| |
| |
| |
Signalementen
Etymologisch woordenboek / J. de Vries, F. de Tollenaere; met medew. van A.J. Persijn. - 20e dr. / herz. en aangevuld door F. de Tollenaere. - Utrecht: Het Spectrum, 1997. - 463 p.; 22 cm
- 1e dr.: Utrecht [etc.]: Het Spectrum, 1958. - (Aula-boeken; 6).
ISBN 90-274-5659-3 Prijs: ƒ 74,90
Deze twintigste druk van het Etymologisch woordenboek (EW) - geen derivaat van J. de Vries, Nederlands etymologisch woordenboek (NEW), zoals het onlangs nog werd gekwalificeerd door W. Pijnenburg in zijn bespreking van Weijnens Etymologisch dialectwoordenboek (TNTL 114, p. 357); immers de eerste druk van EW dateert van 1958 en die van NEW van 1972 - bevat meer dan 200 aanvullingen en verbeteringen en ruim 450 nieuwe trefwoorden. Tot de omgewerkte artikelen behoren onder andere februari, narwal, neuken, wiegelen, wrikken en zigzag. Onder de nieuwe trefwoorden bevinden zich onder meer bekaaien, hardvochtig, keppeltje, sandwich, taaislijmziekte, zoenen en zoldering. Voorts is het aantal artikelen dat voorzien is van een datering, dat wil zeggen het jaar waarin het woord voor het eerst is aangetroffen, aanzienlijk uitgebreid.
Opvallend is dat van de 2,5 bladzijden die De Tollenaere bij de twintigste druk als voorwoord heeft geschreven er bijna een hele pagina wordt gewijd aan de inconsequente nieuwe spelling waar hij ‘niet bijster mee ingenomen is’. Vooral de tussen-n moet het ontgelden. Deze nieuwe druk getuigt van de grote etymologische kennis en werkkracht van Felicien de Tollenaere, woordenaar in hart en nieren.
Hans Heestermans
| |
‘Reizen in den geest’; de boekenwereld van Guido Gezelle / Samenstelling Ludo Vandamme; teksten: Els Depuydt [e.a.]. - Brugge: Stad Brugge, 1999. - 208 p.: ill.; 30 cm
Prijs niet opgegeven
Honderd jaar geleden werd Guido Gezelle in Brugge geboren. Dit feit werd in 1999 herdacht met een tentoonstelling in de Openbare Bibliotheek van zijn geboortestad onder de titel ‘Reizen in den geest’. De catalogus van deze tentoonstelling hoort in de boekenkast van elke Gezelle-liefhebber thuis.
Aan de eigenlijke tekst van de catalogus gaan drie artikelen vooraf: over de bibliotheek van Gezelle in het Gezelle-archief, over drukkers en uitgevers rond Gezelle en over de Belgische missiebeweging in de negentiende eeuw. Daarna volgt een kijkje in de boekenverzameling van Gezelle. Voor deze tentoonstelling werden boeken geselecteerd die Gezelle toelieten te ‘reizen in den geest’. Gezelle las boeken in vreemde talen of over oude culturen en verre landen. Hij maakte aantekeningen en verwerkte zijn gegevens in zijn literatuur, woordverzamelingen en artikelen.
De tentoonstelling was ingedeeld in 24 ‘reisonderwerpen’. We vinden bijvoorbeeld bij het onderdeel Nederland ‘De dichtwerken van Bilderdijk’ uit 1856-59 (15 dln), de ‘Volks-Almanak voor Nederlandsche katholieken’ uit 1880 en twee autografen: een van Gezelle en een van J.A. Alberdingk Thijm, gevolgd door een beschouwing over Gezelle als poezielezer, over de inspiratiebronnen van Gezelle (Vondel en Bilderdijk) en over Thijm die Gezelle in Nederland introduceerde. Zo staan er in deze catalogus 24 boeiende miniatuurtjes.
Hans Heestermans
| |
| |
| |
In Den Haag geschied: 750 jaar in verhalen en beschouwingen / samenst.: Han Foppe. - Den Haag: Sdu Uitgevers, cop. 1998. - 308 p.: ill.; 24 cm
ISBN 90-12-08563-2 Prijs: ƒ 49,90 (gebonden)
In 1998 vierde Den Haag het feit dat het 750 jaar geleden ontstaan is. De verhalen en beschouwingen in deze bundel getuigen in de meeste gevallen van de liefde die de auteurs voor onze hofstad hebben. Het is een aangename, pretentieloze bundel geworden, geschikt voor iedereen die de weduwe van Indië een warm hart toedraagt. Alle bijdragen in deze bundel zijn uiterst plezierig te lezen. Er zijn populair-wetenschappelijke bijdragen in te vinden, zoals over Hofcultuur en hofvermaak (Jeanne Verbij-Schillings), over Convivium over Diderots verblijf in Den Haag (Piere H. Dubois), over Louis Couperus en Den Haag (Frédéric Bastet) en over Jhr. R.F. Groeninx van Zoelen (1889-1979) (Igor Cornelissen). Maar er zijn ook fictieve bijdragen bij, waarin Den Haag in ieder geval de toneelruimte biedt, al is niet zelden het decor slechts in de verte als Haags te herkennen, zoals in Een deftig feest van F. Springer. Heel informatief zijn ook de artikelen van Henk van Gelder over De parel aan de Noordzee, Het Kurhaus-Cabaret en Marita Mathijsens gesprek met mr. Thorbecke (Wacht op mijn daden). Andere bijdragen zijn van de hand van Pieter Stokvis, Martin Hartkamp, Jacques Kruithof, Philip Markus, P.F. Thomése, Graa Boomsma, Ethel Portnoy, Willem Brakman, Helga Ruebsamen, Nicolette Smabers en Geert Mak. Een flink aantal foto's en illustraties geeft dit jubileumboek een extra feestelijk karakter.
Maarten Klein
| |
Jeesten van rouwen ende van feesten: een bloemlezing uit de Lancelotcompilatie / onder red. van Bart Besamusca. - Hilversum: Verloren, 1999. - 240 p.: ill.; 24 cm. - (Middelnederlandse tekstedities; 6)
ISBN 90-6550-048-0 Prijs: ƒ 29, -
Dit boek bevat na een algemene inleiding door de redacteur acht fragmenten uit de Lancelotcompilatie die door een team tekstbezorgers zijn uitgegeven. Er zijn twee fragmenten opgenomen uit de Lanceloet (Lie, Brandsma), een uit de Perchevael (Oppenhuis de Jong), twee uit de Queeste vanden Grale (Besamusca & Brandsma, Kuiper), een uit Walewein ende Keye (Hogenbirk), de hele tekst van Lanceloet en het hert met de witte voet (Zemel + Besamusca) en tenslotte een fragment uit Arturs doet (Gerritsen + Oppenhuis de Jong). Alle fragmenten worden als leestekst met woordverklaringen gepresenteerd en zijn voorzien van een uitleiding, die altijd literairhistorische informatie bevat en soms ook appreciërende opmerkingen.
De inleiding is beknopt, maar geeft zeer helder de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de Lancelotcompilatie weer en plaatst bovendien de gekozen fragmenten in de codex als geheel. De fragmenten zijn om verschillende redenen gekozen. Zo worden kernmomenten uit de geschiedenis van Arthur en de graal weergegeven (de verwekking van Galaat; de bekering van Lanceloet, het wegwerpen van Excalibur vlak voor Arturs dood), maar andere fragmenten belichten een bijzonder aspect van de mentaliteit in en achter de Arturromans (de twee soorten liefde, de rol van het avontuur, dapperheid en bescheidenheid, ridderschap). Daarbij is de keuze zo gemaakt dat ook de bijzondere rol van Walewein in de codex goed uitkomt. En tenslotte zijn de fragmenten geselecteerd om een aanvulling te vormen op recente edities en vertalingen.
De woordverklaringen zijn ruim bemeten en duidelijk, de uitleidingen informatief en vaak enthousiasmerend. Bovendien bevatten zowel de inleiding als de uitleidingen goede verwijzingen naar verdere literatuur. Als iemand dit boek buiten een universitaire context gebruikt, zal hij het misschien betreuren dat er niet fragmenten zijn opgenomen van alle romans in de Lancelotcompilatie. Zo iemand zal zeker getroost worden door de prijs. En voor het universitaire onderwijs is dit boek zonder meer een aanwinst. Een goed initiatief, op voortreffelijke wijze uitgevoerd.
Paul Wackers
| |
| |
| |
Teksten als koopwaar: vroege drukkers verkennen de markt: een kwantitatieve analyse van de productie van Nederlandstalige boeken (tot circa 1550) en de ‘lezershulp’ in de seculiere prozateksten = the development of the main presentation characteristic of early secular books in the Dutch language, printed in the Low Countries before 1550 / door Peter M.H. Cuijpers. - Nieuwkoop: De Graaf, 1998. - 400 p., 46 p. pl.: ill.; 25 cm. - (Bibliotheca bibliographica Neerlandica; 35)
- Ook verschenen als proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1998.
ISBN 90-6004-439-8 Prijs: ƒ 180, -
In Teksten als koopwaar: vroege drukkers verkennen de markt onderzoekt Peter Cuijpers in hoeverre de drukkers die in de periode vanaf ca. 1470 tot ca. 1550 actief waren, hun Nederlandstalige teksten geschikt hebben willen maken voor onervaren lezers. Omdat hun boeken een marktartikel waren, opent de studie met een drietal hoofdstukken over het drukkersbedrijf. In hoofdstuk 1 schetst Cuijpers de opkomst van de boekdrukkunst. Hij bespreekt onder meer de techniek van het drukken, de mobiliteit van de drukkers en de verkoopprijzen van de boeken. Aanvankelijk waren de uitgaven bijzonder duur, maar tussen 1480 en 1490 daalden zij stevig in prijs, waardoor zij binnen het financiële bereik van redelijk welgestelden kwamen. In hoofdstuk 2 wordt een beeld gegeven van de boekenproductie in de onderzochte periode. Tot 1490 nam het aantal titels toe, daarna zakte de productie in, om pas vanaf 1520 weer te groeien. Het aantal Nederlandstalige boeken bedroeg de gehele periode door tussen 25 en 35 procent van het totale aantal titels. Wat de formaten betreft, de dure foliodrukken raakten na 1485 snel in onbruik. Tussen 1490 en 1525 waren Nederlandstalige boeken door hun formaat (octavo) vaak goedkoper dan de Latijnse drukken, die in meerderheid kwarto's waren. Centra van boekproductie waren Antwerpen (na 1520 extreem overheersend), Deventer/Zwolle, Leuven en Holland (o.a. Delft, Gouda en Leiden). In hoofdstuk 3 blijkt dat Willem Vorsterman de productiefste drukker geweest is, gevolgd door Henrick Eckert van Homberg. Tekstinhoudelijk onderscheidt Cuijpers drie categorieën Nederlandstalige drukken: religie (70% van de productie), educatie (20%) en vermaak (10%; een beknopt overzicht van de bijna 200 titels biedt bijlage 1).
In de rest van zijn boek, de hoofdstukken 4-8, beperkt de auteur zich tot twee Nederlandstalige tekstsoorten: verhalend proza (6,5% van de productie) en artesteksten (16,7%). In afwijking van de grote aantallen octavo's (doorgaans religieus van inhoud) was voor deze drukken het duurdere kwartoformaat de regel. Met behulp van een steekproef (de titels zijn alfabetisch geordend in bijlage 2 opgenomen) bestudeert Cuijpers de presentatiekenmerken. Kijkend naar onder meer de lengte van de hoofdzinnen, het aantal gebruikte zinstypen en het percentage samengestelde zinnen (toegelicht in bijlage 3) concludeert de auteur dat artesteksten relatief makkelijk leesbaar waren en verhalende teksten gemiddeld makkelijk noch moeilijk. Er zijn geen aanwijzingen dat de drukkers dit verschil als een probleem ervaren hebben. Zo blijken zij de gehele periode door en voor beide tekstsoorten het systeem van interpunctie zoals dat in de handschriften functioneerde, ongewijzigd te hebben gelaten (cijfers worden gegeven in bijlage 4). Verder werden abbreviaturen door drukkers niet gezien als een mogelijk probleem bij het lezen. In de periode tussen 1470 en 1550 gebruikten zij onveranderlijk veel en verschillende afkortingen, die door de zetters benut werden om uitgevulde regels op lengte te krijgen (vgl. ook bijlage 5). Andere presentatiekenmerken, zoals het lettertype, het gebruik van houtsneden en de markering van hoofdstukken en paragrafen, bevestigen de indruk dat de vroege drukkers zich niet ingespannen hebben om de leesbaarheid van hun teksten op een of andere wijze systematisch te bevorderen.
De studie wordt afgesloten met een literatuurlijst, een lijst van grafieken en tabellen, een Engelse samenvatting en een aantrekkelijke appendix met 46 platen.
Bart Besamusca
| |
| |
| |
Het ‘Album J. Rotarii’: Teksten van de hand van Johan Radermacher de Ouden (1538-1617) / ed. C.A. Binnerts-Kluyver, Karel Bostoen...[et al.]. - Hilversum: Verloren, 1999. - 96 p.: ill.; 24 cm
ISBN 90-6550-047-2 Prijs: ƒ 35, -
Na Bonis in bonum, een overzicht van leven en werk van de zestiende-eeuwse koopmanhumanist Johan Radermacher de Oude, is nu een selectie van de handschriften uit Rademachers bezit uitgegeven. De groep editeurs, die onder leiding staat van Karel Bostoen en ook al voor Bonis in bonum tekende, koos voor dit eerste deel de eigen stukken van Radermacher senior uit de handschriftcollectie. Van de teksten is zowel een, goed leesbare, afbeelding uit het handschrift als een transcriptie opgenomen; ze gaan vergezeld van commentaar en tekstkritische aantekeningen.
In de inleiding licht Bostoen aard en belang van het album Rotarii - de verlatijnsing van de naam Radermacher - toe. De meertalige verzameling bevat een aantal interessante stukken, zoals de oudstbekende versie van enkele psalmvertalingen van Marnix van St. Aldegonde en een gedicht van Hugo de Groot voor zijn zwager Jan van Reigersbergh. Dat de collectie bij elkaar is gebleven, is vooral te danken aan de zorg van de familie, die waarschijnlijk ook het initiatief nam om haar in te laten binden. Wanneer dat gebeurde is onbekend, maar zeker is dat na de dood van Radermacher senior (in 1617 te Middelburg) nog verschillende stukken zijn toegevoegd; in de negentiende eeuw waren het er in totaal 76. De laatste telg die de verzameling in bezit had, was Daniël III Radermacher, een vriend van Betje Wolff. Dat hij de calvinistische levensinslag van zijn voorvader inmiddels voor de vrijmetselarij had verruild, belette hem niet bij testament te bepalen dat de verzameling als geheel voor het nageslacht bewaard moest blijven. Via enkele tussenschakels - door Bostoen zo goed mogelijk gereconstrueerd - belandt het handschrift in de universiteitsbibliotheek van Gent, waarschijnlijk in of na 1882.
De selectie biedt onder meer een korte familiekroniek, deels in het Latijn, deels in het Nederlands gesteld, en een afschrift van een middeleeuws poëticafragment uit de dertiende-eeuwse Poetria Nova van Geoffroi de Vinsauf. Verder zijn er enkele uitgesponnen gedachten, zoals bij de perikoop op Maria Magdalena en een lofzang op de arbeid, die de luie jeugd moet prikkelen. Een epigram over de mieren heeft dezelfde strekking; tot het kortere werk behoren ontwerpen voor grafschriften, deviezen en rijmpjes op voorwerpen en voor bijdragen aan alba amicorum.
Een technisch vernuftig auteur is Radermacher niet. Het belang van het album schuilt vooral in het beeld van de intellectuele koopman-geleerdenkring, en van de persoonlijke signatuur van de contribuanten. Zo schreef Radermacher in 1607 een fel protestrefrein tegen een - verder onbekend - bruiloftsdicht dat hem blijkbaar te nadrukkelijk de klassieke goden boven de christelijke God prees. De zaak lokte meer reacties uit: een jonge vrouw spoort haar vriendenkring aan het geloof boven de gunsten van de dichter van het oorspronkelijke bruiloftsdicht te stellen. Radermacher neemt deze tekst op in zijn verzameling, wat erop kan duiden dat hij van zijn dochter Anna was. De zaak maakt nieuwsgierig naar het overige werk in het album Rotarii, van de hand van familie en vrienden van Radermacher senior. Voor netwerkenonderzoek is dit soort materiaal een goudmijn.
Lia van Gemert
| |
Emblem books in Leiden: a catalogue of the Collection of Leiden University Library, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde and Bibliotheca Thysiana / onder red. van A.S.Q. Visser, P.G. Hoftijzer, Bart Westerweel. - Leiden: Primavera Pers, 1999. - 190 p.: ill.; 25 cm
ISBN 90-74310-53-2 Prijs: ƒ 69,90
Precies 539 titels van boeken vol verzinnebeelde wijsheden, aansporingen, lessen en vermaningen bevat deze rijk geïllustreerde deelcatalogus van embleemboeken in de Universiteits- | |
| |
bibliotheek Leiden (UBL) en door de UBL beheerde collecties. Hoewel de strekking van emblemata meestal stichtelijk of educatief is, blijken de plaatjes niet altijd even braaf. Dat laten de afbeeldingen van enkele scabreuze prenten ongegeneerd zien. Op het plaatje van de ‘hoer-jaegher’ (p. 25) is de hand die de fraai uitgedoste heer onmiskenbaar in zijn kruis heeft liggen ooit weggecensureerd onder een forse vlek inkt. Doet die heer echt wat de kijker van nu (en toen) denkt dat hij doet? (De vraag laat maar weer eens zien, hoe averechts censuur kan werken.) En, vraagt de gebruiker van de catalogus zich wellicht af: is deze prent alleen in dit exemplaar gecensureerd? Komt hij ook voor in de andere in de bibliotheek aanwezige uitgaven van dat boek? Het antwoord op dergelijke vragen valt helaas buiten het bestek van deze catalogus.
Van alle embleemboeken, alfabetisch op auteur of titel (voor anoniemen) geordend, worden auteur, titel, plaats van uitgave, uitgever/drukker en jaar van verschijnen gegeven, gevolgd door gegevens over formaat, aantal pagina's, titelpagina, aantal illustraties en de maker daarvan. Alles voorzover te achterhalen aan de hand van het boek zelf. Wat merkwaardig genoeg bijna nergens vermeld wordt, is om welke druk het gaat. Waar van toepassing, volgen nog andere gegevens: vertaler, de taal/talen waarin de teksten bij de prenten gesteld zijn, en bijzonderheden van het betreffende exemplaar, bijvoorbeeld ‘provenance’, de (in)compleetheid, aanwezigheid van handschriftelijke notities. Het boek besluit met vier registers: op uitgevers/drukkers/boekverkopers, op ‘artists’, op plaats van uitgave en op jaar van uitgave.
De samenstellers zijn pragmatisch te werk gegaan: uitgezocht is welke van de titels in de bibliografieën van Mario Praz en John Landwehr in de onderzochte collecties aanwezig zijn. Zoals de samenstellers erkennen, sluit deze werkwijze nieuwe vondsten uit. Om dit te ondervangen, werden ‘some random checks on certain key words in the digital catalogues of the library’ uitgevoerd, maar zonder resultaat. Over de gebruikte ‘key words’ worden we niet ingelicht. Zeker is dat op die wijze digitale catalogi nazoeken een enorme klus is, gezien de uiteenlopende terreinen waarop embleemboeken zich begeven: liefde, geschiedenis, mythologie, religie, evangelie, om enkele te noemen. Ook de vele verschillende spellingen moeten zo'n digitale zoektocht wel bemoeilijken. Het is dan ook niet vreemd, dat het enige ‘hitherto unrecorded emblematic work’ niet digitaal boven water gekomen is. (Lezer, let op: ‘Not in Praz; not in Landwehr’ - zie bijv. catalogusnrs. 4-7, 266, 287 - betekent naar ik vermoed niet dat de titel daar niet voorkomt, maar de betreffende druk. Alleen bij nr. 481 betekent het, blijkens p. 15, n. 18, dat het om een in die bronnen niet genoemde titel gaat.)
‘Unrecorded emblematic works’ lijken me om nog een andere reden moeilijk te traceren. Hoewel de samenstellers niet vaststellen wat een embleemboek is, vragen zij zich wel af ‘if such a category [als “emblem book”] exists at all’ (p. 15). Zij volgden Praz' ‘broad conception’ van het ‘emblem book’, wat betekent dat, behalve de onzekere categorie van ‘emblem books proper’, ook boeken over hiëroglyfen, emblematische fabelboeken ‘and other related works’ zijn opgenomen. Dat is zo vaag, dat je je afvraagt hoe je een nog onbekend embleemboek zou moeten identificeren.
Elke (deel)catalogus is een gids die de gebruiker door een specifieke verzameling leidt, niets meer en niets minder. De geïnteresseerde moet uiteindelijk zelf de boeken ter hand nemen. De individuele onderzoeker is natuurlijk het meest gebaat bij de beschikbaarheid van specifieke deelcatalogi op meerdere collecties, zodat vergelijking en planning van onderzoek mogelijk is. Wat dat betreft, is het te hopen dat het Leidse voorbeeld navolging zal vinden. Een niet minder belangrijke functie van een deelcatalogus is ook, dat hij beginners een eerste introductie biedt op een bepaald terrein of leken nieuwsgierig kan maken. En daar is de catalogus van Emblem books in Leiden heel in het bijzonder in geslaagd, niet in de laatste plaats door de vele prachtige en intrigerende illustraties.
Anna S. de Haas
| |
| |
| |
Dit eene brein: opstellen over werk en dichterschap van J.H. Leopold / J.D.F. van Halsema. - Groningen: Historische Uitgeverij, 1999. - 332 p.; 22 cm
ISBN 90-6554-332-5 Prijs: ƒ 65, -
J.D.F. van Halsema heeft een aantal belangwekkende artikelen geschreven over de dichter J.H. Leopold (1865-1925). De Historische Uitgeverij heeft nu een groot deel van die artikelen gebundeld en uitgegeven onder de titel Dit eene brein. Opstellen over werk en dichterschap van J.H. Leopold. Behalve zes eerder gepubliceerde stukken bevat de bundel ook twee nieuwe bijdragen. In het korte ‘Vooraf’ schrijft Van Halsema dat elk opstel in het boek zelfstandig gelezen moet kunnen worden. Anderzijds wil hij door middel van de chronologische volgorde van de stukken ook een ontwikkeling laten zien van zijn benadering van Leopold. Die ontwikkeling verloopt, globaal gezien, van interpretatief en intertekstueel onderzoek naar een breder onderzoek waarbij ook cultuurhistorische en biografische aspecten aan de orde komen. Met andere woorden: Van Halsema verlegt de contextuele grenzen van de literaire tekst steeds iets verder.
De eerste bijdrage in de bundel is het - inmiddels klassieke - artikel ‘Enkele bronnen van Leopolds Cheops’, dat voor het eerst verscheen in TNTL in 1975. ‘Cheops’ is een van de meest becommentarieerde gedichten uit de twintigste-eeuwse Nederlandse letterkunde, en Van Halsema's artikel is het beste dat over dit complexe gedicht geschreven is. Van Halsema weet op overtuigende wijze allerlei klassieke contexten (veel Lucretius en Epicurus) bij de interpretatie van dit gedicht te betrekken. Hij laat zien dat de dichter in zijn poëzie materiaal verwerkte dat hij tegenkwam bij zijn werk als classicus. Het tweede stuk ‘In aller midden daar alleen’ (uit 1989) gaat over het gedicht ‘Kinderpartij’. In dit stuk gaat het nu niet om de invloed van klassieke denkers, maar veeleer om modernere filosofen. De classicus Leopold was volgens Van Halsema niet alleen een kenner van de stoïsche en epicureïsche teksten, hij was ook een gedreven lezer van Descartes, Spinoza, Hume, Berkeley, Leibniz, Kant, Herbert Spencer en vele anderen. Van Halsema maakt aannemelijk, aan de hand van allerlei citaten uit het werk van Hume en Kant, waarbij Leopold in zijn boeken (deels bewaard in de Gemeentebibliotheek te Rotterdam) strepen en aantekeningen zette, dat ‘Kinderpartij’ tal van intertekstuele verwijzingen bevat naar de filosofische teksten van deze denkers. Het derde opstel is getiteld ‘De man en de masque. Opmerkingen bij een toekomstige biografie’ (uit 1990). Hier begint zich een ontwikkeling te vertonen in Van Halsema's Leopold-onderzoek: bij de interpretatieve, intertekstuele en cultuurhistorische invalshoeken komt nu ook een biografische benadering. Van Halsema schrijft dat het tijd wordt voor een nieuwe Leopold-biografie. De biografie van J.M. Jalink uit 1963 is voor een groot deel verouderd en achterhaald, vanwege de vele nieuwe inzichten die het
Leopold-onderzoek van de afgelopen decennia heeft opgeleverd. De nieuwe Leopold-biografie zal door Van Halsema worden geschreven en eveneens worden uitgegeven door de Historische Uitgeverij, een mooi vooruitzicht! In dit stuk behandelt Van Halsema drie biografische aspecten: Leopolds laatste jaren op het Erasmiaans Gymnasium, Leopolds relatie met zijn leerling en later collega R. Jacobsen en ten slotte Leopolds zeer kortstondige medewerking aan de Rotterdamsche Kunstkring. Wederom over ‘Cheops’ gaat het vierde stuk, getiteld ‘Echt nodig is het nu ook weer niet. Over de noodzakelijke kennis van Cheops' bronnen’ (uit 1990). Daarin lijkt Van Halsema zijn eigen methode te ondermijnen door te zeggen dat het niet echt nodig is om alle bronnen van Cheops te kennen om het gedicht te kunnen begrijpen. Maar hij stelt ook vast ‘dat voor [hem] persoonlijk “Cheops” een onvergelijkelijk veel rijker en kleuriger gedicht wordt als de bronnen meeresoneren. Het is het verschil tussen mono en stereo en ik weet niet of de interpretatietheorie in een dergelijke categorie voorziet.’ (p. 114). Het vijfde stuk, ‘Met boven alles uitgetogen de eenzaamheid der menschenziel’ (uit 1991), gaat over voorstellingen van een God bij Leopold. In dit stuk besteedt Van Halsema aandacht aan religieuze voorstellingen en mystieke invloeden in Leopolds poëzie. Vooral na ‘Cheops’ (1915) gaat Leopold zich verdiepen in mystiek-religieuze voorstellingen uit het vroege christendom en het hellenisme. In zijn latere, onvoltooide gedichten uit zich een verlangen naar ‘de verlossende ontmoeting van de enkeling met de godheid’. In de zesde bijdrage (uit 1991) gaat Van Halsema uitvoerig in op de intertekstualiteit van ‘Oinou ena
| |
| |
stalagmon’ (‘Eén druppel wijn’), het gedicht uit 1910 waarover al veel geschreven is. Leopold publiceerde in 1905 zijn artikel ‘Spinoza en Stoa’ waarin hij verwees naar een complex van filosofische teksten. Van Halsema verbindt in deze bijdrage ‘Oinou’ met die filosofische teksten. Op pagina 142 schrijft Van Halsema dat ‘Oinou’ voor hem een uiterst moeilijk gedicht blijft: ‘Een gedicht als dit doet verlangen naar een poly-dimensionaal interpretatiemodel. In afwachting daarvan wil ik mijn hypothesen toch maar vast onderbrengen in het discours over “Oinou”.’ Het is Van Halsema, ook zonder dat utopische model, heel goed gelukt om over het bronnencomplex rondom dit gedicht verhelderend te schrijven. In dit stuk gaat Van Halsema tevens in op de verbinding van ‘Oinou’ met de literaire actualiteit. Namen als Kloos, Van Eeden en zelfs de vrijwel vergeten P.H. van Moerkerken vallen.
De tot nu toe genoemde stukken kent uiteraard een ieder die de Leopold-studie bijhoudt. Maar hierna volgen ook twee nieuwe stukken, die maar liefst een derde deel van de bundel beslaan! Er valt in dit boek dus nog heel wat nieuws te lezen. Het eerste nieuwe stuk, getiteld ‘Hooge verlorenissen’, gaat over de context van de gedichtenreeks ‘Morgen’ (1897). Over deze reeks is nog nauwelijks iets gepubliceerd. Van Halsema ziet als de twee belangrijkste ‘broncomplexen’ van Leopolds ‘Morgen’ de teksten over ‘sensatie’ en ‘extaze’ van Lodewijk van Deyssel en Louis Couperus, en Plato's Phaedrus. Daarnaast ziet Van Halsema in ‘Morgen’ óók verwijzingen naar Oscar Wilde's The picture of Dorian Gray (1891), in de vertaling van Elisabeth Couperus. Een andere figuur uit de internationale literaire context waarmee Van Halsema een verband ziet, is Maurice Maeterlinck, met name zijn passages over het ‘réveil de l'âme’ in Le trésor des humbles. Maeterlinck was in de jaren negentig van de vorige eeuw zeer in de mode (daarover schreef Elisabeth Leijnse een zeer interessante dissertatie). Helaas gaat Van Halsema op de verbanden met Wilde en Maeterlinck niet zo uitgebreid in. Uitgebreider schrijft hij over de verbindingen tussen ‘Morgen’ en Plato's Phaedrus. Terecht schrijft Van Halsema dat de rol die Plato gespeeld heeft in het mysticisme van de jaren negentig van de negentiende eeuw tot nu toe niet of nauwelijks voorwerp van onderzoek geweest is.
Het tweede nieuwe opstel, getiteld ‘Nu ik na jaren haar weer toespreek’, gaat over het thema van de gestorven geliefde in Leopolds vroege poëzie. Het betreft een hoogst interessant, biografisch getint stuk. Van Halsema probeert hierin ‘tot enig inzicht te komen in de verhouding tussen Leopolds poëzie tot 1895 en zijn leven’ (p. 235). Dit lijkt een gewaagd uitgangspunt, in het verleden was men nogal huiverig om literaire teksten te relateren aan biografische gegevens van de auteur. Dit opstel vormt, samen met het opstel ‘De man en de masque’, een voorproef op Van Halsema's nieuwe Leopold-biografie. Er zijn echter maar zeer weinig biografische gegevens beschikbaar over de jonge Leopold. Van Halsema maakt in dit stuk gebruik van vroege (tijdens Leopolds leven ongepubliceerde) manuscripten (en passant geeft hij enige aanvullingen op de historisch-kritische editie van Sötemann en Van Vliet). Van Halsema gaat uitvoerig in op de verbinding van de vroege gedichten en Leopolds ‘Reisdagboek’ uit 1890. Tijdens een reis naar Italië ontmoette Leopold een meisje in Nice. Daarna zouden zij elkaar nooit meer zien. Leopold schreef over een mogelijke vroege dood van het meisje in zijn dagboek. Van Halsema benadrukt dat het thema van de gestorven geliefde niet teruggaat op een reële gebeurtenis, maar op een door Leopold in zijn dagboek verbeelde situatie. Net zoals hij gebruik maakte van kranten, tijdschriften en filosofische boeken als bronnen voor zijn poëzie, heeft Leopold ook uit zijn eigen ‘Reisdagboek’ geput voor zijn poëzie. Van Halsema ziet een aantal vroege verzen dan ook als een ‘verdichting van kernelementen uit het dagboek’. De dode geliefde was behalve een mogelijke realiteit, vooral een literaire topos in de tijd dat Leopolds dichterschap zich ontwikkelde. Van Halsema waarschuwt er dan ook voor dat het ‘gevaarlijk’ is om
te zoeken naar de realiteit achter Leopolds cycli en reeksen waarin sprake is van het thema van de dode geliefde, juist vanwege de sterke literaire inbreng in die liefdesvoorstellingen.
Ten slotte nog enkele algemene opmerkingen. Het ware misschien iets helderder geweest, wanneer in een inleiding of een algehele conclusie geschreven was over de werkwijze van Leopold. Nu staan daarover opmerkingen (vooral over Leopolds gebruikmaking van zeer verschillende bronnen voor zijn poëzie) verspreid door het boek. Aan de andere kant is het zo dat Van Halsema er naar streeft dat de opstellen los van elkaar gelezen kun- | |
| |
nen worden (ze zijn immers ook apart gepubliceerd), dus sommige dingen moeten telkens opnieuw gezegd worden. Misschien kan men dit boek het beste zien als een magnifieke fuga (daarmee vergeleek Van Halsema Leopolds ‘Oinou’), waarin het hoofdthema, telkens net iets anders, herhaald wordt. De benadering van Van Halsema is ideaal: een combinatie van gerichtheid op de tekst én op de literair- en cultuurhistorische context. Niet alleen de inhoud van de bundel, maar ook de uitvoering van de bundel (gebonden, zwarte kaft met gouden letters, een kunstlederen rug en een rood leeslint), geven de indruk van een boek voor de eeuwigheid. Een boek dat mooi staat in de boekenkast, maar vooral een inzichtgevend boek om te lezen en te herlezen. Voor Leopold-liefhebbers is het een onmisbare aanvulling, maar het is uiteraard ook een interessant boek voor breder geïnteresseerden in interpretatie, intertekstualiteit en cultuurhistorisch onderzoek. Bovendien geldt dit boek als een prachtig tegenwicht tegen de kwantitatieve benaderingen van literatuur waarin de tekst zelf vrijwel geen enkele rol meer speelt. Interpretatie van de literaire tekst blijft essentieel. Van Halsema laat dat op indrukwekkende en boeiende wijze zien.
Marco Goud
| |
Klassieke literatuur: Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen tot en met de Tachtigers / met medewerking van J. Fontijn, A. Hanou e.a. geproduceerd door ab_c Media Utrecht. - Utrecht: Het Spectrum Electronic Publishing, 1999. 1 cd-rom.
ISBN 90-5344-045-3 Prijs: ƒ 99,90
Met het wegkwijnen van aloude reeksen als het Klassiek Letterkundig Pantheon en de Zwolse Drukken en Herdrukken leken er moeilijke tijden aangebroken voor moderne edities van oudere teksten uit de Nederlandse literatuur. Maar sinds enige jaren gonst het weer van het leven op de markt van de Nederlandse klassieken. De serie Alfa, de al wat oudere Griffioen-reeks, de gewichtige Monumenta van het Constantijn Huygens Instituut, de Nederlandse Klassieken van Prometheus/Bert Bakker, en sinds kort ook de prestigieuze Delta-reeks, verdringen elkaar om de, ook weer niet zo heel dik gezaaide, klassiekers en een enkel onbekend juweeltje te kunnen uitgeven. In kwantiteit worden al deze reeksen echter in één keer overtroffen door de kortgeleden verschenen cd-rom Klassieke literatuur. Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen tot en met de Tachtigers, met meer dan honderd teksten, die alle met enig recht tot de canon gerekend kunnen worden. Het zou voor de hand liggend, maar ook flauw zijn om er meteen aan te willen toevoegen, dat deze cd-rom in kwaliteit echter ver achterblijft bij zijn papieren concurrenten. Want dat is in veel opzichten zeker niet het geval. De cd-rom biedt niet alleen de teksten (met inleidingen en korte literatuuropgaven) van onder andere Karel ende Elegast, toneelstukken van Vondel, en Een liefde van Van Deyssel (curieus genoeg de derde, gekuiste, druk), maar ook muziek van Camerata Trajectina, voorgelezen tekstfragmenten (o.a door Gerrit Komrij), interviews met specialisten, handige tijdbalken, en thematische ingangen op het tekstmateriaal. Maar dat is nog niet het voornaamste: de cd-rom biedt ook handige zoekmogelijkheden binnen het tekstmateriaal, faciliteiten om teksten te kopiëren en nuttige, aanklikbare, verwijzingen naar tekstmateriaal en informatiebronnen op Internet.
De cd-rom Klassieke literatuur confronteert de klassieke neerlandicus nadrukkelijk met de mogelijkheden die de nieuwe media te bieden hebben. Tientallen teksten zijn in korte tijd met slechts enkele muisklikken raadpleegbaar, het zoeken naar woorden en begrippen kan snel en systematisch worden uitgevoerd. Maar vooral ook zijn de mogelijkheden om de kale tekst aan te kleden met afbeeldingen van documenten, met geluidsfragmenten, en in situ aanklikbare noten zo goed als onbeperkt. Op deze cd-rom is niet elke tekst even verfijnd uitgewerkt, sommige zijn geannoteerd, andere niet, sommige teksten hebben animaties (met geluidsfragmenten, interviews en illustraties) meegekregen, andere staan er wat kaal bij. Toch voelt de gebruiker zich al snel heel rijk. Het onder leiding van de neerlandicus Arjan den Boer uitgevoerde project Klassieke literatuur moet ook vooral gezien worden als een spectaculaire technische verkenning, die tegen lage kosten en met inbreng van veel vrijwil- | |
| |
ligers tot stand is gebracht. Deze aanpak heeft ook wel een keerzijde. Uit kostenoverwegingen is ervan afgezien om rechtendragend materiaal op te nemen. Daardoor komt de twintigste eeuw nauwelijks aan bod. Dat geldt niet alleen voor de primaire teksten (hoewel we desondanks werk tegenkomen van bijvoorbeeld Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel, dat pas in respectievelijk 2009 en 2023 rechtenvrij zal zijn), maar ook voor secundaire literatuur en voor de gebruikte edities. Er wordt regelmatig teruggegrepen op verouderde edities, die bovendien vaak niet niet integraal worden overgenomen, maar weer worden bewerkt en vergeleken met oudere dan wel jongere uitgaven van het werk. Dat werkt de professionele gebruiker na enige tijd behoorlijk op de zenuwen: wanneer hij het met een inferieure teksteditie moet doen, dan heeft hij daarvan liever een getrouwe kopie dan een ‘onherstelbaar verbeterde’.
Deze gemakkelijk te installeren, en overzichtelijk ingerichte, cd-rom is dan ook niet in de eerste plaats voor de vak-neerlandici bedoeld. Toch zou elke literair-historicus die regelmatig breed-georiënteerd corpus-onderzoek verricht, zijn voordeel kunnen doen met de schatten die hier verzameld zijn. Bovendien zal hij dan allicht warm lopen voor de mogelijkheden die elektronische media te bieden hebben, niet alleen voor kwantitatief en corpusgericht onderzoek, maar ook voor editie- en annotatietechnieken, en voor animatie en ontsluiting.
René van Stipriaan
|
|