Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 111
(1995)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Marit Monteiro
| |
[pagina 101]
| |
zomerzegels enkel figuren afbeelden die noch in politiek, noch in maatschappelijk opzicht omstreden waren; die bij afzenders, noch bij geadresseerden een spoor van irritatie mochten opwekken. Tesselschade Roemers kon deze toets der kritiek kennelijk doorstaan. Daarom werd zij als een van de weinige vrouwen langs deze weg in het vaderlandse geheugen opgeslagen.Ga naar eindnoot7 Lieux de mémoire als postzegels, standbeelden, gedenkstenen, straatnamen, munten of gedenkboeken houden het verleden niet alleen levend, maar vertonen ook de sporen van de historisch-culturele context waarin ze werden opgericht. Werd Tesselschade Roemers sinds de zeventiende eeuw en tot en met de zomerzegel van 1938 een plaats gegund in de vaderlandse herinnering als de ‘muze van de Muiderkring’, het jaar 1994 vormt het begin van een nieuwe wijze van gedenken. Met de uitgave van haar poëzieGa naar eindnoot8 en met de studiedag ‘De dichter Tesselschade Roemers’, georganiseerd door de Vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden en de Stichting Vrouwengeschiedenis van de vroegmoderne tijd, is de aanzet gegeven om haar voortaan als zelfstandig dichter en kunstenaar te herdenken. Mijn bijdrage daaraan bestaat uit het schetsen van een deel van de sociaal-religieuze context waarin Tesselschade Roemers leefde, werkte en haar keuzes maakte. In dit artikel wordt de betekenis van geloof en geloofsbeleving voor vrouwen in de tijd van Tesselschade Roemers verkend. | |
GeloofskeuzeWie zich in Tesselschade Roemers' leven verdiept, wordt getroffen door de scherpe reacties die haar keuze voor het katholicisme uitlokte vanaf 1641. Vermoedelijk dateerde haar sympathie voor dit geloof al van vóór dat jaar. Caspar Barlaeus, hoogleraar filosofie aan het Amsterdams Athenaeum en een goede bekende van Tesselschade Roemers, stoorde zich al in 1636 aan haar neiging tot het katholicisme.Ga naar eindnoot9 Helaas vermeldt hij niet hoe zij haar affiniteit hiermee kenbaar maakte. Geloof en geloofsovertuiging waren in haar ogen strikt persoonlijke kwesties, die het sociale verkeer tussen personen niet in negatieve zin behoorden te beïnvloeden. Dat had zij in 1630 in een gedicht, waarmee zij deelnam aan een dichtwedstrijd uitgeschreven door de Amsterdamse Academie, al duidelijk gemaakt. Haar pleidooi voor religieuze verdraagzaamheid besloot zij met haar devies, ‘Elck zijn waerom’.Ga naar eindnoot10 Toen haar bekering bekend werd, bestookten Constantijn Huygens en Caspar Barlaeus haar met een spervuur van kritiek, dat jarenlang aanhield. In hun ogen hing het katholicisme van ‘bijgelovigheidjes’ aan elkaar.Ga naar eindnoot11 Hun eigen hardheid en onverzettelijkheid jegens Tesselschade Roemers verklaarden zij uit liefde en genegenheid. Zachte chirurgen bederven de wonden, schreef Huygens op 24 januari 1645 aan Barlaeus.Ga naar eindnoot12 Er moest gebrand en gesneden worden wanneer dat noodzakelijk was. Als chirurgen sneden zij telkens weer met klare taal in haar ziel, in een poging haar te redden van de paapse begoochelingen waaraan zij naar hun mening ten prooi was gevallen. Tesselschade Roemers verkoos een tolerante, soms mild-ironische houding tegenover hun verbale aanvallen en liet zich maar zelden verleiden tot vergelijkbaar intimiderende replieken. Toch werden haar reacties niet misverstaan door haar literaire belagers.Ga naar eindnoot13 Maar, wat haar betreft, stond haar religieuze oriëntatie de contacten met andersgelovige vrienden, onder wie Pieter Cornelisz Hooft, en genoemde Huygens en Barlaeus, niet in de weg. | |
[pagina 102]
| |
Voor Tesselschade Roemers' overgang naar de katholieke kerk zijn tot dusver enkele verklaringen gegeven. Volgens de katholieke kerkhistoricus L.J. Rogier behoorden zij en haar zuster Anna Roemers tot de groep onbesliste gelovigen, die het calvinisme nauwelijks daadwerkelijk hadden beleden.Ga naar eindnoot14 Beide vrouwen hadden volgens hem geen krachtige impulsen nodig gehad om terug te keren naar de katholieke kerk, die zij in hun hart nooit hadden verlaten. Neerlandica Mieke Smits-Veldt schaart Tesselschade Roemers onder degenen die in religieus opzicht op zoek waren naar eenheid en scheiding en schisma's schuwden.Ga naar eindnoot15 Evenals haar tijdgenoot Joost van den Vondel was zij beïnvloed door het godsdienstig ideaal van de staatsman en jurist Hugo de Groot. Die stond een hereniging van de verschillende kerken voor, die door de reformatie uit elkaar gedreven waren. De herenigde kerken zouden zich moeten oriënteren op het ideaal van de eerste christengemeenschap. Een andere factor die Tesselschades affiliatie met de katholieke kerk zou kunnen verklaren is het mentaal-religieuze klimaat van Alkmaar, waar zij sinds 1623 woonde. In de jaren dertig was de katholieke zielzorg in deze stad gereorganiseerd. Geestelijken richtten schuilkerken in en wijdden hun pastorale krachten aan de Alkmaarse bevolking, die in meerderheid de katholieke kerk trouw was gebleven.Ga naar eindnoot16 In haar familie werd haar eigen bekering voorafgegaan door die van haar zuster Anna, hetgeen Tesselschade misschien ook over de streep trok.Ga naar eindnoot17 Daarnaast hadden zich ingrijpende, tragische gebeurtenissen in Tesselschades persoonlijke leven afgespeeld, die mogelijk haar keuze voor het katholieke geloof mede bepaald hebben. In 1631 overleed een dochtertje kort na de geboorte. Drie jaar later verloor Tesselschade Roemers op één dag haar dochter Teetgen en haar man Allert Crombalgh. Vond zij in het katholicisme een antwoord op de vraag waarom zij door zoveel verdriet en pijn werd getroffen? Bood de katholieke leer van zonde, boete en verzoening meer troost dan het calvinisme, dat gelovigen slechts de wetenschap bood dat hun eeuwig lot reeds bij geboorte vaststond en door hen zelf niet of nauwelijks beïnvloed kon worden? Het antwoord op deze vragen kennen wij niet, maar de tragische omstandigheden zullen zeker van invloed zijn geweest op haar keuze. In deze bijdrage wil ik een andere (deel)verklaring verkennen, zonder overigens de bovengenoemde explicaties uit te sluiten. Mogelijk kan Tesselschade Roemers' openlijke overgang naar de katholieke kerk voor een deel ook verklaard worden uit de waarderingsverschillen van de weduwenstaat en het zelfverkozen celibaat in protestantse en katholieke kring. Met haar persoonlijke levensloop als vertrekpunt breng ik deze onderscheiden waarderingen in kaart. Ideeën over levensstaten hingen ten nauwste samen met vigerende noties over de ‘natuur’ van de beide seksen. Ik concentreer mij in hoofdzaak op denkbeelden over de vrouwelijke sekse die vervat zijn in de protestantse (calvinistische) en katholieke zedenleer. Deze culturele coderingen weerspiegelden én beïnvloedden maatschappelijke opvattingen over vrouwen en mannen en hun onderlinge gezagsverhoudingen. | |
De ‘natuurlijke’ bestemming der vrouwWaarom bekende Tesselschade Roemers zich in 1641 openlijk tot het katholicisme? Deze stap zou gezien kunnen worden als de logische of onvermijdelijke uitkomst van | |
[pagina 103]
| |
een langdurig proces. Zeker, maar toevallig viel die openlijke en definitieve keuze ook samen met een zeer roerige periode in haar persoonlijk leven. Toen haar echtgenoot Allert Crombalgh stierf, was zij veertig jaar oud. Hoewel zij naar zeventiende-eeuwse maatstaven op leeftijd was, was zij in de ogen van mannen als Caspar Barlaeus en Constantijn Huygens nog een begerenswaardige partij. Vooral Caspar Barlaeus maakte haar het hof en wisselde zijn wapenfeiten uit met zijn mededinger Constantijn Huygens, die waarschijnlijk meer in de literaire mogelijkheden van de hofmakerij geïnteresseerd was. Niet zelden wordt een hedendaagse lezeres of lezer getroffen door de jolige, maar denigrerende toonzetting van hun brieven over en weer. Beide mannen paarden hun bewondering voor Tesselschade Roemers als persoon en kunstenaar aan in hun eigen tijd heersende vrouwbeelden, die eerder negatieve dan positieve connotaties hadden. In een gedicht uit 1640 bezingt Constantijn Huygens voor Barlaeus hun beider veroveringspogingen: Hoe goed, hoe aardig, hoezeer volgens ons recht, dat zij zelve niet kent, is Tesselschade de kaatsbal geworden van hare minnaars.Ga naar eindnoot18 Het spel van verleiding en verovering was een spel van mannen, waarop vrouwen geen enkel recht konden doen gelden en waaraan zij slechts als kaatsbal, als object, deel konden hebben. Hollandsche waar wordt van de hand gedaan met Latijnsche woorden, aldus Huygens, verwijzend naar de taal waarin de hoofdrolspelers elkaar op de hoogte hielden van hun vorderingen, het Latijn. Het gebruik van deze taal bevestigde de uitsluiting van Tesselschade als volwaardige deelneemster aan het spel. Immers, zij was, zoals de meeste andere vrouwen, het Latijn niet machtig. In 1639 bedankte zij Barlaeus voor een Latijns werk van zijn hand dat hij haar ten geschenke had gestuurd, ‘hoewel dat ick het latyn niet wel en kan begrypen’.Ga naar eindnoot19 Dat Tesselschade echter niet zo maar met zich liet spelen, was Huygens en zijn mededinger Barlaeus wel duidelijk,Ga naar eindnoot20 maar wellicht maakte dat het spel voor hen alleen maar spannender. Hun visie op de vrouwelijke sekse bleef niet verborgen voor Tesselschade Roemers. Ze vertrouwde Pieter Corneliszn. Hooft toe dat het voor haar wel een troostrijke gedachte was dat zij als een bal tussen deze twee geleerde lieden heen en weer werd gekaatst. Maar, ze was vast van plan deze twee van haar bed te houden en schreef Hooft: ‘Laetse haer met mindere veeren behelpen als Adelaers geselschap [nl. Allert Crombalghs vrouw].’ Zij wist zich over de dood heen met haar man verbonden en Hoofts vriendschap beschermde haar tegen ‘alle Meremannen sang’ van Caspar Barlaeus en Constantijn Huygens.Ga naar eindnoot21 Barlaeus' toenadering tot Tesselschade Roemers werd door haar overgang naar het katholicisme in elk geval enigszins getemperd. Een ontwikkeling die haar niet onwelgevallig was. Want al in 1636 had zij hem laten weten dat zij niet van plan was haar weduwstaat op te geven voor een tweede huwelijk.Ga naar eindnoot22 Een begrijpelijk, maar naar protestantse maatstaven geen wenselijk standpunt. Veel weduwen in de zeventiende eeuw werden door financiële nood tot een volgend huwelijk gedwongen. In juridisch | |
[pagina 104]
| |
opzicht waren ongehuwde meerderjarige vrouwen en weduwen in beginsel mondig en handelingsbekwaam.Ga naar eindnoot23 Voor een betrekkelijk bemiddelde vrouw als Tesselschade Roemers zullen financiële, noch juridische motieven bij de overweging van een tweede huwelijk een rol gespeeld hebben. Het was dan ook niet haar existentie die gevaar liep als zij niet hertrouwde, maar haar reputatie. In de calvinistische zedenleer werden de seksen als elkaars natuurlijke complementen beschouwd.Ga naar eindnoot24 In de ogen van Calvijn was het haast onwettig het celibaat te prefereren boven het huwelijk omdat dat indruiste tegen de door God ingestelde orde. Protestantse hervormers erkenden de mogelijkheid van een vrijwillig celibaat wel, maar weigerden dit te zien als een permanente staat die in moreel opzicht superieur zou zijn aan het huwelijk. In hun ogen verdiende het huwelijk als levensstaat de voorkeur boven een ongehuwd bestaan. De bestemming van vrouw én man was het huwelijk, als het aan de hervormers lag. Voor vrouwen lag in deze ‘natuurlijke’ bestemming tevens hun christelijke roeping. Ieder mens kon namelijk op zijn of haar eigen wijze in de eigen bezigheden God eren. Een man kon dat doen door zijn beroep naar behoren uit te oefenen en brood op de plank te krijgen voor zijn gezin. Een vrouw daarentegen, kon tonen dat zij een ware christen was door een gehoorzame echtgenote en godvruchtige moeder te zijn.Ga naar eindnoot25 Constantijn Huygens vertolkte dergelijke opvattingen op niet mis te verstane wijze in een gedicht dat hij in 1633 voor Tesselschade Roemers schreef. Het was bedoeld als een uitbrander. Huygens beschuldigde haar ervan dat zij een dochter van de schilder Pieter van Veen ‘tot het geestelick leven’ dreef.Ga naar eindnoot26 Met geestelijk leven wordt waarschijnlijk niet het kloosterleven bedoeld.Ga naar eindnoot27 Immers, al in 1581 was de katholieke eredienst in vrijwel alle gewesten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden verboden. Katholieke geestelijken gingen ‘ondergronds’ en probeerden clandestien de zielzorg zo goed en zo kwaad als het ging voort te zetten. Kloosters werden van overheidswege geconfisqueerd, of kregen een verbod opgelegd op het aannemen van novicen. Hiermee was het lot van het contemplatief religieus bestaan binnen de grenzen van de Republiek bezegeld. Met ‘geestelijk leven’ zou Huygens wel eens gedoeld kunnen hebben op de kloppenstaat. Kloppen of geestelijke maagden waren ongehuwde katholieke vrouwen die een semi-religieus bestaan leidden buiten het klooster. Net als kloosterlingen dienden ook kloppen de kuisheid te onderhouden. En dat is precies waar Huygens zoveel misbaar over maakt in zijn gedicht. Hij vergelijkt de dochter van de schilder Van Veen met een zojuist geschilderd doek en vraagt Tesselschade [...] Rolt ghij se wegh te droogen,
Te schimlen in een hoeck [...]. (vs. 7-8)
Als dat zou gebeuren dan zou dat naar Huygens' idee volstrekt in strijd zijn met de bestemming van deze vrouw: De wereld eischt copy van sulcken schoonen omtrek,
Eischt enten van dien stamm, eischt stammen van dat ent. (vs. 9-10)
| |
[pagina 105]
| |
Haar bestemming was om zich voort te planten, om vrucht te dragen. Een geestelijk leven was uit den boze, want Wie sagh oijt vrucht off vreughd van ongestoken veen? (vs. 14)
Een vrouw die koos voor een religieus, celibatair bestaan onttrok zich volgens Huygens aan de natuurlijke bestemming van vrouwen: huwelijk en moederschap. Een vrouw die trouwde, moest voortaan haar echtgenoot gehoorzamen. Deze huwelijkse gezagsverhoudingen werden door de hervormers als natuurlijk en volgens een door God ingestelde orde voorgesteld. In theorie was de verhouding tussen vrouw en man binnen het huwelijk egalitair. Historisch onderzoek op feministische leest geschoeid wijst echter uit dat de protestantse zedenleer er niettemin van uitging dat de mannelijke helft van een echtpaar met meer gezag bekleed was dan zijn vrouwelijke wederhelft.Ga naar eindnoot28 Een vrouw diende in haar man haar meerdere te erkennen, zoals een man dat moest doen in een andere man, namelijk God.Ga naar eindnoot29 Al werd door de reformatoren keer op keer benadrukt dat een huwelijk gebaseerd was op gelijkwaardigheid en kameraadschap, in de huiselijke praktijk dienden hiërarchische verhoudingen tussen de seksen gehandhaafd te blijven. Hun visie dekte in dit opzicht die van hun katholieke tegenstrevers.Ga naar eindnoot30 God had Eva aan Adam gegeven en zo werd de vrouw die trouwde ook aan haar man gegeven. In preken en stichtelijke werken die voor leken bedoeld waren, werd de hiërarchie naar sekse zonder veel omhaal gedicteerd: Den man is des vrouwen hoofdt, noch 't en betaemt niet dat de vrouwe heerschappije hebben over haren man.Ga naar eindnoot31 De vrouw kwam binnen het huisgezin minder zeggenschap toe dan haar man. Maar de man diende haar niettemin als ‘eene mede-gheselinne’ te beschouwen en als ‘een krancker vaetken’ te eren.Ga naar eindnoot32 Dat vrouwen als leden van het zwakke geslacht onder de supervisie van mannen stonden, was voor protestanten en katholieken eigenlijk vanzelfsprekend. Vrouwen ontbrak het immers aan zelfbeheersing en rede, kwaliteiten waar mannen uit de grond van hun natuur mee begiftigd waren, zo dacht men. Onder bepaalde groepen in vroegmoderne samenlevingen, in het bijzonder de geestelijkheid, leefde een diepgewortelde angst voor vrouwen, die bestempeld werden als de verantwoordelijken voor moreel en sociaal verval.Ga naar eindnoot33 Wat er kon gebeuren als vrouwen niet aan mannen onderworpen waren, werd duidelijk in het schrikbeeld van oermoeder Eva. Zij had zich immers laten meeslepen door haar eigen wil en daarmee het gehele mensengeslacht in het verderf gestort.Ga naar eindnoot34 Vanuit dat perspectief werden ongehuwde vrouwen en weduwen gezien als een lastige, ja, zelfs gevaarlijke groep. Niet alleen hun eigen zedelijkheid liep gevaar als zij niet onder het gezag van een man - het zij hun vader of hun echtgenoot - stonden, ook die van anderen werd bedreigd door deze ‘ongebonden’ vrouwen. | |
Maagdelijkheid als alternatiefNu was het niet al misogyne kommer en kwel dat de klok sloeg in de zeventiende- | |
[pagina 106]
| |
eeuwse geloofsgemeenschappen. Zeker in de katholieke geloofsleer werd vrouwen een concrete mogelijkheid geboden om te ontsnappen aan hun schier onontkoombare ‘natuur’. De maagdelijke levensstaat en het zelfverkozen celibaat werden door katholieke geestelijken als een probaat middel hiertoe afgeschilderd. Stond het celibaat bij de protestanten in laag aanzien, het werd juist hogelijk geprezen door katholieken. Het Concilie van Trente (1545-1563) bekrachtigde het huwelijk als sacrament, maar dat nam niet weg dat datzelfde Concilie oordeelde dat maagdelijkheid beter en zaliger was dan het huwelijk. In katholieke kring werden daarom het ongehuwde bestaan en het weduwschap als afzonderlijke leefwijzen gewaardeerd. Wanneer dit celibaat vergeestelijkt werd, aan God werd opgedragen en voor Hem onderhouden, dan groeide ook de waardering voor het maagdelijke bestaan. In alle toonaarden zongen geestelijken de lof van de maagdelijkheid. Hierbij werd een scherpe tegenstelling geschetst tussen de lasten van het huwelijk enerzijds, en de vrijheid die het zelfverkozen celibaat bood anderzijds.Ga naar eindnoot35 Vooral vrouwen werden aangespoord tot de godgewijde kuise of maagdelijke staat, die binnen de grenzen van de Republiek niet langer in, maar buiten een klooster beleefd moest worden. In Tesselschade Roemers' woonplaats Alkmaar woonden verschillende vrouwen die zich aan God gewijd hadden.Ga naar eindnoot36 Misschien was dat mede te danken aan Petrus Plemp (1581-1640), de jezuïet die een deel van de Alkmaarse geloofsgemeenschap onder zijn hoede had en aan wie de bekering van Tesselschade Roemers wordt toegeschreven. Jezuïeten waren vurige pleitbezorgers van de kloppenstaat in woord en geschrift gedurende de zeventiende eeuw. Over de Alkmaarse maagden zijn helaas maar weinig bijzonderheden uit de bronnen te halen. In het algemeen onderscheidden geestelijke maagden en weduwen zich van andere vrouwelijke leken door hun sobere, donkere kleding. Zij droegen geen habijt maar een donkere dracht die ook wel voor weduwen gebruikelijk was. Hiermee werd het afscheid van de wereld gesymboliseerd. De overgang naar hun nieuwe levensstaat werd vaak gemarkeerd door een vrijwillige belofte van kuisheid, waarmee zij zich met lichaam en ziel aan God opdroegen. Geestelijke maagden manifesteerden zich in het openbaar, soms getooid met religieuze attributen als rozenkransen. Voor hun houding, tred en publiek optreden golden specifieke voorschriften die hun zedige, ingetogen en vrome uitstraling moesten garanderen. Door goed voorbeeld zouden deze vrome vrouwen ook goed doen volgen, zo was de idee van geestelijken en kloppen. Binnen de geloofsgemeenschap vervulden zij belangrijke taken, zoals ziekenbezoek, armenzorg, of catechismus-onderwijs aan kinderen. In en om de schuilkerken waren ze niet alleen zichtbaar, maar vaak ook hoorbaar, want zij vormden in verschillende staties het vaste zangkoor.Ga naar eindnoot37 In Alkmaar zullen geestelijke maagden, evenals elders, een zeer herkenbare groep zijn geweest. Zij belichaamden de positieve waardering die de katholieke kerk en geestelijkheid hechtten aan het celibatair bestaan. Ongehuwd en eerbaar waren in deze confessionele context - anders dan in protestantse kring - niet per definitie tegenstrijdige begrippen. Niets wijst er met zekerheid op dat Tesselschade Roemers haar weduwschap vergeestelijkt heeft door een belofte van kuisheid. Maar haar aanbidder Caspar Barlaeus schreef in 1640 aan zijn mededinger Constantijn Huygens dat zij als een vestaalse maagd doof en blind bleef voor al hun versiertrucs omdat zij haar oog enkel op God gevestigd hield. | |
[pagina 107]
| |
[....] Zij heeft op hooger oorden,
Slechts levend voor haar God, den blik omhoog gericht. (vs. 17-18)Ga naar eindnoot38
Hieruit spreekt misschien de teleurstelling van een aardse vrijer die het af moest leggen tegen een hemelse God als mededinger. Tesselschade Roemers' zelfverkozen celibaat wordt door Barlaeus vergeleken met een ‘kluisjen’ en een ‘cel’. Wellicht waren dit toespelingen op een zekere mate van vergeestelijking van het weduwschap.Ga naar eindnoot39 En enkele jaren later schrijft diezelfde dichter een vierregelig vers voor de vrouw van zijn dromen, waarin hij haar kunde als zangeres en organiste bezingt: Hare tong, vingers en handen prijzen den Schepper en Hem,
dien zij met een deel van haar lichaam bezingt, vereert zij met hare geheele ziel. (vs. 3-4)Ga naar eindnoot40
Dat zij tot haar dood weduwe wilde blijven, dwong zelfs Caspar Barlaeus' bewondering af.Ga naar eindnoot41 Voor hem was het celibaat naar eigen zeggen een te grote opgave.Ga naar eindnoot42 Of Tesselschade Roemers niet slechts als weduwe maar zelfs als geestelijke weduwe de rest van haar leven doorbracht, kan niet met zekerheid gezegd worden. Als weduwe die niet wenste te hertrouwen kon zij binnen de katholieke mentaal-religieuze context in elk geval op grotere appreciatie rekenen dan haar protestantse, literaire vrienden haar toonden. In dit verband is het van belang kort stil te staan bij de waarderende terminologie waarin zeventiende-eeuwse geestelijken de maagdelijke staat en het weduwschap aan vrouwen voorspiegelden. Hun pleidooien voor de maagdom en kuisheid waren verknoopt met heilsvoorstellingen.Ga naar eindnoot43 Wie op aarde als maagd leefde, leefde als een engel en doorleefde het aardse bestaan letterlijk smetteloos. Maagdelijkheid verjoeg dood en hel en maakte degenen die voor zo'n leven kozen gelijk aan de onsterfelijke God. Maagden waren daardoor bij leven al verzekerd van hun burgerschap in de hemel. Deze verworvenheden van de maagdom werden vooral vrouwen voorgespiegeld die nog nooit gehuwd waren en nog in het ongewisse verkeerden wat betreft hun levensvervulling. Weduwen hadden het in dat opzicht gemakkelijker volgens sommige katholieke geestelijken, want God had hun door de dood van hun man reeds te kennen gegeven wat hun roeping was.Ga naar eindnoot44 Bij haar nieuwe keuze moest een weduwe de wil van God eerbiedigen, ende wat een opentlijck teecken van den wille Godts [...] heeft eene weduwe, de welcke Godt haren man af-ghenomen heeft.Ga naar eindnoot45 Ook uit andere tekenen kon een weduwe afleiden dat het Gods diepe wens was dat zij niet hertrouwde: onvruchtbaarheid, ziekte, gebrek aan nieuwe huwelijkskandidaten. Dan kwam het erop aan te berusten in Gods wil en de weduwstaat te beleven in een streven naar volmaaktheid. Stichtelijke auteurs uit de kring der jezuïeten, die zoals gezegd grote pleitbezorgers waren voor de maagdom, benadrukten nog andere verworvenheden die de maagdelijke en de weduwstaat met zich mee brachten. Maagden en weduwen waren vrij en stonden niet langer onder het gezag van een echtgenoot. | |
[pagina 108]
| |
Aenmerckt ten eersten, waerom den staet der weduwen saligher is, te weten om dat sy, ghelijck de maechden, los ende vry zijnde van 't gebodt des mans, aldus de jezuïet Antonius Sucquet, in zijn werk Den wech des eevwich levens (p. 62) uit 1623. Hij en andere jezuïeten betogen haast met zoveel woorden dat vrouwen binnen een huwelijk ten onrechte ondergeschikt waren aan hun echtgenoot. Immers, vrouwen waren net als mannen geschapen naar het beeld Gods.Ga naar eindnoot46 Zijn ordegenoot Valentinus Bisschop schrijft ter aansporing van vrouwen om de maagdelijke staat te verkiezen: Het is waer, naer geslachte zijt ghy minder dan den man, u lichaem is krancker dan het sijne, meer teerder en swacker, ende on-edelder, maer nochtans naer de ziele en isser tusschen u en hem gheen onderscheydt: ghy zijt ghelijck hy is: in het minste en moet ghy hem niet wijcken.Ga naar eindnoot47 Met een beroep op hun vrijheidsliefde werden weduwen aangespoord niet te hertrouwen. Want voor wie was hertrouwen nu wenselijk, zo vroeg Sucquet zich retorisch af. Voor de kinderen? Die werden dan toch door een nieuwe echtgenoot ook deels van hun eigen moeder beroofd. God zou voortaan de nieuwe voogd van weduwen en wezen zijn,Ga naar eindnoot48 die daarmee van meer aardse mannelijke autoriteit bevrijd waren. | |
Tesselschade Roemers' waaromTesselschade Roemers' bekering wordt wel in verband gebracht met de activiteiten van de pater jezuïet Petrus Plemp.Ga naar eindnoot49 Hij overleed in 1640, een jaar voordat haar overgang naar de katholieke kerk een publiek geheim werd. In de twee necrologieën van Plemp wordt zijn bemoeienis met de bekering van deze vrouw, die in haar eigen tijd toch ook al veel aanzien genoot, niet vermeld.Ga naar eindnoot50 Deze levensbeschrijvingen, alsook de jaarlijkse missieverslagen waarin over de toestand in Plemps statie werd gerapporteerd, illustreren wel diens sterke bekeringsdrift. In 1628 en in 1634 bijvoorbeeld bekeerde hij vijftien protestanten. In 1628 begon hij opnieuw met het catechismus-onderwijs aan kinderen en aan hen die de beginselen van het katholieke geloof nog niet beheersten. Niet zelden woonden rond de duizend personen zijn preken bij. Bij het bericht van zijn overlijden werd gememoreerd dat hij niet alleen geliefd was onder katholieken, maar ook onder niet-katholieken. Evenals zijn geloofsgenoten bewezen zij hem de laatste eer. Jezuïeten die in woord en geschrift ijverden voor de toename van het aantal ‘roepingen’ tot de kloppenstaat, appelleerden daarbij vrijmoedig aan de vrijheidsgezindheid, een kwaliteit die buitenlandse reizigers veelal trof in Hollandse vrouwen.Ga naar eindnoot51 Deed Plemp een dergelijk appèl op Tesselschade Roemers' vrijheid van denken en handelen? Hield hij haar voor dat die beter gewaarborgd zou zijn als zij niet opnieuw trouwde? Met zekerheid kunnen we hier niets over zeggen. Wel kon Tesselschade zich als weduwe spiegelen aan de geestelijke maagden die in de Alkmaarse jezuïeten-statie actief waren en die in hun uiterlijk en gedrag het katholieke ideaal van de maagdom verpersoonlijkten. Wellicht kwamen de verworvenheden van de maagdelijke staat en het weduwschap ook in preken van Plemp of andere geestelijken aan de orde.Ga naar eindnoot52 | |
[pagina 109]
| |
Of misschien werd Tesselschade Roemers geraakt door de idee dat God haar met de dood van haar man te kennen had gegeven dat zij nu aan Hem toebehoorde, dat zij voortaan haar leven in kuise volmaaktheid zou vervolgen, waarna haar eigen zaligheid gewaarborgd zou zijn. Maer ghy kunt op de Aerd den heelen Hemel halen,
En staende houden met een Wonder-kracht der Ziel,
schreef zij Caspar Barlaeus ten antwoord op diens amoureuze ontboezemingen.Ga naar eindnoot53 Uit zijn gedicht en haar repliek lijken geheel andere opvattingen over de hemel te spreken. Terwijl Barlaeus zich verliest in extatische beschrijvingen van Tesselschade Roemers' uitwerking op hemellichamen als zon, maan en sterren, lijkt haar hemel-opvatting sterk religieus gekleurd. Misschien zouden we in deze passage een poëtische vertolking van de katholieke idee kunnen zien dat maagden en kuise weduwen op aarde reeds een voorsmaak van de hemel mochten genieten. Als weduwe had zij binnen de katholieke context een eigen identiteit. Gehoorzaamheid aan mannelijk gezag was hierin op andere wijze geformaliseerd dan in een echtverbintenis: zij was alleen God gehoorzaamheid verplicht. De gedragscode die de jezuïet Sucquet en andere katholieke geestelijken aanreikten voor weduwen, schreef voor dat zij de tijd die zij aan hun man plachten te besteden voortaan moesten investeren in God. In de praktijk betekende dit gebed, meditatie en andere vormen van devotie. Soberheid en zelfverkozen eenzaamheid waren voortaan de voornaamste ingrediënten van hun bestaan. Sucquet beschreef het weduwenbestaan als een boetvaardig leven, waarin alle wereldse aspecten zoveel mogelijk afgezworen dienden te worden. Enkel en alleen in God dienden de weduwen hun vertrouwen te stellen en ze mochten niet ‘om-sien naer menschelijcke hulpe: want vermaledijdt is van u, soo wie betrout op den mensche’.Ga naar eindnoot54 Vond Tesselschade Roemers in dergelijke waarschuwingen voor haarzelf het verlangen vervuld dat zij Maria Magdalena toedichtte: Godvruchte Vrouw, gy haeckt vast nae een stalen muyr,
Die niet beswijcken kan door tijt of droevig uyr.Ga naar eindnoot55
Kon Tesselschade Roemers door het boetvaardige karakter van de weduwenstaat haar berouw en godsvrucht tonen en op die manier vergeving afsmeken bij God? In de lijn van haar haar eigen devies, ‘Elck zijn waerom’, verhelderde ze haar beweegredenen niet.
Mannen die zich haar vrienden noemden, respecteerden haar adagium niet. Huygens en Barlaeus sloten als het ware een pact om de hardnekkige Alkmaarse weduwe te blijven bestoken met argumenten die in hun ogen tegen de katholieke geloofsovertuiging spraken.Ga naar eindnoot56 Tot elke prijs moest worden voorkomen dat Tesselschade Roemers schipbreuk leed in het geloof. Pieter Cornelisz Hooft lijkt heel wat milder te zijn geweest. In zijn functie als baljuw van het Gooiland was hij weinig tolerant tegenover katholieken binnen zijn jurisdictie.Ga naar eindnoot57 En met godgewijde maagden of weduwen had hij evenmin veel op.Ga naar eindnoot58 Maar Tesselschade Roemers' bekering en haar keuze voor haar weduwschap lijkt hij betrekkelijk gemakkelijk te hebben geaccep- | |
[pagina 110]
| |
teerd.Ga naar eindnoot59 Toch schreef Barlaeus aan Huygens dat Hooft gewoon was ‘de Paapsche etterbuilen bij haar met een vrij scherp lancet door te steken en met zout, dat niet laf is, weer open te rijten’. De drost van Muiden zou dus even onbarmhartig zijn geweest als zij zelf.Ga naar eindnoot60 Hoofts kritiek op Tesselschade Roemers' bekering tot het katholicisme heeft in elk geval geen schriftelijke sporen nagelaten. Van de ongemeen scherpe bewoordingen waarin Constantijn Huygens zich uitliet over haar bekering, zijn wel verschillende staaltjes bewaard gebleven. Opmerkelijk in zijn betogen, al dan niet in dichtvorm verpakt, is dat hij een oppositie creëert tussen de rede en de keuze voor het katholieke geloof. De tegenstelling tussen rede en geloof verbeeldde in de vroegmoderne tijd niet zelden het vermeende onderscheid tussen de ‘aard’ van mannen en vrouwen. Vrouwen die in religieus opzicht een keuze maakten die door anderen als afwijkend werd beschouwd, werden vaker als irrationeel, dwaas, lichtgelovig en gemakkelijk beïnvloedbaar afgeschilderd. De typeringen van Tesselschade Roemers' tijdgenote Anna Maria van Schurman na haar overgang naar het huisgezin van Jean de Labadie, spreken wat dat betreft boekdelen.Ga naar eindnoot61 De door Huygens geponeerde tegenstelling tussen de rede en het katholicisme maakte het voor hem volstrekt onbegrijpelijk dat de weldenkende vrouw aan wie hij zoveel verzen had gewijd en met wie hij zich verbonden voelde, ‘dwaas geworden was door Paapsche monstervogels’.Ga naar eindnoot62 Zij was een ‘afgelockte ziel’ wier ‘welwetenheid’ door paapse dwaallichten verduisterd was.Ga naar eindnoot63 Geen literair middel werd geschuwd om deze afvallige uit de schoot der moederkerk weer terug te voeren onder het dak van haar vaders godshuis.Ga naar eindnoot64 Ook Barlaeus zocht een verklaring voor haar religieuze overgang in de verblinding van haar geestvermogens, hetgeen hij zelfs gesymboliseerd zag in het ongeluk dat haar gezichtsvermogen aantastte.Ga naar eindnoot65 Zijn scherpte werd misschien zelfs nog getemperd, omdat zijn verlangen om Tesselschade Roemers de zijne te maken nog steeds niet was gedoofd. Een religie gegrondvest in de transsubstantiatie-leer, gedomineerd door dagelijkse rituelen, door heiligenverering en door de idee dat een priester als plaatsvervanger Gods een onmisbare bemiddelaar was tussen de gelovige en zijn of haar schepper, die bovendien bevoegd was om gelovigen voor hun zonden boete op te leggen en hun vergeving te schenken. Dat alles stond kennelijk haaks op de voorstellingen die de calvinist Huygens en de remonstrant Barlaeus hadden van geloof en geloven.Ga naar eindnoot66 Toch hadden de religieuze rituelen en praktijken, die zij afdeden als paapse bijgelovigheidjes voor Tesselschade Roemers misschien een andere betekenis. | |
Eerbaarheid in vroomheidGeloofsovertuiging en geloofsbeleving waren voor vroegmoderne vrouwen in sociaal en religieus opzicht belangrijk, of het nu om het katholicisme of vormen van het protestantisme ging. Recent wordt het onderzoek naar geloof en geloofsbeleving in zoverre gedemystificeerd dat er behalve aan de leer, de door kerken voorgeschreven orde, ook aandacht geschonken wordt aan sociaal-culturele aspecten van religiositeit, in het bijzonder aan religieus gedrag van gelovigen.Ga naar eindnoot67 Geloofsleren mogen dan wel vastliggen, dat geldt strikt genomen niet voor de betekenis die gelovigen hechten | |
[pagina 111]
| |
aan religie en de wijze waarop zij hun gelovigheid tot uitdrukking brengen. Het proces van betekenisgeving is deels individueel, deels ook collectief van aard. Het wordt beïnvloed door factoren als klasse, leeftijd, burgerlijke staat, regionale herkomst, maar ook sekse. Aangezien vrouwen in de vroegmoderne tijd in maatschappelijk opzicht andere posities innamen dan mannen, had religie voor hen een andere betekenis dan voor mannen. Het is zaak daarbij allereerst te bedenken dat vrouwen van kerkelijke ambten uitgesloten waren. Prediken, polemiseren over het geloof in woord en geschrift, missioneren, dat alles was aan mannelijke geestelijken voorbehouden. Vrouwen konden door een vroom leven in huiselijke en kerkelijke kring hun geloof beleven en uitdragen. Juist omdat religie in de zeventiende eeuw het dominante referentiekader was, werd een dergelijk vertoon van vroomheid niet alleen gezien als een uitdrukking van religiositeit maar ook van eerbaarheid. Op grond daarvan konden vrouwen een zeker aanzien en misschien ook enige bewegingsvrijheid in en buiten kerken verwerven.Ga naar eindnoot68 Natuurlijk werd de vroomheid van vrouwen ook in twijfel getrokken en zelfs geridiculiseerd. In de geschriften van Huygens en Barlaeus vinden we daar sprekende voorbeelden van. Religie had voor vroegmoderne vrouwen een paradoxale betekenis. In zowel de katholieke als de protestantse zedenleer werd hun een aan mannen ondergeschikte plaats toegewezen. Dat de sekseverhoudingen binnen deze geloofsleren hiërarchisch gedacht werden, vormde echter niet per definitie een beletsel voor religieuze ontplooiing van vrouwen. Want in sociaal opzicht kon het geloof ook als een drijfveer én als een legitimatie dienen om datgene te doen wat vrouwen in de cultureel-historische context van hun eigen tijd op grond van hun sekse niet was toegestaan.Ga naar eindnoot69 Religie bood vroegmoderne vrouwen, die verstoken waren van vele uitdrukkings- en ontplooiingsmogelijkheden, vormen en manieren om zichzelf en hun verlangens tot uitdrukking te brengen. Ook wensen en ambities die in beginsel niet religieus van aard waren, konden in het religieuze taal- en tekensysteem uitgedrukt worden.Ga naar eindnoot70 Religieuze rituelen leverden bovendien een bijdrage in de vorming van individuele en collectieve identiteiten van vrouwen. De identiteit van geestelijke maagden en geestelijke weduwen bijvoorbeeld, stoelde behalve op hun vergeestelijkte maagdom op een strak ritueel regime van gebed, meditatie, mis en sermoen horen, biecht en ter communie gaan. Aan hun religieuze ritme waren zij voor anderen herkenbaar. Gelovig zijn en zich gelovig betonen door een dergelijk vroomheidsregime, dat zich ten dele voltrok in de openbare ruimte van de schuilkerk, kon respect afdwingen voor henzelf, alsook voor de door hen gekozen levensstaat.
Het samenstel van katholieke vroomheidspraktijken en rituelen, dat door Constantijn Huygens werd afgedaan als zinsbegoochelende paapse bijgeloovigheidjes, hielp Tesselschade Roemers misschien om haar verdriet te verwerken, haar verbondenheid met haar overleden echtgenoot uit te drukken, haar boetvaardigheid te tonen en haar zelfstandigheid te bewaren. Met de rituelen van de door haar verkozen kerk schraagde zij wellicht haar welbewust verkozen weduwenstaat en kon zij haar deugdzaamheid onderstrepen. In haar keuze voor deze kuise levensstaat kon ze zich gesterkt voelen door de waardering die hieraan binnen de katholieke context werd gehecht. Uit deze appreciatie putte ze mogelijk kracht om de druk die haar literaire vrienden op haar legden, het hoofd te bieden. Ongetwijfeld is haar keuze voor het katholicisme van | |
[pagina 112]
| |
blijvende invloed geweest op haar leven. Maar in overeenstemming met haar eigen devies, ‘Elck zijn waerom’, beschouwde Tesselschade Roemers de beweegredenen van haar keuze als strikt persoonlijk en hield zij deze voor zich.
Adres van de auteur: Tweede Oude Heselaan 524, NL-6542 VL Nijmegen |
|