Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 112
(1996)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||
Oebele Vries
| ||||||||||||||||||||||||||
VindplaatsenDe twee attestaties van het begrip ‘heidenmoord’ die De Blécourt naast de heijdensche moirden uit Zutphen opvoert, komen voor in bronnen uit Drenthe. De oudste is te vinden in een rapport over bestuur en rechtspraak in dit gewest, dat in 1557 aan de stadhouder van de noordelijke provinciën, de hertog van Aremberg, is uitgebracht. Onder de misstanden in civiele zaken wordt hierin onder meer genoemd: Die over einen heydenmoert klaeget, als toe wieten van een vyervoetig beest gedoedet, | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||
ende tselve bewijst, hefft die handtdaedighe gebroeken hondert olde marck [...], ende in fall die claegher tselve nyet en bewijst, wordt in dieselve gecondemnyert.Ga naar eindnoot2 De term ‘heidenmoord’ is verder nog geattesteerd, ook al is het slechts eenmaal, in de zgn. Goorspraakregisters (‘goorspraak’ is de aanduiding van een zeker type gerechtsvergadering in Drenthe) en wel op het jaar 1574. Wij lezen daar: Johan Hamminge claecht over wyff Egbert Sloets, dat sy hem een heyden-moert heft gedaen [...], op soedanige conditie klaecht hy over hoer van de heyden-moert, de sie an Hamminge peert gedaen heft.Ga naar eindnoot3 Aan deze drie Oostnederlandse vermeldingen kunnen er nog twee in Hollandse bronnen worden toegevoegd. De oudste hiervan komt voor in een ‘dingtaal’ (schriftelijke pleitrede) uit ca. 1460, die is opgenomen in de Kenningboeken van de schepenbank van Leiden. De betreffende passage luidt als volgt: alsdat Jan Woutersz. mit synen handen ende wapen Alijt, Jan van Vlieten wijf, in hoir hoeft gewont, gequetst ende anders in hoir zyde, in hoir lenden ende an hoir live mitten hilte [=heft] van zynen messe geslegen, gestoken ende mishandelt heeft, dairvan dat zy van horen kinde misschienisse [=miskraam] gehadt ende dat kint doot ter werelt gebrocht heeft [...]; ende [de procureur Dirck van Vliet] begeert des een vonnisse of scepenen dat dode kint also bezien hebben, dattet hem kenlic wair, dat dat dode kint ende die heydene moirt[?] van quetsinge ende by toedoen van Jan Woutersz. handen gestorven wair [...].Ga naar eindnoot4 In een uit 1568 daterend processtuk uit Haarlem stuiten wij op het begrip ‘heidenmoord’ in een opsomming van scheldwoorden, die een vrouw tegen haar man zou hebben geuit: een heyenmoortkoocker, een bluetzuijger, een calis [=vagebond], een dieff, een schelm, ende noch duijsent alsulcke scheldende woorden.Ga naar eindnoot5 Hiermee zijn de attestaties van ‘heidenmoord’ nog niet uitgeput, want wij kunnen er ook enige aanwijzen in Oudfriese bronnen. Om te beginnen komt deze term voor in twee door de stadsschrijver van Leeuwarden vervaardigde oorkonden uit 1479 en 1483.Ga naar eindnoot6 In het eerste stuk neemt een zekere Johan Harmenzoen, die in Leeuwarden gevangen heeft gezeten, de verplichting aan nooit weer een voet in deze stad of het aangrenzende Leeuwarderadeel te zetten. Hij verklaart hierbij onder meer: Ende soe schielde ick Johan vors. fry ende quyt den alderman scheppenen ende reed in Liouwerd hiare borgers ende inwonneren des steddis vors. Ende deer toe Harka weelmaker ende Swanen syn wyff ende al hiare frionden hia zee wenhaftich hweer datse zee als fan des fangenschips wegena ende hludis wegena fan dat heyden moertGa naar eindnoot7 deer ick an Swanen deen scholde haen habba deer ick om toe riucht set hab wessen (‘En zo scheld ik, Johan voorschreven, vrij en kwijt de olderman, schepenen en raad in Leeuwarden, hun burgers en inwoners van de stad voorschreven en daarenboven Harka wielmaker en Swaen, zijn vrouw, en al hun familieleden, zij mogen woonachtig zijn waar ze zijn, vanwege de gevangenschap en vanwege het gerucht van de heidenmoord die ik aan Swaen gedaan zou hebben, waarvoor ik voor het gerecht ben gebracht’). De tweede oorkonde is een verklaring van iemand die heeft meegedaan aan een krijgstocht, waartoe hij door het gerecht van Leeuwarderadeel was opgeroepen. Het doel van deze actie was | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||
om riucht toe forseken an een famna deer een hlwd wr geng fan een heyden moert an hir seluis kynd (‘om recht te doen aan een maagd, over wie een gerucht ging van een heidenmoord aan haar eigen kind’). In de stedstiole, dat is het gerechtsregister (letterlijk: stadstafel), van Sneek staat de volgende aantekening uit 1492: bocka claes symon zin om een bwr rofft ende nacht clen Jenst syn wyff ende hya bytigen mankorum een heyden moert deer homma lyuwa zin by was (‘Bocka Claes Symonzoon vanwege een burengerucht en een nachtelijk burengerucht tegen zijn vrouw en zij beschuldigden elkaar van een heidenmoord, waar Homma Lyuwazoon bij was’).Ga naar eindnoot8 De laatste Oudfriese attestatie is te vinden in een glosse in een van de negen bewaard gebleven exemplaren van het oudste gedrukte boek in het Fries, de uit ca. 1488 daterende incunabel van het Friese Landrecht. Het gaat om de volgende aantekening bij het 23ste van de Vierentwintig Landrechten: ffan heijden mord als een wijf onfuchten wirt (‘van heidenmoord, als een vrouw aangevallen wordt’).Ga naar eindnoot9 De rechtshistoricus His zette mij op het spoor van het begrip ‘heidenmoord’ in nog een andere taal, namelijk het Oudnoors.Ga naar eindnoot10 Hij geeft weliswaar geen vindplaatsen op, maar dankzij het Gammalnorsk ordboksverk (Oudnoors woordenboekproject) in Oslo kan ik hier ook de attestaties in deze taal meedelen.Ga naar eindnoot11 De eerste is te vinden in de Christenret (Christelijke wet) van het district Borgarthing uit het begin van de veertiende eeuw en wel in de paragraaf onder de titel ‘Over het kraambed van de vrouw en de zorg voor het kind’. Hierin wordt onder meer het volgende bepaald: bij het kraambed moeten vrouwen van het huis en buurvrouwen aanwezig zijn totdat het kind is geboren en aan de borst van de moeder is gelegd. Is het, wanneer er voor de tweede keer mensen bij het kraambed komen, dood en aan de afdruk van ‘handen of banden’ is te zien dat het is gewurgd, dan is de moeder de moordenares van haar eigen kind. Deze vorm van moord werd ‘heidense moord’ genoemd en was een zwaar delict, zoals blijkt uit de dan volgende passage: þui er haeiðit morð uaerra en cristið at firi faret er þaess manz salo er haeiðin døyr (‘daarom is een heidense moord erger dan een Christelijke, omdat de ziel van de mens die heidens sterft, vernietigd wordt’).Ga naar eindnoot12 In de Christenret van het district Eidsivathing (eveneens begin veertiende eeuw) komt het begrip ‘heidense moord’ tweemaal voor. De eerste keer is in de paragraaf ‘Over het kraambed van de vrouw’. Hierin wordt meegedeeld dat een vrouw, als zij een kind dood ter wereld brengt, er getuigen bij moet halen, die moeten vaststellen dat het kind niet ‘blauw en bloedig’ is en dat het niet een band om de hals is getrokken, met andere woorden dat de moeder het niet heeft omgebracht. Doet zij dat niet, þa ma biscup eða armaðr kiaenna henne morð haeiðit (‘dan kan de bisschop of de bode haar aanklagen vanwege heidense moord’).Ga naar eindnoot13 In de paragraaf over het kraambed van de dienstmaagd staat min ofte meer hetzelfde.Ga naar eindnoot14 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurOver de betekenis van het begrip ‘heidenmoord’ dan wel ‘heidense moord’ in Nederlandstalige bronnen hebben zich slechts weinig auteurs het hoofd gebroken. Zoals gezegd twijfelt De Blécourt of de Drentse attestatie uit 1574 iets met toverij uitstaande had, wat eerder wèl was aangenomen door Groenhuis.Ga naar eindnoot15 De vermelding in de andere Drentse bron slaat volgens hem kennelijk op het doden van een viervoetig dier. Op deze passage was overigens ook al gewezen door Noordewier, die er echter al helemaal geen raad mee wist, getuige zijn commentaar in de vorm van een vraag: ‘Wat betekent: Heiden-moert...?’Ga naar eindnoot16 His komt op grond van alleen de attestatie uit Leiden tot de conclusie dat met ‘heidenmoord’ de doding van de lichaamsvrucht door mishandeling van een zwangere vrouw wordt bedoeld.Ga naar eindnoot17 De betekenis van de term ‘heidenmoord’ in het Oudfries is voor het eerst onderzocht door Stapelkamp,Ga naar eindnoot18 die - hoewel neerlandicus - de attestaties in Nederlandstalige (en Oudnoorse) bronnen niet kende. Hij benaderde het vraagstuk van de onomasiologische kant door de vraag te stellen of in het Oudfriese taalmateriaal een term kan worden gevonden ter aanduiding van het delict ‘abortus provocatus’, dat is het opzettelijk doden (‘afdrijven’) van de lichaamsvrucht.Ga naar eindnoot19 Hij wijst dan op de eerste drie van de hierboven aangehaalde vindplaatsen van het begrip ‘heidenmoord’ in het Oudfries, omdat hij vermoedt dat hiermee gevallen van abortus provocatus worden bedoeld. In de oorkonde uit 1479, zo stelt hij vast, kan geen sprake zijn van een ander uit de Oudfriese rechtsbronnen bekend delict, namelijk mishandeling van een zwangere vrouw met als gevolg de dood van de lichaamsvrucht. Voor dit misdrijf bestond in de Oudfriese rechtstaal namelijk al een andere aanduiding: onbinaemd moerd. Omdat het aan de vrouw in kwestie (Swaen) begane delict de dood van haar kind ten gevolge heeft gehad, blijft alleen de mogelijkheid over van ‘misdadige vruchtverwijdering’ oftewel abortus provocatus. In de oorkonde uit 1483 zal het begrip ‘heidenmoord’ dan wel dezelfde betekenis hebben; de moeder moet dan zelf de vruchtafdrijving teweeg hebben gebracht. In het geval uit Sneek kan het beslist niet om mishandeling gaan, omdat een man en zijn vrouw elkaar van ‘heidenmoord’ beschuldigen. Ook hier moet dus weer een abortus provocatus worden bedoeld. De term ‘heidenmoord’ dient te worden verklaard als ‘heidense, d.w.z. afschuwelijke, verachtelijke misdaad, een misdrijf, dat men alleen van heidenen zou kunnen verwachten’. Tot zover Stapelkamp. Al eerder was een andere verklaring van de betekenis van ‘heidenmoord’ gegeven door de archivaris Singels en wel in de door hem van de oorkonden uit 1479 en 1483 vervaardigde regesten.Ga naar eindnoot20 Volgens hem ging het om kindermoord, waaronder wordt verstaan het opzettelijk doden van een kind door de ouders, in het bijzonder de moeder, of van een pasgeboren buitenechtelijk kind door de moeder.Ga naar eindnoot21 Het door Johan Harmenzoen begane misdrijf zou hebben bestaan uit ‘de aantijging van kindermoord, welke hij tegen Swaen zou hebben gericht’. Aan het begrip ‘heidenmoord’ in de glosse van de Oudfriese incunabel is door twee auteurs aandacht besteed. De in 1967 overleden frisist Fokkema, die een editie van deze bron voorbereidde, geeft in zijn, overigens onvoltooid gebleven, glossarium hierop als betekenis van heydenmord op: ‘het doden van een ongeboren kind’.Ga naar eindnoot22 | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||
Volgens de germanist Munske heeft deze term hier dezelfde betekenis als het Oudfriese morthkâse, namelijk ‘der “mörderische Angriff” auf eine hochschwangere Frau’.Ga naar eindnoot23 Op grond van de beschikbare literatuur valt niet precies uit te maken wat er onder ‘heidenmoord’ moet worden verstaan. Door de auteurs worden niet minder dan vier betekenissen opgegeven: 1) het doden van een viervoetig dier; 2) de doding van de lichaamsvrucht door mishandeling van een zwangere vrouw; 3) abortus provocatus; 4) kindermoord. Verder is er nog een auteur die verband ziet met toverij. Bij dit alles moet worden bedacht dat geen enkele schrijver alle hier aangehaalde vindplaatsen kent. Overigens is het natuurlijk best mogelijk dat het begrip ‘heidenmoord’ meer dan één betekenis heeft. | ||||||||||||||||||||||||||
Eigen verklaringBij slechts twee van de vijf Nederlandstalige attestaties van het begrip ‘heidenmoord’ kan de betekenis uit de context worden opgemaakt. Het geval uit Leiden heeft onmiskenbaar betrekking op de doding van de lichaamsvrucht door mishandeling van een zwangere vrouw. De in de bron uit 1557 genoemde Drentse ‘heidenmoord’ slaat op iets totaal anders, namelijk het doden van een mens door een (viervoetig) dier. Hierbij moet worden opgemerkt dat in zo'n geval de eigenaar van het dier aansprakelijk was,Ga naar eindnoot24 m.a.w. het gaat om een huisdier. De misstand waarvan melding wordt gemaakt, zal eruit hebben bestaan dat de boete voor de eigenaar veel te hoog was. Er moet dus niet worden gedacht aan het doden vàn een dier, zoals De Blécourt veronderstelt. Het andere geval uit Drenthe levert meer problemen op. Hier is sprake van een ‘heidenmoord’ die iemand is aangedaan door een vrouw en wel aan zijn paard. Het kan hier dus onmogelijk gaan om het doden van een mens door een dier. Wat er dan wel met het paard is gebeurd, wordt uit de context niet duidelijk. De attestatie uit Zutphen draait om een vrouw die zich aan schadelijke toverij schuldig heeft gemaakt. Wat de door haar begane ‘heidense moorden’ precies inhouden, blijft evenwel duister. Het scheldwoord heyenmoortkoocker uit Haarlem, waarin de intervocalische d in het eerste woorddeel zal zijn uitgevallen, geeft al helemaal geen houvast. Wel kan worden gezegd dat het woorddeel koocker hier een afleiding moet zijn van het werkwoord koken, dat in deze context de overdrachtelijke betekenis ‘beramen, op het touw zetten, uitdenken’ zal hebben (vergelijk ‘Die dese mordaet [=heimelijke moord] wilde koken’).Ga naar eindnoot25 Met het scheldwoord zal dus een persoon zijn bedoeld die een ‘heidenmoord’ beraamt. En dan nu de Friese vindplaatsen. De glosse in de incunabel van het Friese Landrecht geeft ons vaste grond onder de voeten, tenminste wanneer wij de tekst van het 23ste landrecht erbij opzoeken. Deze luidt als volgt: Hweer soe en wyfis oenfochten ende hio mey eenre berde is [...] ende hio alsoe fijr wrewelad se inor dae benena burch, dat dio berde bilewen se...(‘Indien een vrouw is aangevallen en zij zwanger [letterlijk: met een lichaamsvrucht] is [...] en zij zodanig mishandeld is in haar lijf [letterlijk: de benen burcht] dat de lichaamsvrucht gestorven is...’)Ga naar eindnoot26 Het gaat hier dus, evenals in het geval uit Leiden, om de doding van de lichaams- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||
vrucht door mishandeling van een zwangere vrouw, een delict waarvan in de Oudfriese rechtsbronnen meermaals melding wordt gemaakt.Ga naar eindnoot27 Hierna richten wij onze aandacht op de drie vindplaatsen waarop Stapelkamp zich baseert. Nu vaststaat dat met ‘heidenmoord’ doding van de lichaamsvrucht door mishandeling van een zwangere vrouw kan zijn bedoeld, lijkt het aannemelijk dat dit begrip ook doding van de lichaamsvrucht door het opzettelijk teweegbrengen van abortus kan betekenen. Voor zijn stelling dat het in de oorkonde uit 1479 inderdaad om een abortus provocatus gaat, gebruikt Stapelkamp het argument dat het niet om de mishandeling van een zwangere vrouw kan gaan, omdat hiervoor in het Oudfries een andere term bestond. Deze redenering is echter onhoudbaar: voor een en hetzelfde begrip kan immers zonder bezwaar meer dan één aanduiding in gebruik zijn. Verder maakt Stapelkamp niet duidelijk wat de rol van de van ‘heidenmoord’ betichte Johan Harmenzoen nu precies is geweest. Was hij soms een aborteur, die bij de aanstaande moeder (Swaen) een abortus heeft opgewekt? Dit is niet erg waarschijnlijk, want waarom zou Johan dan een eed moeten zweren om geen wraak te nemen op Swaen en haar man? En waarom is er sprake van het ‘gerucht’ van een ‘heidenmoord’, net alsof die niet helemaal zeker was? Naar mijn mening - ik ga hiermee ook in tegen Singels - gaat het ook in dit geval om de doding van de lichaamsvrucht door mishandeling van een zwangere vrouw. Swaen zal een miskraam hebben gehad en vervolgens Johan ervan hebben beschuldigd dat hij haar tijdens haar zwangerschap heeft mishandeld, waardoor zij die miskraam heeft gehad. Zoiets is uiteraard moeilijk te bewijzen en daarom is er sprake van het ‘gerucht’ van een ‘heidenmoord’. Johan is niettemin voor het gerecht gebracht en heeft gevangen gezeten. Hij moet nu bij zijn vrijlating zweren dat hij geen wraak zal nemen, in het bijzonder niet op Swaen en haar man, die er door hun beschuldiging voor hebben gezorgd dat hij in de gevangenis is geraakt (een dergelijke eed staat in de rechtsgeschiedenis bekend onder de naam ‘Hafturfehde’).Ga naar eindnoot28 Met betrekking tot de oorkonde uit 1483 laat Stapelkamp het bij de vaststelling dat de betekenis van het citaat uit deze akte duidelijk wordt in het licht van wat hij in het eerste stuk heeft gevonden. Hoewel ook dit bepaald geen sterke argumentatie is, moet toch wel worden toegegeven dat hier niet sprake kan zijn van mishandeling van een zwangere vrouw, aangezien het in deze tekst gaat om een ‘heidenmoord’ van een moeder op haar eigen kind. Dit betekent echter niet dat dan alleen maar de mogelijkheid van abortus provocatus overblijft. In dit geval zou het namelijk heel goed kunnen gaan om kindermoord door een ongehuwde moeder (famna), zoals ook Singels denkt. Absolute zekerheid hierover geeft de oorkondetekst echter niet. Er is evenwel nog een andere bron waarin wordt bericht over de zaak die zich in 1483 heeft afgespeeld, namelijk de (Nederlandstalige) kroniek van Friesland door Worp van Thabor. Wij lezen daar: dat Wilcke Rynya den olderman, metten recht ende raedt van Leeuuerden, opt kerckhoff [van Stiens in Leeuwarderadeel] te moete quam, ende benam huer een maeget, dien sy hadden gefangen, ende woldense justitie doen, om dat sy huer eygen kynt hadde voerdaen.Ga naar eindnoot29 Van belang zijn hier vooral de woorden ‘huer eygen kynt hadde voerdaen’. Met verdoen | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||
wordt het opzettelijk doden bedoeld en wel in het bijzonder - althans in Nederlandse bronnen (‘een kint, een vrucht verdoen’) - van pasgeboren kinderen,Ga naar eindnoot30 m.a.w. het gaat in de oorkonde uit 1483 om kindermoord. Dan is er nog het geval uit Sneek. Stapelkamp heeft gelijk wanneer hij zegt dat het hier niet kan gaan om mishandeling van een zwangere vrouw. Toch is het op zijn minst twijfelachtig of wij dan met een abortus provocatus te maken hebben. Mijn bezwaar tegen deze uitleg is dat een man wel zijn vrouw van abortus provocatus kan beschuldigen, maar dat het wel heel erg onwaarschijnlijk is dat een vrouw haar man hiervan beticht. Het meest voor de hand ligt dat het ook in dit geval om kindermoord gaat, een misdrijf waaraan beide ouders zich schuldig kunnen maken. Tegen de verklaring van ‘heidenmoord’ als kindermoord zou als bezwaar kunnen worden ingebracht dat dit delict verder nergens in de oudere rechtsbronnen uit Westerlauwers Friesland wordt genoemd. Toch zal het, in ieder geval in de vijftiende eeuw, ook in dit gebied strafbaar zijn geweest.Ga naar eindnoot31 Van abortus provocatus wordt in rechtsbronnen uit Westerlauwers Friesland wèl melding gemaakt, zij het ook slechts één- of tweemaal.Ga naar eindnoot32 Over de betekenis van de ‘heidense moord’ in de Oudnoorse Christenret kan geen enkele twijfel bestaan: het gaat om kindermoord. In de tekst uit Borgarthing wordt ook duidelijk gemaakt waarom deze moord ‘heidens’ wordt genoemd: omdat het omgebrachte kind niet christelijk, maar heidens sterft. Hieruit wordt tevens duidelijk dat Stapelkamps verklaring van het begrip ‘heidenmoord’ te simpel is. Het gaat niet om een misdaad zoals men die alleen van heidenen zou verwachten, maar om een daad die het ‘heidens sterven’ van de vermoorde persoon, d.w.z. het verloren gaan van diens ziel, tot gevolg heeft. Dat hier wordt gesproken van ‘heidens sterven’ hangt samen met het feit dat degene die sterft, ongedoopt is. Een mooi voorbeeld van het gebruik van het woord ‘heiden(s)’ in deze betekenis vinden wij in een Oudfriese rechtsbron uit Hunsingo: Sterf thet bern hethen, sa aget en tuede ield (‘Sterft het kind heidens [=ongedoopt], dan heeft het een tweederde weergeld’).Ga naar eindnoot33 In het DRW wordt deze betekenis van ‘heiden(s)’ opvallenderwijs niet genoemd, maar wij vinden daarin wel een samenstelling met ‘heiden’ in deze betekenis, namelijk Heidenkind (‘ongedoopt kind’).Ga naar eindnoot34 Een goed voorbeeld van het gebruik van dit begrip geeft het volgende zinnetje, dat vroeger in Mecklenburg door de vroedvrouw werd uitgesproken, wanneer zij het pas gedoopte kind weer aan de moeder gaf: 'n Heidenkind heff 'ck di nahmen, 'n Christenkind bring' ick di wedder.Ga naar eindnoot35 Met ‘heiden’ kan dus zowel het pasgeboren kind als de lichaamsvrucht zijn bedoeld. In het geval uit Drenthe waar ‘heidenmoord’ de betekenis heeft van het doden van een mens door een dier, moet ‘heiden’ echter een andere inhoud hebben. Dit begrip moet hier worden opgevat in de zin van ‘stom, onwetend wezen’, d.w.z. een wezen dat het vermogen mist goed van kwaad te onderscheiden.Ga naar eindnoot36 Dit kan, zoals His al heeft laten zien,Ga naar eindnoot37 worden bewezen aan de hand van de volgende citaten (de eerste | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||
twee uit het Ommelander Landrecht van 1448, het derde uit een Oudfriese bron uit Emsingo): Item wonder een heydenbeest enen menschen, dat weer half bote ende ghene broke [...] Worde yemant ghedodet van onweten beesten, de bote sal wesen half ende ghene broke [...] Hwetsa thet dumbe diar tha othere det [...] (‘Wat het stomme dier het andere doet...’).Ga naar eindnoot38 Hier slaat ‘heiden’ dus niet op de vermoorde persoon, maar op de moordenaar, i.c. een dier.Ga naar eindnoot39 Wat na het voorgaande nog verklaring behoeft, is het geval van de ‘heidenmoord’ die iemand door een vrouw is aangedaan en wel aan zijn paard (Drenthe, 1574). Hier is uiteraard niet sprake van het doden van een mens door een dier en al evenmin van mishandeling van een zwangere vrouw of kindermoord. Er lijkt slechts één uitleg mogelijk en wel het veroorzaken van een abortus, in dit geval dus bij een paard. In dit verband is het van belang dat volgens oude rechtstraditie abortus provocatus werd gezien als een vorm van schadelijke toverij.Ga naar eindnoot40 Bij deze interpretatie wordt ook licht geworpen op het Zutphense geval: de vrouw in kwestie zou wel eens kunnen zijn beschuldigd van twee vormen van schadelijke toverij: het onttrekken van melk aan koeien èn het veroorzaken van abortus bij vee. Er doet zich echter wel een probleem voor, omdat het begrip ‘heiden’ dan noch ongedoopt kind (als slachtoffer) noch stom, onwetend wezen (als dader) kan betekenen. Mijn verklaring hiervan is dat het begrip ‘heidenmoord’ in de betekenis van abortus provocatus in later tijd, toen de herkomst van het woord al niet meer duidelijk was, bij uitbreiding ook werd gebruikt ter aanduiding van vruchtafdrijving bij vee. Hierbij kan erop worden gewezen dat zowel het Drentse als het Zutphense geval van een betrekkelijk late datum is. Wij zien dus dat het begrip ‘heidenmoord’ toch wel degelijk ook de betekenis abortus provocatus, die bij de andere hier behandelde attestaties niet of niet met zekerheid kon worden vastgesteld, lijkt te hebben gehad. Met het scheldwoord heyenmoortkoocker zou dan ook heel goed iemand kunnen zijn bedoeld die een abortus provocatus beraamt. | ||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHet begrip ‘heidenmoord’ (soms ook wel ‘heidense moord’) was niet alleen gangbaar in het Middelnederlands, maar ook in het Oudfries en het Oudnoors. Het werd gebruikt ter aanduiding van een aantal delicten: het doden van de lichaamsvrucht door mishandeling van een zwangere vrouw, zo goed als zeker ook door het opzettelijk teweegbrengen van abortus; kindermoord en tenslotte het doden van een mens door een viervoetig dier. Het element ‘heiden’ moet worden geduid als ongedoopte (kind of foetus). Alleen in het geval van het doden van een mens door een huisdier is de duiding anders, namelijk stom, onwetend wezen. In het eerste geval is de ‘heiden’ het slachtoffer, in het laatste de dader van het misdrijf. De betekenis kindermoord is wel gedocumenteerd in het Oudfries en het Oudnoors, maar niet in het Middelnederlands.
Adres van de auteur: Fries Instituut R.U.G., Postbus 716, nl - 9700 as Groningen | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|