Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113
(1997)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Herman Schaap
| ||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingOpwaartsche wegen (1907) was een van de populairste dichtbundels van Henriëtte Roland Holst. Negentig jaar later kan men daar nog steeds inkomen: ondanks alle poëtische tekortkomingen die haar verzen nu eenmaal aankleven, blijft de zeggingskracht van de gedichten in deze bundel in schakeringen van triomfkreten tot verstilde weemoed intrigeren. Het succes van de bundel bleek onder meer uit de herdrukken in 1914 en 1920,Ga naar eind1 die bovendien ruimschoots aandacht kregen van de literaire kritiek. De bundel werd positief ontvangen, de toon en uitdrukkingskracht maakten indruk,Ga naar eind2 zo ook later in de reacties op de herdrukken, al vonden sommige recensenten het socialistisch idealisme al te gortig.Ga naar eind3 Het socialisme blijkt in deze gedichten inderdaad overheersend aanwezig te zijn, maar soms neemt het een onverwachte gedaante aan. Waarom komen in een dichtbundel van een overtuigd socialiste naast triomfgevoelens over de naderende overwinning zo vaak gedachten voor over eeuwigheid en Leven (met hoofdletter)? Dit suggereert niet direct een wereldbeeld dat is bepaald door het historisch materialisme, de grondslag van het West-Europese socialisme. Een historisch materialist leidt immers de maatschappelijke ontwikkeling in principe af uit economische factoren (economisch determinisme) en moet niets hebben van bespiegelingen over eeuwigheid. Dit op het eerste gezicht wat halfslachtige karakter van Opwaartsche wegen is aanleiding om de bundel eens onder de loep te nemen. De vraag naar de levensvisie die Opwaartsche wegen uitdraagt, roept een volgende vraag op. Is er samenhang tussen de levensbeschouwelijke implicaties van deze opvallende bundel en anderzijds de literaire kant, met name de compositie en de beeldspraak?Ga naar eind4 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||
2. CompositieVoordat Opwaartsche wegen in 1907 verscheen, waren al verscheidene gedichten en fragmenten gepubliceerd in het Sociaaldemokratisch maandschrift De nieuwe tijd.Ga naar eind5 In Opwaartsche wegen hebben ze een andere volgorde gekregen: de voorpublicaties uit 1906 hebben een plek verderop in de bundel gevonden, die uit 1907 zijn gedeeltelijk in de eerste afdeling van Opwaartsche wegen geplaatst. Roland Holst heeft de gedichten in een thematische structuur opgenomen. De bundel, die in de eerste druk 185 bladzijden telt,Ga naar eind6 is samengesteld uit zeven afdelingen, die samen naar een climax toewerken. Zij vormen op deze manier met elkaar een stijgende lijn, wat recht doet aan de opwaartse beweging uit de titel. De afdelingstitels, door mij voor de gelegenheid van een nummer voorzien, luiden:
Thematisch is de eerste afdeling gebaseerd op de drieslag verleden (onderdrukking) - heden (smart en strijd) - toekomst (ideale maatschappij). Het verlangen naar een nieuwe aarde en hemel overheerst alles, maar de realiteit lijkt nog niet erg op de marxistische utopie. De twee inleidende gedichten kondigen de bevrijding van de mensheid aan (p. 6-7),Ga naar eind7 dan passeren onderdrukten en strijdbaren de revue, onder wie de ‘Moderne Prometheus’Ga naar eind8 als symbool van de opstand het meest opvalt; de afdeling eindigt met hoopvol gestemde gedichten(reeksen) maar ook nog het melancholieke, ingekeerde ‘De verlorenen’, over de uit het zicht verdwenen medestrijders. Het optimisme wordt getemperd door het besef van lijden.Ga naar eind9 ‘Liefde-van-nu’, de tweede afdeling, omvat drie gedichtenreeksen; elk begint met een gedicht dat is opgebouwd uit groepen van een wisselend aantal regels,Ga naar eind10 gevolgd door (vooral) kwatrijnen. Alleen de derde reeks, ‘De vriend’, krijgt daarna nog twee strofen die weer wat langer zijn (10 regels). Deze afdeling toont liefde in soorten: moederliefde, echtelijke liefde en vriendschap, aan elk is een reeks gewijd. Ideologische verwijdering doet vrienden van weleer uit elkaar groeien, is de teneur van de reeks ‘De vriend’, die wordt afgesloten met enkele hooggestemde strofen, verwijzend naar de komende heilstaat waarin vriendschap onbelemmerd kan gedijen. Een gelijksoortige aankondiging sloot ook de eer- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||
ste reeks, ‘De moeder’, af, maar de afwijkende strofenvorm van ‘De vriend’, tevens het slot van afdeling II, benadrukt de climax. De derde afdeling, ‘De laatste dag van het jaar’, bestaat uit een lange overpeinzing op oudejaarsavond. Een echtpaar waarvan het enig kind is gestorven kijkt terug, de man richt zich tot zijn vrouw; in deze monoloog worden leugenachtige illusies ontmaskerd, maar ook is er de verwachting van het naderende heil, dat de gedaante aanneemt van een ‘kind der Menschheid’. Het gedicht, mijmerend van toon, eindigt met een blik op de nieuwe dag.Ga naar eind11 Afdeling IV heet ‘Drie hymnen aan het leven in gemeenschapsgevoel’. In drie gedichten over achtereenvolgens jeugd, middelbare leeftijd en sterven wordt dit leven bezongen. Het eerste gedicht heeft de vitalistische toonzettingGa naar eind12 die bij de jeugd past, het tweede en derde gaan over de oneindigheid en onbegrensdheid van het leven. De toon is hier bedachtzamer; in het derde gedicht wordt de dood niet gevreesd maar opgevat als een doorgang naar het totale Leven, waar het individueel leven en sterven deel van uitmaken.Ga naar eind13 De afdeling ‘Gestalten’ (afdeling V) toont met drie gedichten evenzovele mensentypen: ‘De eenzame’, ‘De deemoedigen’ - een fel anti-religieus gedicht met als slotregel: ‘ge doet me den mensch uitspuwen’ - en ‘De ruiter’, een indringende, ritmisch geslaagde beschrijving van de nog eenmaal noodzakelijke agressie, gesymboliseerd door een zwarte ruiter. In het slot van het gedichtGa naar eind14 verandert de symbolische lading van de ruiter, nu is hij de laatste telg van de oude heersers, die van angst verbleekt in het morgenrood van het socialisme. Nog eenmaal stoot hij toe:Ga naar eind15 Als een schepsel van schaduw in morgenrood
schreeuwt, dan verdwijnt voor 't licht,
stoot toe, donkre ridder, één opperste stoot
en uw barsch oog valt dicht.
‘Triomf van het socialisme’ (VI) is een lang gedicht in vijf delen, waarvan sommige uit enkele versgroepenGa naar eind16 bestaan, andere uit meer, in één geval zelfs ruim twintig. Opvallend zijn de zes syntactisch parallel lopende versgroepenGa naar eind17 van deel drie, dat in totaal tien versgroepen heeft, en de series parallel opgebouwde vergelijkingen (zooals...zoo) aan begin en eind van deel vier. Het eerste deel, de aankondiging van het Socialisme, begint met een homerische vergelijking die aan Gorters poëzie doet denken (p. 98).Ga naar eind18 Het tweede deel prijst het effect van het Socialisme op de mensheid, het derde mondt uit in de gewaarwording dat het Socialisme overal aanwezig is. Het vierde en langste gedeelte is vooral gewijd aan trieste gestalten van vroeger en tragisch-strijdbare figuren van kort geleden. Dit afgrond-diep leed wordt ten slotte de rug toegekeerd in een loflied op het doorbrekende Socialisme. Het vijfde gedeelte vormt een kort gebed, een invocatio van het Socialisme. Als afdeling vormt ‘Triomf van het socialisme’ de prelude van de triomf, intern stuurt deze afdeling op een climax aan. Bij het lezen van de zevende en laatste afdeling, ‘Vóór het vaandel’, springt de lengte van de versregels in het oog, die gaat zelfs tot 19 lettergrepen.Ga naar eind19 Dit past bij het epische, breed schilderende van deze afdeling, maar het is niet de enige reden. In het meest epische dichtwerk van Roland Holst, Heldensage, zijn de versregels, hoe | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||
prozaïsch ook van ritmiek en woordkeus, duidelijk korter.Ga naar eind20 In de utopische bundel Het feest der gedachtenis (1915) echter komt een lied voor met metrische versregels van veelal 14 tot 16 lettergrepen. Dit lied wordt gezongen als hoogtepunt van de feestelijke vrouwenbijeenkomst en vormt ook in de compositie de climax, vlak vòòr de afsluiting van feest en bundel. De aankondiging roemt het ‘rytme van haar machtig gewiek’.Ga naar eind21 Daar schuilt de sleutel tot de verslengte: de opvallende lengte maakt in dit lied en in de slotafdeling van Opwaartsche wegen de verzen gedragen, ‘machtig’ van toon, wat bij een climax past. Afdeling VII heeft epische allure; ze bestaat uit drie gedeelten. Het eerste deel is unanimistisch gestructureerd: eerst wordt vanuit vogelvluchtperspectief een kapitalistische havenstad beschreven die veel van Rotterdam weg heeft, vervolgens rust de blik op een arbeidersmassa, dan zoomt het gedicht in op een vader en zijn zoontje bij het rode vaandel. Al eerder, in ‘Moderne Prometheus’ komt het vaandel voor, aangesproken als liefste (p. 17). Deel twee begint met een uiteenzetting van de symbolische kracht van het vaandel. De macht van het symbool berust op de macht van de interpreterende mensengeest. Tevens roept de rode kleur van het vaandel associaties op: het scheurt tijd en ruimte open (p. 133-134). Deze associaties brengen een overpeinzing van de vader op gang. Bij het vaandel staande denkt hij aan zijn zoontje Frits, aan de overgang tussen smartelijk verleden en de nieuwe kansen voor de jonge generatie (p. 141-142). Daar haakt het derde gedeelte op in, dat de gedachten van de jongen weergeeft, die uitlopen op een samenklank met zijn vader. Een lofzang als slot, met als hoofdmotief het ‘ruischend bewegen door het woud van worden en zijn’. De ik-figuur, de dichteres, ziet Moed, Hoop en ten slotte Vrijheid. Frits is ‘voor altijd, der Vrijheid zoon’ (p. 155). Via deze allegorische figuren eindigt Opwaartsche wegen met een climax.Ga naar eind22
Uit het voorafgaande overzicht blijkt dat de gedichten van Opwaartsche wegen een sterke onderlinge samenhang bezitten. De eerste afdeling, de inleiding, heeft de hoofdlijnen van de gehele bundel al in zich; de hoopvolle climax als afsluiting keert in de meeste afdelingen terug, zoals de slotafdeling op zich de apotheose van de bundel vormt. De afdelingen II, III, IV en V laten vanuit het perspectief van naderend heil zien hoe het leven tot op heden is. De stemming varieert van somber via peinzend tot verwachtingsvol, al naar gelang de nadruk ligt op het lijden van weleer, de betrekkelijkheid van het individueel bestaan of de strijdbare wording van het nieuwe. Daarbij gaat II in op relaties (moeder-kind, man-vrouw en vrienden) en dringt III diep in een relatie in om van daaruit over het socialistisch bestaan te mijmeren. De ik-verteller van III betrekt in zijn zelfanalyse verschillende levensfasen; die vormen het onderwerp van afdeling IV. In de gestalten van V neemt Roland Holst afscheid van het oude, de mens in de pre-socialistische fase. De derde figuur van V, de ruiter, zorgt voor een krachtige afsluiting van de reeks. Als het barse oog van de ruiter dicht is gevallen, komt er ruimte voor de triomf (VI) en het vaandel (VII). Het triomfgevoel wordt in VI en VII getemperd door het besef van lijden, maar krijgt toch de meeste nadruk. Met de brede opzet van afdeling VII komt Opwaartsche wegen tot een toepasselijk besluit van een bundel die de stijgende paden uitbeeldt waarlangs de nieuwe mens, zij het met | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||
uitzicht op afgronden van leed, opklimt tot een vrije samenleving. De uitbuiting en vernedering van weleer dringen tot in alle afdelingen van Opwaartsche wegen door, maar het perspectief is steeds dat van de naderende Vrijheid; smart over vroeger mengt zich met triomfantelijke zekerheid van toekomstig heil. Verstechnisch wordt de stijgende lijn van Opwaartsche wegen extra aangezet. De afsluiting van afdeling V is niet alleen inhoudelijk maar ook metrisch krachtig. In VI wordt het overwinningsgevoel versterkt door de royale parallellie in versgroepenbouw waarmee de triomf wordt uitgedragen en de juichende toon van het afsluitende gebed. En de laatste afdeling maakt mede door de weidse versregels een imposante indruk. | ||||||||||||||||||||||||||||
3. StijgingsbeeldenHet triomfalisme van Opwaartsche wegen gaat hand in hand met de gedachte aan een opgaande beweging. Ook op het niveau van de beeldspraak is deze stijging merkbaar. De metafoor uit de titel heeft een visueel karakter, de lezer kan de klimmende wegen voor zich zien, en is tevens fysiek gericht: op heuvel- of bergwegen loopt men niet zonder inspanning. In het werk van Roland Holst is het begrip bergen vaak - op een clichématige manier, zoals geldt voor meer beeldspraak in haar werk - positief van lading, bijvoorbeeld in De nieuwe geboort, waarvan de eerste regel luidt: ‘Mij lokte als kind het scheemrig-stijgend land’ of in de hoofdstuktitels van De held en de schare, waar de ‘toppen des levens’ betrekking hebben op Garibaldi's hoogtijdagen.Ga naar eind23 Het klimmen wordt beloond, zoveel suggereert de titel ‘Opwaartsche wegen’. Om wat voor beloning het gaat, is af te leiden uit de inhoud van de bundel, met name uit de beschrijvingen van paradijselijke situaties met harmonisch levende mensen: na al het gezwoeg komt de klimmer aan in een gebied waar vrede heerst. Op het niveau van afzonderlijke gedichten keert het beeld uit de titel in gewijzigde vorm terug. De titel resoneert in het eerste sonnet van de bundel: de dichteres ziet de mens ‘langs alle paden / des levens' de regionen van de vrijheid naderen.Ga naar eind24 Al ontbreekt het klimmen hier, de titel geeft aan de levenspaden van dit sonnet iets van stijging mee. Andersom bepaalt de levenspadmetafoor de ‘opwaartse wegen’ van de titel nader door ze nadrukkelijk op het menselijk bestaan te betrekken. In het slot van de bundel laat het beeld van het levenspad zich nog even gelden, ditmaal zonder stijgend element, eerst in de verzuchting van de socialistische moeder na een overwinning: ‘weer een stap verder op den weg zoo lang’ (p. 151), dan in de wens van haar zoon Frits de mensen ‘een pad / naar geluk’ te geven (p. 152-153).Ga naar eind25 Het fysieke en het visuele aspect van de titel zijn ook in de bundel zelf te vinden. In het gedicht ‘Moderne Prometheus’ (p. 20) komt een breed uitgewerkt beeld voor: strijders klauteren van steen tot steen omhoog, strijdende tegen een ook letterlijk boven hen geplaatste macht. De opwaartse weg is hier een bijna dodelijke helling geworden, maar dat zal de wereldverbeteraars niet tegenhouden, hun verzet kan niet gebroken worden.Ga naar eind26 Een beeld met een fysiek en een visueel aspect komt ook voor in de monoloog van de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||
kinderloos geworden echtgenoot (afdeling III), waaruit ik twee gedeelten aanhaal: Wij hadden een kind gewild
om schooner te leven dan wij,
om opwaarts te planten de rij
der menschenwezens door den tijd:
zulk een kind heeft nu Menschheid.
Al wat wij hebben gewild
het wordt aan dat kind gestild:
het zal na ons leven op aard,
het plant ons geslacht opwaart',
het is schooner dan wij, glanzend sterk,
[...].Ga naar eind27
In het verdriet van het kinderloze echtpaar zal Henriëtte Roland Holst zich des te meer hebben kunnen inleven door haar eigen kinderloosheid.Ga naar eind28 En zoals misschien haar hang naar het socialisme een substituut was voor het nooit geboren kind, zo fungeert het verdriet van het echtpaar hier als overstap naar de jongste telg van de mensheid, het socialisme. De beeldspraak in deze twee citaten is gecompliceerd. De tijd wordt als een helling voorgesteld, de generaties mensen als een rij bomen die zich heuvelopwaarts uitstrekt. Een visuele metafoor voor een temporeel verschijnsel. De fysieke kant van het beeld wordt gevormd door de activiteit van het planten, de voort-planting. In het tweede citaat staat ‘planten’ voor iets anders: de voortzetting van het menselijk bestaan op een hoger niveau. Een andere beweging is in hetzelfde gedicht de verplaatsing die teweeg wordt gebracht door ‘de reuzenspil / die menschheid beweegt naar geluk’ (p. 69-70). Al hoeft een windas een object niet per se omhoog te trekken, het gaat hier om een verandering in positieve zin, wat aansluit bij de opwaartse lijnen in de bundel. Een opgaande beweging maakt ook de gestalte van de Vrijheid (in afdeling VI), in een visionaire beschrijving van de lichtende toekomst. Geen wonder dat het klimmende licht bijna synoniem is aan de rijzende Vrijheid (p. 115-116). Bij deze triomfantelijke heilsverwachting past de opeenstapeling van beelden in het directe vervolg, ingebed in een homerische vergelijking: Zooals men ontwaakt uit droom van verwarde
droefheid, en d'oogen wendt, de nog benarde
naar 't venster heen: open scheurt het gewolk
der wijde hemelen, uit steile kolk
zwemt de maan op en doorzilvert zijn randen,
schept om zich heen teer-doorzichtige landen,
regenboogkleurig, parelmoer-doorgloeid,
in toovergloed aan heemlen opgebloeid
waar straks niets als de zwarte afgrond sliep:
zoo stijgt het socialisme uit afgrond-diep
leed, maakt het opgestapelde gewas
des levens, dat een zwarte egaalheid was,
van glans omzilverd en met licht omrand;
zoo toovert het gloed door den bronzen band
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||
der nood en dooradert met teeren glans
de armoe somber veld, zoo drenkt het gansch
het lichtloos diep met licht zoo blank, zoo mild
dat den lichthonger der ellendgen stilt.Ga naar eind29
De grauwe, eenvormige massaliteit van levensverschijnselen wordt belicht door de zon van het socialisme die uit de afgrond van het leed opstijgt. Dit beeld fungeert als het tweede deel van de vergelijking en vormt daarmee de toepassing van het eigenlijke beeld: de maan rijst uit wolken en brengt licht aan de zojuist uit een droom ontwaakte toeschouwer. Zo ontstaat een getrapt beeld waarvan beide lagen breed zijn uitgewerkt, gebaseerd op het contrast tussen donker en licht tezamen met een stijgende beweging. Tevens valt in de geciteerde verzen op dat zoveel beelden aan de natuur ontleend zijn.Ga naar eind30 Op het zojuist aangehaalde gedeelte van de afdeling ‘Triomf’ volgen nog drie uitvoerige vergelijkingen, elk 18 tot 20 versregels omvattend, waarna zes regels de afsluiting van de vierde teksteenheid van deze afdeling vormen. De laatste twee van deze homerische vergelijkingen zijn evenals de zes slotregels muzikaal georiënteerd, zoals meer beeldspraak in Opwaartsche wegen. In het eerste geval is het Socialisme als een sopraanstem die opklimt uit koorzang, in de volgende vergelijking is het als een harmonieuze melodielijn die zich losmaakt uit het ‘botsen wild / van vijandelijke harmonieën’ en ‘stijgt op de violen’, met als effect op de ‘ziel’: tot dagen die nog niet geboren zijn
draagt die klank haar omhoog, zoo vol en rein.Ga naar eind31
Telkens is hier binnen de auditieve beeldspraak een opgaande beweging aangegeven, die past bij de climax van de zesde afdeling. De eerste afdeling is minder triomfantelijk van toon, wat zeker voor het gedicht ‘De verlorenen’ opgaat. Pijnlijk is de gedachte aan ex-medestrijders op wie de socialisten geen zicht meer hebben, in tegenstelling daarmee is de herinnering aan de gestorven makkers niet bezwarend: Zacht is het denken aan de stille dooden,
hun lichamen zijn opgelost
in blad en bloem en 't groen der zoden
en in de aren goudgetrost.
Mild of luid klinken hun gedachten
mee in het opstijgend akkoord
des levens: geen van hunne schoone krachten
die ons niet voor eeuwig behoort. (p. 26-27)
In andere afdelingen komen droevige of vragende akkoorden voor (vgl. p. 48 resp. 62), in dit gedicht staan in mineur getoonzette klachten over hen die ‘buiten den lichtkring der onzen’ gezonken zijn. Daarmee contrasteert het ‘opstijgend’ levensakkoord, een muzikaal beeld dat door middel van het begrip ‘stijging’ verbonden is met Roland Holst's ideeën over de opgaande lijn van de maatschappelijke ontwikkeling. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||
4. WereldbeeldZonder de klassenstrijd zou de dichtkunst van Opwaartsche wegen niet denkbaar zijn. Ondanks al het socialisme geeft Roland Holst echter blijk van een visie die niet geheel strookt met de leer van het historisch materialisme. Een belangrijk verschil met de officiële theorie is dat de mens en zijn streven naar een nieuwe aarde door Roland Holst in de onmetelijkheid van de tijd worden geplaatst. Het historisch materialisme ziet de maatschappelijke ontwikkelingen juist als het resultaat van factoren die aan een bepaalde tijd en plaats gebonden zijn, zoals de productieverhoudingen. Roland Holst beschouwt de socialistische strijd in wezen vanuit het perspectief van de oneindigheid, wat eerder metafysisch dan ‘materialistisch’ aandoet. In afdeling III, ‘De laatste dag van het jaar’, komt dit naar voren in de uiteenzetting van de echtgenoot, waaruit ik één versgroep aanhaal: Onder den witten maanglans
zwaait de aarde in sferen-dans
door de velden der eeuwigheid.
Op haar leeft de menschheid,
5[regelnummer]
wiegen de menschwezens dicht
aaneen als halme' in zonlicht
wanneer de wind over ze deint;
grenzeloos, nergens omlijnd
wiegt de menschenzee zonder eind.
10[regelnummer]
Waar nooit vorschende oogen heen drongen
in diep verleên haar oorsprongen,
en wie weet waarheen zij reikt?
Niet één die gansch d'ander gelijkt
[...]
En toch elk wezen gerijd
15[regelnummer]
aan allen die zijn, die waren,
die worden, opduikende baren
in der menschheid eeuwige zee.
Allen deel van haar, vormend mee
haar onmetelijk zijn, allen saam
20[regelnummer]
haar groeiend-oneindig lichaam. (65-66)
Al zijn dit de woorden van een door Roland Holst opgevoerd personage, zijn visie wordt door haar onderschreven. Dat blijkt uit de inhoudelijke overeenkomst met andere tekstgedeelten van Opwaartsche wegen. Bovendien wordt het beeld van het veld (regel 3) ook elders in de bundel gebruikt, namelijk in afdeling VI, ingebed in een homerische vergelijking: de rijkdom aan uitingsvormen van het Socialisme wordt weerspiegeld in de talrijke gedaanten die men in wolken kan zien als ‘een beeld van de gestaltenissen / des levens door het veld der eeuwigheid’ (p. 106). In het citaat hierboven geeft de eerste zin (reg. 1-3) het gezichtspunt aan. De mensheid wordt hier beschouwd vanuit de eindeloze tijd-ruimte waarin de aardbol ronddraait, met andere woorden vanuit de kosmos en de eeuwigheid. In het vervolg van het citaat komt vooral het besef naar voren dat het menselijk bestaan onbegrensd is. Dat geldt op twee manieren. Enerzijds overschrijdt de ontwikkelingsgang van de mensheid de grenzen van tijd, vgl. ‘der menschheid eeuwige zee’ (reg. 17). Maar ook | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||
zijn in de menselijke soort onderscheidingen tussen individuen betrekkelijk, ‘elk wezen gerijd / aan allen’ (reg. 14-15), allen zijn verbonden met allen, zelfs met hen die vroeger leefden. Dat levert in Opwaartsche wegen een marxistisch bepaald holisme op: alles hangt met alles samen in een evolutie die via gewelddadige fasen uiteindelijk naar het beloofde land van Vrijheid leidt. Het specifieke karakter dat het wereldbeeld van Opwaartsche wegen heeft, kan worden verduidelijkt aan de hand van enkele kernwoorden uit de bundel. Naast het al behandelde begrip ‘eeuwigheid’ gaat het mij vooral om: dood, keten (van generaties), eenheid, alleven, leven, kiem en moeder. | ||||||||||||||||||||||||||||
4.1. Dood/ketenHet kernwoord ‘dood’ hangt samen met ‘keten’, een beeld dat naar de evolutie-opvatting van Roland Holst verwijst. In de gedachtengang van Opwaartsche wegen is er geen scherpe afbakening tussen leven en dood; de tijd is grenzeloos. Ook verleden, heden en toekomst zijn niet scherp begrensd, de dichteres ervaart de ‘ononderbrokenheid des levens, stroom / die nooit verzandt.’ (p. 110),Ga naar eind32 aldus het vierde deel van ‘Triomf’. In hetzelfde gedicht stromen de wateren ‘van tijd wiens stroom het oogenblik omsluit.’ (p. 115) Tijdsonderscheidingen staan voor de dichteres in het teken van de evolutie van de mensheid; door een keten van oorzaken en gevolgen zijn de verschillende evolutiefasen met elkaar verweven. De dood is telkens aanwezig in Opwaartsche wegen, maar als een vanzelfsprekend aspect van het bestaan. De gedachten van gestorven kameraden klinken mee ‘in het opstijgend akkoord des levens’ (p. 27) en vormen een soort erfgoed. Ook wordt het erfelijk materiaal doorgegeven, waardoor het individueel bestaan meezingt ‘in het koor der geslachten / dat den tijd overspant als een brug’ (p. 76),Ga naar eind33 aldus de ik-figuur van ‘In rijpen staat’. Tevens geeft dit voorbeeld blijk van de neiging om beelden te stapelen, in dit geval combineert Roland Holst in een adem koormuziek met bruggenbouw. Andere beelden duiden aan dat de dood organisch met het leven verbonden is. De dood is een reusachtig bekken,Ga naar eind34 het leven is een zee of een moederschoot waar de individu weer in terugkeert (p. 80), een stroom die altijd doorgaat. De overeenkomst tussen de beelden laat zien dat het in Opwaartsche wegen niet uitmaakt of de mens in het perspectief van leven of dood wordt geplaatst, in beide gevallen gaat het om de onmetelijkheid van de bovenmenselijke tijd-ruimte. Een ‘woud van worden en zijn’ heet het leven in de versgroepen die de bundel afsluiten, een woordkeus die verband lijkt te houden met het dialectisch materialisme van de arbeidersfilosoof Dietzgen, althans zoals H. Roland Holst hem las.Ga naar eind35 Deze variant van het historisch materialisme bood haar de kans met een marxistische geschiedopvatting het idee te combineren dat al het zijnde één is. In de Studies over socialistische Aestetika omschreef Roland Holst haar theoretisch uitgangspunt in een notedop. Volgens het dialectisch materialisme is leven: een eindeloos natuurproces van worden en verworden, een eindelooze strijd tusschen opkomen en vergaan. De wereld is een oneindigheid van krachten: hunne werkingen met elkander of tegen elkander brengen steeds nieuwe krachten voort. Elk geschieden in de natuur, in den mensch, in den menschengeest zelven, is resultaat van in de oneindige diepten van tijd en ruimte wegduikende reeksen van tegen elkaar of met elkaar samengaande werkingen.Ga naar eind36 | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Uit de formuleringen blijkt hoezeer Henriëtte Roland Holst, net als veel tijdgenoten, gegrepen was door de evolutiegedachte, die ook elders in de Studies opduikt.Ga naar eind37 De biologie was een wetenschap die tot de verbeelding sprak. Wat Roland Holst fascineerde, was de notie van eindeloos in de tijd teruggaande ketens van oorzaken en gevolgen,Ga naar eind38 een gedachte die ook in Opwaartsche wegen voorkomt. Het hier al aangehaalde ‘koor der geslachten’ keert in gewijzigde beeldspraak terug in de slotafdeling: ‘zoo trekt door de ziel van een kind de lange keten heen / der geslachten’ (p. 144). Enkele regels eerder wordt de psychische evolutie aangeduid die de instincten van de prehistorische mens deed uitgroeien tot de ultieme hartstocht waaraan deze dichtbundel een ode is: het eenheidsverlangen dat in de jonge hoofdpersoon van de slotafdeling uitbot.Ga naar eind39 Uit ‘de diepte van veel eeuwen’ (p. 143) en ‘achter nevelzee van den tijd’ (p. 144) stijgt de mensheid op tot grote hoogte, d.w.z. tot ware eenheidsbeleving in een klassenloze maatschappij. Zo wordt in Opwaartsche wegen niet alleen de temporele kant van de onbegrensdheid van het leven verwoord, het idee dat verleden, heden en toekomst in elkaar versmelten, maar ook het maatschappelijke aspect van deze onbepaaldheid: de gedachte dat allen uiteindelijk één zijn, dat er geen strikte scheiding tussen individuen is. Dergelijke ideeën kwamen al voor in het citaat uit ‘De laatste dag’ (hier p. 304). | ||||||||||||||||||||||||||||
4.2. EenwordingDaarmee dient zich het volgende kernwoord aan: eenwording. Maatschappelijke eenwording is een belangrijk motief in deze dichtbundel van een socialiste, niet in het minst in de slotafdeling; in het eerste gedicht daarvan wordt uiteengezet hoe massa en individu in wederzijdse beïnvloeding samensmelten: de dialectiek van de massaziel (p. 126). In hetzelfde gedicht komt een toespraak van de dichteres voor, een rede die haar bezieling ontleent aan de extase waarin het vrijheidsverlangen de spreekster brengt. Als zij door ‘de zoom van Vrijheids gewaad’ werd aangeraakt, o dan sprong
mijn hart op als het hart van een minnaar wiens lief hem kust op de tong,
lippen aan roode lippen. Begeeren dat nimmer sliep
doet ze duizlend vergaan; zoo ontroerde tot in het diepst van haar diep
de ziel van zalige pijn en verrukking smartevol
[...]. (p. 129)
Zo intens beleeft de dichteres het vrijheidsverlangen dat de bijbehorende extase zich spontaan in erotische beelden laat vertalen of - ook dat is een mogelijkheid - een indirecte uitlaatklep vormt voor erotische gevoelens. Het vrijheidsstreven stelt Roland Holst enkele regels verderop gelijk aan het verlangen naar Broeder-Eenheid. Dit verlangen lijkt in deze bundel samen te gaan met het besef dat de grenzen van al het leven onbepaald zijn. Daarop wijzen de telkens terugkerende vergelijkingen met de zee waar alle golven deel van uitmaken, een beeld dat bij uitstek geschikt is om het idee uit te drukken dat alle dingen in elkaar vervloeien.Ga naar eind40 De stervende in de ‘Drie hymnen aan het leven in gemeenschapsgevoel’ gebruikt dit beeld ook, ditmaal in combinatie met het kernwoord Leven, in een syntactisch wat verwrongen strofe: | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||
O Leven, gij die vervulde
dit golfje dat uit u rees
en zich ophief en óm-krulde
schuim-omzoomd van hoop en vrees:
een kort spel van verlangen en heugen,
zink ik weerom in uw schoot,
Liefste wier diepste teugen
voeren tot uw broeder Dood. (p. 80)
| ||||||||||||||||||||||||||||
4.3. LevenIn deze bundel is Leven meer dan ‘enkelleven’ (p. 114-115); door het eenheidsbesef aan het begrip Leven te koppelen wekt de dichteres op zijn minst de suggestie dat zij niet alleen in sociale eenheid gelooft maar ook in de eenheid van al wat op aarde bestaat. Daarop wijst ook de woordkeus elders in Opwaartsche wegen: door op te gaan in de gemeenschap zorgt de socialist ervoor ‘dat ikleven alleven wint.’ (p. 144) Dat al in alleven mag dan op de gemeenschap betrekking hebben, het suggereert ook eenheid van alles wat bestaat. De maatschappelijke kant van de onbepaaldheid van het bestaan maakt zo deel uit van het kosmisch aspect, het menselijk bestaan gaat boven het individuele uit en is onlosmakelijk met het ‘al’ verbonden. Het begrip Leven krijgt in Opwaartsche wegen een pregnante betekenis, die zich los lijkt te zingen van de historisch materialistische dogmatiek. In haar levensvisie uit zich een overtuiging die in deze gedichten telkens door de verheerlijking van het Socialisme schemert: het geloof in de zich steeds verjongende oerkracht van het bestaan. Deze ‘levenskrachten’ worden bijvoorbeeld in het zojuist aangehaalde ‘Bij sterven’ (uit ‘Drie hymnen’, p. 81) rechtstreeks in verband gebracht met het heil van de Mensheid. Zo koppelt Roland Holst het begrip Leven aan het idee van de opwaartse weg die de mensheid achter het rode vaandel aan bewandelt. In Opwaartsche wegen wordt aan het Leven/leven eeuwige duur toegekend. In afdeling VI worden o.a. de vrijheidsstrijders van het eerste uur bezongen, zij stierven in het besef: groot
en heilig is het Leven, klein de dood;
die dood zaagt, een vlekje zonder gewicht
op Levens bloeiend eeuwigjong gezicht,
en het leven van moeder Menschheid zaagt
meer dan 't enkelleven, ras weggevaagd:
verheugt u, lichte dooden zonder naam,
de Hoop sprak waarheid, de Droom krijgt lichaam.Ga naar eind41
Sterven is betrekkelijk, het betekent dat het individu opgaat in een groter geheel en daaraan een bijdrage levert. | ||||||||||||||||||||||||||||
4.4. KiemHet leven vloeit uit in een eindeloos bekken, de dood (p. 56), maar niet zonder nawerking: de gestorvenen zijn zaden waaruit nieuwe groei voortkomt. Met andere woorden: het kiem-motief. In daden en gedachten van anderen keert iets van de doden terug, stelt de ik-figuur van ‘In rijpen staat’, het tweede gedicht uit de ‘Drie | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||
hymnen’ (afdeling IV, p. 76). Triest wordt de dichteres ervan als ze denkt aan afgeleefde kinderen die zelfs niet aan deze bijdrage toekomen. Het is leven verspild en uitgestort
dat nooit weerom keert, nooit verzameld wordt;
het zijn kiemen verdroogd en platgetreden
van liefde en van geluk, mogelijkheden
van blinkende schoonheid in knop verdord. (p. 112-113)
Het ook in ander werk van H. Roland Holst voorkomende kiem-idee houdt verband met de offergedachte: de dood van de individu draagt iets bij aan de groei van de mensheid.Ga naar eind42 Deze groei maakt, zo zegt Antonissen, voor Roland Holst deel uit van de eeuwige groei van het heelal.Ga naar eind43 De stap van kiem-metaforen naar een ander soort vruchtbaarheidsbeeldspraak is niet groot. In dezelfde afdeling (‘Drie hymnen’) wordt het beeld van de moeder gebruikt. Ook elders in Opwaartsche wegen treedt de moederfiguur op, soms in letterlijke zin (zoals in afdeling II), maar in ‘Drie hymnen’ fungeert het moeder-beeld op een manier die men van een socialiste niet direct verwacht. Het gaat mij om de tweede versgroep van het gedicht ‘In rijpen staat’, die als volgt begint: Uit leven heb ik gedronken
rijklijk als uit een bron;
zooals in bloemen en vonken
weerkeert de kracht van de zon,
zoo keert in mijn denken en daden
de groote Moeder weer
en ik ben vol van zaden
der Menschheid van weleer.
Maar in anderer dade' en gedachten
keert ook mijn wezen terug,
zingt mee in het koor der geslachten
dat den tijd overspant als een brug. (p. 76)
De aanduiding ‘de groote Moeder’ doet eerder aan oude vegetatiemythen denken dan aan een historisch materialistische kijk op de ontwikkelingsgang der mensheid en past als zodanig in het ‘kosmisch’ gedachtenpatroon dat Antonissen aan Roland Holst toeschrijft: de individuele mens gaat op in een door boven-menselijke krachten bepaald groeiproces. Elders krijgt het cliché van ‘moeder aarde’ eveneens een vroeg-antiek tintje door de vermelding dat deze ‘bol [...] rytmisch door de sferen / cirkelt zijn baan’ (p. 41), wat de pythagoreïsche leer der sferen in gedachten roept (vgl. het citaat op p. 304). In het derde gedicht van ‘Drie hymnen’ wordt het sterven beschreven als een terugzinken in de schoot van het leven (p. 80), dat sluit weer aan bij de moedermetaforiek. Leven en mensheid zijn in Opwaartsche wegen soms bijna synoniem, zoals in de versregels over de grote Moeder. Daarom verbaast het niet dat Roland Holst te kennen geeft dat ‘het leven van moeder Menschheid’ meer is dan ‘enkelleven’.Ga naar eind44 Het kiem- en vruchtbaarheidsmotief houdt in dat het huidige leven na het sterven een voedingsbodem vormt voor komend leven en zo in de toekomst is geïntegreerd: eenheid in temporele zin. Daarnaast houdt de stijging-des-levens een | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||
toenemende eenheid in maatschappelijk opzicht in. Op deze manier is het aan de evolutietheorie ontleende vaag-wetenschappelijke idee van schier eindeloze causale reeksen in het utopisch denken van Roland Holst verweven met het literaire stijgingsmotief. | ||||||||||||||||||||||||||||
5. Maatschappelijke contextDe ideeën uit Opwaartsche wegen waren voor Henriëtte Roland Holst allerminst vrijblijvend, dat blijkt uit de continuïteit van het stijgingsmotief. In de cyclus ‘Opgang’ bijvoorbeeld, uit Verzonken grenzen (1918), eindigt het bekende sonnet ‘De zachte krachten zullen zeker winnen’ met de regel ‘naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.’Ga naar eind45 Ook wordt de ‘opwaartse gang’ van het leven genoemd in een brief aan Huizinga. En in 1930 zag zij als enige zekerheid van het (religieus) socialisme:Ga naar eind46 het geloof aan den opwaartschen gang der menschheid, aan [...] een innerlijke drang naar volkomenheid, die haar omhoog stuwt door de tijden [...].De inzet was wat Roland Holst betrof totaal, het ging om niets meer of minder dan de juiste kijk op het heil der gehele mensheid. Dat verbindt de gedichten en de concrete auteurGa naar eind47 nauw met elkaar. Maar ook op een minder abstract niveau brengt Roland Holst in Opwaartsche wegen verbindingen met haar persoonlijkheid aan, door zichzelf ten tonele te voeren, in afdeling VII: Ik weet
dat zij daar was, zilveren Vrijheid, over onze hoofden gleed
haar wit licht, want ik was óók daar, en ik sprak het woord dat ze mij
goot in 't hart [...].’Ga naar eind48
Daarop volgt een extatische weergave van de bezieling die de toespraak van de dichteres bij haar zelf en haar toehoorders te weeg bracht. Ongetwijfeld is dit op eigen ervaringen gebaseerd. Roland Holst gaf sinds haar toetreden tot de SDAP evenals Gorter veel lezingen in den lande. Ze had het druk met partijwerk, het ‘stroomde uitnodigingen en ik vond het moeilijk ze af te wijzen.’Ga naar eind49 In het woelige jaar 1903, het jaar van de grote spoorwegstakingen, de door rood Nederland gehate ‘wurgwetten’ van Kuyper en de mislukte poging tot reprise van de stakingen, leefde Roland Holst intens met de stakers mee, tot op haar oude dag zou ze op ‘1903’ terugkijken.Ga naar eind50 De standplaats voor haar actiewerk werd in april van dat jaar vermoedelijk Rotterdam, alwaar ook ‘Vóór het vaandel’ gesitueerd is - dit zou een extra connectie met het gedicht kunnen zijn.Ga naar eind51 Wat de dichteres in Opwaartsche wegen zelf van haar voordrachtswijze zegt, sluit aan bij het oordeel van ooggetuigen. Hoewel haar optreden sommigen teleurstelde vanwege de hoekige presentatie, maakten de eerlijkheid, bezieling en zelfovergave waarmee ze sprak meestal diepe indruk. ‘Zo overtuigd en geladen, en tegelijkertijd zo broos en zo hees, dat ik verwachtte haar ieder ogenblik te zien afknappen.’Ga naar eind52 Die bezieling wordt in het gedicht benadrukt. Toen de spreekster door vrijheidsbesef werd gegrepen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||
werd de taal als een golf
die aanbruischte en brak en zichzelve in zilverschuim bedolf:
het overgroot verlangen spatte trillend als schuim uiteen.
En de harten der makkers voelden, door trillende woorden heen
zoals wanneer verten oneindig zich oopnen. Een avondwind
steekt op door de hooge sparren en in hun toppen begint
een lied van hartdiep verlangen, het verre zuchten gelijk
der zee, de groote onvoldane, die diepst kent eeuwiglijk
begeeren en hunkeren eeuwig...of is het ons hart dat hoort
in haar stem zijn eigen wijze?
Door zichzelf in haar gedicht te introduceren maakt de dichteres duidelijk dat ‘Vóór het vaandel’ niet los te maken is van de politiek-sociale werkelijkheid waarvan zij deel uitmaakt. Bovendien laat Roland Holst hier en passant merken welke macht zij de taal - mits met gloed gehanteerd - toekent. Dankzij de toespraak worden de arbeiders zich bewust van hun verlangen, tegelijkertijd wordt de beperking opgeheven waaraan de levensomstandigheden hun gedachten onderworpen hebben. Wat Roland Holst hier over de suggestieve invloed van politieke taal zegt, moet in haar visie ook voor de dichttaal hebben gegolden. Er zijn in elk geval enkele aanwijzingen in deze richting; zo is er niet altijd een scherp onderscheid tussen de woordkeus in haar poëzie en in haar journalistiek werk met zijn lyrische uitschieters; verder heeft Opwaartsche wegen een retorisch effect doordat compositie en versvorm naar een climax stijgen. Bovendien was zij zich als historisch materialist scherp bewust van de band tussen poëzie en maatschappelijke werkelijkheid. Dat blijkt ook uit de poëticale gedichten elders in Opwaartsche wegen: het derde sonnet van ‘Hemel en aarde’, dat denken en dichten als ‘bovenbouw’-activiteiten ziet, afgeleid van de maatschappelijke onderbouwGa naar eind53 en de afsluiting van afdeling VI, een gedicht met als openingsregel: ‘Adem van leven die mijn liedren draagt’ (p. 120). Op nog een manier heeft het partijwerk te maken met de poëzie van Opwaartsche wegen. Men kan zich namelijk afvragen waarom de toonzetting in dit dichtwerk zo triomfantelijk is. Roland Holst zelf schreef zo'n veertig jaar later in haar memoires over ‘het extatisch geluksgevoel’, gedragen door het besef met haar medestrijders door één ideaal bezield te zijn. In haar eerste SDAP-jaren ervoer ze die vervoering zo sterk dat ze eens dacht: ‘O, nu te kunnen sterven.’ In deze context deelt ze mee: ‘In De Nieuwe Geboort en in Opwaartsche Wegen heb ik de stralende vreugde van mijn wezen in die jaren verbeeld.’ (Roland Holst 1979: 101) Als prominent lid van de SDAP had zij ook buiten Nederland een grote naam gekregen. Roland Holst beleefde, zeer actief en internationaal van allure, in deze periode haar ‘finest hour’.Ga naar eind54 In De nieuwe geboort (1902) had ze, al zien de memoires dit verschil over het hoofd, ook de keerzijde van strijdbaarheid laten zien. Dat haar roem in de jaren daarna culmineerde, maakt het begrijpelijk dat de ‘stralende vreugde’ vooral in Opwaartsche wegen merkbaar is. Tegelijkertijd raakte, zeker vanaf 1905, de SDAP, waaraan Henriëtte Roland Holst ziel en zaligheid verpand had, meer en meer verdeeld. De partijtwisten strookten niet met haar streven naar en geloof in de socialistische eenheid. Aan de andere kant onttrok ze zich allerminst aan de interne conflicten en was ze ervan overtuigd dat haar richting, de marxistische vleugel, de suprematie in de partij zou | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||
krijgen.Ga naar eind55 Dit ging bij haar samen met de toen levende overtuiging dat een revolutie als die van 1905 (Rusland) herhaald kon worden; daarbij kwam nog dat zij, door Rosa Luxemburg geïnspireerd, steeds meer vertrouwen kreeg in de kracht der opstandige massa's. Toch kwamen er ook wat barstjes in haar triomf. Al bleef zij optimistisch, zij moet zich gerealiseerd hebben dat de eenheid binnen de partij bepaald nog geen feit was. In 1906 constateerde ze in de SDAP een ruk naar rechts;Ga naar eind56 ook de marxisten onderling groeiden uiteen. Later, in 1916, legde ze meer nadruk op de negatieve kanten van de partijschermutselingen. In De tribune schreef ze: vanaf 1906 waren ‘de kongressen der partij veldslagen [...]. Men ging er heen als naar een operatie en keerde terug, ontmoedigd en verbitterd.’Ga naar eind57 Kortom, in de ontstaansjaren van Opwaartsche wegen begonnen ideaal en praktijk zich van elkaar te verwijderen. Misschien deed Roland Holst in deze bundel dan ook onbewust een poging om elke gedachte aan twijfel de kop in te drukken.Ga naar eind58 Dat zou een tweede verklaring zijn voor de triomfantelijke toon van de bundel. In elk geval ligt in dat uitschreeuwen van triomf en zelfvertrouwen tevens de kracht van deze opmerkelijke poëzie, die zonder de maatschappelijke gedrevenheid van Roland Holst nooit de intensiteit had kunnen verkrijgen die ze in Opwaartsche wegen bezit. | ||||||||||||||||||||||||||||
6. ConclusieIn Opwaartsche wegen presenteert Roland Holst een persoonlijke variant van het socialistisch gedachtegoed uit het begin van de twintigste eeuw, in een bundel die volgens een strak concept is gecomponeerd. Van klassenstrijd en evolutietheorie maakt zij hier een eigen amalgaam, waarin het Leven als een oerkracht de gang omhoog van de mensheid mogelijk maakt. Het blijft voor alles het dichtwerk van een socialiste: het verlangen naar het rijk der vrijheid overheerst. Maar verzen over de onbegrensdheid van het leven, een oneindige stroom waarin het individuele bestaan opgaat, verlenen haar socialistische denkwijze een eigen karakter. De gang van de mensheid naar omhoog wordt ook in ander werk van de auteur vol hoop tegemoet gezien. In Opwaartsche wegen echter is deze thematiek alom aanwezig, op het vlak van beeldspraak, compositie en levensbeschouwing. Toen Roland Holst deze poëzie schreef, bevond zij zich op ‘de toppen des levens’ en al begon de grond onder haar voeten al her en der af te brokkelen, haar geldingsdrang werkte door in de krachtige toon en brede compositie van de bundel.
Adres van de auteur: Abr. Kuijperstraat 39, NL-4908 CN Oosterhout | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||
|
|