Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113
(1997)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
J.P. Westgeest
| |
1. InleidingIn 1981 heeft Maurits Gysseling in zijn imposante Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300) een diplomatische uitgave van Jacob van Maerlants Der naturen bloeme doen verschijnen, zoals overgeleverd in het handschrift uit de Lippische Landesbibliothek in Detmold (Ms. 70).Ga naar eind1 Deze redactie werd door Gysseling op basis van het beginjaar van de paastafel in het handschrift gedateerd op (kort voor) 1287 en behoorde dus in het Corpus te worden opgenomen.Ga naar eind2 Aan deze uitgave zijn enkele fragmenten van een andere redactie toegevoegd, die kort daarvoor, eind 1980, door J. Deschamps in de Bayerische Staatsbibliothek te München waren aangetroffen (Cod. germ. 5249/79). Het gaat om twee bifolia, die samen zo'n 650 verzen bevatten uit het derde, vierde en vijfde boek (over resp. de vogels, de zeemonsters en de vissen). Deze Münchense fragmenten (hierna: de fragmenten M) waren - en dit lijkt tot nu toe nog niet te zijn opgemerkt - overigens in strikte zin geen nieuwe aanwinst: het zijn dezelfde fragmenten als die welke tegen het midden van de vorige eeuw in de bibliotheek van het slot Johannisburg in Aschaffenburg werden ontdekt, maar later spoorloos verdwenen zijn.Ga naar eind3 Hoewel het deel van het Corpus met de dertiende-eeuwse litteraire fragmenten (het eerste van de tweede reeks) al was verschenen, hebben deze in verschillende opzichten belangrijke fragmenten direct na de volledige Detmoldse redactie van dezelfde tekst toch nog een zinvolle plaats in het Corpus kunnen krijgen. Terwijl meer dan eens, op met name paleografische gronden twijfel is uitgesproken over de juistheid van Gysselings datering van het Detmoldse handschrift in de dertiende eeuw,Ga naar eind4 geldt voor de Münchense fragmenten dat ze zeer waarschijnlijk nog dateren uit de dertiende eeuw. Het is duidelijk dat het gaat om delen van een | |
[pagina 318]
| |
van de alleroudste Naturen bloeme-handschriften waarvan materiële resten zijn overgebleven. Daarom zijn ze onder meer van belang voor het onderzoek van de handschriftentraditie, de receptie en de verspreiding van het werk. Omdat het overgebleven litteraire tekstmateriaal uit de tweede helft van de dertiende eeuw beperkt is, hebben de fragmenten daarnaast grote waarde voor historisch-taalkundig onderzoek. Ze zijn dan ook onder meer opgenomen in de databank van het Vroegmiddelnederlands woordenboek voor de lexicografische beschrijving van het Nederlands van de betreffende periode, en behoorden tot het basismateriaal van onderzoek, zoals dat van Van den Berg, Berteloot en Mooijaart.Ga naar eind5 Het is dus wel een zeer gelukkige omstandigheid dat, wederom op Duits grondgebied, van ditzelfde handschrift nog meer is teruggevonden. In 1980 heeft J.A.A.M. Biemans bij een bezoek aan de Stadtbibliothek van Trier de tekst van een aantal aldaar bewaarde fragmenten kunnen identificeren als gedeelten van verschillende werken van Jacob van Maerlant. Deze fragmenten waren zo'n al zeventig jaar bekend, maar de tekstgedeelten die zij bevatten, zijn alleen zeer globaal omschreven in de van 1911 daterende bibliotheekcatalogus,Ga naar eind6 waardoor ze nog door niemand herkend waren als gedeelten van Middelnederlandse litteraire werken. Biemans identificeerde de fragmenten als gedeelten van resp. een Rijmbijbel-, een Naturen bloeme- en een Spiegel historiael-handschrift (signaturen: Deutsche Fragmente, Mappe IV, 5, 6 en 10). Bovendien ontdekte hij daar een (niet in de genoemde catalogus opgenomen) fragment van de Dietse doctrinael (Deutsche Fragmente, Mappe IV, 11). De drie Naturen bloeme-fragmenten hebben behoord tot twee opeenvolgende perkamenten folia. Het eerste fragment is een folium waarvan twee, mogelijk drie marges zijn besnoeid. Door de besnoeiing aan de onderzijde zijn de onderste vier regels van de tekst verloren gegaan. De twee andere (hier: fragment 2 en 3) zijn twee stukken van het andere folium, dat tweemaal is doorgesneden in ongeveer dezelfde kromme lijn, die van linksboven naar ongeveer het midden van de onderzijde van het blad loopt en beide tekstkolommen doorsnijdt. Tussen beide stukken ontbreekt een smalle strook, die naar onder toe breder wordt. De tekst bestaat uit delen van het zesde boek (over de serpenten). In twee uitvoerige artikelen in het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkundeGa naar eind7 werden de vier Trierse fragmenten door Biemans onder de aandacht van de vakgenoten gebracht en nauwkeurig codicologisch beschreven. Hij stelde vast dat de Trierse Naturen bloeme-fragmenten oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van dezelfde codex (hierna: handschrift M/T) als de hierboven genoemde Münchense fragmenten. Op basis van een aantal oude trekjes in het schrift dateerde Biemans dit handschrift (dat door Gysseling in het vierde kwart van de dertiende eeuw was geplaatst) ‘zonder aarzeling op ca. 1300 [...]. Hoogstwaarschijnlijk is het zelfs nog wel wat ouder’. De lokalisering van de Münchense fragmenten door Gysseling in ‘noordelijk West-Vlaanderen, dus hoogstwaarschijnlijk Brugge’ wordt door hem als wat al te precies beoordeeld. In de Trierse fragmenten worden veel algemeen-Vlaamse vormen aangetroffen, zoals up, mes-, dure, diere, soe, hont hier voor onthier, en are voor hare. De uitsluitend voorkomende vorm of voor het bijwoord af, en hie, dat (buiten het rijm) naast hi voorkomt voor het persoonlijk voornaamwoord van de 3de persoon enkelvoud, en darste wijzen naar West-Vlaanderen, terwijl ook iof dat in de | |
[pagina 319]
| |
Trier, Stadtbibliothek, Deutsche Fragm. Mappe IV, nr. 6: Jacob van Maerlant, Der Naturen Bloeme, f.1v (detail)
| |
[pagina 320]
| |
fragmenten vaker dan of wordt aangetroffen verwijst naar de kuststrook. De lokalisering van Biemans is dan ook voorzichtiger: ‘Vlaams, mogelijk Westvlaams’. Ten slotte werd door Biemans tevens de aandacht gevestigd op de bijzondere opmaak van de Naturen bloeme-fragmenten. Ze zijn afkomstig uit een handschrift dat bedoeld was om van miniaturen te worden voorzien, maar dat door een of andere oorzaak nooit geïllustreerd is. Bij het begin van elk nieuw artikel is links in de tekstkolom ruimte voor een illustratie opengelaten. Het is opvallend dat de eerste regels van het artikel rechts daarnaast steeds beginnen na een open regel. Had hier wellicht een rubriektekst moeten komen, moest deze (halve of hele) regel onbeschreven blijven, of opgevuld worden met een bepaalde versiering? Bovendien is onduidelijk op welke plaats de initiaal had moeten komen die het artikelbegin markeert. Biemans stelde vast dat een dergelijke opmaak in de handschriftentraditie van Der naturen bloeme, behalve in de Trierse en Münchense fragmenten niet voorkomt.Ga naar eind8 Zoals blijkt uit noot 25 bij het eerste van zijn twee genoemde artikelen was het al vroeg de bedoeling dat de fragmenten ooit als aanvulling op het Corpus-Gysseling uitgegeven zouden worden. Het woordmateriaal van dit corpus vormt, zoals bekend, de basis van het Vroegmiddelnederlands woordenboek, dat op het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden wordt vervaardigd en dat afstevent op zijn voltooiing in 1998. Hoewel de redactie van het VMNW het principebesluit heeft genomen geen andere dertiende-eeuwse teksten in de materialenbank op te nemen, die eventueel tijdens de bewerking op zouden duiken, is er toch een uitzondering gemaakt voor de door J. Goossens uitgegeven Servaas-fragmenten uit de eerste helft van de dertiende eeuw, en voor de Trierse Naturen bloeme-fragmenten omdat deze behoren bij de reeds opgenomen Münchense fragmenten.Ga naar eind9 In 1996 werd mij door de redactie gevraagd de fragmenten, die immers ook in mijn proefschrift een rol zullen spelen, in Trier te collationeren. Dat was geen overbodige luxe: met het blote oog (laat staan met behulp van foto's) is de tekst op de rectozijde van het eerste folium nauwelijks te ontcijferen en die op het verso van folium 2 op een groot aantal plaatsen moeilijk leesbaar. Met behulp van een UV-lamp echter bleek het allergrootste gedeelte, zelfs van fol. 1ro, te kunnen worden ontcijferd. In deze bijdrage worden de fragmenten uitgegeven. Omdat ze m.n. in hun materiële verschijningsvorm nauwkeurig en uitvoerig beschreven zijn door Biemans, kan hiervoor worden volstaan met een verwijzing naar het eerste van de twee bovengenoemde artikelen van zijn hand. Hieronder zal kort worden aangegeven hoe de fragmenten zich wat betreft de tekst verhouden tot de andere Naturen bloeme-handschriften en -fragmenten die dezelfde passage bevatten. | |
2. De plaats in de filiatieHierboven werd kort aangeduid in welke opzichten de Münchense - en daarmee de Trierse - fragmenten van belang zijn. Nog niet genoemd werd daarbij de mogelijkheid dat zij een bijdrage leveren aan onze kennis van de oorspronkelijke, door Maerlant geschreven tekst. Om in dit opzicht hun waarde te kunnen vaststellen, is het noodzakelijk de verwantschappen met andere handschriften en fragmenten te | |
[pagina 321]
| |
achterhalen. Daarnaast is het, als we enige ontbrekende tekstgedeelten in de fragmenten willen aanvullen, nuttig hierin inzicht te hebben. Het is hier niet de plaats de hele filiatie van de Naturen bloeme-handschriften en -fragmenten te behandelen.Ga naar eind10 Ik zal mij er hier toe beperken de verwantschappen van de verschillende handschriften zoals die al eerder in andere gedeelten van Der naturen bloeme werden vastgesteld eenvoudig in een stemma weer te geven, en de plaats die ik de Trierse fragmenten daarin geef toe te lichten. De passage die ik daarvoor nader bekeek, telt zo'n 125 verzen, en loopt van vs. 11053 tot 11179.Ga naar eind11 Zij komt in alle (nagenoeg) volledige handschriften voor. Omdat de plaats die ik de fragmenten in de filiatie geef een andere is dan die welke enkele jaren geleden aan de Münchense fragmenten is toegewezen, zal ik ten slotte ook op deze laatste kort ingaan. Een groep die zich steeds weer door afwijkende lezingen van de andere handschriften onderscheidt, wordt gevormd door de handschriften L, J/W, Br en Wo.Ga naar eind12 Niet zelden blijkt bij vergelijking met Maerlants brontekst, Thomas van Cantimpré's De naturis rerum, dat het om corrupte lezingen gaat. Al eerder is mij bij onderzoek van andere passagesGa naar eind13 gebleken dat het een tamelijk hechte groep betreft, die zelf steeds weer blijkt te bestaan uit enkele constante subgroepen. Allereerst is dat de subgroep gevormd door Br en Wo, welke twee handschriften echter in de onderzochte passage nauwelijks van elkaar verschillen en zich slechts van de andere onderscheiden door enkele, meestal op zichzelf genomen nietszeggende varianten.Ga naar eind14 Deze handschriften vormen samen weer een groep met handschrift J/W,Ga naar eind15 terwijl al deze handschriften samen weer corrupte lezingen gemeen hebben met handschrift L.Ga naar eind16 Voor de verwantschap van de genoemde groep LJ/WBrWo met de fragmenten T bevat de door ons onderzochte passage betrekkelijk veel aanwijzingen, waaronder zeer duidelijke. Ik geef slechts enkele voorbeelden.Ga naar eind17 In het artikel over de ‘ipnale’ wordt verhaald hoe Cleopatra na de dood van haar echtgenoot Antonius met behulp van dit serpent zelfmoord pleegde. Zij legde Antonius in een graf, Ende nam serpente van deser maniere
Ende settesse tharen bursten an
Ende ghinc ligghen bi haren man
Ende uerloes slapende hare leuen (Lo)
In de groep LJ/WBrWo zowel als in T luidt de laatste regel (vs. 11062) ‘Ende slapende in haren leuen’ (J/W).Ga naar eind18 Deze sluit syntactisch en inhoudelijk niet goed aan, en moet in al deze handschriften corrupt zijn. Enige verzen verder (in vs. 11072) begint het artikel Idrus: Idrus seghe isidorus
Es in egypten in nilus (Lo)
Op de plaats van het woord ‘Idrus’ staat in de genoemde groep handschriften ‘Dus’, waardoor de zin het onderwerp heeft verloren en een syntactisch bedorven constructie bevat. Doordat de ingang ‘idrus’ hiermee verdween, werd alle volgende informatie over de idrus ten onrechte gekoppeld aan het voorafgaande ipnale-artikel. In de handschriften is door de kopiisten dan ook geen ruimte vrijgelaten voor | |
[pagina 322]
| |
de twee regels hoge initiaal, waarmee het artikelbegin steeds wordt gemarkeerd. Over de ‘idros’ wordt in vs. 11096 e.v. meegedeeld: Enen steen so draghet binnen
Daerment omme vlaet wilmen winnen
Jof so beroect dat het spuwet (A)
van de Münchense of niet? Gysseling heeft in de inleiding op zijn editie (p. X-XI) de verhouding van de Münchense fragmenten t.o.v. een vijftal handschriften proberen vast te stellen: A, V, L, D en B. Hij spreekt van ‘twee families’, DB en AVLM, en bij deze laatste groep weer van ‘twee subfamilies’, AV en LM.Ga naar eind21 Bekijken we in bovenstaand stemma de plaats van de door Gysseling genoemde handschriften (en vervangen we T door M), dan blijkt dat D en B inderdaad een aparte groep vormen, maar ook dat deze groep daarin met L en M samen een grotere groep vormt (die onder c), tegenover A en V. Gysselings onderverdeling van de groep AVLM in twee subgroepen blijkt op zich juist te zijn. Deze komt overeen met de resultaten van een verkennend, zeer beperkt filiatieonderzoekje van Biemans m.b.t. de tekst van de Trierse fragmenten:Ga naar eind22 zowel in de door hem besproken verzen 11302-3 als 11364-5 hebben L en T eenzelfde corrupte lezing tegenover A en V. Binnen de door Gysseling en Biemans onderzochte groep handschriften bestaande uit A, V, L en M/T sluiten de Münchense fragmenten en de Trierse het dichtst bij handschrift L aan. Een en ander spoort met de hierboven door mij meegedeelde plaatsing van T in het stemma. Tot een andere plaatsing van de Münchense fragmenten kwam echter B. Swater in haar in 1991 publiceerde artikel over ‘De teksttraditie van Jacob van Maerlant's Der naturen bloeme’.Ga naar eind23 Opzet van het artikel was om, gebruik makend van wat als | |
[pagina 323]
| |
de ‘methode-Dees’ een ruime bekendheid heeft gekregen, de Münchense fragmenten een plaats in het stemma te geven, dat door M. Mulder volgens dezelfde methode enige jaren voordien was opgesteld.Ga naar eind24 Volgens Swater is de plaatsing van de Münchense fragmenten geen probleem: zij zouden een groep vormen met A en V. Zoals de genoemde methode voorschrijft,Ga naar eind25 stelde zij vast welke handschriften het vaakst een variant (dus niet: fout) gemeen hebben en verdeelde zij ze vervolgens op basis van dit objectief vast te stellen, kwantitatieve gegeven in groepen. De Münchense fragmenten zouden op een groot aantal plaatsen met de handschriften A en V, en in ‘een redelijk aantal’ gevallen met Lo, A en V een lezing delen (p. 184). Bij wijze van (ruime) steekproef heb ik de verzen 8229-8400 en 8718-8879 nog eens nader bekeken.Ga naar eind26 Van de groep waarin M het meest zou voorkomen, MAV, worden wel wat varianten aangetroffen, maar meestal zijn dat varianten die gezien hun aard heel goed door toeval wèl in deze drie en nìet in de andere handschriften kunnen zijn neergeschreven.Ga naar eind27 In andere gevallen gaat het om plaatsen waar niet alleen de groepen DBAIH en LJ/WBrWo niet oorspronkelijke lezingen bevatten, maar ook Lo een variant heeft,Ga naar eind28 zodat M, A en V eenvoudig met de juiste lezing overblijven. Talrijker zijn de plaatsen waar de andere door Swater genoemde groep handschriften, LoAVM, tegenover de andere handschriften een bepaalde lezing deelt.Ga naar eind29 Wat opvalt is dat het ook hierbij bijna altijdGa naar eind30 gaat om toevallige gemeenschappelijke lezingen ofwel om correcte, dat wil zeggen oorspronkelijke lezingen, terwijl de zojuist genoemde groepen DBAIH en LJ/WBrWo corrupt zijn. Hier tegenover staat echter dat meer dan eens de Münchense fragmenten - net zoals de Trierse - dezelfde corrupte lezing vertonen als de groep LJ/WBrWo.Ga naar eind31 In vs. 8250 wordt in navolging van het Latijn van Cantimpré, ‘Vultures...ultra mare cadavera sentiunt’ (ed.-Boese p. 230: CXX, 7) over de gier gezegd: verre rieket hi na sire manieren (Lo)
Wellicht is, zoals Verwijs dacht, na hi het woord aes weggevallen (vgl. de editie-Verwijs dl. 1, p. 297), maar echt noodzakelijk lijkt me dit niet. In ieder geval moet de regel al vroeg in de overlevering bedorven zijn; al in A en V zijn twee regels opengelaten, blijkbaar met de bedoeling deze later uit een andere legger over te nemen. In de fragmenten M zowel als in de groep LJ/WBrWo, is het eerste woord bedorven tot ‘vier’. En, terwijl M als tweede woord nog het originele ‘riect’ heeft, is hiervoor in de andere handschriften van dezelfde tak bovendien ‘roept’ in de plaats gekomen. Over het zeemonster ‘equonilus’ wordt in de verzen 8838-8841 meegedeeld: hen soeket niet vor des menschen bloet
Comt hem .i. scip int ghemoet
het scoret .i. scip met sinen voeten
So dat si alle verdrinken moeten (Lo)
De herhaling in de handschriften LoAV van ‘.i. scip’ in het derde vers maakt geen originele indruk. In alle handschriften van de groep DBAIH behalve B is dit weggelaten. In de groep LJ/WBrWo en M echter wordt op een minder geslaagde manier gecorrigeerd; in het tweede vers wordt ‘.i. scip’ vervangen, resp. door ‘iet’ (Br en Wo) en ‘yemens’ (L). Evenzo vindt men op diezelfde plaats in M ‘een’; wellicht is in | |
[pagina 324]
| |
deze groep in eerste instantie slechts ‘scip’ weggelaten. Het latijn heeft: ‘Humanarum mortium cupidissimum est. Nam cum navis illi in portu occurerit, unum pedem in terra figens, altero navem in anteriori arripiens facillime scindit vel aliquando inclinatam mergit’ (ed.-Boese p. 239: XIX, 3-6). In de verzen 8775-8780 ten slotte lezen we: (...) .i. kint (...) dat enen delfin
ghewent hadde ten anden sijn
met brodekine dat hem gaf
So dat delfin leuede dar af (Lo)
De vierde regel is in de hele groep MLJ/WBrWo vervangen door ‘dat kint des niet ne begaf’ (M).Ga naar eind32 De eerste lezing staat mijns inziens echter het dichtst bij het Latijn: ‘puer [...] fragmentis panis primo delphinum illexit, demum alendum se manui illius credidit’ (ed.-Boese p. 239: XVI, 45). Uit een en ander blijkt voldoende dat de Münchense en de Trierse fragmenten op gelijke wijze verwant zijn met de andere handschriften. Beide vormen zij een groep met de handschriften L, J/W, Br en Wo. Deze groep verhoudt zich in de onderzochte passages op dezelfde wijze tot de andere handschriften en heeft daarin dezelfde interne structuur. Ook hebben we kunnen vaststellen dat de Trierse fragmenten vaker met de genoemde groep corrupte lezingen delen en daardoor een minder zuivere indruk maken dan de Münchense. Het is echter niet uit te sluiten dat dat slechts geldt voor de onderzochte passage. | |
3. Wijze van uitgevenDe fragmenten worden hier zoveel mogelijk uitgegeven volgens de editieprincipes van Gysseling.Ga naar eind33 De editie is dus diplomatisch. De letters u en v, i en j, vv en w worden getranscribeerd zoals ze in het handschrift staan. De afkortingen zijn - zoveel mogelijk naar voluit geschreven vormen - opgelost en de daarvoor ingevoegde letters cursief afgedrukt. Het gaat hierbij overigens slechts om de tilde voor een nasaal en voor -de in het voegwoord ende, en om het haaltje voor -er of -aer. Hiernaast komt enkele malen de -us-krul voor in solinus. In de marge vinden we eenmaal de oude vorm van de hoofdletter N met een haaltje erboven (gelijk aan dat voor -er/-aer) als afkorting voor: Nota. De (nauwelijks aanwezige) interpunctie is gehandhaafd: evenals in de Münchense fragmenten wordt enkele malen op het eind van of in het vers een punt aangetroffen (vs. 11093, 11167, 11229, 11236, 11299). Deze is als zodanig afgedrukt. In drie verzen (vs. 11152, 11205, 11333) vindt men ook de zgn. punctus elevatusGa naar eind34 (hier weergegeven als :). In aansluiting bij de uitgave van de Münchense fragmenten laat ik elk vers met een kleine letter beginnen, hoewel de scribent hierin afwisselt: men vindt hoofdlettervormen (o.a. G, I, M, S), waarvan sommige hier en daar ook wel wat kleiner uitgevoerd zijn, maar ook veel minuskelvormen, waarvan sommige (zoals a, e, h, p) soms ook iets groter uitgevoerd werden. Beide vormen wisselen af bij de n, terwijl | |
[pagina 325]
| |
ook voor de d een enkele maal een hoofdlettervorm wordt aangetroffen. In vers 11328 heeft de tweede letter een hoofdlettervorm: tScorpioen; ook deze is door een kleine weergegeven. Regelverspringing binnen een vers wordt ook hier aangegeven met een schuine streep. Met een dubbele schuine streep echter wordt niet alleen, zoals bij Gysseling, aangegeven dat de tekst verder gaat op een andere bladzijde, kolom of vel. Komt de dubbele schuine streep binnen een vers voor, dan geeft dat aan dat de rest van het vers op een ander fragment staat. Dit komt voor in de verzen 11218-11229, 11280-11296 en 11343-11351. Evenals bij de Münchense fragmenten werden geen emendaties in de tekst aangebracht of in voetnoten voorgesteld. Wel zijn ontbrekende letters, woorden en (delen van) verzen gereconstrueerd en tussen vierkante haken in de tekst toegevoegd. Het komt regelmatig voor dat in de andere handschriften op de plaats van de verloren gegane tekstdelen verschillende lezingen worden aangetroffen. M.n. daar waar hele verzen moesten worden ingevoegd en er geen duidelijke aanwijzingen waren dat T de lezing van de groep LJ/WBrWo heeft gehad, is gekozen voor die van (één van) de handschriften die hoger dan deze fragmenten met het stemma verbonden zijn. Dikwijls komen de toegevoegde verzen dan overeen met de lezing van het Detmoldse handschrift,Ga naar eind35 aangepast aan het dialect en de schrijfwijze van de scribent. | |
4. Tekst11053[regelnummer]
dustaennich so hadde cleopatraGa naar margenoot+
in dien tiden dat augustus verwan
11055[regelnummer]
antonise haren man
die hem dodde met venine
want hi verw[onn]en was ende die sine
soe leidene in enen graue diere
soe nam serpenten van diere maniere
11060[regelnummer]
ende settet seGa naar einda. siren bursten an
ende ghinc liggen bi haren man
al slapende in hare l[e]uenGa naar eindb.
11063[regelnummer]
dus heft die roemsche ystorie bescreuen
11072[regelnummer]
dus seget ysidorus
dat se sijn in egypten in nilus
ende si hebben scarpe do[r]ne vele
11075[regelnummer]
[e]ndeGa naar eindc. si gaen in die coccodrillus kele
[d]aer hi leget ende slaep
[e]nde metter kele wide gaept
maer eerst heuet hem beslegen
met modren dat es sijn plegen
11080[regelnummer]
[o]m dat sochte wesen sal
[d]ie grote viant slondet inGa naar eindd. al
ende alst dan in die daerme leget
| |
[pagina 326]
| |
so toget den aert des het pleget
[e]nde steket hem die daerme aldure
1185[regelnummer]
[d]an steruet dander in corter vre
[e]nde het crupet vvte dan van beneden
die lieden suellen in hare lede
diet het onttreinet met venine
coemes es der of medicine
11090[regelnummer]
sone leuere es goet als wijt weten
iegen der serpente beten
[i]drosGa naar einde. wandelt / in den broec
seget ons kiramnidarium / boec.
en es .i. serpent als men seget
11095[regelnummer]
dat bouen [d]en watre te rechtene p[leget]
enen steen si d[raget binnen]
daer ment omme vaet wilm[en kinnen]
iof so berect [d]at het [en] spuwet
[met worden ment oec so verduwet]Ga naar eindf.
11100[regelnummer]
[ende metter name mede van gode]
[dattene spuwet al doetet node]
[broeder alebrech sprect ouer een]//
dat hi seget hi proeuede den steenGa naar margenoot+
selue an een wijf
11105[regelnummer]
die wl waters hadde dat lijf
hi gordene an haren lechame
daer soe hadde die mesquame
ende drie vingere alle dage
sanc hare lechame sonder sage
11110[regelnummer]
hont hier dat water was gedaelt
ende hare lechame gesmaelt
iegen rome ende iegen tranende ogen
can hi sine cracht wel togen
dits te gelouene vele wel
11115[regelnummer]
.i. gaet vte ende hier coemt .l.
lacertaGa naar eindg. es e[en] / clene serpen[t]
dat [men i]n v[ele] / lan[den ken]t
ende heft viere voete als [wijt] weten
sine tonge es in tween gespleten
11120[regelnummer]
sijn venijn es niet s[o] suaer
als menich serpent we[et] ouer [wa]er
clene jong[csine] si dragen
some bouke hormen gewagen
datse die moeder alle verslaet
11125[regelnummer]
tote enen dat hare ontgaet
| |
[pagina 327]
| |
dat wreket vp vader ende vp moeder
daer na suster ende bro[eder]
in india vint mense horic ge[wagen]
die xxiiij voete [d]ragen
11130[regelnummer]
van gedane scone ende claer
nv ho[r]t van .N. hier naer
n[atrix]Ga naar eindh. dat es / een serpent
[alst lucaen ende / ysidorus kent]
[met sinen venine maket onreine]
11135[regelnummer]
[pitte beken ende fonteine]
[dart in luschet ende leget]
[d]es an[ders geen serpent ne pleget]
[nadera dats / .i. serpent]Ga naar eindi.
[dat men / in dutschen lande bekent]//
11140[regelnummer]
men vintse bede clene ende grootGa naar margenoot+
sijn venijn dats harde groot
men hefter triacle iegen
scone vel si te hebbene plegen
hare blasen es snel van mogentheden
11145[regelnummer]
men neme ene roede versch gesneden
ende doet die nadere blasen daer an
die roede sal bladeren dan
nem oec een suaert scone ende claerGa naar eindj.
ende l[a]etseGa naar eindk. daer vp blasen daer
11150[regelnummer]
dat suert ontfaerwet alte gadere
dits die macht van der nadere
wort een man : in den voet gebeten
dat venijn liepe vp waert als wi weten
ende omme gaet des menscen lede
11155[regelnummer]
ende coemt het ter herten mede
so vallet die mensce neder doot
dat doet sine hitte groot
die hier of gebeten waert
men hange siin houet neder waert
11160[regelnummer]
so moet tfenijn in den voet bliuen
want sine nature wille becliuen
ende men sal die bete vte sniden
so geneesmen in corten tiden
die seker gaen wille ende wesen
11165[regelnummer]
in steden daermen onsiet van desen
wriue sine blote lede
met alsenen. ende met ruten mede
so sullen hem dese worme vlien
| |
[pagina 328]
| |
nu suldi namen in .p. besien
11170[regelnummer]
pisterGa naar eindl. sprect / iacob van vitrj
ende solinus die / mester vrj
es een serpent dat talre stonde
gapende gaet metten monde
ende vter kele gaet hem roecGa naar eindm.
11175[regelnummer]
so wien so dit wondet oec
hie suellet in die ghebare
als iof hi wl waters wareGa naar eindn.
[ende moet also bliuen doot]
[hine hebbe triacle ter noot]//
11180[regelnummer]
pareasGa naar eindo. als ons / doet verstaenGa naar margenoot+
ysidorus ende lucaen
es .i. serpent / dat sine vaert
ende sinen ganc heuet hachter waert
dat es die nature sijn
11185[regelnummer]
vreselijc sere es dit venijn
van .P. ne vindic nemme wort
hier coemt in R. een serpents wort
racelaGa naar eindp. dat es een / serpent
dat men vint / in orient
11190[regelnummer]
aristotiles te wetene doet
dat nuttelijc es ende sere goet
want hie doet ons verstaen
dat apotecariseGa naar eindq. vaen
ende houdent in are apoteken
11195[regelnummer]
met crude dien si daer toe reken
maken si van hem specie diere
nuttelijc van meniger maniere
nemme so ne vindic des
hort vort serpente namen in .s.
11200[regelnummer]
salamandraGa naar eindr. es / ene maniere
van serpenten die / in den viere
leuet daer het in gaet
ia dat oec tfier mede verslaet
plinius iacob ende adelijn
11205[regelnummer]
aristotiles : ende solijn
seggen ende doen verstaen
dat yda alsGa naar einds. die lacerte es gedaen
ysidorus sprect sine maniere
gaet vor alle venijnde diereGa naar eindt.
| |
[pagina 329]
| |
11210[regelnummer]
plinius sprect menne siets niet
sonder alst sere te reine pliet
sijn spu dats vtermaten quaetGa naar eindu.
[eist datter .i. mensche in gaet]
[hem ontuallet al sijn haer]
11215[regelnummer]
[vp boemen clemmet ende daer]
[venijnsi de apple ende diere of bijt]//
[hi moet steruen in corter tijt]Ga naar margenoot+
valt het int water h[i]// es emmer dootGa naar eindv.
diere ofGa naar eindw. nut cl[en]//e of groot
11220[regelnummer]
men vint erande m[an]//iere
van salamandra die [l]//euen in viere
ende hebben wlle iof[t]//e haer
ende daer of segmen o[u]//er waer
dat men gordel ende cl[ede]//r of maect
11225[regelnummer]
die nemmermeer geen [br]//ant genaect
men seget van den pau[es a]//lexandere
dat hi van ere salamandr[e]
hadde een cleet alst lelijc [wa]s
warpment int vier. ende al[s ict]// las
11230[regelnummer]
so caemt vte scoenre ende c[laer]
broeder alebrech seget ouer [waer]
dat hi daer of een gordel sa[ch]
ende dat vor hem int vier lach
alst gloegede so dedement vt
11235[regelnummer]
ongescaet haer ende huut
solinus. hie seget daer toe
salamandra heuet hie no soe
alle dragen si als wi kinnen
ende leggen eyere alse hinnen
11240[regelnummer]
[s]tellioGa naar eindx. scriuet / ysidorus
es bedi geheten / aldus
ghelijc dat gesterret ware
aldus seget hire of tware
so ware dat scorpioen dit siet
11245[regelnummer]
eist vervaert ende vliet
sijn venijn es van fellen doene
maer dat vlesch van der scorpioene
ghewreuen ende daer toe gebonden
gheneset in corten stonden
11250[regelnummer]
stellio verdronken in wine
ende geduegen daer mede anscine
doet die lelike spotten of gaen
als ons mesters doen verstaen
| |
[pagina 330]
| |
[s]cauraGa naar eindy. dr[a]get / oec venijn
11255[regelnummer]
jacob seget / ende solijn
[a]ls he[t]Ga naar eindz. out es so wart het [blent]Ga naar eindaa.
[e]ndeGa naar eindab. alst sine faute bekent//
souket ene wech daer een gat staetGa naar margenoot+
dat ten oesten heine gaet
11260[regelnummer]
daer staet het voren ende siet
alse die sonne risens pliet
ende het verniewet eer iet lanc
sijn sien ander sonnen vp ganc
mensce albestu worden blentGa naar margenoot+
11265[regelnummer]
kere dine herte in orient
daer die vraie sonne riset
al bestu leet du wards gewiset
du suls van hem ontfaen dijn lecht
die niemene ne doet onrecht
11270[regelnummer]
situlaGa naar eindac. draget venijn
als ons iacob ende solijn
een serpent eist / ne bure groot
dien steket hi bliuet van darste doot
hets traegher dan men vint hier el
11275[regelnummer]
maer het heuet so scone een vel
[d]at het die lieden doet stille staenGa naar eindad.
[die]t sien so scone sonder waen
[dus ho]ut staende met sire gedane
[diet nie]t vervolgen mach met gane
11280[regelnummer]
S//[o heet ei]st dat het te wintre welGa naar eindae.
Alst//[somer wa]re of doet sijn vel
Wien // [soet steket] hine caent verwinnen
[hi]ne v//[erderuet va]n drochten binnen
s//[iren]eGa naar eindaf. sijn serpente / [mede]
11285[regelnummer]
[van vter]maten groter / [snelhe]de
experi//[mentator om]bint
dat m//[ense in arabien] vint
ende si//[jn snelre dan]ne paerde
som//[e vliegen si har]e va[e]rde
11290[regelnummer]
har//[e venijn heue]t macht so groot
dat // [eermens gevo]elt es men doot
s//[c]orpioGa naar eindag. es een / serpent
solinus scriuet / diet bekent
[dattet in] ta[nschijn] sonder waen
11295[regelnummer]
s//[oetelic ha]rde es gedaen
e//[nde heue]t enen gecnochten steert//
| |
[pagina 331]
| |
die sere scaerp es ende we[ert]Ga naar margenoot+
die gevenijntes t[alre] st[ont]
ende het cromtene. alst[er] mede [wont]
11300[regelnummer]
ende tallen tiden so poghet het ende pijnt
hoe dat den mensce gevenijnt
wie mach bet heten dit scorpioen
dan die orscalc die dit do[en]
die also geset heuet ende so poget
11305[regelnummer]
hoe dat hi scoenst hem buten toget
met sprekene met sconen gelate
maer als een gaet sire straten
steket hi die tonge vut na den man
ende hi visier dat hi best can
11310[regelnummer]
bede scennesse ende scade
met sinen gevenijnden rade
die geveniint es met scorpioens slage
hine leuet tote anden derden dage
pilli sijn erande lieden
11315[regelnummer]
die omme gewin ende omme miede
venijn sugen vten wonden
dese brochmen in ouden stonden
in ytale omme beiach
menich dier daer venjjn anlach
11320[regelnummer]
doe brochten si scorpioene int lant
maer si storuen alte hant
doch heefmerre scorpioene [gesien]Ga naar eindah.
die niet te scadene plien
mensce die van scorpioene
11325[regelnummer]
ghequets es in enighen [doene]
sine asscen drinke in wi[ne]
hi geneset van den ve[nine]
tscorpioen aerde tete[ne pleget]
als ons experimentator [seget]
11330[regelnummer]
eist dat men in olien versm[ort]
brincment danne ter sonnen [vort]
ende mer vp giet aysijn dan
het geneset : ende leuet vort [an]
van .S. ne vindic nemme
11335[regelnummer]
hort vort nomen serpent in T
tortucaGa naar eindai. es der / tortuen name
een lelijc dier / ende ombequame
het es onder serpente getellet//
[om dat soe crupet achter velt]Ga naar margenoot+
11340[regelnummer]
e[nde leget tusschen .ij. staerke scilde]
| |
[pagina 332]
| |
d[ie hare gaf die nature milde]
[diemen qualike mach dore slaen]
hare hoeft es nader padde [g]//edaenGa naar eindaj.
ghestert es so na dat sc[orp]//ioen
11345[regelnummer]
eyier leget soe als .i. h[oe]//n
ende die niet gesont e[s i]//nt sijn
leuende es soe sond[er]// venijn
mare doot als amb[ro]//sius seget
tarde daer har[e le]//ndine in leget
11350[regelnummer]
iof die van har[e wo]//rt gepijnt
want hi bliu[et g]//evenijnt
[t]aransGa naar eindak. dat es / .i. serpent
als ons plinius / doet bekent
v[ande]//n geslachte van scorpioene
11355[regelnummer]
[ende v]lieget na sinen doene
[wa]nt diet steket es emmer dodt
[h]ine hebbe triacle ter noot
ende daerto ander medicine
in ytale pleget te sine
11360[regelnummer]
maer sonder venijn sijn si bekent
maer die quade sijn in orient
die mogen leuen sonder sage
sonder eten .xx. dage
met sal doot slaen alte hant
11365[regelnummer]
ende latent in olien rosten te hant
die olie die es medicine
vray ende goet te dien venine
tysusGa naar eindal. dat serpent / horic lien
es om trent padine / in lombaerdien
11370[regelnummer]
.vi. voete jof vij. lanc gemene
hachter groot ende voren clene
scarp es sijn stert clene ende niet cranc
omme trent ere palme lanc
ghelijc den paeldinc so crupet wel
11375[regelnummer]
[m]aerGa naar eindam. hets vtermaten snel
verre spronge so caent geven
11377[regelnummer]
ende a[lto]es so heuet thouet vp geheuen
Adres van de auteur: Schadeken 18, NL-2264 KB Leidschendam |
|