Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.M. Duinhoven
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingVele Middelnederlandse literaire werken zoals wij ze kennen, vertonen onregelmatigheden naar vorm en inhoud. Ten aanzien van fouten tegen de vorm (rijm en ritme), de grammatica (congruentie en zinsbouw) en de inhoud (tegenspraken en inconsequenties) kan men in wezen twee houdingen aannemen: men kan zich passief dan wel actief opstellen. Wie neigt tot een min of meer integrale acceptatie van de overgeleverde tekst, neemt aan dat slechts de auteur voor de redactie(s) zoals ze zijn overgeleverd, verantwoordelijk behoeft te worden gesteld. Voorzover onregelmatigheden onmiskenbaar zijn: de auteur behoeft geen perfect werk afgeleverd te hebben. Men kan vroeger bij het schrijven andere maatstaven hebben aangelegd dan tegenwoordig. Trouwens, meestal kan wat fout en krom lijkt, wel worden recht gebogen: de middeleeuwen zijn nu eenmaal anders.Ga naar eind1 Zo hoeft men in elk geval geen gecompliceerde tekstontwikkelingen aan te nemen; de overgeleverde tekst blijft als basis voor het literaire onderzoek onaangetast. Wie deze behoudende opvatting weer eens onder woorden brengt, kan rekenen op de steun van opgeluchte vakgenoten.Ga naar eind2 Men kan ook van een andere hypothese uitgaan: dichters en kopiisten waren er vroeger net als nu op uit goed werk te leveren. Dat houdt in, dat onmiskenbare onregelmatigheden niet werden beoogd. Ofwel de auteur heeft fouten gemaakt, ofwel de gebreken zijn ontstaan in het overleveringsproces. Hoe kan men dat uitmaken? Wanneer bij een dubieuze lezing de aard van de fout en de wijze van verandering kan worden herkend, en wanneer de onderliggende lezing die tevoorschijn komt, past in het grotere geheel, is tekstontwikkeling aannemelijk. En ‘tekstontwikkeling’ betekent, dat de door de auteur voltooide tekst later is gewijzigd. In vele gevallen blijken kopiisten en bewerkers per ongeluk of opzettelijk in de tekst te hebben ingegrepen. Dat sluit de mogelijkheid niet uit, dat ook auteurs steken hebben laten vallen.Ga naar eind3 Gelet evenwel op het feit, dat zij met een schone lei beginnen en met overleg werken, ligt het generaliserend gesproken meer voor de hand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat onregelmatigheden worden veroorzaakt door mechanisch werkende kopiisten en door bewerkers die ingrijpen in een bestaande tekst. In elk geval moet dit eerst worden onderzocht, voordat men de tekortkomingen aan de dichter toeschrijft. Dit onderzoek naar de invloed van kopiisten en bewerkers op geschreven teksten behoort tot het terrein van de tekstkritiek oftewel tekstreconstructie, die een vorm van tekstinterpretatie is: uit de overgeleverde redacties en versies worden feiten verzameld en met elkaar in verband gebracht. Aan de ontwikkeling van de tekstreconstructie heb ik in de loop der jaren een bijdrage geleverd,Ga naar eind4 die getuige de vele reacties niet onopgemerkt is gebleven. Niet iedereen echter is enthousiast over mijn werk, dat als bedreigend voor de huidige onderzoekspraktijk wordt ervaren.Ga naar eind5 Tekstreconstructie wordt in het algemeen niet als een doel op zichzelf gezien doch als een onderdeel van teksteditie, en zij leidt gewoonlijk slechts tot lichte aanpassingen in een overgeleverde redactie. De interpretatie van de tekst begint pas goed nadat de tekstuitgave tot stand is gebracht. Op de uitgegeven tekst wordt allerhande onderzoek gebaseerd. Daartegenover is in mijn werkwijze het voorstel geïmpliceerd om met tekstinterpretatie niet te wachten totdat de tekst is vastgesteld. Dezelfde energie en vindingrijkheid waarmee mèt de uitgegeven tekst wordt gewerkt, zou m.i. ook moeten worden besteed aan de vaststelling van de tekst zelf. De tekst zou niet slechts het vertrekpunt voor de interpretatie moeten vormen maar ook het doel. Tekststudie moet niet alleen op de teksteditie volgen maar daaraan ook voorafgaan. De lezing van Middelnederlandse literaire werken kan slechts worden vastgesteld op basis van grondige interpretatie. Wanneer men om praktische redenen met een overgeleverde tekst of de archetypus begint, moet men bereid zijn die tekst ter discussie te stellen. Mijn aanpak houdt dus in, dat de tekst waarmee men werkt, geen solide, onveranderlijk gegeven meer is. En dat schept onzekerheid, waarop niet iedereen gesteld is. Na de schijnbare zekerheid van de negentiende-eeuwse kritische editie en de veilige beperktheid van één enkele diplomatisch uitgegeven bron, lijkt mijn werkwijze een achteruitgang. Verscheidene vakgenoten hebben dan ook laten weten, van mijn aanpak niet gecharmeerd te zijn.Ga naar eind6 Wanneer mij de gelegenheid tot een weerwoord wordt geboden, juich ik ook negatieve reacties toe. Elke wetenschappelijke discipline moet het van discussie hebben. Een zakelijke en correcte uitwisseling van argumenten kan voor het vakgebied slechts voordelig zijn. Gaarne reageer ik daarom op de bijdrage van J.W. Klein in een vorige aflevering van dit tijdschrift.Ga naar eind7 Zijn kritiek betreft drie aspecten die ik successievelijk zal bespreken: de aard van het correctieproces (§ 3-7), de toetsing van voorgestelde reconstructies (§ 8) en het aantal aangenomen ontwikkelingsfasen (§ 9-11). In paragraaf 12 maak ik de balans op. Allereerst echter moet ik enkele corrigerende opmerkingen maken ten aanzien van de samenvatting die Klein geeft van ‘de basisgedachten achter de door Duinhoven geïntroduceerde methode van tekstreconstructie’ (1997, p. 223). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. BasisgedachtenKlein geeft een wat gebrekkig beeld van mijn uitgangspunten en werkwijze. Om misverstanden te voorkomen breng ik enkele correcties aan:Ga naar eind8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De correctiefaseMiddelnederlandse literaire werken konden op drie wijzen veranderingen ondergaan: kopiisten maakten fouten, onregelmatigheden werden gecorrigeerd, en de tekst kon geheel of gedeeltelijk worden bewerkt. ‘Het gedeelte in Duinhovens studie over de fouten staat [...] stormvast gegrondvest. Dat erkent iedereen’ (Klein 1997, p. 236). Nu zijn vele fouten pas te herkennen, wanneer men de verbeteringen weet ongedaan te maken. Mijn beschrijving van correctiepatronen en -technieken kan er dus ook niet helemaal naast zijn. En dat literaire werken kunnen worden bewerkt, valt evenmin te ontkennen, al zou Klein dit soort tekstontwikkeling voor de Karel ende Elegast graag uitsluiten om de archetypus, het verhaal zoals wij dat nu kennen, te laten samenvallen met O, de oorspronkelijke tekst (zie p. 235). Het grootste probleem evenwel ligt voor hem in de correctiefase. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Legger en afschriftKlein meent, dat kopiisten en correctoren vrijwel altijd op basis van vergelijking met de legger de kleine fouten corrigeren die afschrijvers nu eenmaal maken (1997, p. 223). De in sommige handschriften zichtbare correcties zouden dit bewijzen. Een kopiist heeft het al druk genoeg met kopiëren en brengt geen inhoudelijke verbeteringen aan. Bij dit soort kleine correcties nu, tijdens of na het kopiëren aangebracht, zou de verhaallijn intact blijven. Hier ben ik het natuurlijk geheel met Klein eens. Kopiisten en eventuele correc- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toren zijn er op uit een correct afschrift te leveren. Merken ze fouten in het afschrift op, dan corrigeren ze die. De doorhalingen, raderingen en herkenbare toevoegingen laten dit zien. Doch deze vorm van zelfcorrectie is voor de tekstontwikkeling irrelevant, juist omdat de tekst daardoor niet verandert. Dit soort correcties speelt dus ook bij tekstreconstructie geen rol. Er zijn evenwel andersoortige verbeteringen, niet van het afschrift dat de kopiist vervaardigt, maar van de voorbeeldtekst, vaak ook reeds een kopie. En veranderingen in deze tekst zijn wèl van invloed op de overlevering. Grote gevolgen voor de omvang van een werk en vaak ook voor de inhoud is de correctie van het verstoorde rijm door het bijdichten van versregels. Klein probeert dit soort uitbreidingen van de tekst op twee manieren weg te redeneren. Kopiisten zouden niet tot het vereiste denkwerk gedisponeerd zijn: ‘Een kopiist heeft wel wat anders aan (en vooral in) zijn hoofd’ (p. 223). En bovendien zou verplaatsing van het rijmwoord, overigens slechts één van de oorzaken van rijmverstoring, ‘een betrekkelijk exceptioneel fenomeen [...] zijn geweest’ (p. 225 en noot 15).Ga naar eind9 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. UitbreidingenBeginnen we met fout en correctie; over de corrector spreken we in paragraaf 6. De uitbreiding van rijmteksten door het bijrijmen van regels, in zijn eenvoudigste vorm de uitbreiding van een tot twee (1 > 2) en van twee tot vier verzen (2 > 4), komt zo vaak en in zoveel teksten voor, dat aan de realiteit van dit mechanisme eenvoudigweg niet te twijfelen valt (vgl. Bijdragen 1, p. 286-304). In verscheidene publicaties heb ik meer dan tweehonderd gevallen besproken waarin twee weesverzen tot twee rijmparen zijn uitgebreid.Ga naar eind10 Het gaat hier om reconstructies, dus om tekstinterpretatie: bepaalde eigenaardigheden in overgeleverde redacties kunnen met behulp van het correctiepatroon 2 > 4 worden verklaard. Nu hebben reconstructies, hoe zorgvuldig verantwoord ook, onvermijdelijk een element van onzekerheid. Het grote aantal gevallen echter en de doorzichtigheid van de ontwikkeling maken, dat we er niet aan behoeven te twijfelen dat kopiisten weesverzen wegwerkten onder meer door passende, meestal weinigzeggende verzen bij te rijmen of door bestaande verzen tot rijmparen uit te breiden. Wel kost het moeite, door de toevallige en fragmentarische overlevering van de meeste teksten,Ga naar eind11 gevallen te vinden waar men de goede lezing, de fout en de correctie naast elkaar aantreft. Daarvoor moet men over een serie opeenvolgende redacties beschikken. Zo fortuinlijk zijn we voor de Karel ende Elegast niet. Toch vergt het weinig fantasie om aan te nemen, dat het weesvers 783 in K bijvoorbeeld, dat door een ‘saut du même au même’ is ontstaan (Bijdr. 1, p. 152), het gemakkelijkst door toevoeging van een vers kan worden weggewerkt (wat in K nog niet is gebeurd). Zo moet men ook wel aannemen, dat regel 832 (So en es u gelove niet vast) vanuit 835 is overgenomen toen het weesvers Ofte aen een hont die bast was ontstaan (Bijdr. 2, p. 358-361). En in K r. 953-956 zien we hoe de kopiist, doordat hij het rijmwoord houde door mit der vart moest vervangen, tot een 2 > 4 gedwongen werd. Hier zien we dus de uitbreidingen ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook van de Beatrijs zijn verscheidene bronnen overgeleverd. De variante lezingen dwingen tot reconstructie maar bieden daarbij ook steun. Zo blijkt het bevreemdende vers R 292 in de prozaredactie K te ontbreken (vgl. Duinhoven 1989, p. 82-85). Beatrijs heeft haar klooster in de nacht verlaten en is met haar vriend te paard weggereden:
Vers 292 wekt de suggestie dat de nonnen de achtervolging zouden hebben ingezet. Het vers lijkt niet oorspronkelijk en zal zijn toegevoegd om het rijmpaar te completeren. Deze hypothese wordt door K gesteund. Door verschillende oorzaken kan v. 291 tot een weesvers geworden zijn. Zeer wel mogelijk is een volgordewijziging: te daghen began → began te daghen. In elk geval heeft deze omkering bij de correctie een rol gespeeld. Zie voor het mechanisme van deze kopiistenfout Bijdragen 1, p. 230-232 en 239-242. Vaak wordt de vraag gesteld, waarom kopiisten de door een omkering ontstane weesverzen niet wegwerken door de oude volgorde te herstellen. Nu zullen ze dat ook wel hebben gedaan, zeker wanneer ze de legger met de correcte lezing nog voor ogen hadden. Wanneer de fout echter reeds in de voorbeeldtekst staat, is reconstructie niet altijd eenvoudig. En bovendien waren kopiisten niet op tekstreconstructie uit: zij waren geen filologen of puzzelaars (vgl. Bijdr. 1, p. 282-284). Zij streefden niet naar herstel van de oorspronkelijke lezing doch naar de productie van een goede tekst. Bovendien zullen ze de onregelmatigheid in het rijm vaak pas hebben opgemerkt, nadat ze de eerste regel al hadden overgeschreven; het bijrijmen van een vers is dan de eenvoudigste oplossing. In veel gevallen ook lijkt uitbreiding van de tekst het vooropgezette doel te zijn; verandering van het rijmwoord is dan een middel. Daarop komen we in paragraaf 7 terug. Om te laten zien hoe gewoon het bijrijmen van verzen was, heb ik een zestal voorbeelden uitgezocht waar een verplaatsing van het rijmwoord aan de uitbreiding ten grondslag ligt. De voorbeelden zijn aan verschillende teksten ontleend. Ik druk twee plaatsen uit de Karel ende Elegast af en verwijs naar de overige. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitbreiding na omkeringIn alle gevallen is er in twee opeenvolgende rijmparen één vers overbodig of inhoudelijk dubieus. De twee overblijvende verzen hebben een rijmpaar gevormd. In één van de twee verzen kan het oorspronkelijke rijmwoord midden in de regel worden teruggevonden. Ik geef de overgeleverde tekst zonder verder commentaar en voeg daar de gereconstrueerde lezing aan toe. De toevoegingen staan tussen gebroken haken:Ga naar eind12
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitbreiding door andere oorzakenNu is de ‘omkering binnen het vers’ slechts één van de oorzaken die tot verstoring van het rijmschema leiden. Daar het rijmwoord behouden blijft, is er een goede kans dat de oudere lezing bij de correctie wordt hersteld. Verstoring van het rijmschema kan echter ook worden veroorzaakt door wegval van het rijmwoord, door vormverandering of door de vervanging door een synoniem. Ook het misverstaan van een homoniem kan tot uitbreidingen leiden. En door verplaatsing van een passage kan een opeenvolging van twee weesverzen ontstaan. Ik heb weer een zestal voorbeelden uitgezocht. Een tweetal uit de Karel ende Elegast druk ik hieronder af:Ga naar eind13
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. CorrectiepatronenZelfs zonder context en toelichting is het in bovenstaande voorbeelden duidelijk, dat de toegevoegde verzen tussen gebroken haken in informatief opzicht van weinig belang zijn. De meeste verzen zijn zuivere stoplappen, herhalingen of tussenzinnen. In het beste geval worden reeds bekende of in de context geïmpliceerde details aan het licht gebracht. Degenen die voor deze toevoegingen verantwoordelijk zijn, hebben duidelijk geprobeerd de mededeling in essentie onverlet te laten. Zij hebben zich ervoor gehoed nieuwe bijzonderheden te brengen, die in conflict zouden kunnen komen met elementen in de verder verwijderde context. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar de corrigerende verzen met overleg zijn toegevoegd en in inhoudelijk opzicht goed passen, zijn ze niet ‘corrupt’ zoals kopiistenfouten dat zijn. Daardoor kunnen velen ook niet geloven, dat we inderdaad met veranderingen te doen zouden hebben. En zelfs als het al om uitbreidingen gaat, wat voor belang is ermee gediend dit soort veranderingen op te sporen, kan men zich afvragen. Nu zijn toevoegingen niet altijd betekenisloos; ze veroorzaken soms onbedoeld inhoudelijke discrepanties. In alle gevallen gaat het bovendien niet alleen om de vervangingen en uitbreidingen op zichzelf doch ook om hetgeen de correcties camoufleren: de onregelmatigheden naar vorm en inhoud. Er is een goede kans, dat deze onregelmatigheden zijn veroorzaakt door fouten. Aan de vruchten nu herkent men de boom, aan de effecten de gemaakte fout; en heeft men eenmaal de fout herkend, dan ligt de oorspronkelijke lezing onder handbereik. Wanneer men ziet wat er is mis gegaan, is het veelal mogelijk de oudere lezing te achterhalen. De kleine fouten die door kopiisten worden gemaakt, zouden gemakkelijk hersteld kunnen worden wanneer de resulterende onregelmatigheden niet in latere afschriften waren weggewerkt. Het is dus van belang dat we zien op welke wijze er in het algemeen gecorrigeerd is; in de navolgende paragrafen gaan we daarop in. Klein denkt alleen aan de correctie van het afschrift, maar ook onregelmatigheden in de voorbeeldtekst kunnen verbeteringen uitlokken. De kritische kopiist-bewerker moet het daarbij zonder voorbeeld doen, want de legger bevat juist de fout die hij wil corrigeren. Afschrijvers pogen dan ook niet de oudere lezing te herstellen. Het gaat de corrigerende kopiist niet om reconstructie doch om verbetering. En een van de middelen tot het wegwerken van weesrijmen blijkt het bijrijmen van passende, weinigzeggende verzen te zijn. In de Karel ende Elegast is, naar ik in mijn Bijdragen heb betoogd, van dit middel een opvallend ruim gebruik gemaakt; in de Beatrijs moeten we dit soort uitbreidingen eveneens aannemen, zij het in mindere mate. Ook in de abele spelen en sotternieën zijn verzen bijgerijmd en in verscheidene andere teksten ben ik uitbreidingen van twee tot vier of meer verzen tegengekomen.Ga naar eind14 Men is natuurlijk vrij om het voorkomen van correctiepatronen te ontkennen, hoe herkenbaar, begrijpelijk en vanzelfsprekend de uitbreidingen ook mogen zijn.Ga naar eind15 Maar het is de vraag of dat verstandig is. Men beneemt zich dan een mogelijkheid fouten en voorgaande lezingen te ontdekken en door te dringen tot oudere lagen in de tekst. Ook de mogelijkheden tot begrip van de tekst zoals die is overgeleverd, worden daarmee verkleind. Allerlei bijzonderheden die verklaarbaar zijn vanuit de tekstoverlevering, blijven ondoorzichtig. Tekstreconstructie is in de eerste plaats belangrijk voor de waardering en interpretatie van de overgeleverde redacties.Ga naar eind16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De correctorWe kunnen er, naar ik meen, van uitgaan dat er in de oudere tekstlagen van de Karel ende Elegast en andere werken uitbreidingen voorkomen zoals hierboven beschreven. Ook voor wie zich dit op feiten gebaseerde inzicht heeft verworven, zijn nog niet alle problemen uit de wereld. Twee vragen moeten nog worden beantwoord. Waarom komen we dit soort uitbreidingen in de jongere bronnen die zijn overge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leverd, zo weinig tegen?Ga naar eind17 En waarom lijken ze juist in de Karel ende Elegast-traditie zo talrijk te zijn? Mijn antwoord is tweeledig. We zullen hier eerst aandacht schenken aan de aard van de correctie, voorts (in § 7) aan de overgang van orale naar schriftelijke teksttraditie. Hierboven is herhaalde malen gesproken van ‘corrigerende kopiist’ en ook wel van ‘corrigerende bewerker’. Wat is het nu? We zijn gewend bij tekstproductie drie activiteiten te onderscheiden: die van de kopiist, de corrector en de bewerker. Er is allereerst de kopiist (later zetter) die een voorbeeld overschrijft. De werkzaamheden van de kopiist zijn in hoge mate mechanisch en weinig creatief. Zeker in de jongere afschriften die wij kennen, lijkt het afschrijven gericht op het vervaardigen van een nieuwe identieke kopie. Wanneer er inhoudelijke veranderingen zijn aangebracht, schrijven we die toe aan een ‘bewerker’. Nu kunnen we de twee werkzaamheden scheiden, maar het is natuurlijk zeer wel mogelijk dat bewerker en kopiist dezelfde persoon zijn. Tussen het mechanische afschrijven van de voorbeeldtekst en het creatieve bewerken kunnen we de correctiefase plaatsen. Daarin moeten we, zoals we hierboven zagen, een onderscheid maken tussen de correctie van het afschrift en de correctie van de tekst, zoals de legger die biedt. In beide gevallen werkt de corrector niet geheel mechanisch maar gaat hij kritisch te werk; daarin stemmen beide correctievormen overeen. Er is echter ook een duidelijke oppositie. Wanneer het om de correctie van het afschrift gaat, heeft de corrector geen vrije keus, netzomin als de kopiist. Hij is gebonden aan de legger die hij wil dupliceren. De correcties van de bewerker daarentegen hebben een creatief aspect. Weliswaar worden ook deze correcties afgedwongen door onregelmatigheden, maar dat zijn onregelmatigheden niet in het afschrift doch in de (voorbeeld)tekst.Ga naar eind18 En de correcties worden niet aan de legger ontleend doch zelf verzonnen. Zo kunnen we schematisch deze tweedeling maken:Kleine onvolkomenheden in de voorbeeldtekst kunnen uiteraard bij het kopiëren worden weggewerkt. Ingrijpende veranderingen vragen meer overleg. Het redigeren van nieuwe versregels en episoden zal aan het kopiëren vooraf zijn gegaan, of het kopieerwerk werd ervoor onderbroken. Het probleem is wat academisch, daar het onwaarschijnlijk lijkt dat bij het kopiëren van een kleine verteltekst als de Karel ende Elegast verscheidene personen zouden hebben samengewerkt. We mogen er, dunkt me, van uitgaan dat kopiist, corrector en bewerker één en dezelfde persoon waren. Het heeft daarom geen belang vast te stellen of sommige correcties, zoals de bovenbeschreven uitbreidingen, voor een afschrijver al dan niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te moeilijk zouden zijn. In dat geval zijn ze toe te schrijven aan de bewerker, dezelfde persoon op een ander moment. En de kopiist-corrector-bewerker kon nog een functie hebben: hij kon ook zelf de verteller zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De vertellerKlein is niet de eerste die de discrepantie heeft gezien tussen de overgeleverde redacties en de daaraan ten grondslag liggende tekstgeschiedenis. Reeds in 1975 (Bijdr. 1, p. 128) heb ik opgemerkt: ‘De verschillen tussen O en x [origineel tegen 1200 en archetypus circa 1350] zijn verrassend groot [...]. Daarbij vergeleken zijn de varianten tussen de overgeleverde redacties onderling van weinig belang’. Bovendien is er van de handschriften tussen O en x niets bewaard. ‘Het is niet zo verwonderlijk, dat juist de oudere bronnen verloren zijn gegaan, maar het is wel opmerkelijk dat alle overgeleverde redacties van eenzelfde sterk gedeformeerde redactie, x, afstammen’ (t.a.p.). Deze problematiek betreft niet alleen de Karel ende Elegast doch de literatuurgeschiedenis in het algemeen. Nu kan men proberen problemen uit de weg te ruimen door ze te ontkennen. Kleins suggestie om O en x gelijk te stellen (1997, p. 235) en de voorgeschiedenis van de overgeleverde tekst te schrappen, is wat al te gemakkelijk. Wat doen we dan met de vroege vermeldingen en met de gegevens uit de bron en de vreemdtalige versies? En hoe verklaren we de wijde geografische verspreiding van het verhaal?Ga naar eind19 Er is bovendien een plausibele verklaring, die alle bekende feiten dekt. Gaan we ervan uit, dat uitbreidingen zoals hierboven beschreven en andersoortige veranderingen vóór x inderdaad hebben plaats gevonden. Wat voor mensen hebben dan in de tekst ingegrepen? Het zijn geen gewone kopiisten geweest, monniken die geduldig precieze afschriften vervaardigden, of klerken die tegen betaling kopieën leverden. Wie een tekst verbetert en aanvult, verfraait en uitbreidt, heeft een belang bij het nieuwe eindproduct. Gegeven de tijd waarin de verloren gegane bewerkingen zijn vervaardigd, van eind twaalfde tot midden veertiende eeuw, moeten we er ernstig rekening mee houden, dat de tekstgeschiedenis is bepaald door vertellers. Voor een vergelijkbaar oude tekst, de Renout van Montalbaen, waarvan ons vóór 1350 ook maar weinig is overgeleverd, heeft I. Spijker (1990) getracht een zuiver- orale traditie aan te tonen. Die lijkt zonder de steun van handschriften niet wel mogelijk. Maar ongetwijfeld heeft zij gelijk, dat de verteller uit de overlevering niet weg te denken is. In een tijd dat het zelf lezen nog niet algemeen was, hebben een of meer vertalingen en een serie van bewerkte afschriften vertellers of voorlezers een houvast geboden. En zoals dat nog steeds het geval is, hebben vertellers een band met de tekst, die niet alleen zonder fouten moet zijn maar die ook moet aansluiten bij eigen voorkeur en behoefte. Vertellers modelleren de tekst; ze maken het voorbeeld dat ze gebruiken, geschikt voor hun voordracht. Voor de Karel ende Elegast moeten we dus een door de vertelpraktijk beïnvloede schriftelijke overlevering aannemen. De oorspronkelijke tekst zal, voorzover we kunnen zien, in geschrifte zijn ontstaan (vgl. Bijdr. 2, p. 208). Daar de tekst op een Latijnse bron berust, zal de auteur een clericus zijn geweest. Het historische exempel is een geliefd en wijdverbreid verhaal geworden, dat deel zal hebben uitgemaakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het repertoire van vertellers, die de tekst waarop zij de hand konden leggen naar hun eigen behoefte hebben aangepast. Zo kon een tekst bij herhaling door kopiisten-vertellers worden gewijzigd en uitgebreid, totdat een exemplaar de basis werd van een zuiver-schriftelijke leestraditie.Ga naar eind20 Een goede verteller is niet wars van wijdlopigheid. Een te grote informatiedichtheid is voor een luisterend publiek moeilijk te verwerken. Het is dan ook begrijpelijk, dat een kopiist-verteller onregelmatigheden in zijn voorbeeldtekst verbetert door de toevoeging van weinigzeggende details. Het is zelfs mogelijk, dat een zekere verlenging en verbreding van de korte geschiedenis over koning Karel die uit stelen ging, niet alleen acceptabel maar ook gewenst was. Zo kunnen omkeringen als in de voorbeelden 1-2 onderdeel vormen van bewuste uitbreidingen, waarbij een rijmpaar wordt gesplitst in twee nieuwe rijmparen. Het feit dat aan andere uitbreidingen onmiskenbare fouten ten grondslag liggen, maakt dat we niet alle uitbreidingen als bewerkingen kunnen zien. Maar in alle gevallen hebben we met verbeteringen te doen van wat de verteller als tekortkomingen in de tekst ziet. Dit type vormelijke verandering, die tot enkele verzen beperkt blijft, is te onderscheiden van bewerkende veranderingen die de inhoud betreffen en in één keer door de hele tekst heen kunnen worden aangebracht. Er is dus alles voor te zeggen om fouten, correcties en ingrepen te blijven onderscheiden. Maar de grenzen kunnen vlottend zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onafhankelijke evidentieEr is een andere aanwijzing in de overlevering van de Karel ende Elegast die de rol van vertellers in de tekstontwikkeling waarschijnlijk maakt. Uitvoerig besproken in deel 1 van mijn Bijdragen (§ 6.3.6) is de ‘invoeging van tekstgedeelte van elders’. Reeds door Kuiper (1890) is opgemerkt dat er in de Karel ende Elegast op zeker een dertigtal plaatsen verzen of gedeelten daarvan zijn gekopieerd die elders in de tekst thuis horen. De uit het geheugen opgeschreven tekstgedeelten horen thuis niet alleen in het reeds gekopieerde gedeelte maar komen ook uit het vervolg van de tekst, waarvan een gewone kopiist nog geen weet kon hebben. De suggestie dat hier vertellers de pen voerden, die de tekst reeds grotendeels van buiten kenden, is ook door anderen gedaan (vgl. Bijdr. 1, p. 220, noot 68). Dat troubadours hun eigen teksten opschreven, wordt trouwens algemeen aangenomen. De overgang van vertel-cultuur naar lees-cultuur verklaart de scheiding die er in de tekstgeschiedenis van de Karel ende Elegast moet worden aangenomen.Ga naar eind21 Aanvankelijk werd de tekst verteld of voorgelezen. Het aantal handschriften was beperkt. Ze werden geschreven en gebruikt door vertellers, die naar hun eigen voorkeur aanpassingen in de tekst aanbrachten. Eén van die vertellershandschriften is het uitgangspunt geworden voor de jongere leeshandschriften, die getrouw werden afgeschreven enkel en alleen om meer exemplaren te verkrijgen. Een van die handschriften heeft tenslotte als kopij voor de drukker gediend, waarmee een derde teksttraditie werd gestart. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Re: re-reconstructieHet merendeel van de reconstructies die in mijn Bijdragen worden besproken, betreffen de tekstontwikkeling tussen O en x. Volgens Klein zou ik mijn werk maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
half gedaan hebben. Zijns inziens heb ik een ‘aardig gedachtenexperiment’ uitgevoerd, waarvan ‘de wetenschappelijke waarde en de uitkomsten [...] te dubieus en vrijblijvend’ zijn (1997, p. 236). Wat zou ontbreken is controle op het resultaat, de terugkoppeling van reconstructie naar overgeleverde tekst. Ik had zijn ‘methode van re-reconstructie’ toe moeten passen, ‘die duidelijk maakt wanneer er grenzen worden overschreden’ (p. 236). Zijn hele betoog berust evenwel op enkele misvattingen. Laat ik eerst beschrijven hoe ik te werk ben gegaan, om vervolgens uiteen te zetten wat ik volgens Klein heb nagelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van voorgestelde reconstructiesIn mijn Bijdragen (1975-1981) zijn ruim tweehonderdvijftig reconstructies van verzen en passages besproken.Ga naar eind22 De reconstructies worden niet in de volgorde van de tekst gepresenteerd, doch zijn gegroepeerd in het eerste deel naar het type fout, verbetering of ingreep, en in het tweede deel op grond van inhoudelijke aspecten. Om een overzicht van al die verschillende reconstructies en hun effect op de lopende tekst te geven, heb ik een overzicht toegevoegd (deel 2, p. 534-555), waarin men de herstelde tekstgedeelten ziet op hun eigen plaats binnen de tekst: Uit de uniforme presentatie van de gereconstrueerde verzen blijkt niet hun ‘kwaliteit’, de graad van waarschijnlijkheid. Sommige lezingen zijn in alle opzichten betrouwbaar; andere naar de inhoud aanvaardbaar, doch naar de vorm onzeker. [...] Voor een waardering der voorgestelde lezingen zal men elke reconstructie afzonderlijk moeten bezien (Bijdr. 2, p. 535). Of de resultaten nu mogelijk, waarschijnlijk of onmiskenbaar zijn, in alle gevallen is zorgvuldig bezien en besproken, hoe vanuit de veronderstelde oudere lezing de overgeleverde lezing ontstaan kan zijn. Zonder deze terugkoppeling is een reconstructie niet meer dan een gissing. De wijze waarop een reconstructievoorstel tot stand komt, heb ik in mijn Bijdragen samengevat in hoofdstuk 13 van deel 1 (p. 454-463; hier 457): Men weet pas of men inderdaad een corruptie in de archetypus heeft opgemerkt, wanneer die is aangetoond. En omdat aan een corrupte lezing een andere lezing moet zijn voorafgegaan, is het bewijs van tekstbederf pas geleverd, wanneer de oudere lezing is hersteld en dat is pas mogelijk, wanneer duidelijk is hoe de overgeleverde lezing is ontstaan. De individuele reconstructies zijn zo goed als mogelijk verantwoord. Toch blijken ze, eenmaal in de juiste volgorde achter elkaar gezet, niet altijd even vanzelfsprekend op elkaar aan te sluiten. De haperingen worden veroorzaakt door twee factoren (vgl. Bijdr. 2, p. 535). Daar is allereerst de ongelijke kwaliteit van de individuele reconstructies. Niet altijd zijn er voldoende aanwijzingen om de oorspronkelijke vorm met zekerheid te achterhalen, hetgeen tot een min of meer willekeurige vormgeving dwingt. Bovendien kennen we vaak de chronologie der veranderingen niet. Daardoor kunnen reconstructies naast elkaar terechtkomen, terwijl ze tot verschillende fasen in de tekstgeschiedenis moeten worden gerekend. De volgorde van de wijzigingen is maar gedeeltelijk vast te stellen. Een verbetering volgt uiteraard op een fout, interpolaties zijn jonger dan de omringende tekst, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en fouten en correcties daarbinnen nog weer recenter. Dit soort chronologie heb ik in mijn overzicht door het herhaalde inspringen van versregels aangegeven. Zo zijn er in de passage 204-273, die Klein heeft uitgekozen, vijf successieve veranderingen aan te wijzen. Daar de passage waarin de veranderingen zijn aangebracht zelf een interpolatie lijkt te vormen, zouden we dus zeven successieve redacties moeten aannemen. En het aantal handschriften kan natuurlijk groter zijn geweest. De verhouding tussen verder uiteengelegen passages blijft in het algemeen onzeker, ook al kunnen er tussen sommige inhoudelijke elementen chronologische verbanden worden gelegd (zie het schema in Bijdr. 2, p. 209). Zo heeft zijn nieuwe ridderlijke status de dief tot rover gemaakt, tot verbannen vazal en zelfs tot hertog. Daar de ridderlijke elementen in het Frans en Oudnoors geheel ontbreken en ze in de Duitse versie nog niet zo talrijk zijn, zullen ze naar alle waarschijnlijkheid niet in één bewerking zijn ontstaan doch geleidelijk zijn toegevoegd. Hoeveel redacties we moeten aannemen, valt niet precies te bepalen en de verdeling van alle reconstructies over die fasen dus ook niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Het aantal fasenIn het chronologische aspect nu heeft Klein zich vastgebeten. Hij tracht het aantal veranderingsfasen te becijferen waartoe mijn reconstructievoorstellen zouden leiden, hetgeen hij zijn ‘methode van re-reconstructie’ noemt. Hij gaat niet uit van redacties, gewijzigde afschriften van de complete tekst, maar van individuele fouten en redeneert dan als volgt. Bij een correctie moeten we drie fasen onderscheiden: de goede lezing, de fout en de gecorrigeerde lezing. Zowel de eerste als de tweede lezing zullen wel enkele malen ongewijzigd zijn gekopieerd, zodat het aantal afschriften enkele malen hoger is. Zo brengt een enkele correctie ons al op een tiental successieve handschriften. Nu zijn er in de gecorrigeerde passage weer nieuwe fouten gemaakt en gecorrigeerd, soms met elementen die elders in de tekst zijn ontstaan en aldaar dus ook al een geschiedenis achter de rug hebben. Zo stapelen de fasen zich op en daarmee het aantal handschriften. ‘De al gauw meer dan honderd (sub)fases die de evolutie van de totale KE zou omvatten, betekenen dan vele honderden afschriften’ (Klein 1997, p. 234). Daar dit aantal (ook volgens mij) niet reëel is, kunnen mijn reconstructies dat ook niet zijn, meent Klein. Die kan men dus vergeten. En dat leidt tot zijn idee, dat de archetypus x ‘(vrijwel) samenvalt met de oorspronkelijke Karel ende Elegast’. ‘Dat, met andere woorden, x (mogelijk) samenvalt met O (de oorspronkelijke tekst)’ (1997, p. 235). Een drogreden, waarbij de ontkenning van een deel leidt tot ontkenning van het geheel. Het grote aantal van successieve afschriften dat Klein becijfert, berust op een paar forse misvattingen. Klein gaat uit niet van redacties, afschriften met telkens tientallen of honderden grotere en kleinere fouten en aanpassingen, doch van individuele veranderingen en onveranderde tussenfasen, om die tenslotte in handschriften onder te brengen. Wanneer alle (ruim 250) veranderingen die ik bespreek, successievelijk waren aangebracht, zouden we wel duizend afschriften moeten aannemen, waarvan de meeste ongewijzigde kopieën zouden zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zijn foutloze afschriften al zeer onwaarschijnlijk: ‘Qui dit copie dit faute’ (Marichal 1961, p. 1249). In een en hetzelfde afschrift bovendien vinden we naast elkaar fouten, verbeteringen en ingrepen. En wanneer we met bewerkte afschriften van vertellers te doen hebben, kan de tekst in één keer op honderden plaatsen zijn aangepast. Het is zelfs niet zo, dat fout en verbetering steeds in successieve afschriften moeten hebben plaats gevonden. Een verlezing kan direct tot een aanpassing leiden; de omkering van woorden of de vervanging door een synoniem kan deel uitmaken van een uitbreiding. In systematisch opzicht moeten we de opeenvolging aanhouden, maar een en dezelfde (verteller-)kopiist kan zowel verbeteren, uitbreiden als bewerken. En dat sluit nog helemaal de mogelijkheid niet uit, dat hij hier en daar nieuwe steken laat vallen. Mijn reconstructies passen wat hun aantal betreft in een handvol bewerkingen. Hoeveel zullen het er in werkelijkheid zijn geweest? Over het aantal successieve afschriften in de honderdvijftig jaar tussen O en x kunnen we niets met zekerheid zeggen. De enige indicatie kunnen we ontlenen aan het aantal successieve veranderingen. Er moeten minstens zoveel opeenvolgende handschriften zijn geweest als de langste reeks van opeenvolgende veranderingen in de tekst. Klein heeft dan ook moeite gedaan in de passage 204-273, waarin mijn overzicht de meeste, namelijk zeven, fasen laat zien, een zo lang mogelijke ketting van veranderingen te construeren. Laten we bezien wat er in deze passage gebeurd moet zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Karels monoloogOnder verwijzing naar de ruimere besprekingen in mijn Bijdragen zet ik hieronder uiteen, hoe men zich de tekstontwikkeling voor kan stellen. Daarmee zal ook duidelijk worden, dat Klein de plank misslaat en hoe dat komt. Hij geeft niet alleen mijn bedoelingen en resultaten verkeerd weer, maar realiseert zich ook niet hoe het proces van tekstoverlevering in een ‘vertel-cultuur’ verschilt van de teksttraditie in een ‘lees-cultuur’. Een corrector is voor hem iemand die kleine foutjes corrigeert, onvolkomenheden in de vorm wegwerkt. Dat een kritische kopiist er ook op uit kon zijn de inhoud te verbeteren, past niet in zijn denkraam. En toch is het vrij vanzelfsprekend, dat een bewerker-verteller ernaar streeft het verhaal interessanter, boeiender en zinvoller te maken. Gelukkig voor ons zijn deze aanpassingen vaak te herkennen aan kleine onregelmatigheden, die bij ingrepen in de tekst onbedoeld ontstaan. Bij herhaling verklaart Klein dat een toevoeging ‘niet nodig’ (1997, p. 232) was, ‘geenszins nodig’ (p. 228); er is ‘geen enkele noodzaak verdere veranderingen aan te brengen’ (p. 226), ‘weinig noodzaak’ (232), ‘weinig reden tot correctie’ (p. 227). De tekst was immers al ‘in een eindstadium gekomen d[at] niet uitnodigt om veranderingen aan te brengen’ (p. 227), de tekst kan ‘als een eindpunt beschouwd worden’ (p. 230), de mededeling ‘was afgerond en begrijpelijk’ (p. 228). Nu zou men kunnen menen, dat het aan de kopiisten-bewerkers was om over de noodzaak of wenselijkheid van een toevoeging te beslissen. Daar hebben wij na zoveel eeuwen geen invloed meer op. Toch word ik, vreemd genoeg, voor die onnodige uitbreidingen verantwoordelijk gesteld: ‘Een ander groot bezwaar [naast die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
“vele honderden afschriften”] tegen de methode is van meer filologische aard. Het blijkt dat de tekst na veel van de hierboven uitgesplitste fases [...] duidelijk in een eindstadium gekomen is. Geen van alle nodigen zij uit om veranderingen aan te brengen’ (1997, p. 235). Maar de passages staan er wel! Het is mij onduidelijk wat Kleins bezwaar zou zijn. Ik heb de onnodig geachte uitbreidingen niet geschreven. Wil hij mij misschien verwijten, dat ik de ‘overbodige’ passages aan bewerkers toeschrijf, die geen grond zouden hebben gehad tot uitbreiding? Maar als de passages niet van bewerkers zijn, moeten ze door de auteur zijn geschreven. Die heeft daar dan toch een reden voor gehad. En diezelfde reden kan ook voor een bewerker hebben gegolden. Laten we maar eens zien, of mijn voorstellen inderdaad zo verwerpelijk zijn als Klein het wil doen voorkomen. Voor het gemak van de lezer druk ik hieronder de passage waarom het gaat, integraal af, inclusief de successieve lezingen van de verzen. In de meest linkse kolom staat de oudste redactie. Door fouten, verbeteringen en ingrepen zijn daar de jongere lezingen uit ontstaan. De onderlinge volgorde van de veranderingen is door herhaald inspringen aangegeven. De jongste lezingen staan dus het meest rechts.Ga naar eind23 De kleingedrukte versnummers geven een mogelijk alternatief voor de positionering van het vers. Achter de versregels heb ik telkens de vermoedelijke oorzaak van de verandering genoemd: het type fout of het motief voor uitbreiding. Onvermeld blijft de algemene motivering die steeds kan hebben meegespeeld: het streven de tekst te verbreden, te verfraaien en aan te passen aan eigen voorkeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. De tekstontwikkelingMisschien is het goed, wanneer ik eerst in globale termen beschrijf wat er in de passage 204-273 zal zijn gebeurd. Ik ben bang dat de beschrijving van Klein (1997, p. 225-234) de verkeerde indruk wekt, dat tekstreconstructie vreselijk ingewikkeld zou zijn. De lange monoloog van koning Karel, die hij uitspreekt wanneer hij net op weg is om in Germanië oftewel Overrijn te gaan inbreken, bevat enkele uitspraken die bevreemding wekken. Zo wordt de dief Elegast, van wie we nog niet eerder hebben gehoord, hier voorgesteld als een verbannen vazal die met vele volgelingen in de wildernis leeft. En vreemd genoeg blijkt hij verbannen te zijn om een bagatel, kennelijk (vgl. v. 220 met v. 217) vanwege een kleine diefstal. De koning doet zijn best om zichzelf af te schilderen als een hardvochtig vorst, die kruimeldieven doet hangen en onthoofden. Waarom zou Karel zichzelf zo neerzetten? En waarom spijt het hem plotseling zo, dat hij misdadigers vervolgt? Ook Elegast gedraagt zich opvallend, althans volgens Karels relaas. In zijn eentje verdient hij voor al zijn mensen de kost (v. 244), als dief maar kennelijk ook als straatrover. Waarom helpen zijn mannen hem niet een handje? Voor Elegast pleit, dat hij alleen de rijken berooft, maar dat blijken uitsluitend geestelijken te zijn, die hij, als waren zij ridders, uit het zadel steekt. Meer de modus operandi voor een roofridder dan voor een dief. Maar Karel heeft de hulp nodig van een handige inbreker, niet van een rover. Wanneer de koning nu in essentie om de hulp van een dief bidt (zoals in het Oudnoors), waarom dan die uitweidingen over ten onrechte vervolgde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bannelingen, waarom zo uitvoerig gesproken over juist één bepaalde dief, die zich helemaal niet als een dief gedraagt? Dit soort vragen en overwegingen, kleine tegenspraken en inconsistenties hebben me tot het inzicht gebracht, dat de monoloog van koning Karel bij herhaling is uitgebreid. Er zijn, ter correctie van onregelmatigheden, ten gevolge van veranderingen elders in de tekst en tot verbreding en verfraaiing van het verhaal passages toegevoegd, waarin gegevens zijn verwerkt die van elders in de tekst bekend waren. De vraag is dan: wat precies is oud en wat is nieuw, en hoe kunnen de wijzigingen zich hebben voltrokken? In mijn Bijdragen is van mijn speurtocht in de tekst verslag gedaan. Ik heb alle argumenten verzameld die erop wijzen, dat deze lange en wijdlopige monoloog in gedeelten vervaardigd is. Ik heb getracht de uitbreidingen onderling te begrenzen en te motiveren: door welke oorzaak of om welke reden was de toevoeging nodig of gewenst? Mijn beschrijvingen bevatten veel onzekerheden, zoals telkens vermeld. Toch denk ik, dat aan het algemene beeld niet veel zal veranderen. De passage bevat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele interpolaties, enige fouten die tot uitbreidingen hebben geleid en nog een paar jongere toevoegingen. Verscheidene bewerkers, waarschijnlijk vertellers, hebben in de tekst zoals die is overgeleverd, de hand gehad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele tientallen redactiesDe oudste lezing werd gevormd door de verzen 204-208*, 210*-219* en 244*-273*. Karel realiseert zich de ironie van de situatie: dieven heeft hij altijd vervolgd; nu is hij zelf gedwongen in Overrijn te gaan stelen. God moge hem bijstaan! In deze acht regels zijn drie veranderingen aangebracht, al dan niet bewust: een omkering in 208* heeft tot het bijrijmen van 207-210' geleid, waarin niet alleen van stelen maar ook van roven wordt gesproken. In 219* is verdreven, bedoeld als ‘gedwongen’, begrepen als ‘verbannen’. En Overrijn is net als op andere plaatsen opzettelijk uit de tekst verwijderd. De vermelding van dieven en rovers die door Karel worden vervolgd, is uitgebreid in de verzen 211-218, waarin met verve wordt herhaald wat in 207-210' summier is meegedeeld. Misschien heeft de omkering in 210' tot deze uitbreiding geleid. Evenzeer mogelijk is het, dat de omkering de uitbreiding mogelijk moest maken. Nu zo uitvoerig wordt verteld hoe Karel misdadigers bestraft, is het begrijpelijk dat verdreven als ‘verbannen’ is begrepen: Karel ís niet verdreven maar hééft verdreven. En het lijdend voorwerp moet wel de dief zijn, die Karel graag als helper zou hebben. De rest van de passage is aan Elegast gewijd, die door Karel verbannen, zich in de wildernis in leven houdt (220*-245* of 220*-273). De passage over Elegast is enkele malen uitgebreid. In 220-240 wordt wat omstandiger beschreven, hoe Karel zijn leenman Elegast zou hebben verbannen en wat voor gevolgen dat heeft gehad. Aanvankelijk bestal Elegast rijke mensen in het algemeen (246-251). Later blijken dat slechts geestelijken te zijn (252-255). En hij besteelt ze niet, maar berooft ze op de openbare weg (256-264). De passage 219-273 is in drie, misschien vier fasen ontstaan. En daaraan zijn drie of vier fasen voorafgegaan. Meer successieve veranderingen behoeven we niet aan te nemen. Deze aanpassingen van de tekst zullen echter niet alle in onmiddellijk op elkaar volgende handschriften zijn aangebracht. Gelet ook op het feit, dat overal in de tekst elementen zijn gewijzigd en toegevoegd, is het heel wel mogelijk en mijns inziens waarschijnlijk, dat er méér successieve afschriften/bewerkingen hebben bestaan. Misschien zijn er op de lijn van O naar x wel enkele tientallen geweest (naast de redacties in andere, afgestorven takken van de stamboom). Dat blijft giswerk, al mogen we gezien ook de internationale bekendheid aannemen, dat de Karel ende Elegast een populaire en wijdverbreide tekst was.Ga naar eind24 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vele honderden fasenMaar hoe komt Klein nu aan vele honderden successieve handschriften? Als gezegd, gaat hij uit niet van redacties, waarin vele veranderingen naast elkaar kunnen voorkomen, maar van individuele veranderingen. Die vermenigvuldigt hij met een factor drie of vier, omdat er tussen goede lezing, fout en correctie telkens nog enkele ongewijzigde fasen kunnen worden aangenomen. Al die losse veranderingen, die merendeels parallel aan elkaar konden ontstaan, plaatst hij na elkaar in een lange keten van opeenvolgende handschriften. De verzen 214-215 bijvoorbeeld, die in een later afschrift aan de omringende pas- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sage toegevoegd zouden kunnen zijn (Bijdr. 1, 336-337), beschouwt Klein (1997, p. 227) als een aparte fase. De verzen kunnen evenwel tot dezelfde redactie behoren als de interpolaties van 220-240, van 252-255 of van 256-264. Bovendien gaat de invoeging van 214-215 niet, zoals Klein meent, vooraf aan de overgang van 219*-219, die deel uitmaakt van de uitbreiding in 210-245* (of 210-273); aan deze passage zou het rijmpaar 214-215 juist zijn toegevoegd. Enzovoorts. Klein verhoogt het aantal afschriften nog eens door elementen van een en dezelfde verandering als aparte fasen te tellen. Bij het ontstaan van 219 bijvoorbeeld zal het misverstaan van het homonieme verdreven een rol hebben gespeeld.Ga naar eind25 Deze afzonderlijke factor binnen de uitbreiding van 210-245* (of van 210-273) behoeft evenwel geen losse verandering te hebben gevormd. Klein laat zich hier misleiden door het feit, dat ik mijn reconstructies in kleine gedeelten heb gepresenteerd, me telkens baserend op herkenbare formele en inhoudelijke fouten, verbeteringen en uitbreidingen. Het reconstructiewerk echter weerspiegelt niet het ontstaansproces. Dat wij als filologen de veranderingen slechts met moeite herkennen en stap voor stap moeten herstellen, betekent niet dat ook vertellers en bewerkers hun tekst stukje bij beetje aanpasten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. ConclusieMijn conclusie kan kort zijn. Klein probeert aan te tonen, dat het veranderingsproces dat ik in de Karel ende Elegast beschrijf, niet kan hebben plaats gevonden, omdat dit proces vele honderden successieve afschriften veronderstelt. Zijn schijnbaar nauwkeurige berekening berust echter op een aantal misvattingen:
Adres van de auteur: Wladimirlaan 11, NL-1404 BA Bussum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|