Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 115
(1999)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Veerle FraetersGa naar eind*
| |
[pagina 98]
| |
gekenmerkt wordt door een filosofisch-religieuze interesse, presenteerde ik eerder in een artikel.Ga naar eind9 In deze bijdrage concentreer ik me op de eerste tekst in het handschrift, een vertaling van Tabula chemica, één van de invloedrijkste alchemistische teksten in de Middeleeuwen. De Middelnederlandse vertaling ervan blijkt de ‘typische kenmerken’ van het Weense handschrift te bezitten: er is een appendix in verzen die handelt over de principes van het alchemistische werk, en in een klein hoekje van die appendix duikt een onverwacht christelijk beeld op. | |
1. Tabula chemicaHet Weense handschrift opent dus met een vertaling van Tabula chemica, een in oorsprong Arabisch alchemistisch traktaat dat een enorme invloed heeft uitgeoefend op de Westerse alchemistische literatuur en iconografie.Ga naar eind10 Auteur van de Arabische brontekst van Tabula chemica is de sjiitische sjeik Mohammed ibn Umail (ca. 900-960; in de Latijnse traditie heet hij Senior Zadith filius Hamuelis), van wie verschillende alchemistische traktaten en gedichten zijn overgeleverd.Ga naar eind11 Zijn oeuvre behoort tot het allegorische genre:Ga naar eind12 de principes en ingrediënten van het alchemistische werk worden verhuld in metaforen, zodat alleen geïnitieerde leden van de eigen kring de inhoud kunnen begrijpen. Overigens geldt het metaforisch taalgebruik ook bínnen de eigen kring als selectieprincipe: wie niet in staat is de symboliek te doorgronden is (nog) niet door God geïllumineerd en kan (vooralsnog) niet deelhebben aan de alchemistische mysteries.Ga naar eind13 De Latijnse Tabula chemica is eigenlijk een vertaling van twee werken van Senior. In de eerste plaats van het prozatraktaat Mâ' al Waraqî wa'l-Ard al-Najmiyya, i.e. ‘Het zilveren water en de sterachtige aarde’ (verder: Mâ' al Waraqî). In de proloog vertelt Senior Zadith filius Hamuelis hoe hij op een dag een pyramide binnenging en daarin een merkwaardige kamer vond die hij vervolgens uitvoerig beschrijft. In het midden van de kamer staat een standbeeld van Hermes Trismegistus, de mythologische vader van de alchemie. Hij zit op een troon en houdt een tablet in zijn handen als een opengeslagen boek. Op de zoldering van de kamer zijn arenden geschilderd die in hun klauwen boog en pijl vasthouden. Op de wanden staan mensen, geleerden, en wel zo dat het lijkt of ze rond het standbeeld zijn geschaard. Op het tablet zijn twee in elkaar verstrengelde vogels te zien en verder enkele zonnen en manen. Op dit punt is in Tabula chemica een kort gedicht van Senior ingelast, Risâlat al-Sham ilâ l'-Hilâl, dat is ‘Brief van de zon aan de maan’.Ga naar eind14 In deze mooie dialoog (oorspronkelijk in verzen maar in het Latijn in proza omgezet) maken zon en maan plannen voor hun ‘vereniging in het huis van de liefde’. Daarbij zal in een eerste fase de maan solaire kwaliteiten krijgen en vast worden, terwijl de zon lunaire kwaliteiten krijgt en vloeibaar en vluchtig wordt. Daarop zullen ze noodzakerlijkerwijs weer uit elkaar gaan. In de volgende stap in het metaforische distillatieproces daalt de zon weer neer op de maan en wordt één met haar. Deze coniunctio is blijvend en genereert een onvergankelijke substantie waarin de tegengestelde aspecten van zon en maan - de lunaire vloeibare veranderlijkheid, de solaire vastheid en eeuwigdurendheid - voorgoed zijn verenigd. Na dit intermezzo sluit de Latijnse tekst weer aan bij Mâ' al Waraqî waarin Senior het tablet met | |
[pagina 99]
| |
de vogels, zonnen en manen uitgebreid uitlegt. Verhelderend is deze commentaar voor de leek niet: ze is een aaneenrijging van parabels en analogieën uit het planten-, dier- en mensenrijk, waarvoor Senior rijkelijk uit de Griekse en Arabische allegorische traditie heeft geput.Ga naar eind15 Wanneer ongeveer de helft van de Arabische bron is vertaald, breekt Tabula chemica af en volgt een korte tekst (twee pagina's in de editie Stapleton) die niet in de Arabische overlevering voorkomt. Deze Expositio aquilarum is nog eens een kort commentaar op de scène die Senior in de pyramide heeft gezien. | |
2. De Middelnederlandse vertalingDe Latijnse Tabula chemica is een woord-voor-woordvertaling van (de eerste helft van) de Arabische brontekst.Ga naar eind16 De Middelnederlandse vertaling van Tabula chemica is op haar beurt een letterlijke vertaling van de Latijnse bron.Ga naar eind17 De vertaler wist genoeg van alchemie af om geen fouten te maken bij het herkennen van termini technici. De enkele uitglijders van de vertaler hebben te maken met een gebrek aan vertrouwdheid met namen van de Arabische alchemistische autoriteiten, die overigens ook in de Latijnse vertaling vaak flink verhaspeld zijn. We komen straks voorbeelden daarvan tegen. Op zulke kleine verschillen na, loopt de Middelnederlandse tekst volledig parallel met de ons overgeleverde Latijnse redactie. Alleen aan het slot wijkt de Middelnederlandse vertaling af. De laatste zes woorden van de laatste zin zijn onvertaald gebleven.Ga naar eind18 Waar de zin afbreekt, staat een Nota. Daarna volgt een tekst in verzen van 379 regels die niet in de Latijnse redactie voorkomt.Ga naar eind19 Pas nadat hij deze tekst in verzen heeft beëindigd, schrijft de kopiist van handschrift ÖNB 2372 explicit cenior. Deze epiloog in verzen moet door de auteur ervan zijn opgevat als een notandum bij de laatste term die in de afgebroken zin voorkomt, namelijk heefsele (‘ferment’). Dat blijkt alleen al uit de blote aanwezigheid van de Nota, maar daarnaast ook uit het feit dat in de eerste zin van de versepiloog via een deiktisch dese wordt terugverwezen naar de referent heefsele: O zone of ghi wilt hebben ereGa naar margenoot+
Van desen heve so lere
Dat ik hu hier vort sal bringen
Dats dat ghi bouen allen dingen
Gode sult eren ende minnen
Ende met ghetrouwer herten kinnen (Versepiloog, v. 1-6; cursivering V.F.)
(Vertaling: O zoon, als je metaal uit dit ferment wil verkrijgen, neem dan [goed] op
wat ik je nu ga zeggen, namelijk dat je boven alles God moet eren, beminnen en met
een trouw hart kennen.)
Na het terugwijzende dese volgt niet heefsele, maar wel het synoniem heve. Terwijl in de prozavertaling van Tabula chemica fermentum soms als ferment (3x) en meestal als heefsele (15x) wordt weergegeven, komt in de versepiloog naast ferment (2x) uitsluitend de term heve voor (5x). Opgeteld bij het feit dat de Tabula chemica in | |
[pagina 100]
| |
proza is vertaald en de epiloog in verzen is gesteld, lijkt me deze bevinding voldoende reden om aan te nemen dat de vertaling van Tabula chemica en de nota bij deze tekst uit twee verschillende Middelnederlandse pennen is gevloeid.Ga naar eind20 Beide teksten zijn wel in hetzelfde dialect gesteld, namelijk Vlaams met enkele Brabantse elementen, de taal overigens van alle teksten in het Weense handschrift. Hoewel de verzen als een glosse bij heefsele lijken te zijn bedoeld, heeft de verstekst niet de kenmerken die je van een noot verwacht. In plaats van een korte definitie in proza van de betreffende term, in casu heefsele, krijgt de lezer een lange en omslachtige tekst met een duidelijke geleding: een proloog (v. 1-72), de eigenlijke tekst waarin het alchemistische proces wordt beschreven (v. 73-377) en een slotzin (v. 378-379: Daert vander vulmaecteit / Es in alle dese vers geseit). De verstekst is - net als Tabula chemica zelf overigens - in het genre van de ‘vader-zoon-traditio’ gesteld: een ik/vader/meester draagt zijn kennis over aan een jij/zoon/leerling.Ga naar eind21 Bij nader toezien blijkt het dus niet om een notandum te gaan maar om een afzonderlijke tekst die als epiloog aan de vertaling van Tabula chemica is toegevoegd en daar formeel mee werd verbonden door de aanwijzing Nota en de deiktische verwijzing dese in vers 2. Inhoudelijk is deze versepiloog sterk verankerd in de Grieks-Arabische allegorische alchemistische traditie. De proloog is typisch en bevat de gebruikelijke topoi: de zoon moet God beminnen; de basisattitude ten opzichte van het alchemistische werk is geduld en doorzettingsvermogen bij de studie van de teksten; voor wie door God is geïllumineerd is alles meteen duidelijk; de alchemistische steen is tegelijkertijd het meest banale en het meest waardevolle; hij is een universeel panacee en transformeert vergankelijke substanties in onvergankelijke.Ga naar eind22 Na de proloog volgt dan een uiteenzetting van het alchemistische werk met het ferment als centraal element.Ga naar eind23 Net zoals in Tabula chemica worden vanuit het adagium ars sequitur natura (vertaling: de [menselijke] kunst volgt de [door God geschapen en ‘geprogrammeerde’] natuur) allegorische analogieën uitgewerkt met natuurlijke fermentatie- alias transformatieprocessen: graan dat gezaaid wordt, sterft en verrijst; zaad dat in de baarmoeder tot foetus uitgroeit en als mens geboren wordt. Ook het huwelijk van de zon en de maan wordt vermeld. De inhoud van de epiloog overschrijdt de grenzen van Tabula chemica dus niet. De inhoudelijke overeenkomsten kunnen erop wijzen dat de lange berijmde Nota bewust als een samenvatting van Tabula chemica is opgezet.Ga naar eind24 Maar als bewijs daarvoor fungeren, kunnen ze niet: bovenvermelde topoi zijn immers eigen aan een ruimer corpus van allegorische alchemistische geschriften uit de Grieks-Arabische traditie. Als deze tekst niet door de auteur als een notandum bij heefsele zou zijn opgevat, zou ik geneigd zijn te veronderstellen dat hij, met zijn topische karakter, is gebaseerd op een bron die, gezien de inhoud van de epiloog, terug kan gaan tot de Arabische traditie.Ga naar eind25 Maar tot nader order ga ik ervan uit dat de Middelnederlandse auteur vanuit zijn vertrouwdheid met de alchemistische traditie en zich inspirerend op taal en inhoud van Tabula chemica, een originele, zij het conventionele, tekst over alchemie heeft gedicht. Dat de epiloog in zijn huidige verschijningsvorm, als Middelnederlandse verstekst, alleszins en onmiskenbaar een Westerse middel- | |
[pagina 101]
| |
eeuwse tekst is, blijkt uit enkele lexicale vingerwijzingen. Zo wordt in de tekst gerefereerd aan het collectief darabieren, wat een afstand in de tijd met die cultuur veronderstelt.Ga naar eind26 Daarnaast komen een drietal christelijke elementen voor die verraden dat de auteur van de tekst een Westers middeleeuwse christen is. Want geste des gestes ende dats geest / Helich ende salich alre meest (vertaling: Want geest des geestes, dat is de meest heilige en zalige geest), zo luiden de regels 201-202. De ‘geest’ is in de alchemistische traditie een belangrijk element: hij is de onzichtbare en onvergankelijke kern in materiële substanties, die zich tijdens het alchemistische proces manifesteert als damp of water. Hij krijgt traditioneel epitheta mee als ‘goddelijk’ en ‘glorieus’. Dat hij echter in de versepiloog bij Tabula chemica ‘heilig’ genoemd wordt, komt wellicht door een contaminatie met de christelijke Heilige Geest. Wat verderop figureert Maria: Met alle den genen die durren lyen / vp onser vrouwen sente marien (269-270, vertaling: Met al diegenen die durven vertrouwen op de heilige Maria). Dat de alchemistische adept zich tot God moet wenden is een topos in Grieks-Arabische alchemica, maar het is wellicht de Middelnederlandse auteur die vindt dat hij ook op Maria moet vertrouwen. Op de derde christelijke passage in de tekst ga ik dieper in. Aan het einde van de epiloog heeft de auteur het over de conjunctie van ‘lichaam’ en ‘geest’ en de daarop volgende coagulatie waarbij de vluchtige substantie (de geest) en de vaste (het lichaam) voorgoed met elkaar verbonden worden met de perfecte alchemistische steen als resultaat: Het wert steenachtich in sine cracht
Alst comt te sire machtGa naar eind27
En weet sine gelike niet (Versepiloog, v. 345-347)
(Vertaling: Zijn kracht wordt steenachtig [= het coaguleert]. Als het zijn ware kracht
bereikt, dan kent het zijn gelijke niet.Ga naar eind28)
De manier waarop hij deze fase van het alchemistische proces vervolgens beschrijft, is typisch voor de allegorische traditie: hij gebruikt verschillende beelden en beeld-complexen door elkaar. De opstijgende zon en de vogel (v. 349), de twee tegengestelden die uiteindelijk één worden (v. 355-357), de filosofische steen (v. 359), de alchemistische leeuw (v. 360), samen bevolken ze een kort - maar moeilijk - stukje tekst van twaalf regels: Dsonne vut vliegende es vogel
Ghescouden . van elkerGa naar margenoot+
Dinc heeft hi onthoudenGa naar eind30Ga naar margenoot+
Sine cracht neemt hi gereitGa naar margenoot+
Ic wille dat scule in dutestereitGa naar eind31Ga naar margenoot+
Iegewelc van alle dese
Draegt den man van van tween i wesenGa naar margenoot+
Derwelker art de grote cracht
BoertGa naar eind32 meest dander ander macht
Wert hi verwonnen so es grootGa naar margenoot+
Steen sonder enich genoot
Vanden leeuwe wert hi lam
Gelijc nature in hem vernam (Versepiloog, v. 349-361)
| |
[pagina 102]
| |
(Tentatieve vertaling: De opstijgende zon wordt vogel genoemd. Van elk ding heeft hij [iets] in zich opgenomen.Ga naar eind34 Hij ontvangt zijn kracht onmiddellijk. Ik wil dat het in duisternis schuilt. De man draagt elk van deze [en brengt] van twee [dingen] één wezen [voort].Ga naar eind35 De grote kracht daarvan is het allernuttigst (dander ander macht?) / vecht [met] de andere kracht van de ander [?].Ga naar eind36 Indien hij wordt overwonnen, dan is de steen machtig, zonder gelijke.Ga naar eind37 Van leeuw wordt hij lam, zoals de natuur in hem heeft opgenomen.) De beelden zijn typisch voor de alchemistische traditie, behalve vers 360: vanden leeuwe wert hi lam, een zinsnede die rechtstreeks uit het christelijke discours komt. De leeuw is in het Oude Testament het symbool van Juda, de stam van David (Gen. 49:9). Jezus de Messias is een telg uit het geslacht van David en hij wordt in de Apocalyps dan ook ‘de leeuw uit de stam van Juda’ genoemd (Apoc. 5:5, zie ook Heb. 7:14). Nog in de Apocalyps wordt Jezus Christus, verwijzend naar zijn offerdood, ‘(offer)lam’ genoemd (Apoc. 5:6,12, 13:8). En in de Apocalyptische troonscène wordt de verrijzenis en verheerlijking van Christus verbeeld door het lam dat rechtopstaat voor de troon van God met rond hem de heiligen die hij door zijn offer uit de dood heeft verlost (Apoc. 5-9). De middeleeuwse lezer/toehoorder begrijpt vers 360 dan als ‘Christus (het lam) transcendeert Juda (de leeuw), het christendom overstijgt het Jodendom’.Ga naar eind38 Hoe komt het dat de Middelnederlandse auteur, die toch bezig is een alchemistische tekst te schrijven, zich tot deze christelijke exclamatie laat verleiden en wat is de betekenis ervan - zo die er is - binnen de alchemistische context? | |
3. De alchemistische leeuwDe leeuw is een bekende in de alchemie en dat verwondert natuurlijk niet: door het sterrenbeeld Leo is hij met de zon en dus met goud geassocieerd.Ga naar eind39 Ook in Tabula chemica komt een uitvoerige ‘parabel van de jacht op de leeuw’ voor waarin, en ik parafraseer Senior, ‘het alchemistische geheim op verhulde wijze is weergegeven zodat de kennis aan de latere generaties kan worden doorgegeven, ook wanneer de tijden vol nijd zijn, en wel zo dat de slechten het niet kunnen begrijpen en de verstandigen wel’.Ga naar eind40 De parabel is opgezet als een dialoog tussen Marcos en zijn moeder. Marcos is een verlatijnsing van Marqunis, bekend uit een Arabische dialoog tussen Marqunis, koning van Egypte, en de alchemistische wijze Safanja.Ga naar eind41 Ook Safanja wordt in Tabula chemica geregeld als autoriteit aangehaald. In de Latijnse Tabula chemica wordt de naam verschreven tot Sanqaja. De Middelnederlandse auteur verwart deze wijze met Seneca (f17ra, r.27; f17rb, r.9); de Egyptische koning Marqunis/Marcos wordt bij hem coninc Marcolf (f14vb, r.7).Ga naar eind42 De parabel gaat als volgt. Marcos/Marcolf vraagt zijn moeder hoe men de leeuw moet vangen en zij legt hem uit dat men een val moet maken. Zodra de leeuw vastzit in ‘het glazen huis’ (de alambiek) kan men hem zien sterven. Vervolgens snijdt men één voor één de ledematen van de leeuw af en tenslotte zijn hoofd. Die worden verzameld en in een vat gekookt. Het vuur moet heel zacht zijn, ‘zo zacht als de hand van een moeder op haar buik is voor het kind daarin’. Daarna worden de | |
[pagina 103]
| |
ledematen weer aan de romp van de leeuw toegevoegd en samen met hem gekookt waarbij zijn ziel (het in de substantie aanwezige vocht dat bij het koken verdampt) telkens opstijgt en in de vorm van regen weer op hem neerdaalt (distillatieproces). Dat moet Marcos/Marcolf blijven doen tot de ziel van de leeuw volledig is gecoaguleerd: de dan verrezen leeuw is onsterfelijk.Ga naar eind43 In deze parabel is de leeuw het symbool voor de onvolmaakte prima materia, de grondstof waarmee de alchemist aan het werk gaat en die hij door zijn werk zal transformeren in onvergankelijke ultima materia: goud. De essentie van deze parabel is compact weergegeven in een bekend beeld uit de alchemistische iconografie. In de geïllustreerde versies van Rosarium philosophorum, een invloedrijke veertiende-eeuwse bloemlezing van alchemistische autoriteiten waarin ook Senior vaak wordt geciteerd, komt een afbeelding voor van een leeuw die de zon uitbraakt.Ga naar eind44 De bekendste attestatie van dit beeld - in boeken over alchemistische iconografie ontbreekt het zelden - komt uit een zestiende-eeuws Duits handschrift.Ga naar eind45 De miniatuur toont een groene leeuw - in de begeleidende tekst wordt hij met ‘onze mercurius’ gelijkgesteldGa naar eind46 - met in zijn muil een gouden zon; uit zijn muil stroomt rood bloed. Boven de leeuw krult een tekstrol die zegt: Ich bin der war grün unnd guldisch Löwe ohne sorgen / Inn mir steckt alle heimlichkeyt der Philosophen verborgen (Vertaling: Ik ben de leeuw die groen was, de gouden leeuw zonder zorgen / In mij zitten alle geheimen van de filosofen verborgen). Dit ene beeld illustreert de kern van het alchemistische opus, het ‘geheim’ van de ‘filosofen’ zoals de alchemisten zich traditioneel noemen. De groene leeuw is de prima materia, de onvolmaakte grondstof waarop het alchemistische werk zal worden uitgevoerd. Het alchemistische proces behelst eerst de vernietiging van deze prima materia. Deze eerste stap is verbeeld in het bloed dat uit de bek van de leeuw stroomt. Door de volgende fasen van het alchemistische werk transformeert de stof tot de perfecte alchemistische steen, gesymboliseerd door de zon in de miniatuur en de gulden leeuw in de tekstrol.Ga naar eind47 | |
4. Het christelijke LamAnders dan de leeuw heeft het apocalyptische lam in de alchemistische literatuur tot 1400 geen plaats en ook de laat-middeleeuwse alchemistische iconografie kent - voor zover ik dat overzie - geen lam.Ga naar eind48 Rammen overigens wel: het astrologische sterrenbeeld Aries als indicatie van het seizoen waarin bepaalde alchemistische operaties best worden uitgevoerd.Ga naar eind49 Hoe het lam de versepiloog binnen kon sluipen, is licht te begrijpen. De alchemistische leeuw heeft het typologisch denken van de auteur geactiveerd en dat maakt dat de oudtestamentische leeuw onmiddellijk wordt geassocieerd met het nieuwtestamentische lam. Ik heb dat typologische mechanisme hiervoor reeds beschreven. Maar de auteur, die zich in de lange epiloog laat kennen als iemand die vertrouwd is met het alchemistische discours, had deze christelijke uitdrukking niet uit zijn pen laten vloeien, als hij niet óók in de alchemistische context betekenis had gehad. Uit de analyse van het beeld van de leeuw bleek dat in de alchemistische tradi- | |
[pagina 104]
| |
tie de onvolmaakte (groene) leeuw wordt gedood en daarna weer tot leven gebracht als de gouden leeuw. In de Middelnederlandse versepiloog wordt de gouden leeuw geschrapt en vervangen door het verrezen lam Gods. De alchemistische betekenis van de passage blijft dus intact: de leeuw, de aardse en dus onvolmaakte prima materia, is getransformeerd in het Lam, de verrezene wiens lichaam de hemelse kwaliteit van de onvergankelijkheid bezit. Een betere metafoor voor de ultima materia is nauwelijks denkbaar. Zoals goed blijkt uit de parabel van de leeuw, is dood en verrijzenis de basisstructuur van het alchemistische opus: het imperfecte vergankelijke lichaam wordt vernietigd zodat het daarop in een nieuwe, onvergankelijke vorm kan opstaan. De analogie met de passie en de verrijzenis van Christus ligt voor de hand en het is dan ook niet verwonderlijk dat vanaf het begin van de Westerse alchemistische tekstproductie - en die vat aan in de eerste helft van de veertiende eeuw, na een eerste fase van vertalingen -, religieuze metaforen opduiken. Vooral de passie en verrijzenis van Christus worden als analogie voor de fabricatie van de steen der wijzen opgevoerd.Ga naar eind50 Het is in het kader van deze laat-middeleeuwse ontwikkeling van de lapis-Christusparallel, dat de innoverende introductie in de versepiloog van het verrezen lam Gods als metafoor voor de alchemistische ultima materia betekenis krijgt.Ga naar eind51 In die ontwikkeling eist het Middelnederlandse Weense handschrift, dat uit de tweede helft van de veertiende eeuw dateert, overigens uitdrukkelijk zijn plaats op en het is wellicht het oudste volkstalige document waarin die ontwikkeling zichtbaar is. Ik wees in de inleiding al op het feit dat het handschrift de oudste christelijk geïnspireerde illustraties bevat en dat het leerdicht van Grateus christelijke metaforiek bevat. Het apocalyptische lam in de versepiloog bij Tabula chemica brengt nog een andere tekst in het Weense handschrift in herinnering. In Liber Alphidii ad filium suum, een tekst die via het Latijn teruggaat op een Arabisch origineel, geeft de Middelnederlandse vertaler zijn bron zeer getrouw weer, op de allerlaatste zin na. In de Latijnse redactie stelt Alphidius dat men zolang moet distilleren donec fiat rubeum, ‘totdat het rood is’ - rood is de kleur die verschijnt na zwart en wit en ze markeert het einde van het alchemistische werk.Ga naar eind52 De woorden donec fiat rubeum zijn in de Middelnederlandse vertaling vervangen door de uitdrukking: totdat de poorten van Iheruzalem werden upghedaen (tot de poorten van Jeruzalem geopend worden). Ook dit apocalyptische beeld is een voor de hand liggende analogie voor de perfecte eeuwigdurende substantie die de alchemist bereidt. De filosofische steen heeft immers dezelfde kwaliteiten als de verrezenen voor wie de poorten van het hemelse Jeruzalem openstaan (Apoc. 21): zij zijn bij het Laatste oordeel opgewekt uit de dood en in hun nieuw verrezen onvergankelijke lichaam zullen zij eeuwig in de gouden stad verblijven en er het vruchtgebruik genieten van de boom des levens (Apoc. 20-21). Vanuit dit perspectief is het wellicht ook niet zonder betekenis dat de auteur van de versepiloog bij Tabula chemica precies door het woord ‘ferment’ tot schrijven werd aangezet. In het Nieuwe Testament vergelijkt Jezus het koninkrijk Gods met gist (Mat. 13:33; Luc. 13:20). | |
[pagina 105]
| |
5. Alchemie en religieWellicht is het dit wat de middeleeuwse - en dus analogisch denkende - auteurs van deze teksten hebben willen doen: het alchemistische discours verrijken met christelijke analogieën voor het alchemistische werk. Maar het is onloochenbaar dat ze daardoor christelijke symbolen ten dienste stellen van een onchristelijke kunst. In 1317 veroordeelde Johannes XXII alchemie.Ga naar eind53 Ze leidde tot valsmunterij en ze was - net als de magie - contra naturam: de alchemist beweert dingen te kunnen doen waar de natuur niet toe in staat is. Dit laatste argument werd overigens door alchemisten betwist. In talloze teksten wordt beklemtoond dat de ars alchemia verloopt volgens de wetten van de natuur. De alchemistische visie op de natuur gaat ervan uit dat in elke vergankelijke geschapen substantie een onvergankelijke kern zit die op verlossing wacht. Ook de auteur van de versepiloog beklemtoont dit idee. Hij laat het vers vanden leeuwe wert hi lam (v. 360) rijmen op zoals nature in hem vernam (v. 361). In elke leeuw heeft de natuur een lam voorzien, in elk vergankelijk geschapen wezen schuilt een onvergankelijke kern. Het werk van de alchemist is dan een soteriologisch proces waarbij die verborgen kern manifest wordt gemaakt zodat de substantie als het ware ‘zichzelf’ kan zijn. Een belangrijke groep alchemistische teksten - die ongeveer samenvalt met de allegorische tekstoverlevering - predikt het adagium ‘una via - una substantia’: het alchemistische opus wordt voltrokken met slechts één stof (‘mercurius’) en slechts één methode (‘koken’).Ga naar eind54 Door het alchemistische kookproces wordt de onzichtbare onvergankelijke kern die elke vergankelijke stof in zich heeft, manifest. De alchemist verandert niet één stof in iets anders, niet lood in goud. Hij maakt dat de grondstof zijn ware perfecte vorm kan manifesteren. De eschatologische consequenties van deze natuurfilosofie zijn in wezen onchristelijk. Wanneer Paulus in zijn Brief aan de Romeinen schrijft dat ‘ook de schepping bevrijd zal worden uit de slavernij van de vergankelijkheid en delen in de vrijheid en de glorie van de kinderen van God’ (Rom. 8, 21), dan bedoelt hij dat christologisch: aan het Einde der tijden keert Christus op aarde terug om via het Laatste oordeel te bepalen wie en wat aan welke eeuwigheid deel zal hebben, de eeuwige hel of de eeuwige glorie. Het is Christus die verlost; de christen kan slechts christelijk leven, en hopen; de natuur haar rol spelen en wachten. Maar de alchemist kan meer. Hij wacht niet op Christus' wederkomst maar werkt vandaag aan de verlossing van de schepping uit de ketens van de tijd. Hij transformeert de vergankelijke leeuw in het onvergankelijke lam en laat de door het alchemistische proces gelouterde en gespiritualiseerde substantie de poorten van Jeruzalem binnentreden. De alchemist voert het programma uit dat binnen de christelijke traditie aan Christus is voorbehouden. Als verlosser is hij aan Christus gelijk.Ga naar eind55 Hebben de middeleeuwse auteurs van alchemistische teksten deze consequentie doorzien? Nergens in de middeleeuwse alchemistische overlevering wordt deze problematiek expliciet gethematiseerdGa naar eind56 en het is voor de twintigste-eeuwse onderzoeker dan ook moeilijk deze vraag te beantwoorden. Het enige wat hij kan doen is voorzichtig door de teksten lopen en omkijken naar de woorden waarover hij struikelt. Ik vermeldde hierboven dat in de Middelnederlandse vertaling van Tabula | |
[pagina 106]
| |
chemica eigennamen vaak gecorrumpeerd zijn.Ga naar eind57 Het mooiste geval betreft de naam van Sjeik Mohammed ibn Umail zelf. In het Latijn heet hij Senior (i.e. de Latijnse vertaling van ‘sjeik’) Zadith filius Hamuelis, maar in de Middelnederlandse Tabula chemica is hij opgewaardeerd tot vielgaert (i.e. oude man, de Middelnederlandse vertaling van ‘senior’) Sahid hemels zone.Ga naar eind58 Een Arabische alchemistische auteur wordt ‘zoon van de hemel’. Een vertaal- of kopiistenfout?Ga naar eind59 Of een knipoog naar collega's?
Adres van de auteur: Universiteit Antwerpen-Ufsia (kamer D-113), Prinsstraat 13, B-2000 Antwerpen |
|