Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Maarten Klein
| |||||||||||||||||||||||||||||
InleidingIn het fin de siècle zijn sprookjes bijzonder populair. Geen wonder: het genre kenmerkt zich door het veelvuldig gebruik van symboliek en leent zich er daarom bijzonder goed toe uiting te geven aan een levensgevoel waarin de ons omringende werkelijkheid opgevat wordt als een illusie, een schijnwerkelijkheid, die een afspiegeling is van een hoger geachte werkelijkheid. Ook Louis Couperus beoefende dit genre van tijd tot tijd.Ga naar eind1 Zo vertelt in de roman Metamorfoze (1897) de hoofdfiguur, de schrijver Hugo Aylva, aan zijn vrouw Emilie in hoofdstuk V Het Boek van Metamorfoze het sprookje van de jonge hertog. Dit sprookje heeft veel overeenkomsten met het sprookje dat Couperus een jaar na Metamorfoze publiceerde: Psyche (1898). De verwantschap met Metamorfoze blijkt eigenlijk al direct aan het begin: PsycheGa naar eind2 krijgt een motto mee dat ontleend is aan Metamorfoze: ...Schrei nu niet meer, en ga nu slapen, en als je niet slapen kan, zal ik je een sprookje vertellen, een mooi verhaaltje van bloemen en edelsteenen en vogels, van een jongen prins en een klein prinsesje...Want meer is er niet in de wereld, dan een sprookje...Ga naar eind3 Het sprookje van Amor en Psyche, dat ons overgeleverd is door Apuleius in zijn avonturenroman De gouden ezel, heeft vanaf de eerste eeuw na Christus tot heden menig kunstenaar geïnspireerd. Voor een overzicht daarvan verwijs ik hier naar Van Achilles tot Zeus van Moormann & Uitterhoeve.Ga naar eind4 Ook in Couperus' tijd genoot het verhaal in artistieke kringen een grote bekendheid. In 1882 verscheen de Nederlandse vertaling van Robert Hamerlings Amor und Psyche met een inleiding van Carel Vosmaer,Ga naar eind5 en de dichter-classicus Hein Boeken liet in 1901 een vertaling van Apuleius' verhaal verschijnen.Ga naar eind6 César Franck componeerde in 1888 zijn symfonisch gedicht Psyché; Bouguereau schilderde in 1899 zijn Cupido en Psyche.Ga naar eind7 De Friese beeldhouwer Pier Pander, bevriend met Couperus, heeft vermoedelijk rond 1910 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een beeld Psyche vervaardigd, dat door de Haagse auteur zeer bewonderd werd.Ga naar eind8 In het oeuvre van Couperus vinden we allereerst een gedicht Eroos en Psuche (1884), dat opnieuw gepubliceerd werd in Orchideeën (1895).Ga naar eind9 In Eline Vere (1889)Ga naar eind10 en in Langs lijnen van geleidelijkheid (1900)Ga naar eind11 hebben de hoofdpersonen het beeldje Amor en Psyche naar Canova op hun Haagse kamer staan, wat opvallend is, omdat het erotische gehalte van deze groep bepaald hoger is dan men in de gegoede burgerlijke kringen rond 1900 verwachten zou. Couperus' Psyche is een sprookje dat aanzienlijk ingewikkelder is dan uit de literatuur tot nog toe naar voren komt. De analyse ervan leert dat filosofische denkbeelden van Plato en Plotinus eraan ten grondslag liggen. Verhelderend voor het inzicht in de betekenis van Psyche is bovendien een vergelijking met het sprookje van de jonge hertog in Metamorfoze. | |||||||||||||||||||||||||||||
Het ontstaan van Psyche‘Ik ben druk bezig aan het schrijven van een symboliek sprookje: Psyche, dat heel aardig wordt. Het zoû zeer geschikt zijn om door onze symbolieke jongere artisten geïllustreerd te worden...’, aldus Couperus in een brief aan zijn uitgever Veen, geschreven op 4 oktober 1897 in Pension Mehring te Dresden.Ga naar eind12 Ruim een maand later kan hij al berichten: ‘Psyche is af, en komt in Januari in de Gids. Wil ik Toorop er eens over schrijven? Het leent zich geheel en al tot illustraties.’Ga naar eind13 Dit heeft Couperus inderdaad gedaan: ‘Veen sprak u reeds over Psyche, en ook ik neem de vrijheid Uw aandacht te vestigen op mijn sprookje, dat in Januari in de Gids verschijnt. Het zoû me een groote vreugde zijn zoo U er motief ter illustratie in vond, en zoo wij er samen een mooi boek van konden maken. Terwijl ik er aan schreef, heb ik dikwijls aan U gedacht, en ik geloof bijna zeker, dat U er iets in vinden zal. [...] Mag ik hopen, dat U mij eens schrijft als U Psyche gelezen heeft?’Ga naar eind14 Van illustraties is het echter niet gekomen. Wel heeft Toorop de band ontworpen voor de eerste druk van Psyche, dat in november 1898 verscheen. In Toorops onmiskenbare stijl zien we Psyche op de rug van de Chimera.Ga naar eind15 Couperus kreeg volgens eigen zeggen naar aanleiding van de publicatie van Psyche in de Gids brieven van lezers. ‘Ik krijg vele brieven over Psyche en het schijnt al veel succes te hebben. Het is ook een aardig, frisch dingetje: de menschen moeten het nu alleen niet al te diep opvatten; zoo diep is het heelemaal niet...’Ga naar eind16 Een weinig verhelderende opmerking zolang we niet weten wat Couperus onder ‘diep’ verstond. Wat voor hem ‘niet diep’ is, kan dat voor een ander heel goed wel zijn. Naar mijn mening is het met Psyche niet anders dan met veel andere werken van Couperus: ogenschijnlijk een oppervlakkig, maar onderhoudend verhaal, maar bij nader toezien vol toespelingen op bestaande filosofieën. | |||||||||||||||||||||||||||||
InhoudPsyche heeft een vader en twee vreemde zusters, Emeralda en Astra, die het verlangen naar respectievelijk macht en wetenschap representeren, en een voedster die de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dag doorbrengt aan een spinnewiel. Psyche woont in een kasteel dat ‘oprees tot de hoogste starren, en daalde tot in de diepste middenpuntnaven der aarde.’ (7). Vanaf het kasteel heeft zij uitzicht op eindeloze kimmen in de verte. Dichterbij ziet zij steden met onder meer ‘minaretten en dommen, koepels en spitsen’ (8). Het meest wonderlijke aan Psyche zijn haar vlinderachtige vleugeltjes. Waarvoor heeft zij die? Erg functioneel zijn zij voor haar niet, want Psyche kan er niet mee vliegen, iets wat zij wel heel graag zou willen. Haar oude vader is de koning van het Rijk van Verleden. Van alle dochters bemint hij Psyche het meest. Hij wil haar beschermen tegen de boze wereld buiten het kasteel. Maar voordat Psyches drang om te dwalen en te zoeken zo groot wordt dat zij het kasteel verlaat op het door haar zeer beminde, gevleugelde paard Chimera, dat regelmatig op het kasteel landt, komt Prins Eros op bezoek.Ga naar eind17 Eros, de jonge Vorst van het Heden, uit de wens een van de dochters van de koning te mogen huwen. Emeralda en Astra stellen hun eisen. Emeralda wenst zich de edele Steen der Oppermacht, dat elders in het boek wordt aangeduid als de ‘Steen der Wijzen’ (81). Astra heeft een wetenschappelijker wens: zou Prins Eros kans zien haar telescoop zo te verlengen, dat zij daarmee ‘tot aan het laatste zonnestelsel, tot in de Mystieke Roos, tot in de Godheid zelve’ (25) kan doordringen? Psyche is te verlegen om haar wens duidelijk naar voren te brengen. Zij zou willen, dat hij voor haar de Chimera vangt en dat hij haar macht geeft over het paard ‘om te vliegen door het luchtruim, zoo het mij goed dunkt.’ (26) Maar zij durft dat niet tegen hem te zeggen. Zij is duidelijk nog niet aan een levenspartner toe en zoekt huilend bescherming bij haar vader. Zolang haar vader leeft, wil Psyche niet bij hem weg, ook al maakt zij met de Chimera steeds langere tochten, tijdens welke zij eilanden van opaal en zeeën van licht waarneemt, die echter verdwijnen als zij dichterbij komen (30). Maar als haar vader gestorven is, voert hij haar mee door het luchtruim en na een lange tocht zet hij haar af in een oase in de woestijn. Zo begint Psyches leven buiten het kasteel in eenzaamheid. Huilend loopt Psyche door de nachtelijke woestijn. Haar tranen vormen meertjes en die meertjes vormen een beek. Zo komt zij bij de Sfinx,Ga naar eind18 aan wie zij vraagt: ‘Open uw steenen lippen. Spreek. Zeg mij het raadsel des levens.’ (41) Maar de Sfinx zwijgt. Tussen de poten van de sfinx slaapt zij in en wordt de volgende dag gevonden door Prins Eros, die de door haar tranen gevormde beek gevolgd is. Zij gaat met hem mee, in ‘een stralend gouden kar, door twee blazende griffioenen getrokken’ (46), maar niet dan nadat hij haar geprofeteerd heeft dat uit smart het geluk wordt, niet in het Heden, maar in de Toekomst, een rijk waar haar vader ook over sprak (24). Zij begrijpt dat niet. Hoe dan ook, zij wordt koningin van het Rijk van het Heden. In de paradijselijke tuin van het Heden heerst volmaakte harmonie. Prins Eros heeft duidelijk een heel hoog idee van Liefde: ‘In liefde is het zoet te geven en te lijden. Liefde is geven, en liefde is lijden...’ (49) Hij geeft haar een kroon van parels, gemaakt van haar tranen in de woestijn. Is dit het geluk? vraagt Psyche zich af (50). Alles gaat goed tot op een dag de Sater de wereld van het Heden binnendringt. Hij maakt deel uit van het gevolg van Prins Bacchus. ‘Hij floot een walsje en danste voor haar in het rond op de maat van zijn trippelmuziek.’ (55) Aan zijn verleidingen weet zij eerst weerstand te bieden, maar geleidelijk raakt zij in zijn ban en gaat met hem | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||
mee. Zij begrijpt dat zij Eros veel verdriet doet, maar zij kan niet anders. Zij voelt dat zij mee moet. Eros begrijpt dat en vergeeft haar. Hij spreekt de bede uit dat zij het geluk eens mag vinden, desnoods ‘in de Toekomst’. Hij sterft en het Rijk van het Heden wordt door Emeralda ingelijfd (64). Het is herfst als Psyche met het gevolg van Prins Bacchus rondtrekt. Maar de aardigheid is er gauw af: haar lichaam en ziel gloeien. Het water dat de nimfen over haar uitgooien koelt wel haar leden, maar niet haar ziel. Zij huilt geen parels meer, maar robijn of topaas (68). Haar ziel brandt van wroeging (69). Zij verlangt weer naar Eros: ‘Hare wroeging-verschroeide ziel smachtte naar den balsem van zijn liefde in den koepel van kristal, naar de klanken van zijn lier, naar de teedere woorden in den tuin van het Heden.’ (69) Zij keert terug bij de tuin van het Heden, maar deze is een ruïne geworden. En zij begrijpt dat Eros dood is. ‘Zij had hem vermoord!’ (70) Door een sater laat zij zich haar vleugels afknippen en voegt zich weer bij het gezelschap van Bacchus. Na vele jaren komt Psyche bij een kluizenaar, die denkt dat zij Satan is. Hij ziet dat zij robijnen weent en trekt daaruit de conclusie dat haar ziel ‘scharlaken van zonde’ is. (75) Hij geeft haar een mantel en ‘als een pelgrim nu in haar boetekleed’ (75-76) gaat zij naar het kasteel terug, naar Emeralda, die nu één groot juweel geworden is. Astra is door het getuur door haar telescoop blind geworden. Psyche vraagt Emeralda haar, zondares, een boete op te leggen. En dat doet zij: ‘Zoek het Juweel van Mysterie, Steen der Wijzen, Schenker van hoogste Almacht; zoek het mystiek Kleinood, waarvan stralen gaan tot de eeuwigheid toe, en doordringen tot in de Godheid.’ (81) De volgende dag verschijnt haar de Chimera weer. Deze spoort haar aan in de Hel af te dalen en het Juweel te zoeken. Psyche voelt hoop (88). Zij gaat de Onderwereld in en komt na een barre tocht, waarin zij voortdurend te horen krijgt dat de Steen der Wijzen ijdelheid is, uiteindelijk in ‘aanbiddelijke louteringsvlammen’ (95). Zij komt geheel gelouterd uit de Onderwereld en van blijdschap huilt zij...een parel (96). Zij komt bij de hoofdstad van het Rijk van het Verleden op de dag van de Triomtocht van de Vorstin, een nogal bloederig feest, waarbij Emeralda over de lichamen van haar onderdanen heenrijdt. Als Emeralda Psyche ziet, vraagt zij waar de Steen der Wijzen is. Psyche moet haar vertellen, dat die Steen niet bestaat. Dan verplettert Emeralda ook haar met haar wagen. Psyche sterft, maar voelt zich tegelijk herleven. Emeralda rijdt zich vervolgens te pletter tegen de Sfinx. De Chimera verschijnt Psyche nogmaals en voert haar naar het Rijk van de Toekomst, waar haar vader en Eros haar verwelkomen. Van daaruit zien zij het Rijk van Verleden in verval. Astra kan weer zien en ziet het Rijk van de Toekomst. Dan sterft zij. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bestaande interpretatiesVan TrichtGa naar eind19, Van der PaardtGa naar eind20 en BastetGa naar eind21 gaan er zonder meer van uit, dat Psyche autobiografisch geïnterpreteerd moet worden. Van der Paardt, verwijzend naar Van Tricht, schrijft: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||
er is weinig verbeelding voor nodig om in te zien dat Psyche, de jongste prinses van het Rijk van het Verleden, een projectie van Couperus zelf is [...]: ook hij heeft willen ontsnappen aan dat rijk, waar geld en macht hoog in het vaandel geschreven stonden, en deugde evenmin voor de wetenschap. De vleugeltjes van Psyche zijn die van een dichter die hunkert naar de inspiratie, de jonge Louis dus. Zou dat nu de diepere strekking van het verhaal zijn, vraagt men zich onwillekeurig af. Is dat nu alles? Ondanks Van der Paardts bewering is er naar mijn gevoel een behoorlijke dosis verbeelding voor nodig om het verhaal op deze wijze te interpreteren. Gaat dit sprookje werkelijk over een dichterziel, in het bijzonder die van Louis Couperus, die hunkert naar inspiratie? Als dat zo was, dan zou men toch ook verwachten dat Psyche gedichten zou schrijven of belangstelling zou tonen voor poëzie of proza. Maar niets van dat al. Nergens in de tekst worden toespelingen gemaakt op poëticale problemen. Bovendien blijven in deze autobiografische interpretatie tal van tekstelementen onverklaard. Waarom een tocht door de onderwereld, waarom sterft Psyche? Waarom maakt zij na haar dood een hemelvaart? Hoe zou men die passages autobiografisch kunnen interpreteren? Anderen hebben naar mijn smaak serieuzer naar de tekst gekeken. Van DeventerGa naar eind22, FournierGa naar eind23 en Cram-MagréGa naar eind24, om een paar interpretatoren te noemen, hebben enkele heel goede opmerkingen over Couperus' sprookje gemaakt. Alle drie wijzen zij op het wijsgerige karakter van het sprookje en de laatste twee auteurs wijzen op Plato als bron. Cram-Magré maakt bovendien aannemelijk, dat het sprookje te verdelen is in drie delen van ieder negen hoofdstukken. Popma citeert met instemming Couperus' tijdgenoot Wolfgang, die in de Nederlandsche Spectator opmerkt: ‘Psyche is de algemeen-menschelijke ziel, de zwerft en doolt, die vliegen wil en niet vliegen kan met haar vleugeltjes, te licht voor omhoogheffing van het stoffelijk lijf.’ Popma zelf wijst terecht op semi-gnostische invloeden, maakt af en toe een goede opmerking, maar komt al bij al toch niet tot een interpretatie van het verhaal.Ga naar eind25 | |||||||||||||||||||||||||||||
Apuleius' De gouden ezelWie Couperus' Psyche vergelijkt met het verhaal van Amor en Psyche zoals dat voorkomt in De gouden ezelGa naar eind26 van Apuleius ziet naast overeenkomsten grote verschillen. Een zeer wezenlijk verschil tussen Apuleius' Psyche en die van Couperus is, dat de heldin van de Haagse meester geen moeder heeft, althans zij wordt nergens vermeld. Verder speelt in Apuleius' verhaal Venus een belangrijke rol, bij Couperus in het geheel niet. Eros is bij Apuleius de god Eros, bij Couperus een prins die afstamt van de god Eros, zoals het gezin van Couperus' Psyche afstamt van de echte Psyche. Een opvallend verschil is verder, dat Couperus' Psyche gevleugeld is en die van Apuleius niet. En natuurlijk: Couperus heeft in zijn verhaal een aantal figuren toegevoegd die in dat van Apuleius geheel ontbreken: de Chimera, de Sfinx en als laatste, maar zeker niet als onbelangrijkste, prins Bacchus en zijn gevolg. Bovendien speelt de vader van Couperus' Psyche een aanzienlijk belangrijker rol dan de vader van Apuleius' Psyche. Couperus' Psyche speelt in de Middeleeuwen, wat we niet alleen kunnen opmaken uit de pages, schildknapen, jonkvrouwen en hellebaardiers die het kasteel bevolken | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(11), maar ook uit de ‘witten wapenrok over zilveren maliënhemd’, de kleding van prins Eros (22), en de ‘Romaansche gewelven’ (33) waarvan sprake is bij de begrafenis van de koning. In overeenstemming met deze middeleeuwse ambiance bidden de priesters in het Latijn en zingen de zusters een Latijnse litanie. Er is dus geen sprake van, dat Couperus' Psyche zich in de oudheid afspeelt, zoals beweerd wordt door Albert Helman.Ga naar eind27 Naast deze verschillen zijn er ook overeenkomsten. Het verhaalstramien heeft Couperus intact gelaten. Psyche, het jongste koningskind, wordt door Eros bemind, maar zij verspeelt zijn liefde. Als boete moet zij een opdracht vervullen, waarna zij vergoddelijkt wordt en opnieuw met Eros verenigd wordt, zij het dat Couperus' Psyche eerst moet sterven (prins Eros is haar in de dood voorafgegaan), terwijl Apuleius' heldin levend naar de Olympus zweeft.Ga naar eind28 Bovendien krijgen beide Psyches de opdracht in de onderwereld af te dalen. Dit korte overzicht is voldoende om te concluderen, dat Couperus een verhaal heeft geschreven dat aanzienlijk afwijkt van dat van Apuleius, en de vraag rijst natuurlijk waarom hij dat zo gedaan heeft. Wat is het thema van zijn Psyche? Waar gaat het nu eigenlijk om? Een goede interpretatie van het verhaal moet uiteraard op alle te stellen vragen een antwoord geven, dus ook op de vraag waarom Psyche geen moeder heeft, waarom zij in het begin in een kasteel zit bij haar vader, en daar weg wil, waarom zij vleugels heeft, die verliest en uiteindelijk, dat wil zeggen na haar dood, weer terugkrijgt. | |||||||||||||||||||||||||||||
Een nieuwe interpretatieHet gezin waarin Couperus' Psyche is opgegroeid, behoort tot de vreemdste van de hele wereldliteratuur. Het bestaat uit een vader en uit drie dochters die zo verschillend zijn, dat geen erfelijkheidsdeskundige zal kunnen verklaren hoe een vader aan zulke verschillende dochters komt. De oudste, Emeralda, draagt kleding vol juwelen en edelstenen. Maar goed, zij is dan ook prinses. Zij heeft echter ook ogen van juweel: ‘twee prachtige groene smaragden, waarin een zwarte karbonkel was de pupil.’ (11) En het toppunt: haar hart is geslepen uit éen enkele reuzerobijn. Dit laatste is in het begin van het verhaal nog een gerucht (11), maar blijkt later waar te zijn (100). Zij wil maar één ding: Macht. Om de Oppermacht te bereiken zou zij graag in het bezit komen van de ‘edele Steen der Oppermacht’ (24). De tweede dochter is Astra en zij draagt ‘een levende star op het hoofd’. Zij is geleerd, geleerder dan wie ook in het Rijk van Verleden. Ze tuurt door ‘een mijlenlangen telescoop’ met als doel eens door alle sferen heen in de Mystieke Roos, in de Godheid zelve te schouwen. Zij, het Verstand, zou gaarne Alwetend zijn. En dan Psyche. Bernard Reith, illustrator van de zevende druk van Psyche (1927) heeft haar vereeuwigd als een mooi, jong meisje met lange haren, hemelse ogen, een ideaal figuurtje en twee grote vlindervleugels aan haar rug. Zij gaat altijd naakt door het kasteel, maar niemand die daarvan opkijkt. ‘Ziel’ zouden we haar in het Nederlands noemen, of ‘Vlinder’; het Griekse Psuchè staat beide vertalingen toe. Haar leven is het onderwerp van Couperus' sprookje. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte de vader van deze zusters. Hij blijkt niet zomaar een ‘menselijke’ vader. In de eerste plaats is hij zeer oud, ‘Wel honderd jaren’ (12), en bezit hij een indrukwekkende baard (‘zijn baard hing tot zijn gordel af’ (12)). Maar wat echt frappeert is zijn helderziendheid ten aanzien van zijn dochters levensloop: - Zal je altijd bij me blijven, kleine Psyche? Veilig ben je hier, niet waar, en de wereld is zoo groot, de wereld is zoo boos. De wereld is vol verlokking en raadsel. Er zweven door de luchten gevleugelde paarden; er hurken in woestijnen reusachtige sfinxen; er zwerven door de bosschen duivelachtige faunen...Er worden in de wereld tranen geweend, die beken vormen, en in de wereld verschenkt men zijn edelste recht voor het laagste genot...Blijf bij mij Psyche, dwaal nooit te ver af, want onder ons slot gloeit de Onderwereld...! En het leven is als een vorstin, een wreede vorstin met een hart van steen... Behalve alwetend ten aanzien van de levensloop van Psyche, van de menselijke ziel, is Psyches vader ‘almachtig’ (13, 22) en is hij, met prins Eros, de enige die op de hoogte is van het bestaan van het Rijk van de Toekomst, het Rijk dat men, zo blijkt aan het einde van het sprookje, binnenzweeft na de lichamelijke dood. Bovendien weet hij dat het heelal eindeloos is (25). Dit alles maakt hem tot meer dan een gewone, menselijke koning: hij heeft onmiskenbaar ‘hogere’ eigenschappen, waarvan almachtigheid en alwetendheid, door Emeralda en Astra zo vurig begeerd, heel belangrijk zijn. Maar het allermysterieuste aan de man -geen recensent of wetenschapper heeft daar overigens ooit een woord aan gewaagd- dat is toch wel het feit dat hij überhaupt een nageslacht heeft. Van een koningin is in het verhaal namelijk nergens sprake, ook niet bij zijn begrafenis. De ‘schrijn’ van de koning wordt dan gelegd naast die van ‘des konings vader’ (33), maar van een schrijn van ‘des konings vrouw’ wordt niet gerept. Is Couperus haar vergeten? Dat lijkt bijna onmogelijk, al was het alleen maar omdat Apuleius' sprookje, hoe anders ook, in dit opzicht aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: ‘Erant in quadam civitate rex et regina: hi tres numero filias forma conspicuas habuere [et cetera]’: ‘er waren eens in een stad een koning en een koningin; zij hadden drie dochters, schoon van uiterlijk.’Ga naar eind29 Op talloze plaatsen had Couperus even kunnen meedelen, dat de koningin overleden was of om welke reden dan ook man en kinderen in de steek had gelaten. Maar niets van dat al: ze is er gewoon niet. Dat betekent dat er in dit sprookjesachtige eenoudergezin van een andere kindvaderverhouding sprake is dan in soortgelijke gezinnen in de ‘echte’ werkelijkheid. De menselijke ziel, Psyche, heeft wel een vader, maar deze heeft haar niet bij een vrouw verwekt. De gedachte komt natuurlijk op, dat de oude koning een soort godheid is. De dochters zijn dan niet zozeer door hem op biologische wijze voortgebracht, als wel door hem geschapen. Zij zijn afsplitsingen van zijn drievoudig wezen: Emeralda heeft uitsluitend zijn macht geërfd, zij is de representante van dat deel van de mens dat op macht en materie belust is; Astra bezit alleen zijn verstand en zij is de mens voor zover deze door meten en cijfers tracht door te dringen in het mysterie van het leven; de kleine Psyche ten slotte heeft alleen zijn ziel geërfd, de essentie van zijn wezen, en zij is de representante van de onsterfelijke menselijke kern. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Met deze hypothese -de vader als scheppende godheid- lijkt in strijd te zijn het feit dat hij, althans als vorst van het Rijk van Verleden, sterft. Aan het eind van het verhaal, als al zijn profetieën zijn uitgekomen, wacht hij Psyche op in het Rijk van de Toekomst als ‘schim van majesteit’ (107, 108). Voorlopig ga ik ervan uit, dat Psyches vader, zoals vaker koningen in sprookjes, een personage is met eigenschappen die een godheid niet zouden misstaan. Dat hij en zijn kinderen van goddelijke afkomst zijn, wordt met zoveel woorden door hem gezegd: - Edele prins, sprak de koning. Je bent arm, maar van hooge geboorte en goddelijken oorsprong: hooger en goddelijker dan wij. Je stamt van god Eros af; wij van zijn geliefde, Psyche. De geschiedenis der goden is te lezen in de geschiedrollen van ons rijk. (23) Het gaat hier duidelijk om de afkomst van de koning en zijn dochters. De koning lijkt terecht te zeggen, dat prins Eros van goddelijker afkomst is dan hij en zijn dochters. De oer-Psyche, die van Apuleius, was van oorsprong namelijk een gewoon meisje en werd pas na vele beproevingen door haar huwelijk met Eros goddelijk. Hoe dit ook zij, de koning moet een vergissing maken: de Couperiaanse Eros en Psyche moeten beiden de Apuleïsche Eros en Psyche als voorouders gehad hebben. Als de Couperiaanse Psyche alleen van de Apuleïsche Psyche af zou stammen, dan zou dat betekenen, dat nog iemand anders bij deze Psyche nageslacht verwekt zou hebben, en daarvan vinden wij nergens enige vermelding. Het kan zijn dat het vreemd gaan van de Apuleïsche Psyche vermeld wordt in de geschiedrollen die de koning in Couperus' Psyche bestudeert, in de boeken die ik over de romance van Eros en Psyche gelezen heb, wordt geen melding gemaakt van een andere minnaar dan de god Eros. Dit allegorische verhaal is een sprookje over de menselijke ziel. Deze wordt voorgesteld als een meisje, later vrouw, met vleugeltjes. Deze worden nauwkeurig beschreven: En zij klepte met hare wiekjes, zwak. Het waren, aan hare schoudertjes teêr, twee wiekjes als van een heel groote kapel, doorschijnende vlies, karmozijn bestuifd en zachtgeel, azuurtjes en rozig geaderd, waar ze vasthechteden aan haar rug, en op ieder wiekje gloeiden twee oogen, zooals op den staart van een pauw, maar fijner van kleur, en schitterend als gestampte juweel: gestampte saffier en smaragd op fluweel, en het fluweelen oog viermalen gezet in het schitterstof van de wiekjes.’ (9, cursief van mij, MK) In deze beschrijving is de opmerking ‘als van een heel groote kapel’ van groot belang, omdat zij een verband legt tussen beide betekenissen van het Griekse woord psuchè: ‘ziel’ én ‘vlinder’. Psyche kan met deze vlindervleugels niet vliegen, maar zij heeft wel een sterke innerlijke drang om dat te doen: ‘O, hoe zij verlangde te dwalen, te zoeken, te vliegen...Te vliegen, o te vliegen, te vliegen als de musschen, de duiven, de arenden...!’ (8-9) Dit is haar noodlot: te dwalen, te zoeken. Daardoor kan zij in deze wereld niet gelukkig worden. Ook niet bij de harmonieuze prins Eros, want de drang om te dwalen en te zoeken blijft. Psyche, de menselijke ziel, komt voortdurend voor de vraag te staan wat haar doel, haar taak is. Het eerst stelt de Chimera die vraag: ‘Wat is je eigen doel, kleine Psyche? Waarvoor ben je zelve? Waarvoor zijn de bloemen, de menschen, de starren? Wie weet het?’ (18) Als haar vader gestorven is, vraagt zij een spin waar zij heen moet. ‘Je kan niets ontvluchten, antwoordde de spin, somber in de hoogte des gewelfs, in het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||
midden van haar web. Alles is als het is, alles wordt als het wordt, geschiedt als het geschiedt, alles vergaat tot stof; [...] Poog niet te ontvluchten: dat is ijdelheid: onderga je lot.’ (34-35) Maar daar heeft Psyche niet veel zin in: ‘Maar ik leef, ik ben jong, ik verlang, ik heb lief, en ik kan mij niet begraven in stof...(35) Ze begrijpt spoedig, dat ieder een eigen lot heeft: de Chimera moet zweven, de spin haar web weven, en Emeralda moet over stof heersen, ‘alles is als het is’. (37) Ervaart zij deze noodlottigheid vóór haar wereldse ervaringen als troosteloos, tijdens haar hemelvaart denkt zij daar anders over: ‘Ik ben wel heel zondig geweest? Maar ik was, die ik zijn moest! Is het goed te zijn, die je zijn moet? Ik weet niet, Chimera, ik heb aan geen goed en geen slecht gedacht: ik was maar, die ik was.’ (106)Ga naar eind30 Kortom: de menselijke ziel moet haar van tevoren vastgelegde lot - zoeken, dwalen, zondigen, boete doen - volbrengen, om het hemelse geluk deelachtig te worden. Op aarde is het geluk voor de menselijke ziel niet te vinden. Haar vleugels blijken pas na de dood, na zonder lichaam herboren te zijn, hun zin te krijgen. De noodlotsgedachte wordt verder ondersteund door het feit dat Psyches vader tot in details weet wat haar in de wereld te wachten zal staan (13-14). Daardoor weet de lezer, aan het eind gekomen, dat haar lot voorbeschikt was. Dat haar voedster als een menselijke spin, als een ware schikgodin voorgesteld wordt (10), werkend aan een spinnewiel, past in dit noodlotsmotief.
Ook al kan zij in deze wereld niet gelukkig worden, toch wordt de ziel een blik gegund op het volmaakte. Als Psyche in het begin van het verhaal vanaf het kasteel in de verte kijkt, ziet zij het land dat later het Rijk van de Toekomst blijkt te zijn: Nog verder, verteederden horizonnen in melkblank en opaal gedroom, geen lijn meer, maar tint alleen, weêrschijn van laatsten zonneglans, verheveling of er meren spiegelden, eilanden rezen laag aan de lucht, luchtparadijzen, waterstrepen van hemelzee, oceanen van ether en lichttrillende niets...(8) Daarnaar gaat haar verlangen uit: ‘O, hoe ze verlangde te gaan, verder dan het slot, te gaan naar de weiden, de wouden, de steden, te gaan naar de spiegelende meren, opalen eilanden, oceanen van ether, en dan naar dat verre, verre niets, dat zoo trilde als een bleek, bleek licht...’ (8; zie ook 14, 15). En op de rug van de Chimera ziet zij deze schoonheid weer, maar als zij dichterbij gekomen zijn, is zij verdwenen (30, 31); die schoonheid is dan wel voorstelbaar, maar nog niet bereikbaar. Tijdens haar hemelvaart ziet Psyche deze schone streken nog eens, maar nu echt, nu verdwijnen ze niet meer: Hoe licht, hoe lucht! Wat daagt daar aan de kimmen? Of zijn het geen kimmen? Opalen eilanden aan luchtoceanen...O, Chimera!!! Ik zie purperen stranden aanrimpelen van heel ver, en een goudene zee schuimt er om...Dat hebben we éens nog gezien, maar niet zoo! Want vroeger was het begoocheling en nu...! De stranden worden duidelijker, de gouden zee zie ik golven...Chimera! Wat is dat land? Is dat de regenboog? Is dat het land van geluk en ben je er koning? | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Blijkbaar is het dus zo, dat Psyche, vanaf het kasteel en op de rug van de Chimera zicht heeft op de schoonheid van wat later het Rijk van de Toekomst zal zijn. Ik kom hierop terug bij de bespreking van het filosofische werk dat Couperus zeker voor Psyche in het achterhoofd heeft gehad: Plato's Phaedros. | |||||||||||||||||||||||||||||
Het kasteelKastelen spelen in sprookjes een belangrijke rol; ook in Psyche. In wat voor kasteel leeft deze koning met zijn drie dochters? Het meest opvallende eraan is de ligging, namelijk letterlijk tussen hemel en aarde. Over de hooge torens streek soms een waas van wolkfloers heen, maar onder bruiste een vloed, die zich stortte wanhopig als waterval in een afgrond van peillooze duizeling. Zoo scheen het of het kasteel oprees tot de hoogste starren, en daalde tot in de diepste middenpuntnaven der aarde. Onder het slot gloeit de Onderwereld (14), terwijl vanaf de tinnen in de verte de ‘spiegelende meren, opalen eilanden, oceanen van ether’ en ‘een bleek, bleek licht’ (8) zichtbaar is, een heerlijk oord waarvan wij lezers nu weten dat dit het Rijk van de Toekomst is. Het kasteel van het Rijk van Verleden verbeeldt in deze fase van de roman de plaats waar de menselijke ziel verkeert voordat zij de wereld ingaat. ‘Zoû zij ooit nog de poorten uit kunnen gaan?’ vraagt Psyche zich af. (8) Hoeveel bescherming het kasteel ook geeft en hoeveel zij ook van haar vader houdt, de ziel wil de wereld in, wil zoeken en dwalen, wil ondervinden. Wat zij moet ondervinden, is in dit kasteel, dus voordat zij de wereld intrekt, door haar voedster, als een schikgodin aan het spinnewiel, vastgelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||
PhaedrosIn Plato's dialoog Phaedros,Ga naar eind31 over liefde, schoonheid en retorica, vertelt Socrates wat het wezen van de menselijke ziel is. Die ziel is onsterfelijk en is gevleugeld; zij trekt met de goden door de hemelse sferen en kan dan de absolute schoonheid der Ideeën aanschouwen. De ziel bestaat echter uit twee delen: het goede deel streeft naar het hogere en wil de werkelijkheid der Ideeën aanschouwen, het slechte deel wordt door de zinnen beheerst en neigt naar het aardse. Socrates gebruikt het beeld van een gevleugelde wagen die door een wagenmenner bestuurd wordt. Voor de wagen lopen twee paarden, waarvan de ene goed is, de andere slecht. De wagenmenner, de menselijke rede, moet dit tegenstrijdige span in de hand zien te houden. De betere zielen slagen hierin en weten de wagen de hemelse regionen in te sturen, waar zij de eeuwige, onveranderlijke Ideeën aanschouwen. Maar met veel zielen loopt het minder goed af: zij storten ter aarde en nemen een sterfelijk lichaam aan. Tijdens zijn verblijf op aarde bewaart de mens een herinnering aan de door hem tijdens de rit door de hemelse sferen waargenomen schoonheid der Ideeën en zij verlangt daarnaar terug, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in welk streven hij overigens gedwarsboomd wordt door het slechte zielenpaard. Het is niet moeilijk te zien, dat Couperus deze gedachten van Plato als basis voor zijn Psyche genomen heeft. Psyche, de menselijke ziel, ziet al vanaf de tinnen van het kasteel, dus voordat zij de wereld ingaat, de volmaakte wereld der Schoonheid liggen, d.w.z. het Rijk van de Toekomst. Op de rug van de Chimera zweeft zij door het hemelruim en ziet zij deze opnieuw. Zij ‘weet’ dus en zij verlangt naar deze schoonheid: ‘Ik zoû ver door het heelal willen zoeken. Ik verlang naar het allerschoonste.’ (18) Maar zij verlangt ook te dalen, op aarde te zijn. De Chimera zet haar in de wereld, in een oase in de woestijn. Vanaf dat moment wordt duidelijk zichtbaar, dat haar ziel ‘twee’ is: eerst vindt zij, even maar, de liefde van ziel tot ziel bij prins Eros, dan de zinnelijke liefde bij prins Bacchus. Als haar zinnen uitgeraasd zijn, voelt zij wroeging, herinnert zich de schoonheid en harmonie bij prins Eros en verlangt daarnaar terug. Haar vader en prins Eros spreken haar toe in haar dromen: ‘ga onder de menschen, doe boete...’ (74, 77) Dat de menselijke ziel haar vleugels kan verliezen, zoals Psyche overkomt tijdens haar verblijf bij prins Bacchus - de sater knipt haar vleugels af -, ook daarover vinden we in Plato's Phaedros verhelderende opmerkingen. Ook dit is een wet van Adrastea, de Onvermijdelijke, dat iedere ziel die als metgezel van een god iets van de waarheid heeft gezien, ongedeerd blijft tot de volgende ommegang, en als zij dat steeds vermag te doen, altijd voor schade wordt behoed. Maar wanneer zij, niet bij machte te volgen, de aanschouwing [van de waarheid, van de Ideeën] gemist heeft en door een ongeval, vervuld van vergetelheid en slechtheid, bezwaard wordt en zo bezwaard haar vleugels verliest en ter aarde stort, dan bepaalt de wet dat [et cetera]Ga naar eind32 Psyches slechtheid is, dat zij zich overgeeft aan het zinnelijke leven bij prins Bacchus en daarvoor de Allesopofferende Liefde van ziel tot ziel van prins Eros opgeeft. Dat dit zo beschikt is (haar vader heeft het haar voorspeld) en dat zij dus in wezen niet anders kan, doet blijkbaar aan de zondigheid ervan niets af; de mens begrijpt zijn zondigheid niet, maar die zonde is er wel. Die gedachte treffen we ook elders in Couperus' oeuvre aan.Ga naar eind33 Psyche verliest haar vleugels en wordt een mens die boete moet doen om het verlorene weer te verwerven. Door die boetedoening moet zij - ieder mens dus! - tot het inzicht komen dat de Steen die almacht geeft, niet bestaat, dat macht, rijkdom en materie ijdelheid is. Wie tot dat inzicht wil komen, moet letterlijk door de materie, de stof, de onderwereld heen. De ziel die inziet dat de materie ijdelheid is, herleeft na haar dood met vleugels (102) en kan terugkeren bij haar vader en Eros in het Land van de Toekomst, in het hemels paradijs. De Emeralda en Astra in ons sterven, maar herleven niet. | |||||||||||||||||||||||||||||
De theologie in PsycheIn Psyche krijgt de lezer op verschillende plaatsen en via verschillende romanfiguren een beeld van de wereld. Zo stelt de Chimera Psyche ervan op de hoogte, dat er een God is. Hij duidt deze eerst aan met ‘De Macht’ en een paar regels verder verklaart hij deze ‘Macht’ met het begrip ‘God’. Hierna vliegt hij weer weg (19). Psyche en de lezer vernemen een bladzijde eerder, dat de Chimera door God door het hemelruim | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||
moet zweven om mensen te vervoeren: ‘ik kan de heele menschheid torsen op mijn rug, en ik zoû haar kunnen voeren naar de sterren achter de sterren.’ (18) Tijdens Psyches hemelvaart gebruikt de Chimera een andere term. Hier is geen sprake van ‘God’, maar van ‘Het’, ‘Het onzegbare en het Alles.’ (107)Ga naar eind34 Deze term is zeker minder christelijk en meer theosofisch. Behalve Het, is er ook een noodlot, maar of die twee samenvallen of dat we deze als twee machten moeten zien, waarvan de ene de andere domineert, wordt uit het verhaal niet echt duidelijk. Heel belangrijk is dit niet; wat de lezer begrijpt, is dat het lot van de menselijke ziel vastligt. Dit lot is blijkbaar in het kasteel vast komen te liggen. Haar vader kent Psyches lot tot in details. Dit, gevoegd bij het feit dat deze vader geen vrouw heeft en dus Psyche alleen heeft voortgebracht, heeft gecreëerd, doet vermoeden, zoals gezegd, dat deze vader de schepper van Psyche is. Zijn menselijkheid moet derhalve betwijfeld worden; een goddelijke status ligt meer voor de hand. En eigenlijk is dat vanzelfsprekend: wie anders kan de schepper van de onsterfelijke menselijke Ziel zijn? Psyches vader moet wellicht als een soort Demiurg beschouwd worden, een Maker, die in Plato's dialoog Timaios omschreven staat als ‘patera kai poiètèn’, vader en maker.Ga naar eind35 Hij zou dan een scheppende godheid zijn, althans daarbij heel dicht in de buurt komen en zou dan een positie tussen Het en de menselijke ziel innemen.
Zoals gezegd, hiermee lijkt in strijd te zijn, het feit dat de vader sterft. Maar dit hoeft niet een argument tegen te zijn. Van belang is, dat Psyches vader, de vader van de menselijke ziel dus, uit Psyches leven verdwijnt op het moment dat hij ziet, dat de drang om de wereld in te gaan voor Psyche onhoudbaar wordt. Zij moet uit het kasteel weg. Het is zo bezien niet zo, dat Psyche het kasteel verlaat omdat haar vader overleden is, maar haar vader ‘overlijdt’ omdat Psyche zo ver is, dat zij de wereld in wil. De vader sterft als Psyche het verder zonder hem wil en moet stellen, en wacht haar vervolgens, samen met de ook van goddelijke afkomst zijnde Eros, in het Rijk van de Toekomst op. Van Eros kan trouwens hetzelfde gezegd worden als van de vaderfiguur: op het moment dat Psyche veroverd is door prins Bacchus, sterft hij. Er wordt dus een direct verband gelegd tussen de verandering in verlangen bij Psyche en de dood van Eros (63-64). De Eros, het verlangen naar het hogere, de opofferende liefde van ziel tot ziel, sterft als de menselijke ziel toegeeft aan de verlokkingen van de sater en prins Bacchus. Ook het sterven van Emeralda en Astra kan zo geïnterpreteerd worden: als Psyche tot het inzicht komt dat macht en stof ijdelheid zijn, gaan zij ten onder. Wie het verhaal zo leest, ziet alles op z'n plaats vallen. De menselijke ziel groeit op in het Vaderhuis (het kasteel). Daar wordt het levenslot vastgelegd: haar voedster zit als de schikgodin Moira aan het spinnewiel. Dat haar vader, haar schepper, haar levensloop tot in details kent, is dus niet verwonderlijk. In de opgroeiende ziel wordt het verlangen het kasteel uit te gaan en de wereld in te trekken, steeds heftiger. Zij heeft haar vader niet meer nodig en deze vertrekt naar de plaats waar hij weet dat Psyche ook weer zal komen als zij haar lot ondergaan heeft: het Rijk van de Toekomst. Psyche heeft twee verlangens: een verlangen naar het hogere, naar prins Eros, en een verlangen naar het aardse, naar prins Bacchus. Pas na de periode bij prins Bacchus begrijpt zij, dat zij bij Eros het hoge geluk in handen had. Wroeging doet | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||
haar besluiten boete te doen - in dromen daartoe aangezet door Eros en haar vader. Na de boetedoening is zij gelouterd en klaar om te sterven en terug te keren naar haar vader en Eros, die inmiddels ook ‘vergoddelijkt’ is (108) en vleugels heeft. Dat Psyche geen moeder heeft, verbaast nu niet meer, evenmin als het feit dat haar alwetende vader haar levensloop kent en verschillende malen ‘almachtig’ genoemd wordt. Hij en Eros zijn in wezen onsterfelijk en weten dat: beiden zijn - als enigen - op de hoogte van het Rijk van de Toekomst. Van alle romanfiguren is de Chimera de geheimzinnigste. Wat moet dit vliegend paard verbeelden? Het vliegt door het luchtruim ‘van de oneindigheid naar de oneindigheid’ (18) en het kan ‘de heele menschheid torsen’ op zijn rug (18). Het neemt Psyche op zijn rug als zij uit het Vaderhuis wil, zet haar neer in de woestijn, bij de Sfinx, en komt weer te voorschijn als Psyche dood is, om haar mee te nemen naar het Rijk van de Toekomst. Wat het dier gemeen heeft met Psyche, zijn zijn vleugels. Men zou het kunnen zien als een grote Ziel, en aangezien het zelf verklaart, dat het de hele mensheid kan vervoeren, lijkt het gerechtvaardigd, dit vliegende paard als de Alziel te interpreteren. Het wereldbeeld in Psyche wordt dan in hoge mate gelijk aan dat van Metamorfoze: er is Licht (Het), een Alziel, die de menselijke ziel afzet in de materie, een goddelijke Vader (de oude koning), een onsterfelijke ziel (Psyche). De laatste kan alleen na een beweging neerwaarts, door het stof, opwaarts terugkeren naar de Vader en Eros, en uiteindelijk opgaan in Het, Het Licht.
Behalve Apuleius en Plato heeft ook diens interpretator Plotinus bijgedragen aan de totstandkoming van dit sprookje over de menselijke ziel. In zijn Enneaden lezen wij: Als nu de ziel is zoals ze behoort te zijn, gaat haar begeerte naar god uit en wil ze één met hem worden, zoals een meisje met een edele liefde verlangt naar haar edele vader. Maar wanneer ze, in de wereld van het worden gekomen, als door de lokstem van vrijers wordt misleid, ruilt ze haar edele liefde in voor een andere en sterfelijke liefde en wordt ze, ver verwijderd van haar vader, overweldigd. En wanneer ze dan weer de geweldplegingen hier is gaan haten, reinigt ze zich van het aardse en reist ze weer af naar haar vader en is ze gelukkig.Ga naar eind36 Alle ingrediënten voor het Psyche-verhaal treffen we in dit korte stukje Plotinustekst aan: de ziel als meisje, god als een edele vader, de lokstem van de vrijers die haar overweldigen, de afkeer van de aardse liefde, de reiniging en de terugkeer bij haar vader. De ziel daalt af in de materie, maar herkrijgt haar verlangen de weg terug te gaan naar haar oorsprong, de Vader. Dezelfde neerwaartse en opwaartse beweging zien we bij Plotinus.Ga naar eind37 | |||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking van Psyche met het sprookje van de jonge hertog in MetamorfozeIn mijn analyse van MetamorfozeGa naar eind38 heb ik uitvoerig stilgestaan bij het sprookje van de jonge hertog dat Aylva aan Emilie vertelt als zij aan het eind van de roman de boekenkast inruimen. In de inleiding tot dit sprookje zegt Aylva dat de held ‘de Ziel, die altijd was’ is. Het sprookje gaat dus over de ziel van de jonge hertog en die ziel was er altijd. Het sprookje van de jonge hertog heeft een aantal belangrijke overeenkomsten | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||
met Psyche. In beide verhalen is sprake van een kasteel waar de held(in) altijd gewoond heeft voordat hij/zij de wereld in trekt. Dat kasteel ligt hoog in de bergen. Dat kasteel staat in Psyche in het Rijk van Verleden. In Metamoforze wordt dat Rijk niet genoemd, maar het verleden is in het kasteel nadrukkelijk aanwezig: ‘In de holle zalen en hallen woonde vereenzaamd het grauwe verleden en het gobelin verging aan den wand tot stof.’Ga naar eind39 Ook de jonge hertog lijkt alleen een vader te hebben: ‘O, de stille kinderjaren, die hij zich heugde, zonder een glimlach, zonder de zachtheid van vrouwe-liefkoozing, altijd onder de tucht van harde mannen, die staalden zijn teedere lichaam.’Ga naar eind40 En ook deze vader, die overigens heel wat minder vriendelijk getekend wordt dan Psyches vader, wil maar het liefst dat zijn zoon bij hem blijft en niet de wereld, vol van ‘schijn, bedrog, leugen en nutteloosheid’Ga naar eind41 in gaat. Net als Psyche kan de jonge hertog zijn verlangen de wereld in te trekken niet weerstaan. In beide verhalen wordt nadrukkelijk het doel van het leven aan de orde gesteld. Men kan Psyche naar mijn mening beschouwen als een veralgemenisering van het sprookje van de jonge hertog, dat een onderdeel is van een grote roman en toegespitst op de ontwikkeling die Aylva doormaakt. Psyche is een sprookje over de menselijke ziel in het algemeen, het sprookje van de jonge hertog gaat over één specifieke ziel, namelijk die van de jonge hertog. | |||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiePsyche, al of niet gevleugeld, is een van de populairste meisjes van het fin de siècle. Couperus' versie van haar levensgeschiedenis is gebaseerd op Plato (vooral op diens Phaedros dunkt mij) en Plotinus (Enneaden), wier filosofie in de negentiende eeuw nieuw leven werd ingeblazen door onder meer Ralph Waldo Emerson en Blavatsky's theosofie. De menselijke ziel, aanvankelijk vertoevend in het veilige huis van haar Vader, wil leven, wil onder de mensen komen. Zij leeft een korte tijd samen met prins Eros, de Hoge Liefde zelve, maar beseft niet hoe groot haar geluk is, omdat zij nog nooit Leed gekend heeft. Na de onvermijdelijke periode van zonde volgt het berouw en de boetedoening. Zo is het leven van een mensenziel, het kan niet anders. Na de boetedoening, die de mens het inzicht geeft dat het aardse ijdelheid is, volgt de terugkeer tot Eros, de hoge liefde, tot de Vader en uiteindelijk tot het Licht. Het sprookje vertoont grote gelijkenis met het verhaal van de jonge hertog in hoofdstuk V van Metamorfoze. Maar het verschilt daarvan wezenlijk, doordat het een algemene strekking heeft: het handelt over de algemeen-menselijke ziel, en niet, zoals in Metamorfoze, over de ziel van één mens. Van enige autobiografie is in Psyche geen sprake.
Adres van de auteur: Groesbeekseweg 212, NL-6523 PE Nijmegen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|