Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 114
(1998)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
A.M. Duinhoven
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingEr wordt vaak gezegd, dat de woordorde in het oudere Nederlands vrijer geweest zou zijn dan tegenwoordig.Ga naar eind1 De strikte volgorde in de huidige taalfase wordt wel in verband gebracht met het verdwijnen van de flexie. De semantische verhoudingen die eerst uit buigingsuitgangen bleken, worden nu door functiewoorden en door een rigide volgorde aangeduid.Ga naar eind2 Het idee, dat men vroeger ten aanzien van de woordorde meer vrijheid had dan tegenwoordig, berust onder meer op het voorkomen van twee typen zinnen, die nu ongrammaticaal zijn of tenminste hoogst ongebruikelijk.Ga naar eind3 We komen in het Middelnederlands, het Vroegnieuwnederlands en incidenteel tot op heden deze woordordepatronen tegen, die ons nu vreemd en archaïsch in de oren klinken:Ga naar eind4
Over deze intrigerende zinstypen handelt deze bijdrage. Het gaat hier niet om een materiaalverzameling, noch om de frequentie of spreiding van het gebruik. Wat ik wil trachten te verklaren is, hoe deze constructies vroeger mogelijk waren en waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
door ze uit het algemene taalgebruik zijn verdwenen. Misschien kunnen we ook achterhalen, of en in hoeverre deze volgverandering semantische consequenties had: verschilden deze zinstypen met de persoonsvorm achteraan naar de betekenis van de huidige zinnen met de persoonsvorm op de tweede plaats? Een goede aanzet tot de beschrijving van de vorm en inhoud van dit soort zinnen heeft in ditzelfde tijdschrift Van der Horst (1984) gegeven.Ga naar eind6 Mijn bijdrage kan als een vervolgstudie worden beschouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Hoofd- en bijzinHet probleem in (1) en (2) ligt voor ons in de positie van de persoonsvorm. In het eerste zinstype verwachten we het verbum finitum op de tweede plaats (Vf2), wat in mededelende zinnen tegenwoordig gewoon is. In bijzinnen daarentegen staat de persoonsvorm in het algemeen helemaal achteraan (Vfachter). Daardoor lijkt het wel of we in (1) toch met een bijzin te doen hebben. Dat geldt zeker voor het tweede zinstype, waarin niet het subject doch een ander zinsdeel voorop staat. In (2) kan men hi den coninc bat als een bijzin bij orlof beschouwen, dit te meer omdat er ook vergelijkbare zinnen met het verbindingswoord dat voorkomen:Ga naar eind7
Een bijzin niet bij een hoofdzin doch bij één enkele woordgroep is voor ons niet zo verwonderlijk, daar we nog steeds formaties kennen als deze:
De dat-zin is hier duidelijk ondergeschikt aan de woordgroep waarom het in essentie gaat. Het substantief of adjectief vormt een min of meer zelfstandige uitroep; de bijzin voegt daar achtergrondinformatie aan toe. In (3) daarentegen is de vooropgeplaatste woordgroep minder dominant.Ga naar eind9 De begingroep en de dat-zin vormen één samenhangende mededeling. Het verschil met hoofdzinnen als (5) en vooral (6) is gering:
Het feit dat het vooropgeplaatste en geïsoleerde zinsdeel in (3) de naamval heeft bewaard die in zinnen als (5) en (6) is vereist, doet eraan twijfelen of we wel met een losse woordgroep en een bijzin te doen hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In (2), waarin geen scheidend voegwoord wordt gebruikt, is een samengestelde zin nog onwaarschijnlijker:
En in de tangconstructie (1) waarin subject en persoonsvorm objecten en bepalingen omsluiten, vormt de zin een zo hechte eenheid dat we de gedachte aan een samengestelde zin moeten verwerpen:
We hebben met één ongedeelde zelfstandige zin te doen. Dan blijft echter het probleem bestaan, dat in een zelfstandige zin en in het algemeen in een ‘hoofdzin’ tegenwoordig Vf2 verplicht is. In de hier besproken zinnen echter staat de persoonsvorm achteraan.Ga naar eind10 Hoe was dat mogelijk, waarom kan het nu niet meer, en was er betekenisverschil tussen Vf2 en Vfachter? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Poëzie en prozaWe moeten ons afvragen, of zinnen als in (1) en (2) wel gewone, regelmatige Nederlandse formaties waren. Misschien hebben we met onregelmatige volgorden terwille van het rijm te doen, met dichterlijk taalgebruik, met ‘poëtische vrijheid’? Constructies als (1) en (2) zijn niet of nauwelijks in proza aanwijsbaar.Ga naar eind11 En vele taalkundigen zijn van mening, dat voor de bestudering van woordvolgordeverschijnselen alleen of in hoofdzaak van bronnen in proza gebruik moet worden gemaakt. Sommigen menen zelfs, dat poëzie voor het onderzoek van de woordorde onbruikbaar is.Ga naar eind12 Deze opvatting is niet nieuw. Van Helten (1883, 2, p. 165) verklaart in zijn hoofdstuk over woordschikking reeds: ‘Natuurlijk beperk ik mij hier in hoofdzaak tot het proza’. Wanneer men de keuze heeft, is dat een gezond uitgangspunt. Maar wanneer men zinnen met een ongewone volgorde in poëzie regelmatig tegenkomt, zal men toch moeten uitmaken of de patronen grammaticaal waren. De volgorde zal moeten worden verklaard, ingepast in het veranderende systeem. Poëzie levert voor het woordorde-onderzoek zo al geen bouwstenen dan toch toetsstenen. Zelfs wanneer men zou moeten besluiten, dat de volgorde ongrammaticaal was: hoe kon die ongrammaticaliteit dan zo algemeen geaccepteerd worden? We moeten er bovendien op bedacht zijn, dat oude taalmiddelen die uit het gewone taalgebruik reeds zijn verdwenen, in poëzie nog met effect kunnen worden aangewend.Ga naar eind13 Dichters maken vaak actief gebruik van patronen die gewone taalgebruikers slechts passief beheersen. In poëzie leiden verouderde constructies een taai leven. Hoewel bijvoorbeeld het adjectief in postpositie reeds in het Middelnederlands archaïsch was (coninc fijn, joncfrouwe scone, ridder starc) zijn poëtische woordgroepen als roosje rood, kind lief en gele velden met korenbloemen blauw niet alleen mogelijk maar ook effectief.Ga naar eind14 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De zinstypen (1) en (2) nu komen in oudere Nederlandse gedichten zo frequent voor, dat we ze bezwaarlijk voor fouten kunnen houden. Zonder nader onderzoek mogen we ze niet als ongrammaticaal afdoen. Ook al dienen ze het rijm; het niveau van de dichtwerken wijst erop, dat de constructies acceptabel zijn geweest. Ze zullen aanvankelijk in het grammaticale systeem hebben gepast. Het zijn verouderde patronen, die echter nog steeds een bepaald effect hebben op de betekenis.Ga naar eind15 | |||||||||||||||||||||||||||||||||
4. SVO en SOVIn studies over volgorde veelgebruikt zijn typeringen als SVO (subject verbum object) en SOV. Daarmee wordt de woordvolgorde in individuele zinnen aangeduid, maar de typeringen dienen ook vaak om de basisvolgorde in een taal aan te geven. In het hedendaags Nederlands heeft de hoofdzin SVO-volgorde (7) en de bijzin SOV (8):
Onderliggend evenwel zou het Nederlands volgens velen een SOV-taal zijn. Dat betekent dat de volgorde in (7) op de een of andere wijze wordt afgeleid van die in (8). Een generalisering als deze kan dienen ter vereenvoudiging van de grammaticale beschrijving: wanneer de SOV-volgorde in het Nederlands het meest prominent zou zijn, kan die als uitgangspunt dienen. Om tot de oppervlaktestructuren te komen zijn dan de minste aanpassingen vereist. De neiging bestaat echter de SVO-dan wel SOV-basisvolgorde niet slechts als een middel tot beschrijving maar ook als een functionele factor te zien: allerlei volgordeverschijnselen zouden zich voordoen doordat het Nederlands een SOV-taal is.Ga naar eind16 Het is duidelijk, dat we in zinnen als (1) en (2) met de SOV-volgorde te doen hebben en niet met de SVO-volgorde die we op grond van het hedendaags Nederlands zouden verwachten. Deze constatering verschaft ons echter even weinig inzicht als de vaststelling dat de zinnen bijzin-volgorde hebben, terwijl het hoofdzinnen zijn. Typeringen als SVO en SOV kunnen wel handig zijn om de volgorde in individuele zinnen te typeren, maar als karakterisering van het woordvolgordestelsel in het algemeen schiet de oppositie tekort. Om te beginnen wordt er geen systematisch onderscheid gemaakt tussen Vf en V; onduidelijk is vaak of op onderliggende structuren of op oppervlakteverschijnselen wordt gedoeld.Ga naar eind17 De twee structuren komen naast elkaar voor, waardoor men bij generaliseringen de werkelijkheid geweld aandoet. Sinds Greenberg (1966) brengt men de zinsvolgorde ook in verband met tegenstellingen in woordgroepen, als vooren achterzetsels (op de berg: de berg op) en adjectiva in pre- of postpositie (lief kind: kind lief). De vraag is dan welke volgorde-typen horen bijeen: waarom is de berg op SVO, of juist SOV? Om tot begrip te komen, zullen we naar dieper liggende principes moeten zoeken, die zowel de volgorde in woordgroepen als in zinnen bepalen. Beschrijving van de woordvolgorde in termen van hoofd- en bijzin, of SVO en SOV | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
betreft slechts de effecten niet de oorzaken van de woordordening. Het is daardoor begrijpelijk, dat men tot onzekere generaliseringen en tot tegengestelde typeringen van oudere taalfasen komt: wat de een SOV-taal noemt, is voor de ander SVO. Zelfs het hedendaags Nederlands wordt door velen als SOV en door anderen als SVO getypeerd.Ga naar eind18 En onduidelijk blijft waarom SVO in SOV zou veranderen en omgekeerd.Ga naar eind19 Wat brengt de taalgebruikers ertoe het object en andere zinsdelen vóór de persoonsvorm of vóór het infiniete werkwoord te plaatsen, wanneer de volgorde VO regel is? Waarom zijn wij een onderscheid gaan maken tussen hoofd- en bijzinvolgorde? Zou misschien door het vaste SOV-patroon in de bijzin de keuzemogelijkheid in de hoofdzin zijn verdwenen? Maar wat hield die keuze dan vroeger in? De opposities hoofdzin-bijzin en SVO-SOV zijn niet geschikt om het probleem aan te pakken. De keuze tussen hoofd- en bijzin dan wel tussen SVO en SOV is niet bepalend voor het gebruik van zinnen als (1) en (2) met Vfachter tegenover vergelijkbare zinnen met Vf2. Bij de ordening van woorden, woordgroepen en zinnen speelt, naar ik meen, een dieper liggende tegenstelling.Ga naar eind20 Het is de keuze tussen analyse en synthese, die bij frequent gebruik tot de syntactische patronen in hoofdzin en bijzin heeft geleid en die maakt dat we het object al dan niet vóór het werkwoord plaatsen. Diezelfde fundamentele keuze tussen analyse en synthese zou bij het hier behandelde probleem een rol kunnen spelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Analyse en syntheseHet begrippenpaar analyse-synthese is binnen de taalkunde welbekend. In het algemeen hebben de typeringen ‘synthetisch’ en ‘analytisch’ betrekking op talen met een rijk dan wel een arm morfologisch systeem. Er kan een glijdende schaal worden opgesteld van polysynthetische Indianentalen naar isolerende talen als het Vietnamees en Chinees.Ga naar eind21 Onder meer het Nederlands zou ‘een ontwikkeling vertonen van synthetisch naar analytisch: morfologische kenmerken worden vervangen door omschrijvingen, door zo geheten perifrastische patronen’ (Van der Wal & Van Bree 1992, p. 36). Synthese is echter niet tot de morfologie beperkt. Ook binnen de syntaxis kan men synthetische naast analytische constructies onderscheiden. Overdiep & Van Es (1949, § 25) zien in analyse en synthese twee verschillende denk- en presentatiewijzen. In Van Es & Van Caspel (1975, 6, § 72 en 54, § 4) wordt de tangcontructie in een zin als (9) ‘synthetisch’ of ‘gesloten’ genoemd:
In (10) staat de tijdsbepaling buiten de tang en zou de constructie ‘analytisch’ of ‘open’ zijn. Welbeschouwd hebben we in beide zinnen met een nauwe, synthetische, binding tussen gaat en weg te doen. Het verschil tussen de twee zinnen ligt daarin, dat morgen in (9) in deze verbinding is opgenomen, terwijl de tijdsbepaling in (10) een losse, analytische, toevoeging vormt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe dan ook, hier staan de twee structuren als keuzemogelijkheden naast elkaar. We zouden daarom kunnen menen, dat analyse en synthese slechts de presentatie van de mededeling betreffen, dat we met een stilistische oppositie te doen hebben. In vele gevallen echter is de synthetische (11) dan wel de analytische volgorde (12) verplicht, als in:
De keuze tussen analyse of synthese moge oorspronkelijk vrij geweest zijn en afhankelijk van de wijze waarop men de informatie wilde presenteren, zeker is dat nu allerlei synthetische en analytische verbindingen in de syntaxis verankerd liggen. De keuze tussen analyse en synthese bepaalt dus niet alleen de presentatie; vaste keuzen in het verleden hebben tot vaste syntactische patronen in het heden geleid. Daar we dus ook met een syntactische oppositie te doen hebben, kan het de moeite lonen problematische volgorden als in (1) en (2) te ontleden in termen van analyse en synthese. Daartoe zullen we eerst scherp moeten zien wat de twee constructies kenmerkt, hoe ze te herkennen zijn en wat ze betekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Termen en begrippenHoewel ‘analyse’ en ‘synthese’ welbekende, in het algemene spraakgebruik gangbare begrippen zijn, blijkt de herkenning van synthetische resp. analytische woordgroepen niet altijd eenvoudig. Om verwarring te voorkomen is het daarom goed de kenmerken van synthese en analyse schematisch te presenteren.Ga naar eind22 Het gebruik van enkele termen (kern, specificatie en bepaling) is daarbij onvermijdelijk. Deze onderscheidingen zijn geen taalkundige nieuwigheden, netzomin als de begrippen analyse en synthese zelf dat zijn. Aan de onderscheiding analyse-synthese ten grondslag ligt de volgende, door observaties gesteunde, overweging. Taalgebruikers kunnen hetgeen ze willen zeggen, op twee wijzen ordenen. Ze kunnen een woord/begrip introduceren en daaraan successievelijk bijzonderheden toevoegen; ze zetten dan hun in woorden en woordgroepen vervatte gedachten uiteen; dat is analyse. In een zin als (13) vormt Anna het uitgangspunt; over haar wordt in tweede instantie gezegd dat ze schrijft, waaraan tenslotte de bijzonderheid wordt toegevoegd dat dit met een pen gebeurt:
De mededeling verloopt in fasen, welke chronologische opeenvolging met pijlen is aangegeven. Een gefaseerde presentatie is niet de enig mogelijke. Woorden moeten weliswaar altijd op elkaar volgen, daar ze niet tegelijkertijd kunnen worden uitgesproken, maar we kunnen samenhangende woorden wel als het ware in één adem presenteren. Wanneer er eenmaal over het schrijven met een pen gesproken is, kan {schrijven met een pen} of {met een pen schrijven} als een samengestelde eenheid worden gezien: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is hier niet alleen de intonatie die op eenheid wijst, ook de volgorde geeft dat aan. De bepaling met een pen krijgt pas zin, wanneer we weten dat het over schrijven gaat. De natuurlijke, logische oftewel ‘chronologische’ volgorde zou daarom schrijft → met een pen zijn. Wanneer de woordgroep echter als een eenheid wordt ervaren, die pas na het verklinken van het laatste woord in zijn geheel wordt geïnterpreteerd, doet de volgorde er in principe niet toe. Dat verklaart het feit dat de bepaling vooraf kan gaan. Verplicht is deze volgorde niet: de synthetische woordgroep {schrijft met een pen} is ook mogelijk. Welbeschouwd kunnen we dus drie volgordepatronen onderkennen: op een kern kan een ‘specificatie’ volgen, die in tweede instantie bijzonderheden noemt. En met de kern kan een navolgende of voorafgaande ‘bepaling’ nauw zijn verbonden:Ga naar eind23
De algemeen gebruikelijke term ‘kern’ wordt op verschillende wijzen toegepast. We kunnen een informatieve en een syntactische kern onderscheiden. Het element dat in een woordgroep of zin als essentieel wordt ervaren, is de informatieve kern. Het woord of woorddeel dat in een bepaald type verbinding steeds opnieuw de informatieve kern vormt, wordt tenslotte als de syntactische kern beschouwd. Zo vormen in (15)-(17) het werkwoord schrijft en de naamwoordgroep een pen de syntactische kern. Doordat het begrip ‘kern’ op informatief en op syntactisch niveau een rol speelt en de onderlinge verhouding der elementen in een woordgroep bovendien aan herinterpretatie bloot staat, is het niet altijd eenvoudig de kern aan te wijzen.Ga naar eind24 In een exocentrische woordgroep als met een pen bijvoorbeeld zijn we tegenwoordig geneigd de NC als de kern te beschouwen en het voorzetsel als een ondergeschikt element, dat de NC met de rest van de uiting verbindt. Dat men dit anders kan zien, bewijst alleen al de gangbare term ‘voorzetselgroep’. De syntactische patroonvorming verhindert ook niet, dat in een bepaalde context of situatie een bepaling of specificatie in informatief opzicht als de kern kan worden beschouwd. Zo vertoont het antwoord op de vraag wat voor bloemen wil je hebben? twee structuren:
Hier is de tegenstelling incidenteel. Wanneer het syntactische patroon echter voortdurend door de informatiestructuur wordt overheerst, gaat men deze structuur ook als de syntactische structuur zien: de bepaling wordt tot kern en omgekeerd. Zo zijn woordcategorieën die oorspronkelijk als zelfstandige kern dienden, tot bepalende woord- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
soorten geworden: men denke aan hulpwerkwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke voornaamwoorden en hoofdtelwoorden.Ga naar eind25 Vatten we nu samen wat we over analytische en synthetische structuren weten:
In een analytische constructie is de chronologische volgorde verplicht: specificaties volgen altijd op de kern. In een synthetische woordgroep is de volgorde in principe vrij. De antichronologische volgorde (als in 17) sluit een analytische interpretatie uit en typeert dus de synthese. De betekenis van de constructies ligt in de termen analyse en synthese besloten: het gaat om ‘uiteenzetting’ resp. ‘samenvatting’. In een analytische constructie presenteert de spreker de informatie deel voor deel, hij geeft een uiteenzetting, hij legt uit, betoogt. In een synthetische constructie presenteert hij de complexe informatie als een reeds geformeerd geheel, hij verwijst naar een bestaande constellatie, hij benoemt, wijst aan of vat samen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Synthese in hoofdzinMet het onderscheid analyse-synthese voor ogen zullen we nu de problematische zinnen in (1) en (2) wat nauwkeuriger bekijken. Daar taalgebruikers bij hun presentatie van de informatie steeds moesten en moeten kiezen tussen uiteenzetting en samenvatting, speelt deze tegenstelling overal. Ook de verplichte syntactische constructies zijn op de keuzen van vroegere taalgebruikers gebaseerd; het zijn gefixeerde synthetische dan wel analytische structuren. En de aard van de structuur bepaalt mede de eindbetekenis van de constructie. Zo is het begrijpelijk dat de bijzin, die als zinsdeel een eenheid vormt, een duidelijke antichronologische synthetische structuur heeft gekregen:Ga naar eind26
En even vanzelfsprekend is het, dat aan een mededelende zin waarin de spreker informatie wil overdragen, een analytische structuur ten grondslag ligt:
Maar dat schijnt dus, getuige (1) en (2), niet altijd verplicht geweest te zijn. Nemen we nu uit (1) één zin als voorbeeld: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Op een zandweg geeft informatie over reed maar gaat daaraan vooraf. De volgorde is dus antichronologisch. Dat dwingt ons op een zandweg reed als een synthetische woordgroep te beschouwen:Ga naar eind27
Er is een nauwe samenhang tussen werkwoord en bepaling. Er wordt niet uiteengezet dat het karretje reed en wel op een zandweg. ‘Op een zandweg rijden’ wordt als een geformeerde eenheid, als een al bestaand betekeniscomplex met het subject verbonden. De situatie wordt in één keer geschilderd. De betekenis van (22) correspondeert ten naaste bij met die van de nu gangbare zin (23):
Het meest vanzelfsprekend is het op een zandweg als een nabepaling te zien, die tegelijk met de rest van zin wordt gepresenteerd, zodat (23) net als (22) één samenhangende beschrijving van de situatie is. In beide gevallen wordt het beeld van een op een zandweg rijdend karretje geschilderd. Het verschil ligt daarin, dat de voorbepaling in (22) de presentatie onmiskenbaar synthetisch maakt; we hebben met één samenhangende beschrijving te doen. Zin (23) daarentegen is in structureel opzicht ambivalent. De plaatsbepaling kan behalve bepalend ook specificerend zijn; het is mogelijk op een zandweg als een in tweede instantie toegevoegd detail te beschouwen:
Het is verwonderlijk, dat de eenduidige constructie (22) is verdwenen, dit te meer omdat op een zandweg, getuige (23), nog steeds een bepaling kan zijn en bepalingen in een synthetische constructie in principe zowel vóór als achter de kern kunnen staan. We kunnen ook allerlei bepalingen vóór infinitief en deelwoorden zetten (naar huis rijden, hard rijdend, weg gereden) en ook in de bijzin kunnen bepalingen aan de persoonsvorm voorafgaan. Maar in een hoofdzin zijn bepalingen vóór de persoonsvorm uitgesloten: *hij naar huis rijdt, *hij hard rijdt, *hij weg rijdt. Wat is er veranderd, dat de persoonsvorm eerst wel en nu niet meer van voorbepalingen kan worden voorzien? Op het subject moet direct het verbum finitum volgen. Maar waarom is dat verplicht? Wat is er met de persoonsvorm gebeurd? | |||||||||||||||||||||||||||||||||
8. De ontwikkeling van de persoonsvormDe persoonsvorm is in oorsprong geen afleiding van het werkwoord, doch een synthetische verbinding van werkwoordstam en persoonsaanduiding. Van de ingewikkelde Indo-europese formaties van verbale wortel en een aantal niet zeer doorzichtige affixen voor tijd, modaliteit, persoon en getal, zijn in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlands vereenvoudigde vormen overgebleven. De persoonsvorm in het presens bestond uit slechts twee delen: de stam, die de werking noemde, en de persoonsaanduiding, die aangaf wie de werking verrichtte. In de persoonsvorm is een abstracte werking verbonden met een concrete ‘persoon’. Doordat de persoon of zaak een plaats inneemt in de werkelijkheid, vindt ook de werking plaats. De persoonsvorm in zijn geheel vormde de aanduiding van een persoon of zaak ‘in werking’:
De persoonsvorm was dus een samenstelling, een synthetische verbinding van subject en werkwoord, waarbinnen het subject de syntactische kern vormde. De formatie was zelfstandig, onafhankelijk van een expliciet subject. Daar een pronominaal element de kern vormde, was de samenstelling in zijn geheel naamwoordelijk; de persoonsvorm was een verbaal nomen. De vaagheid van de persoonsuitgang, vooral van de derde persoon, en het informatieve overwicht van de stam, die de steeds wisselende werking noemde tegenover telkens dezelfde persoonsaanduiding, maken de herinterpretatie begrijpelijk, waarbij de persoonsvorm van een naamwoord tot een werkwoord wordt:
De onbestemdheid van de persoonsaanduiding verklaart ook de regelmatige toevoeging van een specificatie die aangeeft om welke persoon of zaak het precies gaat, als in zingt, zijn dochter d.i. ‘zij zingt, zijn dochter’:
De persoon kan ook als uitgangspunt voor de informatie dienen; de persoonsvorm specificeert dan de werking, als in zijn dochter, zingt d.i. ‘zijn dochter, zij zingt’:
In beide verbindingen, (26) zowel als (25), is de persoonsvorm nog een zelfstandige formatie, die subject en werkwoord in zich verenigt. We hebben in (25) en (26) met een tweeledige woordgroep te doen, bestaande uit een kern en een specificatie. Zowel de NC als Vf kan als kern van de woordgroep voorop worden gesteld, zoals we dat kennen vanuit het Latijn: puella cantat (‘het meisje, zij zingt’) tegenover cantat puella (‘zij zingt, het meisje’). In systematisch opzicht is de volgorde niet ‘vrij’ of ‘onvast’: op de kern volgt de specificatie. Zoals altijd en overal kon de gefaseerde constructie overgaan in een synthetische verbinding van [kern bepaling] of [bepaling kern],Ga naar eind28 waarin de door het subject uitgevoerde werking als een eenheid wordt gepresenteerd. Het hangt dan van semantische factoren af welk element in [S Vf] en [Vf S] als de kern moet worden gezien. Voor ons van belang is een andere ontwikkeling: de persoonsspecificatie neemt | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geleidelijk aan alle functies van het impliciete subject over.Ga naar eind29 Daardoor ervaren we de persoonsvorm tenslotte niet langer als een verbinding van subject en werkwoord, dus als een synthetische zin. De persoonsvorm is geen zelfstandige constituent meer doch is onlosmakelijk verbonden met een expliciet subject. Helemaal verdwenen is de persoonsvorm zonder expliciet subject niet; er zijn nog wat restanten. In het algemeen echter werd het expliciete subject verplicht en vormen in de Nederlandse zin subject en persoonsvorm een syntactische twee-eenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Het subject als topicDaar is nog een nieuwe ontwikkeling overheen gekomen. In informatief opzicht werd het nu zwaarwegende subject (persoonsaanduiding, kern en actualisator; zie noot 29) regelmatig als uitgangspunt voor de mededeling genomen en voorop geplaatst. De met het subject verbonden persoonsvorm kreeg zo zijn vaste tweede plaats in de zin. Dat het die plaats behoudt wanneer een ander zinsdeel voorop staat, is toe te schrijven aan het doordringen in de syntaxis van een veelgebruikte informatiestructuur: de tweedeling van de zin in topic (meestal het subject) en comment (meestal het predicaat). Wanneer men een zin als (27) ervaart als in essentie bestaande uit een topic (hier subject) en comment (hier predicaat):
neemt de persoonsvorm niet alleen de tweede plaats in de zin in, maar ook de eerste plaats in het predicaat. Hetgeen over de topic gezegd wordt, begint steevast met de persoonsvorm die aan het subject is gebonden. Deze beginpositie is zo typerend geworden voor de persoonsvorm, dat die gehandhaafd blijft ook wanneer een ander zinsdeel als uitgangspunt voor de zin dient:
De hier bedoelde tweedeling in de zin wordt meestal met de tegenstelling topic-comment aangeduid. Topic is een algemene en wat vage term, waarvan de inhoud varieert.Ga naar eind30 In de meest globale omschrijving is de topic elk gespreksonderwerp waarover in de rest van de zin informatie wordt gegeven of gevraagd; ook zij en veel geld in (29) moeten dan als topic worden beschouwd:
In een beperktere betekenis echter is de topic het nadrukkelijk geïntroduceerde gespreksonderwerp, waarbij de rest van de zin de comment vormt, als in (30):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In (30) staat de topic min of meer geïsoleerd van de rest van de zin, de comment, en kan daarvan door een pauze en een nieuwe aanzet worden gescheiden. Tussen het topicale subject Anna en de persoonsvorm kan ook een tussenzin als ‘meen ik’ of ‘dunkt me’ worden geplaatst, wat anders niet mogelijk is. Doordat de spreker eerst het gespreksonderwerp introduceert en daarover vervolgens een uitspraak doet, heeft de topic-comment-verbinding een persoonlijk aspect. De isolering van het subject heeft in structureel opzicht opmerkelijke gevolgen. Anna in (30) staat als topic weliswaar op zichzelf en in oppositie tot de rest van de zin, maar vormt toch een zinsdeel en is als subject nauw met de persoonsvorm verbonden. Of liever omgekeerd: de persoonsvorm kan het niet zonder expliciet subject stellen. Daardoor is schrijft, hoewel behorend tot de comment, afhankelijk van Anna. De zinskern [S Vf] vormt enerzijds een nauwe verbinding, maar anderszijds is er ook binnen deze kern een uiteenzetting: het subject wordt eerst als topic geïntroduceerd en pas in tweede instantie horen we wat er met het subject aan de hand is. Op het effect voor de betekenis komen we in § 12 terug. Vatten we eerst de ontwikkeling samen die het subject heeft doorgemaakt:
In (a) en (b) waren NC en Vf zelfstandige constituenten die in analytische en synthetische configuraties konden worden samengevoegd (vgl. § 6). De NC die verduidelijkte welke persoon in de persoonsvorm was besloten, werd tot uitgangspunt van een hechte syntactische verbinding (c). De persoonsvorm werd daarbij tot een secundair, afhankelijk element dat steeds met een naamwoordgroep moest worden verbonden. Het subject, dat als NC een zelfstandige aanduiding van persoon of zaak bleef, kon als topic worden gebruikt, als een min of meer geïsoleerde introductie van het gespreksonderwerp (d). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Vf als zelfstandige constituentIn verband met het probleem dat we hier willen oplossen, is vooral de overgang van (a/b) naar (c/d) van belang. In het oudere Germaans, net als in het Latijn, was de persoonsvorm een zelfstandige constituent, die op zichzelf aangaf dat zich een werking voltrok. Deze constituent kon de kern van een woordgroep vormen en door nadere bepalingen worden gespecificeerd. In vele gevallen werd het in Vf besloten subject in een toegevoegde NC omschreven (31a). Dit expliciete subject kon ook als uitgangspunt en kern van de woordgroep dienen (b). De persoonsvorm was in beide gevallen een zelfstandige constituent. Geleidelijk aan werd de verbinding van expliciet subject en persoonsvorm als een eenheid ervaren, waardoor de zin een tweeledige kern kreeg (c). De persoonsvorm verloor daarbij zijn zelfstandigheid en werd afhankelijk van het subject. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat wij nu in de zinnen (1) en (2) aantreffen, zijn resten van het oude in (b) geschematiseerde systeem. In (b) is de persoonsvorm nog een zelfstandige constituent, als specifcatie wel met de subjects-NC verbonden, maar daarmee nog geen twee-eenheid vormend. Daardoor is het geen bezwaar, wanneer het expliciete subject en de persoonsvorm door een bepaling van elkaar worden gescheiden:
De introductie van een karretjen diende om aan te geven waarover wordt gesproken. De persoonsvorm reed echter gaf ook zonder dit expliciete subject aan dat er iets of iemand reed, dat de werking plaats vond. Doordat reed (‘het reed, er wordt gereden’) een zelfstandige constituent is, kan een bepaling zowel voorafgaan als volgen, hetgeen uiteraard de mogelijkheden voor het rijm vergroot. In het huidige Nederlands, nu de persoonsvorm een van S en topic afhankelijke constituent is geworden, zijn scheidende voorbepalingen niet langer mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Onafhankelijke evidentieDat de persoonsvorm in het oudere Nederlands nog als een zelfstandige constituent kon worden ervaren, blijkt nog uit een andere eigenaardigheid, die zeker niet tot poëzie beperkt is.Ga naar eind31 In het Middelnederlands komen we zinnen tegen met een nu ongrammaticale volgorde:Ga naar eind32
Wij lijken hier met onscheidbaar samengestelde werkwoorden te doen te hebben, die echter in het hedendaags Nederlands niet meer in gebruik zijn. Wij kennen nog wel formaties als hij aanvaardt, achterhaalt, doorgrondt, maar werkwoorden met de voorvoegsels af, in, op, toe en uit zijn in het huidige Nederlands steeds scheidbaar. Wanneer verbindingen als hij opheft, hij aanroept, hij uitsprong, hij navolgde vroeger onscheidbare samenstellingen waren en nu niet meer, lijkt er een overgang van onscheidbaar naar scheidbaar te hebben plaatsgevonden. Vanzelfsprekend is deze ontwikkeling echter niet, daar onscheidbare samenstellingen vanuit de koppeling van oorspronkelijk zelfstandige elementen zijn ontstaan. Dat dit proces zou worden teruggedraaid, is moeilijk te aanvaarden: hoe zou vanuit een zin als hij achterhaalt de waarheid weer hij haalt de waarheid achter kunnen ontstaan? Het is dan ook de vraag, of we in (32) wel met onscheidbare samenstellingen te doen hebben. De samenschrijving biedt in het Middelnederlands geen houvast; ook de intonatie kan ons niet helpen. Onscheidbaar wil voor ons zeggen, dat de samenstelling verplicht is, maar dwingend blijkt de vooropplaatsing van het bijwoord in het Middelnederlands niet te zijn. Dezelfde werkwoorden komen ook scheidbaar voor en bovendien wordt ge- aan het voltooid deelwoord toegevoegd (aengeroepen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
uutgesonden, nagevolgt) welk prefix bij onscheidbare werkwoorden achterwege blijft (vgl. achtervólgd, doorlópen). Hoe kan de vreemde volgorde dan worden verklaard? We hebben hier, dunkt me, niet met gefixeerde samenstellingen te doen, doch met synthetische verbindingen van nog losse elementen. Het gaat niet om morfologische doch om syntactische formaties, niet om samenstellingen maar om woordgroepen. Aan de nog als een zelfstandige constituent ervaren persoonsvorm kon een bepaling worden voorgevoegd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Orlof hi den coninc batOok in de zinnen (1) kan de persoonsvorm als een zelfstandig element worden beschouwd, dat desgewenst nog van een voorbepaling kan worden voorzien:
De aandacht wordt gevestigd op een karretjen. Met deze zelfstandige constituent is de Vf-groep verbonden, die in één keer schildert dat het karretje ‘op een zandweg reed’. Wanneer niet meer wordt gevoeld, dat in reed (d.i. ‘het reed’) een subject ligt besloten, wordt een karretjen als expliciet subject opgevat. De naamwoordgroep, die het in de persoonsvorm besloten subject aanvankelijk slechts expliciteerde, gaat het gebonden subject vervangen en wordt dus zelf tot subject. NC subject en Vf zijn dan een zo sterke eenheid, dat scheiding niet langer mogelijk is. Een eventuele bepaling moet volgen:
Hiermee is de structuur van zinnen als in (1) doorzichtig gemaakt; en begrijpelijk is ook dat de constructie moest verdwijnen. Bekijken we nu, of het zinstype (2) op vergelijkbare wijze kan worden verklaard. Ook in een zin als (34) zijn subject en persoonsvorm door een zinsdeel van elkaar gescheiden, wat in het hedendaags Nederlands uitgesloten is:
Ook hier kunnen we de persoonsvorm als de zelfstandige kern van de woordgroep zien, waaraan een bepaling is voorgevoegd. De structuur van de zin is wat gecompliceerder dan die van (22), doordat het object als uitgangspunt is genomen, waaraan de rest van de zin is toegevoegd:
Binnen het bepalende deel zijn de verhoudingen weer zoals in (22′) beschreven: we | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben met een verbinding van zelfstandige elementen te doen; aan de zelfstandige persoonsvorm kan een bepaling worden voorgevoegd:
Doordat hi den coninc bat een subject en een persoonsvorm bevat en de woordorde heeft van de bijzin, die in het Middelnederlands bezig is te ontstaan, kon de nabepaling als een bijzin worden opgevat, hetgeen de invoeging van het onderschikkende voegwoord dat verklaart (vgl. 3):
Met een gewone bijzin echter hebben we hier niet te doen. Het voegwoord typeert hi den coninc bat als een op zichzelf staande constituent en isoleert daarmee orlof van de rest van de zin. In syntactisch opzicht echter hangt orlof van de persoonsvorm bat af, terwijl de ondergeschikte nazin zonder orlof onvolledig is. Het voegwoord, dat de onderschikking van de nazin onderstreept, sluit orlof ten onrechte buiten de zin. Het is daarom begrijpelijk, dat ondoorzichtige syntactische formaties als (3) en (35) zijn verdwenen. In beperkte mate bruikbaar zijn nog alleen naamwoordgroepen als (4). In de uitroep een lawaai dat ze maakten! is het naamwoord zo overheersend, dat zich de syntactische onderschikking van de NC aan de bijzin niet opdringt. Ondanks het verschillende uiterlijk van de zinnen in (1) en (2) hebben we dus met een en hetzelfde verschijnsel te doen: in alle gevallen is de persoonsvorm een zelfstandige constituent, een synthetische subject-predicaatsverbinding. De persoonsvorm is nog geen nauwe binding met het subject aangegaan en daardoor geldt ook de Vf2-verplichting niet: de persoonsvorm hoeft niet onmiddellijk op S te volgen, en zeker niet op een ander zinsdeel dat als uitgangspunt of topic dient. Aan de persoonsvorm, als zelfstandige kern van het predicaat, konden bepalingen worden voorgevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Vermelding en beweringNu we de structuur van zinnen als in (1) en (2) doorzien en begrijpen waarom deze archaïsche zinstypen wel moesten verdwijnen, zullen we tot slot trachten te achterhalen, of er met de zinstypen (1) en (2) ook inhoudelijke aspecten zijn verloren gegaan. Met de plaats van de persoonsvorm verbindt Van der Horst (1984, p. 173) een betekenisverschil dat weliswaar moeilijk grijpbaar is doch inderdaad aanwezig lijkt te zijn.Ga naar eind33 De zinnen in (1) en (2) zouden een vermeldend karakter hebben, terwijl de moderne Nederlandse pendanten bewerend zouden zijn. Van der Horst verbindt het verschil met de positie van Vf. Met de persoonsvorm, zo neemt hij aan, ‘doet de spreker een uitspraak waar hij zich op enigerlei wijze achterstelt, die hij voor zijn rekening neemt’. Dit ‘attitudinele’ karakter, dat infiniete werkwoordsvormen missen, zou het sterkst zijn wanneer Vf op de eerste plaats van de zin staat, het zwakst | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
op het eind, en Vf2 neemt een tussenpositie in. Voor het voorliggende probleem zou dit betekenen, dat zinnen als (36) en (37) minder persoonlijk zijn dan (36′) en (37′):Ga naar eind34
De bedoelde oppositie tussen vermelding en bewering lijkt zeker een rol te spelen, maar hoe kan de plaats van de persoonsvorm daarvoor verantwoordelijk zijn? Mijns inziens is het niet de positie van de persoonsvorm op zichzelf die het betekenisverschil veroorzaakt, doch de aard van de constructie waarbinnen de persoonsvorm functioneert. Daarbij spelen twee factoren een rol: het synthetische dan wel analytische karakter van de constructie en de topic-comment-verhouding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
De betekenis van synthese en analyseDe inhoudelijke kant van synthetische en analytische constructies is al in § 6 ter sprake geweest. De termen ‘synthese’ en ‘analyse’ zijn op zichzelf reeds typeringen van de inhoud. In een synthetische verbinding wordt alle informatie in één keer gepresenteerd. Dat kan alleen wanneer een complexe gebeurtenis of constellatie in de visie van de spreker een eenheid vormt: de elementen vormen een geheel in de werkelijkheid of ze zijn reeds eerder in woord of gedachte samengevoegd. Na de waarneming of mededeling de kinderen → gaan → naar school kan naar het feit worden verwezen, dat {de kinderen naar school gaan}. Bij een vermelding is de rol van de spreker gering; hij verwijst slechts naar wat er in de werkelijkheid is of voorvalt. Ook in de oude zelfstandige en synthetische persoonsvorm wordt slechts gerefereerd aan een werking. De door het subject uitgevoerde werking wordt genoemd. Het gaat om de vermelding van een feit, om de beschrijving van een bestaande toestand, om de verwijzing naar een plaatsvindende gebeurtenis. De spreker ontwikkelt geen nieuwe gedachte, voegt geen elementen bijeen, ontvouwt geen idee, bewerkt geen samenhang. Hij geeft slechts weer wat hij aantreft: de spreker is geen commentator maar verslaggever.Ga naar eind35 In een analytische constructie daarentegen bouwt de spreker een beeld op. Hij doseert de informatie, analyseert, legt uit. Tijdens het spreken ontstaat geleidelijk aan een volledig beeld. De spreker is actief en creatief. Dat is zeker het geval wanneer ook de zinskern waar de hele mededeling om draait, in fasen wordt gepresenteerd. Het feit alleen al dat subject en werking afzonderlijk worden genoemd [S Vf] houdt ten opzichte van de gefixeerde samenstelling [Vf] reeds een zekere ‘uitleg’ in. Dat is a fortiori het geval in de analytische verbinding [S → Vf]. In [S → Vf] wordt eerst het subject geïntroduceerd als een op zichzelf staande entiteit; vervolgens wordt daarmee de werking verbonden. De informatie wordt tijdens het spreken opgebouwd. De spreker gebruikt geen kant en klare samenstelling [Vf], doch legt zelf de verbinding: hij voegt aan een gegeven zelfstandigheid een werking toe. Het hangt dus in zekere zin van de spreker af, wat er gebeurt. De spreker is daardoor zelf aansprakelijk voor de juistheid van de mededeling. Hij vermeldt niet doch zet uiteen dat er iets gebeurt; hij betoogt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De topic-comment-verhoudingIn een analytisch betoog speelt de spreker een belangrijke rol. Hij doseert de informatie, legt uit, zet uiteen, verduidelijkt, betoogt. Toch is hiermee nog niet het bewerende karakter verklaard, dat vele mededelende zinnen eigen is. Een bewering houdt in, dat de spreker hetgeen hij zegt, als waar presenteert, waarmee het waarheidsgehalte van de mededeling ter discussie staat. Dat is onmiskenbaar het geval in een expliciete bewering als deze:
Vele zinnen houden echter ook een impliciete bewering in, waarvoor de tweeledige topic-comment-structuur verantwoordelijk kan worden gesteld:
Zoals we in § 9 constateerden, speelt in zinnen met een geïsoleerde topic de spreker een rol. Hij introduceert een persoon of zaak, poneert iets, brengt het onderwerp ter tafel, om daar in tweede instantie iets over te zeggen. Het feit dat de persoonsvorm, ondanks het faseverschil nauw met de topic is verbonden, maakt dat ook de werking wordt geponeerd. Ook de aan de topic toegevoegde werking moet op rekening van de spreker worden geschreven. De hele uitspraak krijgt alleen al door de presentatie een persoonlijk, subjectief en bewerend karakter. Samenvattend kunnen we constateren, dat in de tweeledige zinskern de spreker altijd min of meer aanwezig is. Dat is in geringe mate het geval in de synthetische woordgroep [S Vf], sterker in de analytische verbinding [S → Vf] en in de hoogste mate in de verbinding van [topic → Vf]. Hoe sterker de spreker is geïnvolveerd, des te subjectiever is de uitspraak. Dit persoonlijke en modale aspect was niet aanwezig in de zelfstandige persoonsvorm [Vf], die een neutrale vermelding inhield. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
13. BesluitMijn herte van scaemde beeft en orlof hi den coninc bat zijn geen zinnen zoals wij die kennen, verbindingen van een expliciet subject en een onzelfstandige, afhankelijke persoonsvorm: [S Vf] zinskern. We hebben in deze archaïsche zinnen nog met de onafhankelijke persoonsvorm te doen, die een samenstelling is van bepalende werkwoordstam en pronominale kern: [V-subject]. Als zelfstandige zinsconstituent kon de persoonsvorm door een bepaling worden voorafgaan. In de meeste zinnen werd in een afzonderlijke naamwoordgroep verduidelijkt op welke persoon of zaak de persoonsvorm doelt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Geleidelijk aan neemt dit expliciete ‘subject’ de rol van het gebonden subject over: [NC subject Vf]. Het expliciete subject wordt de kern waarvan de persoonsvorm, nu uitsluitend verbaal, afhankelijk is. De band tussen expliciet subject en persoonsvorm wordt zo hecht dat [S Vf] een twee-eenheid vormt, waaraan bepalingen slechts kunnen worden toegevoegd.Ga naar eind36 Met (1) en (2) zijn zinstypen verloren gegaan waarin de gebeurtenis als een feit werd voorgesteld. De synthetische persoonsvorm was indicatief, hield een vermelding in. In [S Vf] en zeker in de gefaseerde verbinding van [S → Vf] is de spreker geïnvolveerd, die uiteenzet wat er gebeurt. Het meest subjectief is [topic → Vf], waarin de spreker eerst een onderwerp ter tafel brengt, waarover hij in tweede instantie een uitspraak doet. Dit soort mededelingen, ‘statements’ of ‘assertions’, heeft daardoor vaak een bewerend karakter.
Adres van de auteur: Wladimirlaan 11, nl-1404 ba Bussum | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|