Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113
(1997)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
A.M. Duinhoven
| |
[pagina 117]
| |
derde mei voor hem een groot kerkelijk feest was geweest, zoals Kerstmis of Pasen, zou hem zijn bijgebleven dat de dag in het verhaal reeds een rol speelt. En hij zou zich er ook wel voor hebben gehoed belangrijke informatie als stoplap te gebruiken. De dubbele vermelding pleit dus niet vóór maar tegen de gedachte dat 3 mei een speciale betekenis zou hebben gehad. Dat één van de vermeldingen ontegenzeggelijk bedorven is, blijkt uit een tegenspraak van biologische aard. Rosafiere wordt op 3 mei van haar vader zwanger en op 3 mei ook zou ze vlak voor de bevalling staan. Zo'n mooi argument voor tekstcorruptie komen we zelden tegen. De inhoudelijke ongerijmdheid dwingt ons tot tekstkritiek en de eerste vraag moet wel zijn: op welke plaats zou de datum zijn toegevoegd? | |
1. De jongere vermelding in vers 744Het lijkt me niet twijfelachtig, dat v. 744 is bijgerijmd, alwaar de koningszoon Jonathas, Rosafieres vriend, naar het klooster rijdt: 740[regelnummer]
Ende sat op een dier ghesnedenGa naar margenoot+
741[regelnummer]
ten cloester waert voude hij rjdenGa naar margenoot+
742[regelnummer]
Ende nam ouer hem met ghewout
743[regelnummer]
beede siluer ende gout
744[regelnummer]
Dat was op [den] derden dach van meye
745[regelnummer]
Quam hij ghereden in een valleye
746[regelnummer]
Voer den colosteren alsoe saenGa naar margenoot+
747[regelnummer]
Die porte heeft hij wijde ontdaenGa naar margenoot+
748[regelnummer]
Doen groetten sij den coni[n]c rijcke
749[regelnummer]
En[de] hij haer vriendelijc[ke]
Onvolkomen is de aansluiting van v. 745 op 744, waar we een ongewone apokoinou moeten aannemen: op [den] derden dach van meye is zowel een bepaling bij was als bij quam. Gebrekkig is ook het rijm in v. 740-741; in plaats van woude riden zouden we de verbinding quam gereden verwachten, die we in v. 745 inderdaad tegenkomen. Het ziet ernaar uit, dat er in de verzen 741-746 tekst is tussengevoegd, en we kunnen ook wel vermoeden waarom dat is gebeurd. Opvallend is de gelijkenis van deze passage met de Beatrijs. Rosafiere zegt niet langer in het klooster te kunnen blijven en Jonathas stelt voor dat zij samen ‘henen sullen rijden’. Ook in de Beatrijs komt de jongeling naar het klooster gereden en trekken ze te zamen op één paard de wijde wereld in. In de Beatrijs komt de vriend bovendien niet met lege handen: hij heeft prachtige kleren bij zich en ‘scat ende ghelt’ wel ‘vijfhondert pont’ (181, K en R). Deze laatste bijzonderheid nu kan een bewerker van Jonathas ende Rosafiere tot de invoeging van v. 742-743 hebben verleid.Ga naar eind2 Wanneer Jonathas Rosafiere inderdaad uit het klooster wil ontvoeren, moet hij de nodige voorbereidingen hebben getroffen. Wanneer het om planning gaat en de werking nog moet plaatsvinden, is het voltooid deelwoord gereden niet op zijn plaats. Passend is een infinitiefconstructie die op de toekomst wijst: ten cloester waert woude hij riden (v. 741). De voltooiing van de werking, de aankomst bij het klooster, moet | |
[pagina 118]
| |
worden uitgesteld (v. 745). Door de uitbreiding van v. 740 met 741-743 tot 2 rijmparen bleef de oorspronkelijke rijmpartner van 740 als een weesvers over: Voer den cloesteren quam hij ghereden
De bewerker heeft deze zin, die hem aan v. 523-526 deed denken, met bepalingen uit 525-526 uitgebreid. De toevoegingen staan tussen gebroken haken: 740[regelnummer]
Ende sat op een dier ghesneden
741[regelnummer]
< ten cloester waert voude hij rjden >
742[regelnummer]
< Ende nam ouer hem met ghewout >
743[regelnummer]
< beede siluer ende gout >
744[regelnummer]
< Dat was op [den] derden dach van meye >
745[regelnummer]
Quam hij ghereden < in een valleye >
746[regelnummer]
Voer den cloesteren...
We kunnen er wel zeker van zijn dat den derden dach van meye in v. 744 aan 525 is ontleend, waaruit volgt dat de lezing van 523-526 ouder moet zijn. Maar of die passage dan oorspronkelijk is? Naar ik waarschijnlijk hoop te maken, heeft een verlezing de toevoeging van de datum nodig gemaakt. | |
2. De oudere vermelding in vers 525De vader van Rosafiere hoort, wanneer hij van een kruistocht thuis komt, dat zijn dochter ‘inden cloester es ghedaen’ (v. 511). Hij is daarmee allerminst ingenomen en zweert, niet dat hij haar er weer uit zal halen, wat een begrijpelijke reactie zou zijn geweest, maar dat hij haar zal verkrachten. Of we hier ook met de gevolgen van tekstcorruptie te doen hebben, wil ik in het midden laten. Beperken we ons tot de in de verzen 517-536 beschreven gebeurtenissen. | |
517-518De passage 517-522 bevat verscheidene eigenaardigheden van inhoudelijke en vormelijke aard: 517[regelnummer]
hij quam dicke ten cloestere ghereden
518[regelnummer]
Voer die porte vp ende neder
519[regelnummer]
Sij kendene wtermaeten wel
520[regelnummer]
Maer sij sloet die porte snel
521[regelnummer]
Sij en woudene niet en latenGa naar margenoot+
522[regelnummer]
dat was hem een droefve sake
We mochten verwachten dat beschreven wordt hoe de vader, nadat hij zijn dreigementen heeft geuit, naar het klooster rijdt, alwaar zijn dochter, die als portierster dienst doet, hem de toegang ontzegt. Vers 517 echter bevat geen actuele schildering der gebeurtenis doch een beschouwing achteraf. De vader, zo wordt vermeld, is herhaaldelijk (dicke) bij het klooster verschenen, waar hij dan wat op en neer zou zijn | |
[pagina 119]
| |
gereden. De verzen 519-520 echter verplaatsen ons wel degelijk naar de handelingssituatie. We zijn er getuige van, hoe de dochter op het bezoek - dus één bezoek - van haar vader reageert. We mogen daarom wel aannemen dat het bijwoord dicke in v. 517, dat het vers ook wat lang maakt, is toegevoegd; we zullen zien waarom. Deze toevoeging verklaart echter niet de onvolkomenheid van het rijm in v. 517-518, die door een veelvoorkomende kopiistenfout is veroorzaakt. Door een ‘omkering binnen het vers’ in v. 517*, zijn twee weesverzen ontstaan: 517*[regelnummer]
Doe hi ten cloestere ghereden quam → quam ghereden
518*[regelnummer]
Voer die porte si hem vernam
Het rijm is verbeterd door de vervanging van si hem vernam door vp ende neder. Waarschijnlijk heeft het aspect van herhaling dat in deze bepaling schuilt, de toevoeging van dicke bewerkt. Het is niet waarschijnlijk, zo zal iemand hebben gedacht, dat de ridder bij zijn eerste bezoek reeds ongeduldig heen en weer rijdt. Misschien ook is vp ende neder begrepen als ‘van en naar het klooster’ (vgl. MNWV, 1667: ‘herhaaldelijk’). In deze zin gebruiken we de bepaling nog steeds; vergelijk: hij rijdt naar Haarlem op en neer. | |
519-522De correctie (2 > 2) heeft in v. 517-518 geen verlenging van de tekst tot gevolg. In de navolgende regels heeft eenzelfde fout echter geresulteerd in een ‘uitbreiding van 2 tot 4 verzen’ (2 > 4): 519[regelnummer]
Sij kendene wtermaeten wel
520[regelnummer]
Maer sij sloet die porte snel
521[regelnummer]
Sij en woudene niet en latenGa naar margenoot+
522[regelnummer]
dat was hem een droefve sake
Welbeschouwd bevat v. 520 een bevreemdende mededeling. Waarom zou de poort hebben opengestaan? Wanneer later haar vriend Jonathas op bezoek komt, opent Rosafiere de poort (zie hierboven v. 747), die dus eerst gesloten was. Dat mag men in een klooster van ‘besloten susteren’ ook verwachten: de poort is gewoonlijk op slot en wordt bij gelegenheid opengedaan. In v. 520 echter lijkt Rosafiere de openstaande poort net voor de neus van haar vader dicht te gooien. Nemen we aan, dat de poort dicht was, dan is v. 520 overbodig. In v. 521 wordt meegedeeld, dat Rosafiere haar vader niet wilde binnenlaten: de poort was en bleef gesloten. Ook het op zichzelf staande vers 522 kan worden gemist. Het vormt niet veel meer dan een stoplap. Bovendien rijmen v. 521 en 522 slechts assonerend, wat geen vertrouwen wekt. Een overbodig vers in twee opeenvolgende rijmparen verraadt vaak een 2 > 4; de onmisbare verzen hebben dan aanvankelijk één rijmpaar gevormd. Wanneer we nu zien dat het passende rijmwoord op laten in v. 519 staat, kunnen we veilig besluiten dat de vier verzen op dit paar teruggaan: | |
[pagina 120]
| |
519*[regelnummer]
Sij kendene wel wtermaten
521*[regelnummer]
Maer en woudene niet inne laten
De omkering in v. 519* (→ wtermaten wel) heeft tot het bijrijmen van v. 520 en 522 geleid. | |
523-526Een 2 > 4 oftewel uitbreiding van 2 tot 4 verzen lijken we ook in de direct volgende verzen aan te moeten nemen: 523[regelnummer]
Hij quam ghereden met groeter cracht
524[regelnummer]
Tusschen dach ende nacht
525[regelnummer]
Inden derden dach van meye
526[regelnummer]
Voerden cloesteren in een valleye
In v. 523 hebben we met een nieuwe scène te doen, doch dat wordt pas geleidelijk aan duidelijk. Getuige het persoonlijk voornaamwoord hij gaat het in v. 523 nog steeds over de vader, maar tijdstip en plaats van handeling zijn niet dezelfde als in v. 517-522. Dat er een sprong in de tijd is gemaakt, blijkt pas in v. 525, wanneer de lezer althans wil aannemen dat het eerder beschreven bezoek aan het klooster níet op 3 mei plaatsvond. En dat weet hij niet met zekerheid, zodat de scheiding der scènes onduidelijk is. Het feit dat de scènewisseling niet goed wordt aangegeven, is niet het enige dat in de geciteerde verzen bevreemdt. Het belang van de datum wordt niet verklaard. Nergens blijkt waarom de kruisridder juist op de derde mei de duivel ontmoet, zijn ziel verkoopt, het klooster binnendringt en zijn dochter verkracht. Niet alleen de datum, ook het uur van de dag is merkwaardig. Vers 524 lijkt erop te wijzen dat de ontmoeting met de duivel te middernacht plaatsvond, welk ongoddelijk uur op zichzelf genomen heel geschikt is.Ga naar eind3 Dat het nacht is, blijkt ook in v. 530, waar de duivel vraagt: ‘Vrient, waer wildi waren in desen nacht al sonder sparen?’ Maar om welke nacht gaat het dan: vóór of na de derde dag van mei? De overgang tussen 2 dagen (v. 524) is moeilijk met de precieze datum (v. 525) te verenigen. Bovendien blijkt uit het vervolg, dat het nog dag moet zijn. Wanneer haar vader en de duivel vermomd als twee nonnen naar het klooster lopen, staat Rosafiere voor een venster, ziet hen naderen en laat ze binnen (v. 545-550). Pas veel later (v. 596-597) gaat de non naar haar slaapkamer, waar ze dan haar vader aantreft. Het lijkt erop, dat iemand door middel van de losse bepaling tusschen dach ende nacht (v. 524) heeft geprobeerd dag en nacht te verzoenen. Niet alleen het tijdstip, ook de locatie is onzeker. Volgens v. 526 rijdt Rosefieres vader voerden cloesteren in een valleye, maar even later blijkt hij zich met de duivel int wout te bevinden (v. 531) en vandaar gaan zij ten cloester waert (v. 546). Dat doet twijfelen zowel aan voerden cloesteren als aan het op meye rijmende valleye. Merken we nu verder op, dat de vader in v. 523 quam ghereden met groeter cracht, hetgeen rijmt op het dubieuze tusschen dach ende nacht. In 742 wordt de synonieme bepaling met ghewout gebruikt, die hier uitstekend zou rijmen op...wout. Om de genoemde bezwaren samen te vatten: we missen een duidelijke markering | |
[pagina 121]
| |
van de scènewisseling; de vage bepaling in v. 524 is niet te vertrouwen, netzomin als de precieze datering in v. 525; voor den cloesteren in v. 526 past niet en in een valleye in plaats van in een wout lijkt een localisering terwille van het rijm. | |
ReconstructieGaan we ervan uit, dat Rosafieres vader tevoren één keer en tevergeefs heeft geprobeerd zijn dochter in het klooster te bereiken (v. 517*-518*), dan begint in v. 523 zijn navolgende actie. De ene dag gaat hij naar het klooster; de dag daarop rijdt hij in het woud en komt daar de duivel tegen, welke ontmoeting sterk aan de Karel ende Elegast doet denken.Ga naar eind4 De volgende dag nu luidt in het Middelnederlands des anderen dages of den anderen dach en na de veertiende eeuw met epenthesis van [d] ook:Ga naar eind5 den anderden dach of danderden dach. Deze laatste vorm nu kan heel gemakkelijk worden verlezen als den derden dach. De kleine verlezing van danderden als den derden bleef niet zonder gevolgen. We zullen proberen te achterhalen, wat er moet zijn gebeurd, al wordt de reconstructie bemoeilijkt door het feit, dat de twee op v. 526 volgende regels ontbreken. Daarin moet in de een of andere vorm zijn gezegd, dat de ridder de duivel tegenkomt, daar in v. 534 van die boesse en in v. 541 van den viant wordt gesproken alsof deze al geïntroduceerd is. We kunnen de inhoud gissenderwijs als volgt weergeven:Ga naar eind6 527*[regelnummer]
Daer hi den viant gemoetteGa naar margenoot+
528*[regelnummer]
Die hem stappans groetteGa naar margenoot+
529[regelnummer]
[Ende] sede...
Daar de lezing van v. 527*-528* niet ver mis kan zijn, moeten we aannemen dat in v. 523-526 wordt meegedeeld dat de vader van Rosafiere op zeker moment in een bos rijdt. En gelet op de overbodige elementen (v. 524 en voerden cloesteren in v. 526) zal deze mededeling in één rijmpaar zijn gedaan. Om de oudere lezing te achterhalen, moeten we inzien welke veranderingen er nodig waren. De nieuwe bepaling < in > den derden dach vraagt om een specificatie. Terwijl danderden na het voorgaande een duidelijke en zelfstandige tijdsbepaling is, roept het nieuwe telwoord de vraag op naar de reeks: ‘de derde dag van wat’? De enig mogelijke aanvulling is een specificatie als na Paschen of de naam van een maand, en de meest algemene en neutrale aanduiding is meye. Terwijl april, juni of welke maandnaam ook een specifieke periode van circa 30 dagen aanduidt, heeft meye ook de meer algemene en vage betekenis van ‘lente’.Ga naar eind7 Behalve een eigennaam is meye ook een soortnaam. Deze ruimere en vagere betekenis maakt meye tot de meest geschikte aanvulling. Daar het hier niet om een reële datering gaat, gold voor de kopiistbewerker ‘hoe vager hoe beter’. De vermelding van de derde mei is dus uit de nood geboren; het is een willekeurige datum; we hoeven niet naar een diepere betekenis te zoeken. De toevoeging van van meye nu moest tot verdere aanpassingen leiden. Terwille van het rijm is in een valleye toegevoegd, dat waarschijnlijk in een wout heeft vervangen. De nieuwe plaatsbepaling werd met het aan de context ontleende voer den cloesteren tot een vers aangevuld. Het resultaat was het rijmpaar v. 525-526 zoals we dat | |
[pagina 122]
| |
nu kennen. Het verweesde vers 523*, waarvan hij quam ghereden de kern vormde, is met v. 524 tot een paar aangevuld. De stoplap met groeter cracht, die op nacht moest rijmen, kan de vervanging zijn van het synonieme met ghewout. Er is, alles bijeen, een goede kans dat de verzen 523-526 teruggaan op deze twee verzen: 523*[regelnummer]
Hij quam ghereden met ghewoutGa naar margenoot+
525*[regelnummer]
Danderden dach in een wout
De verlezing danderden → den derden heeft een correctie nodig gemaakt, waarbij het rijmpaar tot vier verzen is uitgebreid (toevoegingen staan tussen gebroken haken, vervangingen tussen schuine strepen): 523[regelnummer]
Hij quam ghereden /met groeter cracht/
524[regelnummer]
< Tusschen dach ende nacht >
525[regelnummer]
< In > den derden dach < van meye >
526[regelnummer]
< Voerden cloesteren > /in een valleye/
| |
3. Tot slotVatten we het bovenstaande samen. Er bestond geen verband tussen Jonathas ende Rosafiere en de viering in Vlaanderen van de Kruisvinding en van het H. Bloed. De twee vermeldingen van de derde mei zijn jongere toevoegingen aan de tekst. Vers 744 is naar het voorbeeld van v. 525 bijgerijmd, en in v. 525 is de datum tengevolge van een verlezing ontstaan: danderden dach → den derden dach < van meye >. De analyse van de twee kleine tekstfragmenten maakt ook duidelijk, dat de ons bekende tekst ingrijpend bewerkt is. De opeenhoping van fouten en correcties die we kunnen waarnemen, wijst op een betrekkelijk lange en bewogen tekstgeschiedenis. Voor de letterkunde is dat een feit van belang. Bovenstaande reconstructies wettigen ook het vermoeden, dat het verhaal oorspronkelijk minder rommelig en rijmelig was dan het zich nu laat aanzien.
Adres van de auteur: Instituut voor Neerlandistiek UvA, Spuistraat 134, nl-1012 vb Amsterdam. |
|