur (69) moet worden toegekend:
Dit patroon met een in tweede instantie toegevoegd tweede werkwoord is ook mogelijk wanneer het subject voorop staat:
In de laatste twee zinnen en in de meeste zinnen hierboven kunnen we niet van samentrekking spreken. Alleen in (74) en (78) hebben we met dubbele binding te doen. In de zinnen (79), (81) en (83) moet de subjectloze persoonsvorm nog als een zelfstandige constituent worden beschouwd. In (79) zijn de twee werkingen tezamen aan plotseling toegevoegd, wat een zekere samenhorigheid bewerkt. In (81) en (83) vormt het vallen een geheel nieuwe gebeurtenis, die afzonderlijk wordt gepresenteerd. Vandaar dat deze constructie nog steeds wordt gebruikt, wanneer er een duidelijke fasering is tussen de twee werkingen: bij een sterk consecutief verband,Ga naar eind40 of wanneer de tweede werking onverwacht is of in tegenspraak met de eerste werking. Doordat het subject ontbreekt, krijgt de werking alle aandacht. Nog steeds dus is het mogelijk de subjectloze persoonsvorm in het tweede lid van een nevenschikking als een zelfstandige constituent te zien, al zullen we er toe neigen waar mogelijk ook de tweede Vf met de eerder genoemde S te verbinden. | |||||||||||||||||||||||||||
14. BesluitIn het algemeen worden samengetrokken woordgroepen, bestaande uit twee kernen en één bepaling of twee bepalingen en één kern, afgeleid uit een nevenschikking van twee leden met elk twee elementen:
Hierboven is betoogd, dat aan dit soort samentrekkingen verbindingen van drie zelfstandige elementen ten grondslag liggen, die in twee configuraties voorkwamen:
Door synthetisering der constructie, de overgang van zelfstandige specificatie(s) naar afhankelijke bepaling(en), ontstond er een syntactische band tussen a en c, een tangconstructie: Met één element zijn nu de twee andere verbonden. Deze asymmetrische bouw wekt de indruk van een lacune, hetgeen tot de algemene deletiehypothese heeft geleid. Vergelijking echter met ‘volledige’ nevenschikkingen maakt duidelijk, dat juist de samengetrokken vorm ongemarkeerd is, en herhaling van het gelijke element de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||
constructie een ongewone nadruk geeft. Dat pleit tegen deletie, niet alleen in historisch opzicht, maar ook binnen de nu geldende systematiek. Ook in het hedendaags Nederlands geeft de tangconstructie en dubbele binding als in (30) de interne verhoudingen binnen de woordgroep beter weer dan deletie of weglating. De ontstaansgeschiedenis doet zich nog gevoelen in de huidige taaltoestand. De gegeven verklaring houdt in dat het verbogen adjectief, net als het bijwoord (→ voorzetsel), het telwoord, de lidwoorden, deelwoorden en voornaamwoorden aanvankelijk zelfstandige constituenten waren. Dat geldt ook voor de persoonsvorm, die zelfstandig naar een plaatsvindende werking kon verwijzen,...en dat in vele nevenschikkingen nog doet. Een zin als:
die geen tangconstructie bevat en die dus niet aan de periferieconditie voldoet, kunnen we niet als een samentrekking beschouwen. Kijkt is nog een zelfstandige zinskern met ingesloten subject: ‘je kijkt’. En zo kan de persoonsvorm ook in (84) nog worden begrepen:
Hier is echter ook een samentrekking mogelijk: dan is kijkt een onzelfstandige, van je afhankelijke constituent; de twee werkingen worden als een eenheid gepresenteerd. We kunnen hier dus al dan niet een syntactische verbinding leggen tussen je en kijkt.Ga naar eind41 Net als de persoonsvorm kan ook het adjectief nog een zelfstandige constituent vormen. Zo is kleine in: grote bomen en kleine een gesubstantiveerd adjectief. In grote en kleine bomen echter neigen we ertoe een verband tussen grote en het door het adjectief aangekondigde bomen te leggen, waardoor een dubbele binding en een tangconstructie ontstaat:Dezelfde structuur kunnen we ook aan samengetrokken samenstellingen toeschrijven: Ook dit patroon kan uiteindelijk tot een drieledige analytische structuur worden herleid:
Naar het voorbeeld van (87) zijn synthetische formaties als zon- en feestdagen gevormd. Woordgroep- en woordsamentrekkingen kunnen ook worden gecombineerd, wanneer de twee leden althans elkaars complementen zijn en tezamen de hele categorie aanduiden (als in particuliere en overheidsinvesteringen). De ontwikkeling van vaste woordgroepen als [Adj. N] en [S Vf] heeft tot de verdwijning geleid van het verbogen adjectief en de persoonsvorm als zelfstandige constituenten. Daardoor zijn er ook ‘samentrekkingen’ ontstaan: drieledige formaties met twee nevengeschikte elementen zijn geherinterpreteerd als tangconstructies met dubbele binding. Samentrekking zonder deletie.
Adres van de auteur: Wladimirlaan 11, nl-1404 BA Bussum. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||
|
|