Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Jan Willem Klein
| |
[pagina 223]
| |
de orale epische letterkunde in de (Zuidelijke) Nederlanden wel Diets? De adellijke bovenlaag, waarvoor die epiek in de eerste plaats bedoeld was, kon uitstekend uit de voeten met een ‘vreemde’ taal als Frans; dat was immers in ‘Europees verband’ de lingua franca.Ga naar eind3 We zien dan ook dat de emancipatie van het Diets van onderop begint en niet uit de bovenlaag geëntameerd wordt. De emancipatie van het Diets als ambtelijke schrijftaal begint pas, een enkele vroege uitzondering daargelaten, in de dertiende eeuw.Ga naar eind4 Het Diets als taal voor epiek komen we, enkele vroege uitzonderingen daargelaten, ook pas vanaf de dertiende eeuw tegen.Ga naar eind5 Vóór die tijd werden de ambtelijke, zomin als de epische teksten in het Diets opgetekend. Dit kan, voor de epiek, twee dingen betekenen. Ten eerste dat het publiek waarvoor epische literatuur bedoeld was, geen behoefte had aan in het Diets vertaalde epiek: men kon met Franstalige teksten (oraal en schriftelijk) uit de voeten. Ten tweede zou ik willen stellen dat er buiten de hoogste, de hoofse, kringen niet of nauwelijks behoefte bestaan zal hebben aan dit type teksten, mondeling noch schriftelijk.Ga naar eind6 Pas wanneer er een burgerlijke elite en aristocratie ontstaan, die zich kunnen en willen spiegelen aan de adel, vormt zich een niche waarin de uit het Frans vertaalde epiek kan gedijen. Maar dan wel op schrift gesteld. Want een volgende vraag is: Was de epische letterkunde in de (Zuidelijke) Nederlanden eigenlijk wel oraal? De zuivere mondelinge overlevering van epische teksten (dus van generatie op generatie doorverteld, zonder tussenkomst van een geschreven intermediair) was in de tijd van de emancipatie van het Diets in de ons omringende gebieden al lang op zijn retour, mogelijk zelfs al verdwenen. Doorgifte van teksten ging in feite schriftelijk. Dat wil niet zeggen dat de voordracht niet meer uit het hoofd kon gebeuren. Maar de luisteraar had niet het instrumentarium (zoals een voorraad stilistische stereotypen, een reservoir aan contextgevoelige formules, rijmcapaciteit en dergelijke), dat een professionele voordrager wel had, om een mondeling voorgedragen tekst ‘zuiver’, volgens het gecanoniseerde handelingsverloop en voldoend aan de eisen van het genre te reproduceren. Ook de doorgifte van (onderdelen van) een repertoire van de ene professionele verteller aan de andere zal in deze tijd toch voornamelijk schriftelijk gebeuren. Het lijkt me evident dat het (eventuele) gebruik door voordragers van zulke tekstboekjes als geheugensteuntje, juist bedoeld is om hen te behoeden voor improvisaties. Een niet onbelangrijk argument tenslotte om een van origine schriftelijke traditie van de Middelnederlandse epiek te veronderstellen, is dat die epiek niet oorspronkelijk-Diets is. Het zijn berijmde vertalingen, vooral uit het Frans. De bronteksten behoorden niet tot de Zuid-Nederlandse volkscultuur. Het maken van zulke vertalingen impliceert vervolgens schriftelijke neerslagen. Die worden niet à l'improviste uit het hoofd gemaakt.Ga naar eind7 De vertaalde teksten zullen immers in het algemeen aan andere technische regels moeten voldoen dan de bronteksten (zoals de lettergrepenverzen in het Frans tegenover de heffingenverzen in het Middelnederlands). Paart men dit aan de noodzakelijke semantische equivalentie bij de vertaalslag, dan zal het duidelijk zijn dat er weinig reden is om uit te gaan van een orale traditie van de Middelnederlandse epiek. Als er dan op een gegeven moment (het loopt dan al tegen de dertiende eeuw) een oorspronkelijk Diets episch werk gecomponeerd wordt, gebeurt dit onder omstandigheden waarin een schriftelijke neerslag als vanzelfsprekend ervaren wordt. Alles wijst er dus op dat de | |
[pagina 224]
| |
Middelnederlandse epiek een schriftelijke oorsprong heeft. Dat wil niet zeggen dat men dan niet meer ‘met zijn oren leest’ of ‘met zijn oren schrijft’, maar dat is wezenlijk iets anders dan een orale overlevering. We hebben te maken met primair schrijvende dichters die een mondelinge stijl hanteren.Ga naar eind8 Het levert in een geschreven tekst wel automatisch quasi reminiscenties aan een orale cultuur op (en bij voordracht en voorlezen bleven die nog functioneel). Op deze wijze komen ook pseudo-orale fouten als ‘invoegingen van tekstgedeelte van elders’ in de tekst. Maar wezenlijk is dat het ontstaan en de vermenigvuldiging van Dietse epische teksten toen schriftelijk gebeurde. Als eenmaal de compositie op schrift gesteld is, dan is de tekst (althans voor dit literaire genre) gestandaardiseerd. Er treden dan nog hoogstens lichte veranderingen op, hetgeen duidelijk blijkt uit de tekst van de Karel ende Elegast in de handschriften en drukken. Dit voert ons naar een conclusie: het ontstaan en de reproductie van een epische tekst als de Karel ende Elegast heeft in een verschriftelijkt milieu plaatsgevondenGa naar eind9 en niet vroeger dan in de dertiende eeuw. Zou men nu zelfs niet kunnen beargumenteren dat (weliswaar simplistisch voorgesteld) de zeven stadia die Duinhoven onderscheidt, het werk van de auteur-zelf zijn? Want wat enkele afzonderlijke bewerkers nodig geacht hebben te veranderen, kan ook door één persoon gedaan zijn. Vooral nu niet meer uitgegaan hoeft te worden van een foutloze en zuivere auteurstekst. Een auteurstekst waarin bovendien (pseudo)-orale kenmerken kunnen zitten. Voor de dichter vormde een oerstramien van de Karel ende (Ele)gastGa naar eind10 de basis, en in een handvol stadia heeft hij die tekst net zolang en net zoveel bewerkt en bijgeschaafd tot hij daarover tevreden was.Ga naar eind11 Eenzelfde gefaseerde werkwijze is aangetoond in bijvoorbeeld Boendales Brabantsche Yeesten en bij de compilator van de Lancelotcompilatie.Ga naar eind12 Bij de Voortzetting van de Brabantsche Yeesten zien we hoe dit daadwerkelijk in zijn werk ging.Ga naar eind13 Hoe het zij, de afstand tussen O en x zal niettemin veel korter zijn dan Duinhoven ons wil doen geloven. Als x rond 1350 gedateerd kan worden, zal O niet veel vroeger dan het laatst van de dertiende eeuw ontstaan zijn.Ga naar eind14 O was een oorspronkelijke compositie, hoewel elementen uit het verhaal wellicht al eerder en elders gebruikt kunnen zijn. Het samenbrengen van die elementen in de Karel ende Elegast zoals wij die kennen (mogelijk uitgaande van een oude cantilena of fabula) is het resultaat van het creatieve proces van één dichter. De tekst van O zal in belangrijke mate samengevallen hebben met die van x. |
|