| |
| |
| |
Signalementen
Veelstemmig akkoord: naar een nieuwe literatuurgeschiedenis / red.: H. Bekkering en A.J. Gelderblom. - Den Haag: Sdu, 1997. - 122 p.; 24 cm. - (Voorzetten, ISSN 9021-5719; 52)
ISBN 90-12-08501-2 Prijs: ƒ 24,90
Knuvelders vierdelige Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde is, daarover is men het in de neerlandistiek roerend eens, hopeloos verouderd. Reeds bij het verschijnen van de vijfde druk, begin jaren zeventig, klonk er kritiek over de opzet van het werk, over de keuze van de besproken teksten en, ernstiger, over object en methoden van literatuurgeschiedschrijving. Uiteraard was en is er grote waardering voor het titanenkarwei dat Knuvelder in deze eenmansoperatie had volbracht maar de ontwikkelingen die het vak in de laatste decennia hebben doorgemaakt verdienen het om eindelijk eens in een nieuwe literatuurgeschiedenis zijn neerslag te krijgen. Over het hoe, waarom, voor wie en waarover van een dergelijk handboek confereerden begin vorig jaar een kleine honderd universitaire neerlandici, aangevuld met een handjevol anderszins betrokkenen, in de zaal van de Eerste Kamer.
Aspecten van een op een nieuwe leest geschoeide literatuurgeschiedenis kwamen in een drietal blokken aan de orde. Achtereenvolgens besprak men de ‘Methodologische diversiteit’ van het nieuwe naslagwerk, ‘Grenzen en geledingen van de Nederlandse literatuur’ en ‘Canon en cultuurhistorische inbedding’. Alle sprekers in het eerste blok benadrukten het belang van een functionalistische benadering van de literatuur. Wat de grenzen van het object van onderzoek betreft, was er een duidelijke roep hoorbaar naar uitbreiding: van een comparatistische benadering van de middeleeuwse lyriek en integratie van de koloniale literatuur in de letterkunde vanaf de zeventiende eeuw tot serieuze aandacht voor science fiction in de moderne letterkunde en voor Franstalige literatuur in Vlaanderen. In het derde blok lag het accent vooral op de cultuurhistorische inbedding van de literatuurgeschiedenis, een desideratum van de eerste orde dat evenwel, indien al te zeer op de voorgrond geplaatst, de literatuur als object van onderzoek in het nauw zou kunnen brengen. In hun conclusie naar aanleiding van de discussiedag tekenden A.J. Gelderblom (voorzitter van de commissie ad hoc voor de literatuurgeschiedenis van de Nederlandse Taalunie) en G. van den Bergh (Algemeen Secretaris van de Nederlandse Taalunie) aan dat er een duidelijke eenstemmigheid bestaat over de wenselijkheid om te komen tot een nieuwe literatuurgeschiedenis, geschreven voor een ruim publiek.
Als vijfde bijlage bij Veelstemmig akkoord is het, mede op de discussiedag gebaseerde, ‘Advies van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren’ van 13 maart 1997 opgenomen. Naar aanleiding van dit Advies besloot het Comité van Ministers op 15 oktober j.l. dat gedurende de periode 1998-2003 jaarlijks ƒ 400.000,- zal worden uitgetrokken voor de totstandkoming van een zevendelige door negen specialisten te schrijven nieuwe Nederlands-Vlaamse literatuurgeschiedenis. (Zie Taalschrift (1997), afl. 3/4, p. 38.)
Wim Hüsken
| |
De Haarlemse gravenportretten: Hollandse geschiedenis in woord en beeld / onder eindred. van Wim van Anrooij. - Hilversum: Verloren, 1996. - (Middeleeuwse studies en bronnen, ISSN 0929-9726; 49)
ISBN 90-6550-279-3 Prijs: ƒ 39, -
In het stadhuis van Haarlem hangen negentien paneelschilderingen met de portretten van
| |
| |
opeenvolgende graven en gravinnen van Holland (van Dirk I tot en met Maximiliaan van Habsburg), voorafgegaan door het portret van een heraut en afgesloten met de beeltenis van de gepersonifieerde Dood. Deze serie vormt het onderwerp van een boek dat geschreven werd door twee neerlandici, Wim van Anrooij (die tevens de redactie voerde) en Marijke Mooijaart, en drie kunsthistorici, Truus van Bueren, Reindert Falkenburg en Jan de Jong. Zij laten zien dat de reeks ontstaan is tussen 1486 en 1491 ten behoeve van het klooster van de Haarlemse karmelieten. Vermoedelijk werd de serie vervaardigd als eerbetoon aan het Habsburgse huis en ten teken van stedelijke gehoorzaamheid aan Maximiliaan. Onder de portretten is een kroniekje van 417 regels geschreven, wellicht van de hand van Jan Gerbrandsz. De auteurs bespreken verder de voorgeschiedenis van de panelen, die dienden ter vervanging van een reeds bestaande gravenreeks in het klooster in de vorm van muurschilderingen. Wat de tekstgeschiedenis betreft, wordt getoond dat van de kroniek verschillende versies in handschrift en druk bestaan. Bovendien verscheen in 1518 een Franse vertaling van de tekst. De portretten, zo wordt betoogd, hebben weinig met de historische werkelijkheid te maken. Nadat de reeks in de traditie geplaatst is, worden de latere lotgevallen van de portretten beschreven. In 1578 werden zij overgebracht naar het stadhuis van Haarlem, waar zij dienden als verwijzing naar de goede tijden waarin de oude graven over Holland heersten. Niet minder dan vier bijlagen, samen in omvang even groot als de voorafgaande hoofdstukken, zijn in het boek opgenomen. In bijlage I wordt de werkwijze van de kunstenaars(s) beschreven. Bijlage II bevat een editie van de kroniek, waarbij op de linkerbladzijden de panelen gereproduceerd zijn en op de rechterbladzijden de corresponderende tekstgedeelten afgedrukt zijn, voorzien van woordverklaringen en commentaar. In de derde bijlage vindt men een zestiende-eeuwse versie
van de kroniek en de Franse vertaling. Met behulp van bijlage IV kan men zich een indruk vormen van de huidige plaatsing van de panelen in het stadhuis van Haarlem. Het aantrekkelijk vormgegeven boek wordt afgesloten met de noten, een bibliografie en een register.
Bart Besamusca
| |
Laienlektüre und Buchmarkt im späten Mittelalter / Thomas Kock, Rita Schlusemann (Hrsg.). - Frankfurt am Main: Lang, 1996. - 305 p.: ill.; 21 cm. - (Gesellschaft, Kultur und Schrift; 5)
ISBN 3-631-31470-1 Prijs: SF 72, -
Dit boek bevat schriftelijke versies van de lezingen die in mei 1994 te Münster gehouden werden tijdens een internationaal, interdisciplinair colloquium over het lezen door leken (d.w.z. mensen die geen Latijn beheersten) en de boekenmarkt in de late Middeleeuwen. Doel van de bijeenkomst was de veranderingen in de productie en distributie van boeken in kaart te brengen, alsmede de rol die leken hierbij speelden te onderzoeken. Na een korte inleiding van de redacteuren, Thomas Kock en Rita Schlusemann, stelt Herman Pleij in zijn bijdrage dat het niet zinvol is om voor de beginjaren van de boekdrukkunst verschillende publieksgroepen en receptiewijzen te willen onderscheiden. Drukkers hielden er rekening mee dat hun boeken op uiteenlopende wijzen gerecipieerd werden (lezen, voorlezen, al dan niet selectief) door diverse sociale groeperingen. Rita Schlusemann licht ons in over de boekdrukkunst in Antwerpen in het tijdvak 1500-1520. Zij bespreekt de drukkers van Nederlandstalige werken en laat zien dat Willem Vorsterman contacten onderhield met Jan van Doesborch en Jan Seversoen. Gabriele Müller-Oberhäuser bestudeert de etiquetteboeken die William Caxton tussen 1476 en 1491 te Westminster voor de adellijke en burgerlijke elite drukte. Falk Eisermann bespreekt het Kleine Empyreal, een compilatie van laatmiddeleeuwse theologische kennis die tussen 1491 en 1493 door Wilhelm von Velde geschreven werd, in het kader van het lekenpubliek en de boekenmarkt rond 1500. Bernhard Schnell bestudeert de functie en het publiek van Duitstalige medische teksten. Volker Honemann laat aan de hand van meerdere voorbeelden zien dat leken in de vijftiende en zestiende eeuw het ontstaan en de verspreiding van geestelijke literatuur bevorderden. In dit kader verwerpt hij het onderscheid tussen leken en geestelijken. Jos Hermans onderstreept de betrokkenheid van leken bij de
| |
| |
literatuur van de noord-oostelijke Nederlanden. Lydia Wierda illustreert Hermans' betoog met een bespreking van de zogenoemde Sarijs-handschriften (vernoemd naar de nietbestaande heilige Sarijs, die als verschrijving van Marijs ter wereld kwam), eenvoudig uitgevoerde devotieboeken voor leken. Thomas Kock maakt aan de hand van archiefmateriaal uit het broederhuis van St. Martinus te Wesel duidelijk dat het produceren van boeken voor de broeders een belangrijke bron van inkomsten was, doch onvoldoende geld opbracht om volledig in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Nikolaus Staubach, ten slotte, wijdt een studie aan De libris teutonicalibus, het bekende traktaat waarin Gerhard Zerbolt van Zutphen betoogt dat het leken geoorloofd is om geestelijke literatuur in de volkstaal te lezen. De bundel studies wordt afgesloten met een register.
Bart Besamusca
| |
Lipsius in Leiden: studies in the life and works of a great humanist on the occasion of his 450th anniversary / Karl Enenkel & Chris Heesakkers (eds). - Voorthuizen: Florivallis, 1997. - 183 p.; 25 cm
ISBN 90-75540-05-1 Prijs: ƒ 34,50
Ter gelegenheid van zijn 450ste geboortedag verscheen de bundel Lipsius in Leiden. De Leidse universiteit brengt zo een eerbewijs aan haar eerste hoogleraar geschiedenis, die in de dertien jaar dat hij aan de universiteit verbonden was vier keer tot rector magnificus gekozen werd.
Het eerste deel van deze bundel beziet de manier waarop Lipsius zich in Leiden afficheerde, onder andere via de publicatie van zijn Epistula selectarum centuria prima (1586). Jeanine de Landtsheer geeft een overzicht van de uitgebreide correspondentie van de hoogleraar, zowel van de gepubliceerde als de ongepubliceerde brieven. Ze bespreekt tevens een aantal problemen bij de editie van dit materiaal. Karl Enenkel analyseert een in het kader van image building intrigerende tekst: een brief aan Woverius - beter bekend als Lipsius' Autobiografie. In deze brief trof Lipsius voorbereidingen voor een door Woverius te schrijven biografie over hem, op humanistische leest geschoeid en bestemd voor een algemeen publiek.
Het tweede deel van het boek evalueert Lipsius' rol als geleerde in Leiden. Zijn bijdragen aan het onderwijsprogramma van en zijn organisatorische activiteiten voor de universiteit worden belicht door Robert-Jan van den Hoorn. Chris Heesakkers' schets van het intellectuele verkeer tussen Lipsius, Janus Dousa en Jan van Hout werpt nieuw licht op de relaties tussen het Latijn en de volkstaal.
De laatste afdeling van de bundel gaat in op twee belangrijke werken die Lipsius in Leiden schreef: De constantia (1584) en Politicorum libri sex (1589). De reacties op het eerste werk, afkomstig uit verschillende religieuze kampen, worden besproken door Nicolette Mout; Jan Waszink houdt het tweede tegen de achtergrond van de zestiende-eeuwse gemeenplaatsenliteratuur. Tot slot vergelijkt Arthur Eyffinger de maatschappelijke opvattingen in beide boeken met die van Hugo de Groot.
Lipsius in Leiden is te verkrijgen door ƒ 34,50 over te maken op giro 4037389, ter attentie van Bloemendal/Florivallis, te Voorthuizen, onder vermelding van ‘Lipsius’. In dit bedrag zijn de verzendkosten inbegrepen.
Lia van Gemert
| |
Een handvol Huygens: vijf latijnse gedichten van Constantijn Huygens / vert. en toegel. door Jan Bloemendal. - Voorthuizen: Florivallis, 1997. - 38 p.: ill.; 21 cm ISBN 90-75540-06-X Prijs: ƒ 7,50
Op de drempel van het jaar 1998 deed de uitgeverij Florivallis een nieuwjaarswens het licht zien: een vertaling van een vijftal gedichten van Constantijn Huygens. Het betreft de volgende verzen: ‘Caspari Barleo, doctori medico, vati et amico summo, ut levare morbum pergat iterato carmine’ (‘Een zieke aan Caspar Barlaeus, arts, dichter en boezemvriend, met de
| |
| |
vraag om een tweede gedicht ter verlichting van mijn ziekte’, 1626); ‘Principis (Groningam) adventus’ (‘De aankomst van de Prins in Groningen’, 1648); ‘Ad eandem redux’ (‘Aan dezelfde (Anna Maria van Schurman) bij zijn terugkeer’, 1650); ‘Ad Foederatos Ordines pro pace domus Auriace votum’ (‘Tot de Staten generaal, een wens om vrede in het Oranjehuis’, 1650); ‘A Valle Clausa Petrarchae iterum adita ultimus discessus’ (‘Het afscheid van Petrarca's Vaucluse, na het tweede bezoek’, 1665).
Editeur Jan Bloemendal huldigt met deze bundel de onderwijsprincipes in huize Huygens nog eens. Van huisleraar Dedel - in de inleiding abusievelijk Bebel genoemd - kreeg de jonge Constantijn immers het advies mee gelegenheidsgedichten te schrijven, bijvoorbeeld op het nieuwe jaar. De bloemlezing toont hoe Huygens dit advies ter harte nam: een vers op zijn eigen ziekte, op de aankomst van een gezagsdrager, op een voorgestelde bijeenkomst, op ruzie om voogdij in het Oranjehuis en op een bezoek aan Vaucluse. Een kleine, maar doeltreffende blik op Huygens' veelzijdige dichterschap.
Behalve de vertaling is van elk gedicht ook de Latijnse versie opgenomen. Bovendien worden de teksten steeds becommentarieerd en in historische context geplaatst, waarbij relevante literatuur wordt opgegeven. Het boek verscheen in een beperkte oplage. Het is te verkrijgen door ƒ 7,50 over te maken op giro 4037389, ter attentie van Bloemendal/Florivallis, te Voorthuizen, onder vermelding van ‘Huygens’. In dit bedrag zijn de verzendkosten inbegrepen.
Lia van Gemert
| |
Zeven maal Hooft: Lezingen ter gelegenheid van de 350ste sterfdag van P.C. Hooft, uitgesproken op het herdenkingscongres in de Amsterdamse Agnietenkapel op 21 mei 1997 / onder redactie van Jeroen Jansen. - Amsterdam: Uitgeverij AD&L, 1997. - 138 p.: ill.; 23 cm
Prijs: ƒ 24,90
Omnibus idem: opstellen over P.C. Hooft ter gelegenheid van zijn driehonderdvijftigste sterfdag / onder red. van Jeroen Jansen. - Hilversum: Verloren, 1997. - 198 p.: ill.; 25 cm
ISBN 90-6550-564-4 Prijs: ƒ 39, -
De 350ste sterfdag van de dichter P.C. Hooft heeft een tweetal bundels opgeleverd. In Zeven maal Hooft zijn de lezingen van het herdenkingscongres van 21 mei 1997 samengebracht. Ze weerspiegelen nog eens de veelzijdigheid van de drost: onderwerp van gesprek waren diens drama's, de emblematiek, de brieven, de liederen, de geschiedschrijving en het taalgebruik. De sprekers hebben echter, gelukkig, weten te vermijden dat hun betogen teveel een herhaling van overbekende feiten zouden worden. Het merendeel van de artikelen in de congresbundel streeft naar toetsing van een prikkelende uitgangsstelling.
Het dramatisch oeuvre is aan de orde in de bijdragen van J. Konst en B. Hartlieb. Konst analyseert het handelingsinitiatief in de ernstige spelen, Hartlieb betoogt dat de ideeën over vorstelijke heerschappij in de tragedies teruggaan op Lipsius. Hoe Hooft zijn politiek-morele opstelling met behulp van retorische middelen vormgeeft in het epische Henrik de Gróte is het onderwerp van de beschouwing van H. Duits. Behalve in de historiografie klinken de stilistische eisen ook door in de briefwisseling van de drost met Huygens en Barlaeus. T. ter Meer toont hier de concretisering van voorschriften omtrent allusies, ingevlochten citaten en anekdotes en wijst op de invloed van Erasmus' De conscribendis epistolis. Ook M.J. van der Wal belicht het taalgebruik: zij onderzoekt in ‘Richtlijnen voor het nageslacht?’ de invloed van Hoofts taalreflecties - onder meer te vinden in zijn Waernemingen op de Hollandsche Tael - tot in de eerste decennia van de achttiende eeuw. K. Porteman en P.J. Verkruijsse bespreken andere aspecten van ‘receptie’. Porteman levert een kritische evaluatie van zijn Emblemata amatoria/Afbeeldinghen van minne-editie uit 1983 en bespreekt o.m. commerciële en gebruiksfactoren uit Hoofts tijd. Verkruijsse verkent in ‘Een toontje lager’ de mogelijkheden te ach- | |
| |
terhalen of en hoe de typografie in liedboeken uit de periode 1575-1660 het koopgedrag van het publiek beïnvloedde.
In de tweede herdenkingsbundel, evenals de vorige onder de kundige redactie van J. Jansen, dient Hoofts devies Omnibus idem als uitgangspunt, of zoals zijn biograaf Brandt het zei: ‘By of voor allen de zelve’. Met deze lof in het achterhoofd beschrijft een negental auteurs Hoofts relatie tot telkens een of meer andere persoon/personen, hetgeen boeiende confrontaties oplevert.
In een aantal bijdragen draait het vooral om de vraag of de band die Hooft met anderen onderhield als vriendschap dan wel als respect, bewondering of ontzag gekenschetst moet worden. In dit kader bespreekt E.K. Grootes de relatie van Hooft tot Bredero, M.B. Smits-Veldt die tot De Groot, A. Leerintveld die tot Huygens en P. Koning die tot Mostart. Andere artikelen richten zich op personen die Hooft in elk geval niet zelf gekend heeft: H. Duits reconstrueert de waardering voor de Franse vorst Hendrik IV, L. Peeters de inspiratie die van Tacitus' werk uitging, T. Harmsen bespreekt de visie op de drost binnen het NIL-genootschap en J. Jansen de lof op Hooft door Huydecoper, Van Papenbroeck en Elias. P. Tuynman ten slotte kenschetst Hoofts houding tegenover de buitenwereld en biedt een nieuwe verklaring voor de uitspraak ‘Nu leeven wij hier op zijn Philosoophs’, die volgens hem ten onrechte als ‘introvert-passief’, ‘inactief’ of ‘contemplatief’ uitgelegd is. Door de kleine correcties die her en der worden aangebracht op het beeld dat H.W. van Tricht in zijn beroemde Hooftbiografie schetste, leidt de ene herdenking tot de andere; reden waarom de bundel aan de nagedachtenis van deze biograaf is opgedragen.
Lia van Gemert
| |
Caleidoscoop: een bibliografisch overzicht van literatuur uit Zuid-Afrika in Nederlandse vertaling / door Susan van der Ree; met een bijdrage van Hans Ester. - Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut, 1996. - 253 p.: ill.; 23 cm. - (SAI-reeks, ISSN 0926-5783; 6)
ISBN 90-74112-12-9 Prijs niet opgegeven
Caleidoscoop heet deze bibliografie, omdat zij meer wil zijn dan louter een opsomming van de in het Nederlands vertaalde literatuur. Susan van der Ree wil door een thematische ordening de lezer een ‘sleutel’ bieden tot de letterkunde uit Zuid-Afrika. Daarom kiest zij voor deze titel: ‘Een caleidoscoop laat de veelkleurigheid en veelzijdigheid van figuren in een bepaalde samenhang zien. Geïnspireerd door dit beeld, is gekozen voor een viertal perspectieven om de kennismaking met de Zuid-Afrikaanse literatuur te vereenvoudigen.’
Of het woord ‘caleidoscoop’ voor een thematisch geordende bibliografie nu zo'n gelukkige keuze is, betwijfel ik. Wie door een caleidoscoop kijkt ziet wel veel kleurtjes maar weinig samenhang: bij de minste beweging verschijnen er andere patronen. Ook had een toelichting bij de keuze van de perspectieven niet mogen ontbreken. Het is daarom nog maar de vraag of door deze opzet de ‘kennismaking met de Zuid-Afrikaanse literatuur’ ‘vereenvoudigd’ wordt.
Caleidoscoop bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste geeft een overzicht van de Zuid-Afrikaanse literatuur in Nederlandse vertaling. Achtereenvolgens worden, chronologisch, vertalingen uit het Afrikaans en het Engels besproken.
In het tweede hoofdstuk, geschreven door Hans Ester, wordt een beknopt overzicht gegeven van vooral de naoorlogse Zuid-Afrikaanse literatuur, en dat in samenhang met de veelbewogen Zuid-Afrikaanse geschiedenis van na 1945.
De eigenlijke ‘caleidoscoop’ vindt men in het derde hoofdstuk, waarin de Zuid-Afrikaanse literatuur onder vier ‘perspectieven’ is gerubriceerd. De gekozen perspectieven zijn: ‘historische ontwikkelingen’, ‘socio-economische ontwikkelingen’, ‘psycho-sociale ontwikkelingen’ en ‘politieke ontwikkelingen’. Overtuigend kan zo'n indeling nooit zijn. Het idee erachter is dat er in elk werk sprake is van één overheersende problematiek: een roman die zich afspeelt tijdens de Boerenoorlog valt daarom in de categorie ‘historische ontwikkelingen’, ook al is er vaak evenveel reden om zo'n roman in één van de andere drie categorieën onder te brengen. Evenmin is goed uit te leggen waarom de op het leven van Steve Biko geïnspireerde roman Kroniek uit die doofpot
| |
| |
door John Miles het perspectief ‘politieke ontwikkelingen’ krijgt toegewezen, en de biografie van Biko door Donald Woods het perspectief ‘psycho-sociale ontwikkelingen’.
Merkwaardig is bovendien dat de auteur zich in dit hoofdstuk niet beperkt tot de in het Nederlands vertaalde werken: ook andere titels komen hier voor. Hetzelfde geldt voor het vierde hoofdstuk, ‘Schrijversprofielen’, waarin in alfabetische volgorde informatie gegeven wordt over eerst de Afrikaanstalige en vervolgens de Engelstalige schrijvers. Ook hier beperkt Van der Ree zich niet tot de auteurs van wie werk vertaald is. Maar omdat het evenmin gaat om een opsomming van alle Zuid-Afrikaanse schrijvers krijgt zo'n selectie iets willekeurigs. Ook als je niets weet van de Afrikaanse letterkunde valt dat op. Zo staat in het stukje over Elsa Joubert dat ze gehuwd is met ‘de schrijver Klaas Steytler’, maar in tegenstelling tot zijn vrouw heeft die geen ‘profiel’ gekregen.
In het vijfde en laatste hoofdstuk volgt de in de titel aangekondigde bibliografie. Op auteur gerangschikt volgen de Nederlandse vertalingen: eerst die uit het Afrikaans, daarna die uit het Engels. Apart is daaraan nog toegevoegd een overzicht van verzamelbundels en bloemlezingen. Twee registers, één op titels en één op vertalers, zorgen voor een optimale ontsluiting. Verder zijn nog twee bijlagen toegevoegd: een kalendarium met de belangrijkste gebeurtenissen uit de Zuid-Afrikaanse geschiedenis, en een lijst van publicaties die in Nederland en België zijn verschenen op het gebied van de Zuid-Afrikaanse literatuur.
Al is het niet moeilijk om kritische kanttekeningen te plaatsen bij deze ‘caleidografie’, voor een eerste kennismaking met de Zuid-Afrikaanse literatuur is het boek heel geschikt; wat dat aangaat is de auteur uitstekend in haar opzet geslaagd.
Olf Praamstra
| |
Literaire monumentenzorg: theorie en praktijk van een klassiekenreeks = Literarische Denkmalpflege: Theorie und Praxis einer Klassikerreihe / [red.: Mariëlle Lenders...et al.]. - Den Haag: Constantijn Huygens Instituut, 1997. - 115 p.; 23 cm. - (Publicaties van het Constantijn Huygens Instituut; 2)
ISBN 90-802696-4-6 Prijs: ƒ 27,50
Het Haagse Constantijn Huygens Instituut organiseerde in december 1996 in samenwerking met prof.dr. B. Plachta (Universiteit van Osnabrück) een Nederlands-Duits colloquium over ‘literaire monumentenzorg’. De kern van deze samenspraak tussen Nederlandse en Duitse tekstediteurs was de discussie over een klassiekenreeks hier te lande en de evaluatie van tien jaar ‘Bibliothek deutscher Klassiker’. Naast de editietheorie kwam ook de editiepraktijk aan de orde; in de tweetalige bundel Literaire Monumentenzorg/ Literairische Denkmalpflege zijn alle lezingen van het colloquium opgenomen en ook een verslag van de workshops (over spelling, commentaar, tekstconstitutie en volledigheid).
In het editietheoretische gedeelte worden de idealen hoog gesteld. In de visie van H.-G. Roloff (‘Aufgaben und Probleme der Edition von Texten der Frühen Neuzeit’) moeten tekstuitgaven zo dicht mogelijk bij de historische auteur staan: het gaat Roloff om de ontsluiting van bronnen (liefst via de editio princeps) en de beschrijving van de cultuurhistorische context (liefst zonder moderne interpretaties of toevoegingen waarover een historische lezer niet kon beschikken). Een editie moet eigenlijk tevens een moderne vertaling, de correspondentie en biografie van de auteur, een primaire en secundaire bibliografie, de tekstoverlevering, annotatie en register bevatten. Ook H.T.M. van Vliet (‘Een klassiekenreeks van volledige werken?’) verlangt uitgaven op basis van de in de editiewetenschap ontwikkelde methodiek, gemaakt door ter zake kundigen. Wat betreft de tekstkeuze ziet hij mogelijkheden voor een Nederlandse klassiekenreeks, die in zijn optiek niet zozeer uiterlijke als wel innerlijke kwaliteit moet herbergen. Een dynamische opvatting van de canon, met waardering voor ‘echte’ toppers én ruimte voor ‘herontdekking’, zal een interessante serie opleveren - als tenminste voor structurele financiering gezorgd wordt.
De editiepraktijk werd eveneens vanuit de twee taalgebieden belicht. J. Golz (‘Vom Nutzen und Nachteil der Studienausgaben; ein kritischer Vergleich neuerer Goethe- | |
| |
Editionen’) vergeleek de twee op dit moment verschijnende studie-uitgaven van Goethe - de ene genrematig, de andere chronologisch geordend. Hij concludeert dat niet alle editiewetenschappelijke eisen in de praktijk haalbaar blijken, maar dat een zorgvuldige omgang ermee voor bevredigende oplossingen kan zorgen. Ook hij wijst op het financieringsprobleem: het onontbeerlijke wetenschappelijke werk is duur, maar de resultaten zouden voor het publiek betaalbaar moeten blijven. In Nederland leeft al geruime tijd de wens naar een betaalbare klassieken-reeks, die wetenschappelijk verantwoord is maar tegelijkertijd een groter publiek kan aanspreken en bovendien - niet de minste voorwaarde - over een lengte van jaren door uitgevers in voorraad gehouden wordt. Het betoog van E.K. Grootes (‘Delta, een nieuwe reeks Nederlandse klassieken: principes en problemen’) maakt duidelijk waarom deze serie er nog steeds niet is, al lijkt de publicatie van de eerste delen nu dan toch in zicht.
Vervolgens worden enkele afzonderlijke series en projecten geëvalueerd: Reclam (F.R. Max), Salamander en Griffioen (J. Kuijper), de Erasmusuitgaven (W.P. Gerritsen) en de Jacob Böhme-editie (F. van Ingen). B. Plachta's rede bij de aanbieding van het verzameld werk van A. von Droste-Hülshoff besluit de bundel.
Lia van Gemert
|
|