| |
Signalementen
De taal zegt meer dan zij verantwoorden kan: een keuze uit de verspreide rechtskundig-signifische geschriften van Mr. Jacob Israël de Haan / verz. en ingel. door Govaert C.J.J. van den Bergh. - Nijmegen: Ars Aequi Libri, 1994. - LIX, 171 p.; 24 cm
ISBN 90-6916-161-3 Prijs: ƒ 32,50
| |
| |
Zeventig jaar na het overlijden van de dichter en jurist Jacob Israël de Haan (1881-1924) bundelde G.C.J.J. van den Bergh, emeritus hoogleraar rechtsgeschiedenis te Utrecht, een twintigtal van De Haans artikelen op het gebied van de rechtskundige significa. Het betreft stukken die in de jaren 1909-1920 voornamelijk in rechtsgeleerde periodieken gepubliceerd zijn. We vinden in deze bundel onder meer de openbare les die De Haan gehouden heeft ter opening van zijn lessen als privaat-docent in de rechtskundige significa aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, te weten ‘Wezen en taak der rechtskundige significa’ (1916), maar ook een in Jeruzalem geschreven stuk over ‘Hebreeuwsche significa’ uit het Algemeen Handelsblad van 16 juli 1919.
Van den Bergh heeft het geheel een uitvoerige inleiding meegegeven, ‘Jacob Israël de Haan (1881-1924) en de rechtstaal’, een bewerking van een artikel van zijn hand uit 1964. Er is een bibliografie rechtskundige significa opgenomen, zowel van als over De Haan (p. liv-lix). Het boek wordt afgesloten met een register van persoonsnamen, begrippen en door De Haan besproken woorden (p. 167-171). De gegevens uit de talrijke voetnoten zijn in dit register helaas niet verwerkt.
De geschiedenis van de Nederlandse significa, waaraan namen als die van Lady Victoria Welby, Frederik van Eeden en Jac. van Ginneken verbonden zijn, heeft de laatste tien, vijftien jaar de nodige aandacht gehad van onder meer communicatiewetenschappers, literairhistorici en taalkundigen (vergelijk bij voorbeeld de uitvoerige studie van H. Walter Schmitz over De Hollandse significa uit 1990), en als ik me niet vergis, is de reeks van publikaties op dit gebied nog lang niet ten einde. Van den Berghs uitgave is een welkome en handzame bijdrage aan het lopende onderzoek, mede omdat hij in zijn inleiding, waarin hij opkomst en neergang van de De Haanse significa schetst, recente literatuur kritisch heeft verwerkt.
De signifische beweging is een vrij complex geheel geweest, zodat niet alle aspecten ervan door de juridische inleider even uitvoerig aan de orde zijn gesteld. De taalkundige lezer mist bij voorbeeld een beschouwing over de ‘state of the art’ van de taalkunde, met name van de semantiek, aan het begin van de twintigste eeuw. En nog altijd blijf ik benieuwd naar wat het werk van de Franse semanticus Michel Bréal en de bekende Nederlandse Spraakkunst van C.H. den Hertog nu tot De Haans inzichten hebben bijgedragen. In ieder geval is het duidelijk dat deze uitgave van De Haans signifische geschriften niet alleen literair-historisch interessant is.
Jan Noordegraaf
| |
Passato e futuro della lingua Nederlandese: atti del Convegno Internazionale, Roma 5 novembre 1992 = Verleden en toekomst van de Nederlandse taal: verslagen van de Internationale Conferentie, Rome 5 november 1992 / [comitato di red. Ted J. Meijer...et al.; trad. Franco Paris...et al.]. - Roma: Istituto Olandese di Roma, 1994. - 169 p.; 21 cm
ISBN 90-367-0422-7 Prijs niet opgegeven
Deze bundel, die onder redactie stond van Ted Meijer, Kitty van der Linden en Franco Paris, bevat de lezingen die op 5 november 1992 gehouden werden op het Nederlands Instituut te Rome. Nederlanders, Vlamingen en Italianen, taal- en letterkundigen en personen uit Haagse kringen gaven daar hun visie op de positie van het Nederlands in heden en verleden. Het boek, dat primair bedoeld is voor Italiaanse lezers, bevat zowel de Italiaanse als de Nederlandse tekst van de voordrachten. Voor de Nederlandse lezer is het verhelderend en soms onmuchterend te zien met welke middelen de collega's in Italië de Nederlandse taal en cultuur moeten bevorderen. De meeste bijdragen, gewijd aan culturele en cultuurpolitieke aspecten van de verspreiding van het Nederlands en de problemen die het onderscheid tussen Vlaams en Nederlands oproept, zijn niet zozeer grensverleggend als wel bedoeld om veelzijdige en actuele informatie over onze in Italië minder bekende taal te bieden. Van de voordrachten noem ik hier ‘Het Nederlands, deze onbekende taal’ (Riccardo Rizza) en ‘Over de identiteit van de Nederlandse literatuur’ (Marcel Janssens).
Jan Noordegraaf
| |
| |
| |
De wetenschap van het woord: de hersenen als zetel van de taal / George A. Miller; [vert. uit het Engels en bew.: P.A.M. Seuren; red.: T. Kortbeek]. - Maastricht [etc.]: Natuur & Techniek, cop. 1993. - 278 p.: ill.; 24 cm. - (Wetenschappelijke bibliotheek; dl. 32)
ISBN 90-73035-15-5 Prijs: ƒ 74,50
The science of words (1991) van de psycholinguïst George A. Miller, emeritus-hoogleraar aan Princeton University, is door Pieter A.M. Seuren vertaald en bewerkt voor het Nederlands als De wetenschap van het woord. De ‘geïnteresseerde leek’, voor wie het boek in de eerste plaats is bedoeld, krijgt hier niet een beeld geschetst van het volledige bedrijf van de moderne taalkunde, maar van een aantal takken daarvan, met name die van de lexicale semantiek en de psycholinguïstiek. In hoofdstuk 1, dat een beknopte geschiedenis van de taalkunde bevat, omschrijft Miller dit boek als het produkt van een ontwikkeling binnen de psycholinguïstiek die hij aanduidt als de come-back van het woord (p. 17). Na een korte periode waarin de aandacht van psycholinguïsten, met name door het werk van Chomsky, bijna uitsluitend uitging naar syntactische verschijnselen, wordt er nu weer onderzoek gedaan naar het woord als ‘fundamentele structurele eenheid van de taal’. Van de twaalf hoofdstukken in De wetenschap van het woord is er dan ook slechts één gewijd aan het construeren van zinnen (hoofdstuk 11).
Na een schets van de complicaties die optreden bij het definiëren van wat een woord is, in hoofdstuk 2, staat in de overige hoofdstukken steeds een ander facet van het woord centraal. Dit betreft zowel facetten van de vorm (in de hoofdstukken 3 t/m 7), als van de betekenis van het woord (in de hoofdstukken 8 t/m 10). Als vorm-aspecten komen zulke uiteenlopende zaken aan bod als schriftsystemen, spellingkwesties, de produktie van spraakklanken, woordklassen en woordvorming. In het deel over de betekenis van woorden gaat het vooral over de manier waarop mensen hun ervaringen categoriseren en hoe dit tot uitdrukking komt in het mentaal lexicon. Veel aandacht wordt besteed aan de talrijke semantische relaties tussen verschillende woorden in het lexicon. De organisatie van het mentaal lexicon, waarin vorm- en betekenis-aspecten van het woord samenkomen, vormt de rode draad van het boek. In hoofdstuk 12 wordt deze kwestie nog eens bekeken vanuit het perspectief van de moedertaalverwerving. Los van de lopende tekst bevat het boek een groot aantal kaders waarin de belangrijkste ontdekkingen en kwesties worden toegelicht, van de ontdekking van het Lineair B tot het meten van het event-related potential. Maar ook biografische gegevens van pioniers uit de geschiedenis van de taalkunde ontbreken niet.
Hoewel het taalgebruik zo eenvoudig mogelijk is gehouden, heeft dit nergens tot simplificaties geleid. Het boek slaagt zeer goed in zijn opzet ‘de lezer een indruk [te] geven van het subtiele samenspel van factoren binnen elk woord’ (Voorwoord). Het werk van Pieter Seuren heeft zich niet beperkt tot het vertalen van het origineel: bijna alle voorbeelden zijn vernederlandst. Het boek zal, terecht, een groot publiek aanspreken, niet in de laatste plaats omdat het zeer fraai is uitgevoerd en heel veel illustraties biedt, waarvan de meeste in kleur.
Ronny Boogaart
| |
Syntactische variatie in het algemeen Nederlands van Heerlen / Leonie Marie Elise Alexandra Cornips. - Amsterdam: IFOTT, 1994. - 266, XII p.; 24 cm. - (Studies in language and language use; 6)
ISBN 90-74698-07-7 Prijs: ƒ 35, -
Onder leiding van prof. dr. P.C. Muysken en de projectaanvrager dr. J.P.A. Stroop is door Leonie Cornips een boeiende beschrijving gegeven van de variatie bij een aantal syntactische constructies in de omgangstaal te Heerlen, door haar aangeduid als HAN.
Ze gaat uit van de hypothese ‘dat de frequentie en de diversiteit in de dialectconstructies (die naast AN-constructies in het HAN voorkomen, vL) het hoogst zal zijn en het meest zal optreden bij oudere sprekers, bij de dialectsprekers en bij de groep sprekers met een laag opleidings/functieniveau.’ Ze voegt er het volgende nog aan toe: ‘Bovendien kan er tussen de
| |
| |
bovengenoemde groepen van onafhankelijke variabelen interactie optreden en wel zo dat de oudere dialectsprekers met een laag opleidings/functieniveau het meest frequent dialectconstructies in het HAN zullen realiseren’ (p. 37, 38).
Na een uiteenzetting over de problematische status van de syntactische variabele en de beschrijving van het gebruikte theoretische kader uit de Generatieve Grammatica bespreekt de schrijfster in hoofdstuk 5 de zgn. ondatief-constructies met voorbeeldzinnen van het type ‘Ik heb de band lek’, ‘Ik breek een/het been’, ‘Ik heb de ogen open’, ‘Ik heb de fiets in de schuur staan’ en diverse krijgen-constructies. In het zesde hoofdstuk behandelt ze de possessieve datief-constructie met voorbeeldzinnen als ‘Hij kamt zich de haren’, ‘Ik zet hem een hoed op’ en ‘Zij heeft me de auto gestolen’. In deze constructies blijkt de lexicale eigenschap [Agreement] natuurlijk een doorslaggevende rol te spelen. Het is verder opvallend, dat juist niet de groepen dialectsprekers, ouderen en sprekers met een laag opleidings/functieniveau de dialectconstructie het meest gebruiken. Dit is dus in strijd met de hypothese.
In hoofdstuk 7 komen de benefactief en de intrinsieke constructie aan bod met voorbeeldzinnen als ‘Ik huur hem eem kamer’, ‘Hij laat zich een gat boren’ e.d. en ‘Zij drinkt zich een biertje’, ‘Hij staat zich wat met je vertellen’. Ten aanzien van de intrinsieke constructie blijkt het HAN zich van het AN te verwijderen.
De onaccusatiefconstructie met ‘zich’, die in hoofdstuk 8 besproken wordt, heeft voorbeeldzinnen als ‘Het riet buigt zich’. Ook de middel-constructie, b.v. ‘Het boek verkoopt zich goed’, wordt hier besproken. Bij de benefactief en de intrinsieke constructie en de onaccusatieve zich-constructie blijkt [Aspect] een relevante rol te spelen.
Leonie Cornips komt tot de conclusie dat de parameter [Agreement] het meest gerelateerd is aan de onafhankelijke variabelen taalachtergrond en leeftijd, terwijl de parameter [Aspect] het meest aansluit bij leeftijd en opleidings/functieniveau.
De uitkomsten van dit onderzoek met betrekking tot de vraag naar dialectverlies of-winst moeten tegen de achtergrond van de bijzondere externe taalgeschiedenis worden beoordeeld. In het eerste hoofdstuk lezen we dat de stad een grote toestroom van inwoners uit de noordelijke en oostelijke provincies heeft gekend. Daaruit kan bij de jeugd een versterking van oostelijke dialectkenmerken die bij de oudere autochtone bevolking op hun retour waren, verklaard worden.
Het is jammer dat de tekst van de projectaanvrage voor dit onderzoek niet in een bijlage bij deze studie is gevoegd. Nu laat zich namelijk niet vaststellen, welke grondlijnen (bij voorbeeld gebied/plaats, methode, theoretisch kader, taalkundige items etc.) door de aanvrager zijn getrokken en derhalve reeds vastlagen voordat Leonie Cornips aan het werk ging.
J.A. van Leuvensteijn
| |
De middeleeuwen zijn anders: cultuur en literatuur van de 12de tot de 15de eeuw / Jozef Janssens. - Leuven: Davidsfonds, cop. 1993. - 227 p.: ill.; 24 cm. - (Historische reeks; nr. 12)
ISBN 90-6152-804-6 Prijs: BF 895
In dit als inleiding bedoelde boek breekt Janssens menige lans voor de hoogmiddeleeuwse cultuur en literatuur. Zijn bezorgdheid over het gebrek aan kennis van en daarmee waardering voor dit historisch cultuurpatrimonium in Vlaanderen (hoofdstuk 1) is oprecht maar neigt enigszins tot overbezorgdheid. Ook de Vlamingen zijn toch de afgelopen jaren ondergedompeld in de middeleeuwengolf (hoofdstuk 3). Die had in Eco's De naam van de roos een spectaculair hoogtepunt maar bood tevens ruimte voor allerlei populariserende tentoonstellingen en publikaties van Vlaamse wetenschappers - niet in de laatste plaats van Janssens zelf: ‘Koning Artur en de Nederlanden’ (1987), ‘En toch was ze rond’ (1990), de Reinaert-facsimile uit 1991 etc.
Aan de hand van verscheidene voorbeelden betoogt de auteur dat de na-middeleeuwse opvattingen over de middeleeuwen het beeld van deze periode vaak vertekenen, tot in onze tijd toe (hoofdstuk 2). Contemporaine preoccupaties worden teruggeprojecteerd naar het verleden; vaak onbedoeld, soms ook bewust (Eco!). De middeleeuwen zijn ten onrechte ver- | |
| |
guisd als het tijdvak waarin vrouwen verdrukt, heksen massaal vervolgd werden en waarin men zich de aarde als een platte schijf voorstelde. Maar ook de romantische idealisering ervan als een (braaf) christelijk gouden tijdperk resulteerde in een karikatuur.
Janssens probeert de middeleeuwse cultuur te benaderen vanuit haar eigen normen en waarden. Sommige daarvan zijn mutatis mutandis ook thans nog gangbaar en daardoor herkenbaar voor twintigste-eeuwers. Onze huidige fatsoensnormen en opvattingen over liefde en huwelijk bijvoorbeeld stammen uit de twaalfde eeuw (hoofdstuk 4). Maar veel vaker gaapt er tussen de middeleeuwse en moderne cultuur een kloof. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het middeleeuwse denken voorzover dat bepaald wordt door de traditie en is doordrenkt van het platonisch-idealistisch symbolisme. In het slothoofdstuk (6) geeft Janssens op basis van het voorafgaande een beknopte interpretatie van de Karel ende Elegast.
Bij specialisten bekende inzichten worden door Janssens op aantrekkelijke wijze geïntroduceerd bij een breder publiek. De voorbeelden (meestal uit de Middelnederlandse literatuur) zijn goed toegankelijk. Bij de gedetailleerde bespreking van Jeroen Bosch' schilderij De hooiwagen (p. 147-149) miste ik een foto, maar verder is het boek rijk aan welgekozen en kwalitatief goede illustraties.
A.Th. Bouwman
| |
Oraliteit en schriftcultuur / onder red. van R.E.V. Stuip en C. Vellekoop. - Hilversum: Verloren, 1993. - 206 p.; 23 cm. - (Utrechtse bijdragen tot de mediëvistiek; 12)
ISBN 90-6550-254-8 Prijs: ƒ 45, -
Over oraliteit en schriftcultuur gedurende de Middeleeuwen is veel gezegd en geschreven. Is hier sprake van een tegenstelling? Was er een geletterde bovenlaag en een ongeletterde volksmassa? Was er een geletterde geestelijkheid en waren alle leken per definitie ongeletterd? Getuigt geletterd zijn van een hogere vorm van beschaving? Zijn door middel van schrift ontstane verhalen complexer en superieur aan verhalen die uit het hoofd gecomponeerd werden, in het geheugen werden opgeslagen en uit het hoofd voorgedragen? Feit is dat vanaf de elfde eeuw als de invallen van de Noormannen ophouden en het bestaan wat minder onzeker wordt de Middeleeuwen verschriftelijken. Steeds meer mensen gaan het schrift beheersen en het geschreven woord dat toch vooral in dienst stond van Het Woord, wordt voor steeds meer dingen gebruikt. In hoeverre dit ten koste ging van het gesproken woord is hoogst onduidelijk. Met een boekje in een hoekje was niet normaal, met een boekje in een groepje zal vaker zijn voorgekomen. Al was het alleen maar vanwege het grote aantal blinden en slechtzienden. Maar al die vertelde verhalen zijn vervlogen, bewaard bleven alleen de boeken: Vox audita perit, littera scripta manet. En het is maar de vraag of de boeken die bewaard bleven representatief zijn voor de boeken die er waren.
De Utrechtse Faculteit der Letteren verricht al jaren onderzoek naar mondeling en schriftelijk in de Middeleeuwen. Deze bundel artikelen is daar een resultaat van. Het eerste artikel ‘Geletterd en ongeletterd. Zin en onzin van een tegenstelling’ van Mayke de Jong functioneert zowel als een uiteenzetting van recente meningsvorming als ook als een inleiding op de overige bijdragen van: R.Th. Otten, ‘Verschijnselen van oraliteit en schriftelijkheid in de Berbercultuur’; Giselle de Nie, ‘De “kracht” van wat in het boek gezegd wordt. Woord, schrift en teken in zesde-eeuws Gallië’; Ria van der Lecq, ‘Het woord als teken in de filosofie van de Middeleeuwen’; A.P. Orbán, ‘De invloed van het ascetisch ideaal der kartuizers op hun oraal en schriftelijk gebruik van het Latijn’; C. Vellekoop, ‘Geheugen, kennis en muzieknotatie’; Leni van Strien-Gerritsen, ‘Orale poëzie in Oudierse rechtsboeken’; H.B. Teunis, ‘Afspraak, schrift en gezag. Het begin van de verschriftelijking in West-Frankrijk (1050-1125)’; R.E.V. Stuip, ‘Het chanson de geste en het boek’; Remke Kruk, ‘De geschiedenis van koning ‘Umar An-nu'mân. Over Arabische ridderromans’; Orlanda S.H. Lie, ‘Van onmondig publiek tot zelfstandige lezer. Het publiek van Middelnederlandse artes-teksten’.
Een prima boek over een intrigerende kwestie.
Willem Kuiper
| |
| |
| |
Everwach, de rentmeester van de bisschop van Utrecht: een verhaal uit het begin van de dertiende eeuw / door J.L. van der Gouw. - Hilversum: Verloren, 1994. - 119 p.: ill.; 25 cm. - (Middeleeuwse studies en bronnen; 32)
ISBN 90-6550-010-3 Prijs: ƒ 29, -
Caesarius van Heisterbach vertelt in zijn Dialogus miraculorum over Everwach, die rond 1200 rentmeester was van Dirk, bisschop van Utrecht. Door tegenstanders in de hoek gedreven, vroeg deze Everwach steun aan de duivel toen hij verantwoording moest afleggen over zijn - overigens rechtvaardig - rentmeesterschap. Vanaf dat moment wordt hij een instrument van duivelse listen, die hem uiteindelijk op een plotselinge dood en vreselijke hellevaart komen te staan. Nadat hij de kwellingen van de hel heeft aanschouwd en ondergaan, wordt de ziel van Everwach de kans geboden terug te keren in zijn sterfelijk lichaam om alsnog penitentie te doen. Everwach biecht, vast en ondergaat allerlei ontberingen als hij barrevoets mee op kruistocht trekt. Na terugkeer gaat hij in Schelluinen wonen. Everwach lijdt aan netelroos; als de pijn hem te erg wordt, bidt hij tot S. Nicolaas en dan ontvangt hij genade: hoewel de netelroos niet verdwijnt, heeft Everwach geen pijn meer.
Hoewel Caesarius het exempel vertelde als voorbeeld van een ziel die uit de hel terugkeert, wijdde de in 1992 overleden historicus Van der Gouw zijn studie over Everwach vooral aan de talrijke geschiedkundige aanknopingspunten uit het verhaal. Concrete personen, gebeurtenissen en omstandigheden maken het exempel interessant voor historisch onderzoek. Eerst plaatste Van der Gouw de verschillende onderdelen van Everwachs geschiedenis in hun historische context. Vervolgens ging hij de overlevering van het verhaal na: van de Dialogus miraculorum en de Middelnederlandse vertaling tot een aantal Hollandse kronieken. In een prachtig uitgevoerde bijlage vindt men afbeeldingen van overgeleverde afschriften met bijbehorende transcripties.
Uit het voorbericht blijkt dat dit boek is samengesteld uit materiaal van Van der Gouw dat door enkele oud-leerlingen na diens dood zonder inhoudelijke wijzigingen tot de voorliggende uitgave is bewerkt. Ofschoon deze predefinitieve staat van het geheel op een aantal punten wel blijkt, is het boek een mooi voorbeeld van een vorm van Middelnederlandse mentaliteitsgeschiedenis aan de hand van (deels) literaire bronnen, en is het een waardig eerbewijs aan een leermeester en vakgenoot geworden.
Geert Warnar
| |
‘Het is of ik met mijn lieve sprak’: de briefwisseling tussen Jean Malherbe en Christina van Steensel, 1782-1800 / ingel., vert. en van aant. voorz. door Anje Dik en Dini Helmers. - Hilversum: Verloren, 1994. - 231 p.: ill.; 22 cm. - (Egodocumenten, ISSN 0929-9807; dl. 9)
ISBN 90-6550-128-2 Prijs: ƒ 45, -
Jean Malherbe was eerste violist in de hofkapel van stadhouder Willem V. Als de stadhouder met zijn hofhouding naar een van zijn buitenverblijven trok, moest Malherbe vaak maandenlang van huis. ‘Het is of ik met mijn lieve sprak’ is een uitgave van de briefwisseling die Malherbe tussen 1782 en 1800 met zijn echtgenote Christina van Steensel onderhield.
De laatste decennia van de achttiende eeuw werden beheerst door de strijd tussen de conservatieve Orangisten en de hervormingsgezinde Patriotten. In 1787 slaagden de Patriotten erin om Willem V uit Den Haag te verdrijven. Na de aanhouding van Prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis drong haar broer, de koning van Pruisen, met zijn leger de Republiek binnen om deze belediging te wreken en de stadhouder in zijn macht te herstellen. De verslagen revolutionairen vluchtten naar het buitenland. Zij zouden pas in 1795, in het kielzog van de Franse soldaten, terugkeren. Toen ging de macht opnieuw in de handen van de hervormers over en Willem V moest met zijn gezin uitwijken naar Engeland.
Jean Malherbe's leven was nauw met de lotgevallen van de Oranjes verweven. Door zijn aanstelling aan het hof was hij gedwongen tot een loyale houding tegenover de stadhouder. Toen deze in 1787 uit Den Haag verdreven werd en zich in Gelderland terugtrok, moest
| |
| |
Malherbe mee. Christina bleef met de kinderen in Den Haag achter. Vooral zij leed erg onder de gedwongen scheiding en in haar brieven beklaagde zij zich bitter dat Jean zo weinig schreef: ‘Maar ik denk het sal mischien uyt het oog uyt het hart wese, want als mijn lieve Malherbe mijn soo lief hat als ik hem, sou geen okasi verbij late gaan om mijn plasier aan te doen en te trooste, hetgeen u door u voor mijn soo aangename brieve kont doen’ (p. 44). Als de Oranjes in 1795 naar Engeland gaan, komt de hele hofhouding opeens zonder werk te zitten. Een ramp voor Jean, die nog wat had kunnen bijverdienen door de zoons van Willem V muzieklessen te geven en af en toe met Wilhelmina te musiceren. Het gezin verhuist naar Amsterdam, waar Jean als instrumentenmaker aan de kost probeert te komen. Christina reist nog een paar keer naar Den Haag om hun financiële zaken op orde te stellen. Nu is het Jean, die op de kinderen past en Christina van alle huishoudelijke beslommeringen op de hoogte houdt. De laatste jaren worden gekenmerkt door armoede en wanhopige pogingen om de eindjes aan elkaar te knopen.
Uit de brieven krijgen we een goed beeld van het dagelijks leven in de achttiende eeuw. We delen in de geldzorgen van het gezin en in de angst voor ziekte: een eenvoudig griepje kon immers al fataal zijn. We komen vooral veel te weten over zwangerschap en bevallingen: de Malherbes hadden acht kinderen. Het doet uiterst modern aan, wanneer we in een brief van een vriendin van Christina lezen dat haar man ook bij de geboorte van hun kind aanwezig was: ‘...en heeft zig cordaat gehoude dat ik niet gedagt had’ (p. 95).
De brieven waren uiteraard niet voor publikatie bedoeld. Behalve een algemene inleiding en korte verduidelijkende teksten tussen de verschillende clusters brieven hebben de editeurs ook een persoons- en een zaken- en plaatsnamenregister toegevoegd waarin de verschillende lemma's beknopt worden toegelicht, alsmede een verklarende woordenlijst. De brieven van Malherbe zijn uit het Frans vertaald.
Ingrid Glorie.
| |
Fragmenten uit de roman van mijn leeven / Jacob Eduard de Witte; ingel. en van aant. voorz. door Grietje Drewes en Hans Groot. - Hilversum: Verloren, 1993. - 178 p.: ill.; 22 cm. - (Egodocumenten; 6)
ISBN 90-6550-122-3 Prijs: ƒ 37,50
Toen Jacob Eduard de Witte in 1826 de laatste hand legde aan zijn Fragmenten uit de roman van mijn leeven, verklaarde hij vol trots dat hij voor dit eerste deel van zijn autobiografie reeds een uitgever had gevonden en dat het tweede deel spoedig zou volgen. Het eerste deel is echter nooit in druk verschenen; het tweede deel werd waarschijnlijk zelfs nooit geschreven. De tekst die nu in de reeks Egodocumenten is opgenomen, is dan ook een editie van het manuscript.
Misschien heeft De Witte's uitgever er destijds wijs aan gedaan van de uitgave af te zien. Niet, dat de tekst geen fascinerende leesstof vormt; integendeel. Maar wie vertrouwd is met de ware toedracht van de ‘feiten’ die De Witte in zijn autobiografie beschrijft, ontdekt dat de Fragmenten vooral een strategisch opgebouwde apologie zijn, bedoeld om de vroeg-negentiende-eeuwse lezers van het boek te overtuigen van De Witte's onschuld en eerbiedwaardige bedoelingen. Was dit voor de in het eerste deel beschreven periode al moeilijk, voor de jaren die in het tweede deel nog aan bod moesten komen, lijkt het volkomen onmogelijk.
De Witte was namelijk, zoals de editeurs Grietje Drewes en Hans Groot al aan het begin van hun inleiding meedelen, een landverrader. In 1782, toen de Republiek in een handelsoorlog met Engeland verwikkeld was, werd hij als jonge vaandrig door een gewiekste oplichter in de val gelokt. De man stelde hem 100 ducaten in het vooruitzicht, wanneer hij geheime informatie over de Zeeuwse verdedigingswerken aan de vijand zou doorspelen; tevens moest hij beloven, dat hij bij een aanval van het Engelse leger geen waarschuwingsschoten zou afvuren. De schurk wendde zich met de belastende documenten die De Witte hem had toevertrouwd echter onmiddellijk tot de Nederlandse autoriteiten, die een beloning hadden uitgeloofd voor het opsporen van landverraders. De Witte werd gearresteerd en er volgde een geruchtmakend proces. Er ontstond namelijk een geschil over de vraag of De Witte volgens de militaire of de
| |
| |
civiele rechtspraak gevonnist moest worden. Een direct gevolg van dit touwtrekken tussen de verschillende betrokken instanties was, dat het hoogste militaire rechtscollege werd afgeschaft.
Aanvankelijk zag het er voor De Witte somber uit, maar uiteindelijk kwam hij er met zes jaar gevangenisstraf vanaf. Niet alleen liepen allerlei bezoekers elke dag ongehinderd zijn cel in en uit; hij kon in zijn gevangenis zelfs een relatie aanknopen met Maria van Zuylekom, zijn latere echtgenote. Uit deze verbintenis werd nog voor het einde van De Witte's straftijd het eerste kind geboren. In de Gevangenpoort ontdekte De Witte bovendien de literatuur. Hij correspondeerde vrijelijk met schrijvers en uitgevers en voerde vanuit zijn cel de redactie over jaarboekjes en bloemlezingen. Bij zijn dood zou hij een oeuvre van meer dan vijftig sentimentele romans, toneelstukken, gedichten en pamfletten achterlaten.
In Fragmenten beschrijft De Witte zijn leven tot het moment van zijn vrijlating in 1790. De inleiding van Drewes en Groot biedt hoofdzakelijk een reconstructie van de omstandigheden die tot zijn arrestatie hebben geleid en het daaropvolgende proces. Wie deze inleiding met De Witte's weergave van de feiten vergelijkt, ontdekt onmiddellijk hoe laatstgenoemde voortdurend bezig is de geschiedenis te herschrijven. Het contrast tussen de tekst en de annotaties van Drewes en Groot, gebaseerd op grondige studie van alle juridische stukken die op de zaak-De Witte betrekking hebben, heeft dan ook vaak onbedoeld een komisch effect. Of deze Fragmenten - zoals de editeurs suggereren - een grote geschiedkundige waarde hebben, valt te betwisten. De Witte had nu eenmaal een bijzonder eigenzinnige visie op zijn tijd en de gebeurtenissen die hem raakten. De Witte's Roman van mijn leeven is misschien vooral een amusante voetnoot bij de literatuurgeschiedschrijving van de late achttiende en vroege negentiende eeuw.
Ingrid Glorie. |
|