Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 112
(1996)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.W.J. Burgers
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was het geografische en chronologische verloop van dit proces, welke schrijfcentra namen binnen bepaalde regio's in deze het voortouw of bleven juist achter, en kan er iets worden gezegd over de motieven van de verschillende instellingen om het Latijn te verwisselen voor de landstaal? Recent onderzoek op dit terrein is slechts beperkt voorhanden. Uit vroegere studies is in grote lijnen wel bekend dat dit proces in de loop van de twaalfde eeuw in het zuiden van Europa op gang kwam, en zich daarna via Frankrijk en Vlaanderen naar het noorden en het oosten verbreidde,Ga naar eindnoot3 maar meer gedetailleerde studies op regionaal niveau naar het verloop van deze ontwikkeling ontbreken vooralsnog. Juist in zulk een meer beperkt kader zou het mogelijk zijn om te komen tot een nauwkeuriger beantwoording van de zojuist geponeerde vragen. Voor het onderhavige artikel is een dergelijk regionaal onderzoek verricht naar de invoering van het Nederlands in de ambtelijke teksten, en wel in het graafschap Holland en Zeeland. Dit dertiende-eeuwse vorstendom vormt voor een dergelijk onderzoek een voor de hand liggende keuze. De documentaire bronnen uit dit gebied, ook de Latijnse, zijn namelijk vrijwel volledig verzameld en deels al uitgegeven in een standaard-editie, het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299.Ga naar eindnoot4 Bovendien is er al veel onderzoek gedaan naar het ontstaan van de ambtelijke teksten in dit gebied. Juist die diplomatische en paleografische studies maken, zoals hierna zal blijken, een nadere bestudering mogelijk van het verloop van de invoering van het Nederlands in de documentaire bronnen.
Een gefundeerde schets van de opkomst van het Nederlands in documentaire bronnen is in 1971 gegeven door Gysseling, op basis van zijn toen reeds verrichte werkzaamheden aan het Corpus.Ga naar eindnoot5 De auteur stelt vast dat in die ontwikkeling de grote Vlaamse steden voorop liepen. Al in de eerste helft van de dertiende eeuw zijn in Gent Nederlandstalige stukken geschreven, en vanaf 1262 worden in Brugge praktisch alle ambtelijke bescheiden in de landstaal opgesteld. Dit voorbeeld wordt dan in de loop van de eeuw nagevolgd door andere steden, schepenbanken en kerkelijke instellingen. Oorkonden vervaardigd door de Vlaamse grafelijke kanselarij en stukken uitgevaardigd door adellijke heren zijn daarentegen zelden in de Nederlands; in de kanselarij is de schrijftaal het Frans. Het graafschap Holland volgde in het gebruik van het Nederlands de ontwikkelingen in Vlaanderen op de voet, zowel chronologisch als kwantitatief. Daarbij speelden, aldus nog steeds Gysseling, de grafelijke kanselarij en de stad Dordrecht verreweg de voornaamste rol; de grafelijke en Dordtse klerken schreven samen minstens 80% van alle Nederlandse ambtelijke bescheiden. In de stukken vervaardigd in de kanselarij zien we aan het einde van de jaren zestig het eerste gebruik van het Nederlands in oorkonden, in Dordrecht valt het begin van de toepassing van de landstaal een decennium later. In deze schrijfcentra worden niet alleen oorkonden in het Nederlands geproduceerd, maar ook registers, cartularia, rekeningen en losse administratieve optekeningen. Voornamelijk in de loop van de jaren tachtig beginnen de kleinere schepenbanken, de geestelijke instellingen en de adellijke heren hun ambtelijke stukken eveneens in het Nederlands uit te vaardigen, welke ontwikkeling in de jaren negentig in versneld tempo doorzet. Gysseling constateert in dit proces derhalve een leidende rol voor de Hollandse graven, die in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graafschap als eersten oorkonden in de landstaal uitvaardigden, en die bovendien in de dertiende eeuw de enige vorsten waren in de Nederlanden ‘die het gebruik van het Nederlands als ambtelijke schrijftaal werkelijk bevorderd hebben’. Gelijktijdig met en onafhankelijk van Gysseling onderzocht J.G. Kruisheer in zijn studie van de oorkonden uitgevaardigd op naam van de Hollandse grafelijkheid, het proces van de invoering van het Nederlands in die oorkonden.Ga naar eindnoot6 Evenals Gysseling gebruikte Kruisheer slechts de in origineel overgeleverde stukken, dit om te voorkomen dat latere vertalingen van Latijnse oorkonden werden aangezien voor Nederlandstalige uitvaardigingen. Hij constateerde dat in de grafelijke oorkonden na het geïsoleerde geval van de Middelburgse keur in 1254 een eerste serie Middelnederlandse oorkonden is ontstaan in de jaren 1267-1271, maar dat pas vanaf 1280 de landstaal daarin onafgebroken voorkomt. De ontwikkeling gaat dan snel: de Latijnse stukken zijn al vanaf 1286 kwantitatief in de minderheid, na 1290 worden ze zelfs vrij zeldzaam. Oorkonden bestemd voor geestelijke instellingen worden dan echter nog bij voorkeur in het Latijn gesteld, evenals stukken bestemd voor personen en instellingen buiten het Nederlandse taalgebied. In deze laatste categorie blijft men zich van het Latijn bedienen, maar hierin komt ongeveer tegelijk met het Nederlands het Frans op als voertaal. Kruisheer stelt voorzichtig dat het niet valt uit te maken in hoeverre de invoering van het Nederlands in de stukken vervaardigd in de grafelijke kanselarij een specifiek gebruik van deze instelling betreft. Hij acht het echter het meest waarschijnlijk dat de grafelijke klerken hierin een algemene culturele ontwikkeling volgden. Deze opvatting verschilt derhalve van die van Gysseling, die immers bij de invoering van het Nederlands een leidende rol toebedeelt aan de Hollandse graaf. Gysseling wordt in zijn mening indirect bijgevallen door G.M. de Meyer.Ga naar eindnoot7 Deze stelt dat het verdwijnen van het Latijn als ambtelijke schrijftaal niet een gevolg is van factoren als gebrek aan kennis van het Latijn bij de schrijvers (zeker niet bij de klerken van de landsheren) of onbegrip van die taal bij de ontvangers van de oorkonden (dat was altijd al het geval), maar aan een toenemend bewustzijn bij de oorkonders van de waarde van de eigen taal. Dit zou blijken uit het feit dat de landstaal het eerst wordt gebruikt in de oorkonden van hoge wereldlijke instanties, en dan juist in belangrijke oorkonden; de lagere overheden zouden die trend later volgen. Ook De Meyer signaleert derhalve in dit proces de leidende rol van de vorsten, en veronderstelt impliciet dat hieraan een bewuste ‘cultuurpolitiek’ ten grondslag lag. Uit een en ander blijkt dat men zich nog geen vastomlijnd beeld heeft gevormd van de precieze toedracht van de invoering van het Nederlands in de ambtelijke bescheiden in het graafschap Holland en Zeeland: Gysseling geeft een eerste ruwe schets, Kruisheer beperkt zich tot de grafelijke oorkonden. Eerst moet derhalve precies worden bepaald wanneer en waar de vroegste Nederlandstalige stukken in het graafschap zijn ontstaan. Dan pas kan uitsluitsel worden verkregen over de al dan niet leidende rol van de grafelijkheid in dit proces, en kan mogelijk meer worden gezegd over de motieven van de klerken van de graaf, of van anderen, om het Latijn te vervangen door het Nederlands. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De lokalisering van de Nederlandse ambtelijke tekstenHet is minder eenvoudig dan het op het eerste gezicht lijkt om de plaats te bepalen waar de vroegste Nederlandstalige ambtelijke bescheiden zijn geschreven. Voor sommige stukken, zoals rekeningen en losse notities, staat de plaats van vervaardiging meestal wel vast, omdat slechts één partij bij de totstandkoming ervan is betrokken. Zo zijn de Dordtse stadsrekeningen ongetwijfeld in Dordrecht geschreven, en de lijst van grafelijke lenen zeker in de grafelijke kanselarij. Voor de hoofdmoot van het materiaal echter, de oorkonden, is de plaats van ontstaan niet a priori duidelijk. Oorkonden kunnen namelijk niet alleen zijn geredigeerd en in het net zijn geschreven door het personeel van de instantie op wier naam het stuk wordt uitgevaardigd, maar even goed door de klerken van de destinataris, dat is de ontvangende of begunstigde partij. Het komt zelfs regelmatig voor dat een niet bij de rechtshandeling betrokken derde partij de vervaardiging van het stuk voor zijn rekening neemt. Voorts hoeven redactie en scriptio niet door één persoon of in één instelling te zijn verricht, met andere woorden een tekst die in een bepaalde instelling is opgesteld kan best elders in het net zijn geschreven (gemundeerd). Het is al met al noodzakelijk dat de oorkonden worden onderworpen aan een diplomatisch onderzoek, ten einde de plaats van ontstaan ervan vast te kunnen stellen. Dit onderzoek richt zich in eerste instantie op het schrift van de oorkonden. Door middel van handidentificatie kunnen die stukken bij elkaar worden gelegd die zijn geschreven door een en dezelfde hand. Daarna kunnen de aldus geïdentificeerde handen meestal met een grote mate van zekerheid in een bepaald schrijfcentrum worden gelokaliseerd. Die lokaliseringen gebeuren aan de hand van de zogenoemde ‘klassieke methode’.Ga naar eindnoot8 Deze houdt in dat een scribent die oorkonden schreef van één oorkonder, welke bestemd waren voor verschillende ontvangers, werkzaam zal zijn geweest voor die oorkonder. Omgekeerd zal een scribent die meer oorkonden schreef van verschillende oorkonders, welke bestemd waren voor één destinataris, in de omgeving van die destinataris dienen te worden gezocht. Een hapax, dat is een oorkonde geschreven door een hand die slechts uit dat ene stuk bekend is, kan derhalve met behulp van de ‘klassieke methode’ in principe niet worden gelokaliseerd. Juist in het geval van het graafschap Holland en Zeeland, waar naar we zullen zien veel kennis is vergaard over het schrift en de schrijfinstellingen, is het echter vaak wel mogelijk te bepalen welke partij het meest in aanmerking komt als vervaardiger van een hapax. Een grafelijke oorkonde bijvoorbeeld van een niet-geïdentificeerde hand zal vrijwel zeker in de omgeving van de destinataris zijn gemundeerd, aangezien we goed op de hoogte zijn van de schrijvers in de grafelijke kanselarij, zodat de kans gering is dat een eenmalig voorkomende hand in dienst van de graaf was. Ook kunnen de schriftkenmerken van een hapax wijzen op vervaardiging in bepaalde plaatsen of streken, zeker wanneer eerder onderzoek aldaar een lokale of regionale schrijfstijl heeft uitgewezen. Op genoemde wijze kan dus veelal de plaats worden bepaald waar een oorkonde in het net is geschreven. Het is zoals gezegd echter niet zeker dat de tekst van het stuk op dezelfde plaats is opgesteld. Nader onderzoek naar het dictaat van de oorkonden, dat wil zeggen naar de redactionele kenmerken van bepaalde vaste onderdelen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oorkondentekst, heeft in een aantal stukken het niet samenvallen van dictaat en scriptio aangetoond (hierna zullen we één zo'n geval tegenkomen). Het dictaatonderzoek van Kruisheer heeft evenwel uitgewezen dat een dergelijke discrepantie tussen dictaat en scriptio eerder uitzondering dan regel is, althans in de grafelijke kanselarijuitvaardigingen.Ga naar eindnoot9 In het navolgende zal derhalve het uitgangspunt worden gehanteerd dat de plaats waar de oorkonde in het net is geschreven tot nader order wordt beschouwd als de plaats van ontstaan van die oorkonde; overigens huldigt men in het taalkundig onderzoek in principe ditzelfde uitgangspunt.Ga naar eindnoot10 Voor de Hollandse en Zeeuwse oorkonden hebben reeds Gysseling en Kruisheer vele stukken gelokaliseerd op basis van handidentificaties.Ga naar eindnoot11 Op de lokaliseringen van beiden zijn echter aanvullingen en verbeteringen mogelijk. Afgezien van het feit dat Gysseling vaker dan eens oorkonden op ontoereikende gronden lokaliseert,Ga naar eindnoot12 worden beide auteurs gehinderd door de omstandigheid dat zij slechts een deel van het oorkondenmateriaal in hun onderzoek betrokken. Gysseling beperkte zich tot de Nederlandse oorkonden en liet de Latijnse (en Franse) bescheiden buiten beschouwing; Kruisheer onderzocht de grafelijke oorkonden waardoor vrijwel alle stukken uitgevaardigd door andere personen of instellingen buiten beschouwing bleven. Als gevolg van die zelfopgelegde beperkingen was het onvermijdelijk dat vele mogelijke handidentificaties zich aan hun waarneming zouden onttrekken. Dit bleek inderdaad toen de schrijver dezes een onderzoek verrichtte naar het schrift van alle in origineel overgeleverde oorkonden en andere ambtelijke bescheiden die in de dertiende eeuw in Holland en Zeeland zijn vervaardigd.Ga naar eindnoot13 Tijdens dit onderzoek konden namelijk veel meer handen worden geïdentificeerd dan door Gysseling en Kruisheer was gebeurd. Uiteindelijk zijn zo 66 scribenten geïdentificeerd en gelokaliseerd, die samen 528 oorkonden en andere schriftstukken schreven; daarnaast bleek van 117 oorkonden de hand eenmalig voor te komen. De 66 geïdentificeerde schrijvers waren werkzaam in verschillende soorten van schrijfcentra. In de grafelijke kanselarij zijn 26 handen aangetroffen, waarvan zeventien in de laatste twee decennia van de eeuw actief waren. Negentien scribenten zijn gelokaliseerd in zes verschillende kloosters, te weten Middelburg, Egmond, Rijnsburg, Leeuwenhorst, Koningsveld en Jeruzalem bij Biezelinge, met als belangrijkste centrum de abdij van Middelburg, waar zeven geïdentificeerde scriptores werkzaam waren. Dertien schrijvers werden gevonden in de vijf steden Dordrecht, Delft, Haarlem, Leiden en Zierikzee, van welke Dordrecht met acht scribenten veruit het belangrijkste schrijfcentrum vormde. Acht scribenten zijn aangetroffen in de omgeving van belangrijke edelen, te weten Aleid en Floris van Henegouwen, Wolfert van de Maalstede, Dirk van Teilingen, Gerard van der Wateringen en Wolfert van Borsele; van deze acht scribenten waren er vier werkzaam in de kanselarij van de Henegouwers. Ten slotte konden elf geïdentificeerde handen, die te zamen 28 oorkonden schreven, niet met zekerheid worden gelokaliseerd. Daarnaast bleek uit dit onderzoek dat enkele belangrijke schrijfcentra een eigen lokale schrijfstijl hadden, waarnaar de verschillende aldaar werkzame scribenten zich in meer of mindere mate voegden. Dit lokale schrift werd geconstateerd in de abdijen van Middelburg en Egmond en daarnaast op het eind van de eeuw in de grafelijke kanselarij en in de stad Dordrecht. Bovendien werd er in de tweede helft van de eeuw in Zeeland een regionaal Zeeuws | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrift aangetroffen. Op basis van de beschreven diplomatische methode en steunend op onze uitgebreide kennis van het ambtelijke schrift en het oorkondenwezen in het graafschap, kan nu de invoering van het Nederlands als ambtelijke schrijftaal aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De verdeling van de in origineel overgeleverde Nederlandse stukken over de schrijfcentraOm te zien hoe in Holland en Zeeland de invoering van het Nederlands in de oorkonden en de andere ambtelijke bescheiden globaal verliep, zetten we allereerst in een tabel de aantallen stukken in de landstaal naast elkaar, uitgesplitst per decennium en naar de zojuist genoemde verschillende soorten van schrijfcentra: de grafelijke kanselarij, de kloosters, de adel, de steden, en ten slotte een restgroep van hapaxen. In de afzonderlijke kolommen staan steeds links de aantallen Nederlandstalige schriftstukken die zijn geschreven door geïdentificeerde en in die schrijfcentra gelokaliseerde handen, waarna elk getal wordt gevolgd door het aandeel van de Nederlandse stukken in verhouding tot de totale productie van ambtelijke bescheiden in het betreffende soort schrijfcentrum in dat decennium.Ga naar eindnoot14 De oorkonden gemundeerd door eerder genoemde geïdentificeerde handen die niet met zekerheid gelokaliseerd konden worden, zijn in de tabel niet verdisconteerd.Ga naar eindnoot15 Aangezien de eerste in origineel overgeleverde Nederlandse oorkonde in het graafschap dateert uit 1254, hoeft slechts de tweede helft van de dertiende eeuw te worden onderzocht.
De verdeling, per decennium, van de origineel overgeleverde Middelnederlandse ambtelijke schriftstukken over de Hollandse en Zeeuwse schrijfcentra, 1251-1300. Gegeven worden de absolute getallen, gevolgd door het percentage Nederlandstalige stukken in verhouding tot de totale productie.
Een blik op de meest rechtse kolom, het totale aantal in het graafschap geschreven Nederlandstalige oorkonden, volstaat om te concluderen dat in de jaren tot 1280 het aantal stukken in de landstaal weliswaar geleidelijk toenam, maar dat deze stukken een kleine minderheid vormden. In de laatste twee decennia van de eeuw vertoont het aantal Nederlandse stukken een explosieve stijging: in de jaren tachtig is ruim de helft van het totaal gesteld in het Nederlands, in de jaren negentig meer dan drie kwart. Alles bij elkaar is in de tweede helft van de dertiende eeuw bijna de helft van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle ambtelijke stukken in de landstaal. Gesplitst naar soorten schrijfcentra blijkt in de omgeving van de adel en in de kloosters het aandeel stukken in het Nederlands uiteindelijk aanzienlijk lager te liggen dan gemiddeld, in de steden daarentegen een stuk hoger. Wanneer we de kolommen van de afzonderlijke schrijfcentra aan een nadere beschouwing onderwerpen, lijkt op het eerste gezicht Gysselings constatering bevestigd te worden dat de grafelijke kanselarij en, in mindere mate, de stedelijke schrijfcentra een leidende rol vervulden bij de invoering van het Nederlands: door de grafelijke en stedelijke scribenten worden zeer veel meer oorkonden en andere ambtelijke stukken in het Nederlands geschreven dan elders in het graafschap. Wanneer we bedenken dat van de in de steden gelokaliseerde productie het overgrote deel in feite in Dordrecht is vervaardigd (aldaar geschreven zijn het ene stuk in de jaren zeventig, alle 24 stukken in de jaren tachtig, en 30 van de 42 stukken in de jaren negentig), dan kunnen we op grond van deze aantallen Gysselings percentage opnieuw berekenen, en vaststellen dat de grafelijke en Dordtse klerken samen 73% van alle Nederlandstalige stukken hebben geschreven. Bij nadere beschouwing van het cijfermateriaal in de tabel worden we evenwel geconfronteerd met enkele verrassingen. Zo blijkt dat in de jaren zeventig in de door het grafelijk personeel geschreven bescheiden het Nederlands naar verhouding minder vaak voorkomt dan in de oorkonden vervaardigd in de steden en in de omgeving van de adel, en zien we dat de klerken van de graaf ook in de jaren tachtig en negentig naar verhouding minder stukken in de landstaal schrijven dan de beide andere categorieën scribenten. Van de geïdentificeerde handen vertonen die in dienst van de grafelijkheid in het laatste decennium van de eeuw zelfs het laagste percentage Nederlandstalige stukken: 29% van de door hen geschreven bescheiden is dan nog in het Latijn (of het Frans), terwijl de scribenten in kloosters, bij edelen en in steden dan nog slechts zelden stukken in een vreemde taal vervaardigen, maximaal in 9% van de gevallen. Voorts zien we dat ook in de hapaxen, die waarschijnlijk grotendeels zijn geschreven door lokale geestelijken, personen derhalve die niet zijn verbonden aan reguliere schrijfcentra, het aandeel van de landstaal in de oorkonden in de jaren negentig relatief achterblijft. Bij de interpretatie van deze gegevens dient men echter wel rekening te houden met enkele omstandigheden die het beeld enigszins kunnen vertroebelen. In de eerste plaats zijn de aantallen oorkonden geproduceerd in de omgeving van edelen en in kloosters dermate laag, dat de gevonden percentages licht een vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Verder komen de door Kruisheer bestudeerde grafelijke oorkonden als categorie niet helemaal overeen met de oorkonden gemundeerd door grafelijke scribenten - ook grafelijke oorkonden werden bij gelegenheid immers door de destinataris vervaardigd, hoewel Kruisheer constateerde dat juist aan het einde van de eeuw in de grafelijke oorkonden het aantal destinatarisproducten nog maar zeer gering was.Ga naar eindnoot16 Ten slotte stuurde juist de graaf regelmatig stukken naar destinatarissen buiten het Nederlandse taalgebied, welke stukken vanzelf niet in het Nederlands waren gesteld. Toch lijkt de eerste conclusie te moeten luiden dat de grafelijkheid in vergelijking met de andere schrijfcentra binnen het graafschap niet significant voorop liep bij de invoering van het Nederlands in de ambtelijke stukken. Er kunnen derhalve vraagtekens worden gezet bij de door Gysseling veronderstelde leidende rol van de grafelijkheid in die ontwikkeling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zullen nu bezien in hoeverre deze conclusies bij een nadere analyse van het materiaal stand houden. Daartoe laten we de allervroegste oorkonden in de landstaal, namelijk die uitgevaardigd vóór 1280, stuk voor stuk de revue passeren, dit om een preciezer beeld te krijgen van de eerste fasen van het gebruik van het Nederlands als ambtelijke schrijftaal in het graafschap Holland en Zeeland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De in origineel overgeleverde Nederlandse stukken van vóór 1280De oudste overgeleverde Nederlandse oorkonde in het graafschap betreft de door graaf en tevens rooms-koning Willem II uitgevaardigde stadskeur voor Middelburg uit 1254.Ga naar eindnoot17 Kruisheer heeft de ontstaansgeschiedenis van dit stuk diepgaand bestudeerd, en overtuigend aangetoond dat de tekst van deze keur in de stad is opgesteld, overeenkomstig het in Middelburg al sinds het einde van de twaalfde eeuw heersende gebruik om de stedelijke rechtsregels op te tekenen, en wel in het Nederlands.Ga naar eindnoot18 Bovendien is nadien uit ons onderzoek bekend geworden dat het stuk is gemundeerd door een lid van de plaatselijke abdij, en wel door de scribent aangeduid als hand C.Ga naar eindnoot19 Het nieuwe van de keur van 1254 is daarin gelegen dat voor de officiële uitvaardiging in de vorm van een grafelijke oorkonde de tekst niet meer, zoals eerder nog wel, in het Latijn werd vertaald.Ga naar eindnoot20 In ieder geval is duidelijk dat in Middelburg rond het midden van de dertiende eeuw al een lange traditie bestond om ambtelijke bescheiden in de landstaal op te stellen, en dat de graaf noch met de redactie noch met de scriptio van de keur van 1254 bemoeienis had. Het volgende Nederlandse stuk is een in 1267 door graaf Floris V uitgevaardigde oorkonde voor de burgers van Delft.Ga naar eindnoot21 Anders dan Gysseling veronderstelt, is ook dit stuk geen product van de grafelijke kanselarij; de akte is gemundeerd door de Delftse hand A, die het stuk overigens ook opstelde.Ga naar eindnoot22 Een jaar later vaardigt de graaf opnieuw een in het Nederlands gestelde oorkonde uit voor de Delftenaren. Dit stuk is wèl gemundeerd door een grafelijke scribent, en wel door de bekende meester Hendrik Allardszoon van Middelburg, maar de uitvaardiging is geschied aan de hand van een Delftse ontwerptekst, opgesteld door de zojuist genoemde schrijver A uit die stad.Ga naar eindnoot23 Ook deze grafelijke oorkonde in de landstaal is derhalve in Delft opgesteld, en daarna door de grafelijke klerk meester Hendrik in het net geschreven. Deze klerk was zeker niet gewoon Nederlandse oorkonden te schrijven; de talrijke door hem tussen 1268 en 1280 geschreven originele stukken die zijn overgeleverd, zijn verder alle in het Latijn gesteld.Ga naar eindnoot24 Op 24 oktober 1268 mundeerde een en dezelfde scriptor drie oorkonden van Floris V bestemd voor zijn tante Aleid van Henegouwen en haar zoon Floris, welke stukken zijn ghemaket ende bescreuen te Brugge. Deze drie oorkonden zijn niet opgenomen in de bovenstaande tabel, gezien de onzekerheid van de lokalisering van de scribent: in alle drie de stukken gaat het immers om dezelfde oorkonder en dezelfde destinatarissen, zodat de vervaardiging zowel door personeel van de een als van de ander kan zijn gebeurd. Aangezien we echter deze hand verder niet aantreffen in de goed bekende kanselarijen van de graaf en van zijn Henegouwse familieleden, lijkt het nog het meest waarschijnlijk dat de oorkonden zijn gemundeerd door een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder niet bij de zaak betrokken Brugse scribent, te meer daar we zagen dat juist in Brugge vanaf 1262 het Nederlands de regel was in ambtelijke bescheiden.Ga naar eindnoot25 De volgende stukken in het Nederlands betreffen drie oorkonden uit 1272, 1273 en 1275, uitgevaardigd door respectievelijk de heer van Wassenaar, enkele Zeeuwen en Dirk van Teilingen, en alle bestemd voor Aleid of Floris van Henegouwen. De oorkonden zijn in de kanselarij van de laatstgenoemden gemundeerd, en wel door de aldaar gelokaliseerde handen C, D en B.Ga naar eindnoot26 In 1271 en vervolgens in 1276 en 1277 vinden we de vroegste oorkonden in de landstaal die zijn geschreven door niet-geïdentificeerde handen. De eerste van deze hapaxen is een door Floris V te Zierikzee uitgevaardigde akte voor Nicolaas van Cats (zie de afbeelding), de tweede is een stuk van de Zeeuwen Dankart van der Kreke en Jan Hesselszoon voor de graaf betreffende de voogdij van Putten, de derde is een oorkonde van Dirk van Voorne voor zijn echtgenote.Ga naar eindnoot27 De oorkonde uit 1277 betreft een intern-Voornse zaak, en zal derhalve ter plekke zijn geschreven. In de oorkonden uit 1271 en 1276 is de graaf als partij bij de beoorkonde zaak betrokken, maar de verder niet bekende scriptores van deze stukken waren kennelijk geen kanselarijkrachten. Het vermoeden is gewettigd dat ze zijn te zoeken in de omgeving van de heer van Cats respectievelijk in Putten. Een bevestiging van deze lokalisering vinden we in het schrift van deze oorkonden, dat duidelijk als Zeeuws gekenschetst kan worden.Ga naar eindnoot28 Deze stukken zijn derhalve vervaardigd in Zeeland, waartoe ook de huidige Zuidhollandse eilanden dan nog worden gerekend. Het laatste vóór 1280 in het graafschap geschreven Nederlandstalige ambtelijke stuk is in Dordrecht ontstaan: dit is een in 1278 door de stedelijke hand B gemundeerde oorkonde.Ga naar eindnoot29 Een en ander samenvattend kunnen we zeggen dat tot 1280 oorkonden in het Nederlands voornamelijk werden geschreven op de Zeeuwse eilanden, het eerst in Middelburg, maar vanaf de jaren zeventig ook in kleinere schrijfcentra als Voorne, Cats en Putten. In datzelfde decennium komt de kanselarij van Aleid en Floris van Henegouwen naar voren als een plaats waar al vroeg in de landstaal werd geschreven.Ga naar eindnoot30 Wat de steden betreft, al in 1267-1268 blijkt in Delft een scribent werkzaam te zijn geweest die oorkonden in het Nederlands redigeerde en schreef, maar hij lijkt nog een geïsoleerd geval.Ga naar eindnoot31 In de stad Dordrecht, later verreweg het belangrijkste stedelijke centrum waar Nederlandse bescheiden werden vervaardigd, wordt pas vanaf 1278 in de landstaal geschreven. De grafelijke kanselarij ten slotte schittert in deze opsomming helemaal door afwezigheid; de ene zeker door een kanselarijklerk gemundeerde Nederlandstalige oorkonde blijkt door een Delftse scribent te zijn opgesteld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De in afschrift overgeleverde Nederlandse stukken van vóór 1280Gezien de kwantitatieve beperktheid van het hier opgesomde materiaal, in totaal tien oorkonden, kan het instructief zijn om voor de periode tot 1280 ook de slechts in afschrift overgeleverde Nederlandse stukken in het onderzoek te betrekken. Deze teksten, die dus niet in origineel zijn overgeleverd, zijn om die reden niet opgenomen in Gysselings Corpus. Zoals gezegd dienen deze stukken met de nodige voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorkonde van graaf Floris V bestemd voor heer Nicolaas van Cats, uitgevaardigd op 1 mei 1271 te Zierikzee (zie p. 137). Gemeentearchief Schoonhoven nr. 185. Foto: GA Schoonhoven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zichtigheid te worden bestudeerd, maar in Kruisheers Oorkondenboek van Holland en Zeeland gaat de editie van de oorkonden gepaard met een uitvoerige behandeling van de handschriftelijke overlevering ervan, aan de hand waarvan de waarschijnlijk oorspronkelijk Nederlandse teksten gemakkelijk zijn te onderscheiden van die welke later uit het Latijn zijn vertaald. Op deze wijze kan het corpus van Hollands-Zeeuwse Nederlandstalige oorkonden met zeventien stuks worden uitgebreid. Wat de lokalisering van deze bescheiden betreft moeten we het natuurlijk stellen zonder het voornaamste hulpmiddel, het schrift. Bij enkele van deze stukken heeft vroeger diplomatisch onderzoek de plaats van ontstaan uitgewezen, maar van de meeste is niet met zekerheid uit te maken waar ze zijn vervaardigd. In die gevallen dienen we rekening te houden met twee mogelijkheden: het stuk zal ofwel zijn vervaardigd door personeel van de oorkonder dan wel door personeel van de destinataris. Een derde - en in de praktijk het minst voorkomende - optie, vervaardiging door een niet bij de zaak betrokken klerk, moeten we hier noodgedwongen buiten beschouwing laten; zonder het schrift van het origineel valt een dergelijke vervaardiging nu eenmaal niet aan te tonen. Zeker op de Zeeuwse eilanden vervaardigd zijn het stadsrecht van Zierikzee uit 1248 en de grote Zeeuwse landkeur van 1256.Ga naar eindnoot32 De landkeur is in het Nederlands opgesteld en pas in tweede instantie, ten behoeve van de netuitvaardiging in de vorm van een oorkonde, in het Latijn vertaald. Uit recent onderzoek van Kruisheer is gebleken dat deze keur via een keur uit 1227 teruggaat op een Nederlandse keur van 1217, welke op haar beurt vermoedelijk is gebaseerd op een eveneens Nederlandse laat-twaalfde-eeuwse tekst.Ga naar eindnoot33 De Zierikzeese keur was oorspronkelijk waarschijnlijk wèl in een Nederlandstalige oorkonde vervat,Ga naar eindnoot34 net als de zojuist besproken Middelburgse keur van 1254. Ook de Zierikzeese stadskeur gaat terug op een oudere Nederlandse tekst, en wel op een keur van circa 1220; overigens lag aan de Latijnse keuren van Domburg en Westkapelle uit 1223 ook een Nederlandse tekst ten grondslag.Ga naar eindnoot35 In Zeeland geschiedt de optekening van de lokale rechtsregels dus al gedurende de eerste helft van de dertiende eeuw, en waarschijnlijk zelfs al in het laatste kwart van de twaalfde eeuw, in de landstaal. In de tweede helft van de dertiende eeuw zijn de vroegste Nederlandstalige oorkonden die slechts in afschrift zijn overgeleverd eveneens Zeeuwse vervaardigingen. Dit betreft drie vermoedelijk in Voorne, Cats en Strijen of Putten geschreven oorkonden van 1267, 1272 en 1273.Ga naar eindnoot36 De oorkonde van 1267 is een leenbrief van Albert van Voorne voor Floris van den Velde, de oorkonde van 1273 betreft een overeenkomst tussen Willem van Strijen en Nicolaas van Putten over een landscheiding tussen hun gebieden. Het stuk uit 1272 betreft een oorkonde van Floris V voor de burgers van Gouda en voor hun heer Nicolaas van Cats; Kruisheer maakt aannemelijk dat deze stadsrechtoorkonde een destinatarisvervaardiging is, kennelijk geschreven door een Zeeuws personeelslid van heer Nicolaas.Ga naar eindnoot37 Mogelijk in Voorne en in Borsele geschreven zijn bovendien oorkonden uit 1271 en 1277.Ga naar eindnoot38 In het stuk uit 1271 belooft heer Albert van Voorne bijstand aan Floris van Henegouwen, in dat uit 1277 beloven dezelfde Floris en Wolfert van Borsele elkaar onderlinge bijstand; deze oorkonden kunnen derhalve ook zijn vervaardigd in de kanselarij van de Henegouwers. Drie oorkonden van 20 november 1276 zijn eveneens mogelijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschreven door personeel uit die kanselarij; dit betreft drie stukken waarin Dirk van Teilingen zijn huis als leen opdraagt aan Floris van Henegouwen, en belooft hem als trouw leenman te zullen dienen.Ga naar eindnoot39 Dirk van Teilingen vaardigt eerder dat jaar een Nederlandstalige oorkonde uit waarin hij Gerland van den Rijn beleent met enig goed.Ga naar eindnoot40 Diezelfde Gerland ontving enkele weken later ook nog een leenbrief in de landstaal van Floris V.Ga naar eindnoot41 Daarmee zijn we bij de grafelijke kanselarij aangeland, waar in 1269 mogelijk twee Nederlandstalige leenakten zijn geproduceerd, één bestemd voor Simon van Teilingen en één voor Aeid vrouw van Gerard van Raaphorst. In het eerstgenoemde stuk is het dictaat van de grafelijke klerk meester Hendrik Allardszoon herkend, zodat hier grafelijke vervaardiging inderdaad aannemelijk is.Ga naar eindnoot42 In 1277 vaardigde Floris V twee oorkonden uit met betrekking tot de voorrechten die waren verleend aan van elders afkomstige wolbewerkers; deze beide stukken zijn hoogstwaarschijnlijk in Dordrecht vervaardigd.Ga naar eindnoot43 Buiten ieder verband ten slotte valt een leenbrief van Jan Persijn voor Nicolaas van Rietwijk uit 1262: een tegelijk zeer vroeg en zeer noordelijk stuk.Ga naar eindnoot44 Ook met inachtneming van deze gegevens handhaaft Zeeland zich derhalve binnen het graafschap als het centrum waar het Nederlands het eerst werd gebruikt als ambtelijke schrijftaal; goede tweede blijft de kanselarij van Aleid en Floris van Henegouwen, en Dordrecht komt als zodanig pas aan het eind van de jaren zeventig op. In de grafelijke kanselarij lijken oorkonden in deze periode hooguit bij uitzondering in het Nederlands te worden geschreven. Ten slotte valt op dat de naam van de adellijke familie Van Teilingen een paar maal valt in dit verband; het is mogelijk dat ook in de omgeving van heer Dirk van Teilingen - waar overigens ook een scribent is gelokaliseerd, van wiens hand we twee stukken kennen, beide echter in het Latijn -,Ga naar eindnoot45 oorkonden in de landstaal zijn geschreven. Ook bij minder vooraanstaande Hollandse edelen zoals Gerland van den Rijn, Gerard van Raaphorst en Jan Persijn kan af en toe al een Nederlandstalige oorkonde zijn vervaardigd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De in origineel overgeleverde Nederlandse stukken vanaf 1280Het gebruik van het Nederlands in de ambtelijke bescheiden blijft vóór 1280 al met al vrij beperkt. Wanneer we de documentaire bronnen van de laatste twee decennia van de dertiende eeuw onder de loep nemen - waarbij we ons nu weer bepalen tot de in origineel overgeleverde stukken - dan zien we in dat corpus van teksten zowel absoluut als relatief een zeer sterke toename van de toepassing van de landstaal; in de tabel bleek al dat in de jaren tachtig meer dan de helft van alle stukken in het Nederlands werd geschreven, in de jaren negentig zelfs meer dan drie kwart. Deze opmerkelijke versnelling van het proces valt chronologisch samen met een explosieve groei van de productie van ambtelijke bescheiden en, wel in samenhang daarmee, met een opmerkelijke intensivering en professionalisering van de verschriftelijking van het bestuur.Ga naar eindnoot46 Die verschijnselen traden met name op in de grafelijke kanselarij en in de grote steden. Al in de jaren zestig en zeventig waren in Delft, Dordrecht en Haarlem enkele stedelijke schrijvers werkzaam, maar pas in de laatste twee decennia van de eeuw zien we een ononderbroken reeks lokale scribenten in de stedelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukken. In die ontwikkeling nam Dordrecht duidelijk het voortouw, in de jaren negentig gevolgd door Haarlem, Leiden en Zierikzee. Tekenend voor het hoge niveau van de verschriftelijking van het stedelijk bestuur in Dordrecht is het optreden hier van Jan de klerk, de eerste aantoonbare ‘beroepsambtenaar’ in Holland buiten de grafelijkheid. Deze professionele stadsklerk werd geassisteerd door andere schrijvers, terwijl daarnaast het Dordtse handelshuis Dukink eigen klerken in dienst bleek te hebben. Ook in de grafelijke kanselarij deden zich ingrijpende veranderingen voor. Hier maakte in 1280 de eerder genoemde Hendrik Allardszoon van Middelburg, die twaalf jaar lang vrijwel in zijn eentje het schrijfbureau had bemand, plaats voor vier nieuwe scribenten, waarna in de rest van de eeuw steeds vier, vijf of zes handen gelijktijdig in grafelijke dienst werkzaam waren. De kanselarijklerken verdeelden het werk overigens niet gelijkmatig onder elkaar, want steeds verzorgde één scribent gedurende enige tijd het leeuwedeel van het schrijfwerk. In de genoemde schrijfcentra zien we in deze jaren behalve de kwantitatieve groei van de productie ook een diversificatie ervan; naast de oorkonden worden nu ook andersoortige stukken vervaardigd; uit Dordrecht zijn stadsrekeningen en losse notities bewaard gebleven, uit de grafelijke kanselarij een aantal ontwerpteksten en registraties, het leenregister uit de jaren 1283-1287 en het cartularium van 1299. In de grafelijke kanselarij worden ook in de eerste jaren na 1280 de meeste oorkonden nog in het Latijn gesteld. In het overgeleverde oorkondenmateriaal vormt de zomer van 1285 een scherpe breuklijn: vanaf oktober van dat jaar zijn de niet-Nederlandstalige oorkonden in de grafelijke kanselarij duidelijk in de minderheid. Deze omslag was ook al door Kruisheer geconstateerd, evenals de omstandigheid dat Latijnse (en in toenemende mate ook Franse) oorkonden en brieven door de scribenten van de graaf nog slechts worden opgesteld wanneer de stukken bestemd zijn voor geestelijke instellingen of personen, of voor destinatarissen buiten het Nederlandse taalgebied.Ga naar eindnoot47 De handvol uitzonderingen op deze regel betreffen drie grafelijke oorkonden bestemd voor de stad Utrecht en twee voor Hollandse edelen.Ga naar eindnoot48 De toename van het gebruik van de landstaal in ambtelijke stukken blijkt zich in de jaren negentig door te zetten. Onder Floris V worden door diens klerken nog enkele oorkonden bestemd voor geestelijke instellingen en adellijke heren in het Latijn gesteld, maar ze beginnen nu toch uitzonderlijk te worden.Ga naar eindnoot49 Onder Jan I zijn ze zelfs zo goed als verdwenen, en de zeldzame Latijnse stukken blijken bevestigingen van vroegere oorkonden (soms met insertie van de eerdere oorkonde) en een vidimus.Ga naar eindnoot50 De geconstateerde 29% Latijnse en Franse stukken in dit decennium komen derhalve vrijwel geheel op het conto van de vele door de grafelijkheid uitgevaardigde oorkonden voor niet-Nederlandstalige destinatarissen; met name de Engelse koning ontving veel brieven van de Hollandse graaf.Ga naar eindnoot51 In de steden was de omslag van Latijnse naar Nederlandse bescheiden radicaler dan in de kanselarij. Schreven de geïdentificeerde Delftse, Dordtse en Haarlemse klerken uit de jaren zestig en zeventig nog vrijwel steeds in het Latijn, door hun opvolgers in de laatste twee decennia van de eeuw blijken de ambtelijke stukken vrijwel uitsluitend in het Nederlands te worden gesteld. Alle stedelijke vervaardigingen in de jaren tachtig komen op naam van Dordtse scribenten. Voor het handvol in Dordrecht geschreven Latijnse oorkonden, alle van de hand van de lokale scribent | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B die identiek is met de genoemde Jan de klerk, is een simpele verklaring te geven: het zijn alle destinatarisvervaardigingen van grafelijke oorkonden bestemd voor de stad, van welke de reeks stukken van 14 september 1284 heruitvaardigingen - dus grotendeels kopieën - zijn van vroegere akten.Ga naar eindnoot52 Naast Jan de klerk schrijft geen enkele geïdentificeerde Dordtse klerk oorkonden of andere bescheiden in het Latijn, hoewel in ieder geval scribent D die taal wel machtig was, getuige een paar posten in de door hem geschreven rekeningen.Ga naar eindnoot53 Alleen aan het einde van de eeuw zien we weer enkele in Dordrecht vervaardigde Latijnse stukken, en wel van de hand van de dan tijdelijk in de stad werkzame klerk Melis Stoke. Ook dit blijken geen stedelijke akten te zijn, maar een grafelijke oorkonde voor een buitenlandse destinataris, en twee vidimussen van dergelijke oorkonden.Ga naar eindnoot54 In het laatste decennium van de eeuw worden enkele stedelijke scribenten aangetroffen in Haarlem, Leiden en Zierikzee, en ook dezen redigeren hun stukken meestal in het Nederlands. Uitzonderingen op deze regel vormen, naast de begrijpelijkerwijs in het Latijn gestelde brief uit 1290 van de stad Haarlem aan de koning van Engeland, geschreven door de lokale stedelijke hand B,Ga naar eindnoot55 een drietal Latijnse oorkonden van de hand van de Leidse scribent A, welke stukken alle bestemd waren voor geestelijke personen en instellingen ter plaatse.Ga naar eindnoot56 Oorkonden geschreven door scribenten uit de omgeving van de adel zijn in de laatste twee decennia van de dertiende eeuw bijna alle in het Nederlands gesteld. In de landstaal geschreven zijn in de jaren tachtig twee oorkonden van de hand van een scribent uit de omgeving van heer Gerard van der Wateringen en twee oorkonden geschreven door hand C uit de kanselarij van Aleid en Floris van Henegouwen, en in de jaren negentig de twee oorkonden gemundeerd door een klerk van Wolfert van Borsele. Slechts één scribent, te weten hand B uit de kanselarij van de Henegouwers, schrijft in 1282 en 1284 nog drie Latijnse stukken, alle drie bestemd voor geestelijke instellingen.Ga naar eindnoot57 In de geestelijke instellingen blijkt wat langer te worden vastgehouden aan het Latijn als de taal van de ambtelijke bescheiden. In 1281 zien we de eerste door een kloosterscribent gemundeerde Nederlandse oorkonde. In het licht van het voorafgaande zal het niet verbazen dat hij in een Zeeuws convent is gelokaliseerd, en wel in het klooster Jeruzalem bij Biezelinge.Ga naar eindnoot58 Deze Biezelingse oorkonde is tot 1291 het enige niet-Latijnse stuk dat in een geestelijke instelling is ontstaan. Alle resterende oorkonden van deze scribent, en alle stukken geschreven door de geïdentificeerde scribenten uit de kloosters van Rijnsburg, Leeuwenhorst, Koningsveld en Middelburg blijven tot dat jaar in het Latijn geredigeerd. Vanaf 1291 komt er een radicale verandering in deze situatie, want in het laatste decennium van de eeuw zijn alle door scribenten in de geestelijke instellingen - de handen C uit Rijnsburg, G uit Middelburg, B uit Leeuwenhorst en E uit Koningsveld - gemundeerde oorkonden plotseling in het Nederlands, met als enige uitzondering een oorkonde uit 1294 door hand D uit Koningsveld.Ga naar eindnoot59 Over de hapaxen uit de laatste twee decennia van de dertiende eeuw kunnen natuurlijk slechts met het nodige voorbehoud uitspraken worden gedaan, gezien het eerder vermelde feit dat de plaats van vervaardiging van deze categorie oorkonden met behulp van de ‘klassieke methode’ in principe niet is vast te stellen. Toch kunnen we | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoals gezegd vaak wel bepalen welke van de twee bij de rechtshandeling betrokken partijen het meest in aanmerking komt als vervaardiger van de oorkonde. Enkele brieven van de graaf aan de Engelse regering zijn natuurlijk in de omgeving van de afzender opgesteld, en zullen dus wel door grafelijke scribenten zijn gemundeerd; deze brieven zijn vanwege de niet-Nederlandstalige geadresseerden niet in het Nederlands gesteld.Ga naar eindnoot60 Een achttal hapaxen is, gezien de bij de rechtshandeling betrokken partijen en de schriftkenmerken, waarschijnlijk in Dordrecht ontstaan. Van deze stukken zijn die uit de jaren 1280-1284 in het Latijn gesteld. Dit zijn alle grafelijke oorkonden bestemd voor Dordrecht, en wel twee oorkonden betreffende financiële aangelegenheden, en twee stukken in de zojuist genoemde op 14 september 1284 uitgevaardigde reeks oorkonden, welke reeks verder door de Dordtse hand B is gemundeerd.Ga naar eindnoot61 De vier Dordtse hapaxen uit de jaren negentig zijn steeds in de landstaal, op één stuk na, te weten een door de Dordtse gardiaan uitgevaardigd vidimus van een oorkonde uit 1256. De drie Nederlandstalige stukken betreffen een intern-Dordtse keur, een grafelijke oorkonde over weer een financiële kwestie, en een door de graaf in Dordrecht uitgevaardigde oorkonde voor Kampen.Ga naar eindnoot62 Een handvol andere hapaxen uit de laatste twee decennia van de eeuw is vermoedelijk vervaardigd binnen kleinere stedelijke gemeenschappen, aangezien die oorkonden ofwel een interne stedelijke zaak behandelen ofwel in de rechtshandeling als tweede partij de grafelijkheid hebben, zodat louter het feit dat de handen niet geïdentificeerd konden worden al wijst op vervaardiging buiten de bekende kanselarijen van de graaf en van Aleid van Henegouwen. Deze hapaxen betreffen achtereenvolgens oorkonden van Aleid van Henegouwen voor de begijnen van 's-Gravenzande (1282), van de schepenen van Schiedam voor het gasthuis ter plaatse (1287), van de magistraat van Geertruidenberg voor een burger (1287), van de gemeenten van Hoogwoude en Medemblik voor Floris V (1294), van de magistraat van Zierikzee voor de koning van Engeland (1296), van de schepenen van Schoonhoven voor Nicolaas van Cats (1297), en van de magistraat van Middelburg voor graaf Jan II (1299).Ga naar eindnoot63 Deze hapaxen zijn vrijwel alle in het Nederlands, uitgezonderd de Latijnse oorkonde van Hoogwoude en Medemblik en de Franstalige brief van de stad Zierikzee. Deze stukken vormen derhalve een bevestiging van de conclusie dat vanaf de jaren tachtig de oorkonden vervaardigd in de Hollandse en Zeeuwse steden vrijwel steeds in de landstaal werden gesteld.Ga naar eindnoot64 Een aantal hapaxen uit de jaren 1279-1300 is gezien de bij de rechtshandeling betrokken partijen vermoedelijk in geestelijke instellingen gemundeerd, en wel in de abdijen Rijnsburg en Egmond en de kloosters Jeruzalem bij Biezelinge en Koningsveld bij Delft. Deze hapaxen vertonen wat hun voertaal betreft een iets ander beeld dan de oorkonden geschreven door geïdentificeerde kloosterhanden. In een vijftiental van deze hapaxen blijft tot in 1296 het Latijn de regel, waarna twee latere hapaxen uit 1298 en 1300, vermoedelijk geschreven in Rijnsburg respectievelijk in Egmond, in het Nederlands zijn geredigeerd.Ga naar eindnoot65 In de vrij grote groep hapaxen ten slotte die waarschijnlijk zijn geschreven door plaatselijke parochiegeestelijken of door kapelaans van adellijke heren - in totaal 29 stuks - blijkt na 1282 het Latijn praktisch te zijn verdwenen als schrijftaal. De uitzonderingen op die regel vormen het testament van Dirk van Sassenheim (1282) en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorkonden van Jan Persijn voor Floris V (1282), van broeder Jan van Popkensburg voor Wisse van Koudekerke en anderen (1292), en van enkele Naaldwijkse geestelijken voor Herman van Poelduinen (1295).Ga naar eindnoot66 Het valt op dat in de overblijvende groep van 25 Nederlandse hapaxen de stukken van vóór 1293 voor het merendeel vermoedelijk in Zeeland zijn vervaardigd, in centra als Borsele, Renesse, Voorne, Cats, Valkenisse en West-Souburg; de niet-Zeeuwse producten zijn vermoedelijk geschreven in Wateringen (1282), Haastrecht (1289), Pijnakker, Heemskerk en Monster (alle 1292).Ga naar eindnoot67 De eerder gesignaleerde voorsprong van Zeeland ten opzichte van het Hollandse vasteland bij het schrijven van Nederlandstalige ambtelijke bescheiden bleef blijkbaar tot in de jaren negentig gehandhaafd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. ConclusieSamenvattend kunnen we zeggen dat in Middelburg en in de andere Zeeuwse steden het plaatselijke recht al zeer vroeg, waarschijnlijk al in het einde van de twaalfde eeuw, in het Nederlands werd opgetekend. De officiële uitvaardigingen van die keuren waren aanvankelijk nog in Latijnse vertaling, maar zijn vanaf het midden van de dertiende eeuw in de landstaal. Andere Nederlandstalige oorkonden worden in het graafschap Holland en Zeeland vanaf de jaren zestig uitgevaardigd, aanvankelijk slechts incidenteel, in de jaren zeventig in een langzaam toenemende frequentie, maar tot ongeveer 1280 blijft het Latijn de gangbare ambtelijke schrijftaal. Deze vroegste oorkonden in de landstaal zijn vooral in Zeeland geschreven, in de omgeving van de de lokale adel. In de jaren zeventig worden daar al met enige regelmaat Nederlandse oorkonden vervaardigd, terwijl in dit decennium in de omgeving van de Hollandse edelen en in de Hollandse steden slechts bij uitzondering oorkonden in de landstaal worden geschreven; ook de grafelijke kanselarij houdt dan nog volop vast aan het Latijn. Een opvallend centrum van vroege Nederlandstalige ambtelijke schriftcultuur binnen het graafschap vormde de kanselarij van Aleid en Floris van Henegouwen, de familieleden van de Hollandse graaf, die zowel politiek als economisch geworteld waren in het zuiden van Holland en in Zeeland. Vanaf 1280 groeit het aandeel van het Nederlands in de ambtelijke bescheiden explosief: in de jaren tachtig is de helft van de stukken in de landstaal, in de jaren negentig meer dan drie kwart. Nu gaan ook de scribenten uit de grafelijke kanselarij regelmatig oorkonden en andere stukken in de landstaal vervaardigen, welke ontwikkeling zich vanaf 1285 in versneld tempo doorzet, totdat in de laatste jaren van de dertiende eeuw vrijwel alleen stukken bestemd voor buitenlandse destinatarissen nog in het Latijn of het Frans zijn geschreven, terwijl oorkonden bestemd voor destinatarissen binnen het graafschap vrijwel zonder uitzondering in het Nederlands zijn gesteld. Eveneens in de jaren tachtig zien we de sterke opkomst van de stedelijke scribenten, vanaf 1277-1278 eerst in Dordrecht, in de jaren negentig ook in andere steden. De door de stedelijke schrijvers gemundeerde oorkonden zijn nu bijna per definitie in de landstaal. In de kloosters houdt men in de ambtelijke bescheiden wat langer vast aan het Latijn, maar ook daar maakt rond 1295 deze taal plaats voor het Nederlands. In de hapaxen die vermoedelijk door lokale scribenten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de kleinere plaatsen zijn vervaardigd vindt na 1282 het Nederlands vrijwel universeel ingang, waarbij kan worden aangetekend dat tot in de eerste jaren van het laatste decennium van de eeuw de meeste van deze stukken op de Zeeuwse eilanden lijken te zijn geproduceerd. Daarmee wordt de voorsprong van het zuidelijke deel van het graafschap nog eens onderstreept. Binnen het graafschap verliep de verbreiding van het Nederlands in de ambtelijke bescheiden derhalve onmiskenbaar van zuid naar noord: via Zeeland drong dit gebruik door naar Dordrecht, waarna het zich snel over heel Holland verspreidde. Of de Zeeuwen op hun beurt in dit proces door ontwikkelingen elders zijn beïnvloed is vooralsnog niet duidelijk. Men zou geneigd zijn om het eerste gebruik van het Nederlands in het economisch en cultureel dominante Vlaanderen te zoeken, ook gezien de grote aantallen oorkonden in de landstaal die aldaar, met name in de stad Brugge, vanaf de jaren 1260 werden vervaardigd.Ga naar eindnoot68 Bij nadere beschouwing blijkt echter dat in de Zeeuwse steden aanmerkelijk eerder dan in de Vlaamse het Nederlands werd gebruikt als ambtelijke schrijftaal: in Gent zien we de eerste tekenen van een dergelijke ontwikkeling enkele decennia later dan in Middelburg, en wel pas in de jaren dertig van de dertiende eeuw, en dan blijkt het ook nog te gaan om vertalingen van oorspronkelijk Latijnse stukken.Ga naar eindnoot69 Pas in 1249 verschijnt in Vlaanderen de eerste originele Nederlandse oorkonde,Ga naar eindnoot70 een jaar na de Nederlandse Zierikzeese keur van 1248. Het beeld wordt mogelijk vertekend door de omstandigheid dat voor Vlaanderen geen diplomatische studies beschikbaar zijn die vergelijkbaar zijn met het door Kruisheer voor Zeeland verrichtte onderzoek, maar voorlopig moeten we aannemen dat de burgers in Middelburg en de andere Zeeuwse steden op eigen initiatief zijn begonnen hun ambtelijke stukken in het Nederlands op te stellen. Tot slot nog een woord over de mogelijke motieven van de betrokken partijen om het Latijn te vervangen door het Nederlands als ambtelijke schrijftaal. Zoals we eerder zagen, is in de literatuur gesteld dat in Holland en Zeeland de grafelijkheid in dit proces het voortouw nam, met de bewuste bedoeling de landstaal te bevorderen. Het gebruik van het Nederlands in de grafelijke oorkonden zou zelfs een uiting vormen van een groeiend besef in de hoogste kringen van de waarde van de eigen taal. Nu blijft het aangeven van de beweegredenen van een dertiende-eeuwse graaf, of van diens klerken, natuurlijk een in hoge mate hypothetische aangelegenheid, maar op grond van het voorliggende kan wel worden gezegd deze stelling in ieder geval niet klopt. Ons is immers niets gebleken van een leidende rol van de grafelijke kanselarij bij de invoering van het Nederlands in de ambtelijke bescheiden. Integendeel, alles wijst er op dat in Holland en Zeeland de vroegste Nederlandse stukken op lokaal niveau zijn geschreven, eerst in Middelburg, dan bij de lagere adel en vervolgens in Dordrecht. Pas in de loop van de jaren tachtig, toen in het graafschap het Nederlands allerwege ingang vond in de verschillende schrijfcentra - waarbij men in de steden het meest consequent de landstaal ging gebruiken -, sloten ook de grafelijke klerken zich aan bij die ontwikkeling.Ga naar eindnoot71 Over de beweegredenen van de genoemde edelen en stadsbesturen om over te gaan tot opstelling van hun ambtelijke bescheiden in het Nederlands, tasten we in het duister. Dat dezen er bewust op uit waren het gebruik van de eigen taal te bevorderen, kunnen we gevoeglijk uitgesloten achten. Het lijkt nog het meest waarschijnlijk dat bij hen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- en bij hun over het algemeen wel niet al te hoog geschoolde klerken - simpelweg het gemak voorop heeft gestaan van het schrijven van stukken in de eigen taal in plaats van in het Latijn. Daar komt bij dat de invoering van het Nederlands door hen misschien des te gemakkelijker kon gebeuren, daar zij niet werden gehinderd door een traditie van Latijnse oorkondenvervaardiging, welke traditie wel bestond in de grafelijke kanselarij en in de kloosterscriptoria.
Adres van de auteur: Vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis U.v.A., Spuistraat 134, nl-1012 vb Amsterdam. |
|