Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Karina van Dalen-Oskam
| |
InleidingGa naar eind*‘Ga nu heen,’ verkondigde de profeet Samuël aan koning Saul, ‘versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel’.Ga naar eind1 Hierop verzamelde Saul een leger, vernietigde het gehele land en sloeg iedereen dood behalve Agag, de koning der Amalekieten. Ook de vette beesten liet hij, tegen Gods bevel in, in leven om deze als buit mee te voeren. Dus heueti hem met roue besmet: ‘zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal’ (nl. t.o.v. God), constateert Jacob van Maerlant in zijn Rijmbijhel.Ga naar eind2 Samuël, die zelf Saul tot koning verheven had, probeerde nog te redden wat er te redden viel door in ieder geval koning Agag eigenhandig aan stukken te houwen. Hij kon echter niet voorkomen dat God Saul verwierp als koning over Israël. God gaf de profeet vervolgens de opdracht om voor een nieuwe koning naar Betlehem, naar het huis van Isaï, te gaan. Toen David, de zevende zoon van Isaï, daar voor Samuël verscheen, liet God de profeet weten dat hij hem tot koning moest zalven.Ga naar eind3 Op dat moment verliet de Heilige Geest Saul en vervulde David. Daardoor had de duivel kans in Saul te varen. De hieruit voortkomende waanzin van koning Saul kon alleen tijdelijk verlicht worden door het harpspel van de jonge David.Ga naar eind4 In de in 1271 voltooide Rijmbijbel van Jacob van Maerlant wordt dit verhaal uitvoerig verteld. Tot hier toe heeft Maerlant in deze episode zijn brontekst, de Historia Scholastica van Petrus Comestor, op de voet gevolgd.Ga naar eind5 Voordat hij echter overgaat tot het verhaal over de strijd tussen David en Goliat en het vervolg van Davids schitterende carrière, voegt hij onafhankelijk van zijn brontekst een overzicht van Davids voorouders toe: 9115[regelnummer]
Nv salmen merken ende horen.
Hoe dese dauid was gheboren.
Vten volke van ẏsrahel.
Jacob wan dat weet men wel.
| |
[pagina 199]
| |
An lien sinen sone iudas.
9120[regelnummer]
Die teere tijt daer comen was.
Dat hi an thamar sire suare.Ga naar eind6
Tvee kinder wan mar van hare.
Ne wisti niet dat soet was.
Doe soe der kinder ghenas.
9125[regelnummer]
Hiet soe teen pharaes. tander sarra.
Phraraes (l. Pharaes) wan esrom der na.
Ende esrom die wan aram.
Dar aminadab af quam.
Naason was aminadabs sone.
9130[regelnummer]
Die selue naason die ghene.
Was prinche van iudas gheslachte.
Doe si egẏpten met crachte.
Rumden ende si alle te samen.
Dor die rode zee oec quamen.
9135[regelnummer]
Naason die wan een kint.
Dat salmon gheten was sint.
Salmon wan booz den here.
Dar siden an met groter eere.
Huwede een wijf alse wijt horen.
9140[regelnummer]
Die ruch (l. ruth) hiet van moab gheboren.
Ende voer dor ons heren minne.
Van hedinscen volke juedinne.
Ende an hare wan hi na de wet.
Eenen sone die hiet obeth.
9145[regelnummer]
Obeth die wan ẏsai.
Dar die scrifture of tellet mi.
Dat hi mede iesse hiet.
Die iesse des ne tviuelt niet.
Was des coninx dauids vader.
9150[regelnummer]
Dus quam sijn gheslachte al gader.
Vord salic v maken vroet.
Hoe ihesus dat heleghe bloet.
Van desen gheslachte quam.
Dar ic die redene eerst omme nam.
(Nu moet men weten en horen, hoe deze David voortgekomen was uit het volk Israël. Jakob verwekte, zoals men weet, bij Lea zijn zoon Juda, die er op een bepaald moment toe kwam dat hij bij Tamar, zijn schoondochter, twee kinderen verwekte maar hij wist niet dat zij het was. Toen zij van de kinderen was bevallen, noemde zij het ene Peres en het andere Zerach. Peres verwekte daarna Chesron, en Chesron verwekte Aram, van wie Amminadab afstamde. Nachson was Amminadabs zoon; deze Nachson was leider van de stam Juda toen zij Egypte met haast verlieten en gezamenlijk de Rode Zee doortrokken. Nachson verwekte een kind dat Salmon genoemd werd. Salmon verwekte de voorname Boaz, met wie later met veel eer een vrouw trouwde die Ruth heette, van Moab geboortig, die omwille van haar liefde voor Onze Heer uit haar heidense volk tot jodin werd, en bij haar verwekte hij naar de wet een zoon die Obed heette. Obed verwekte Isaï, van wie de Schrift mij meldt dat hij tevens Jesse heette. Deze Jesse, twijfel daar niet aan, was de vader van koning David. Zo zag zijn voorgeslacht eruit. Later zal ik u vertellen hoe Jezus, het Heilige Bloed, uit dit geslacht voortkwam, (Jezus,) om wille van wie ik (dit) relaas uiteindelijk begonnen ben.) | |
[pagina 200]
| |
In dit artikel wil ik nagaan, wat de herkomst is van de informatie die Maerlant in deze verzen geeft, en wat zijn reden geweest kan zijn om die op juist deze plaats in zijn bewerking van de Historia Scholastica in te voegen. Allereerst zal ik de Historia Scholastica zelf nader bekijken op genealogische informatie. Vervolgens zullen de overige bronnen waarvan inmiddels aangetoond is dat zij door Maerlant voor zijn Rijmbijbel zijn gehanteerd, aan de orde komen: de Vulgaat en de Glossa Ordinaria.Ga naar eind7 Ook de Diatessaron-traditie zal ter vergelijking bij het onderzoek betrokken worden. | |
1. Historia ScholasticaDe genealogische informatie uit v. 9115-9154 van de Rijmbijbel komt niet voor op de parallelle plaats in de Historia Scholastica in de editie van J.-P. Migne.Ga naar eind8 Het blijft echter de vraag, of deze editie representatief is voor de tekstgeschiedenis van Comestors werk: waren er wellicht ook handschriften die op deze plaats wel een vergelijkbare passage bezaten? Bij wijze van steekproef heb ik een vijftal dertiende-eeuwse codices van de Historia Scholastica bekeken. In geen van deze handschriften is op de relevante plaats in Liber I Regum de genealogie van Jakob tot aan David te vinden.Ga naar eind9 Het blijft natuurlijk mogelijk dat dit beeld niet overeenkomt met de situatie in de vele andere handschriften van Comestors werk, maar naar aanleiding hiervan zou ik er voor dit onderzoek toch van uit willen gaan dat het niet waarschijnlijk is dat Maerlant een handschrift van de Historia Scholastica voor zich had waarin wel een dergelijke passage voorkwam. Een volgende mogelijkheid is dat Maerlant gebruik heeft gemaakt van genealogische informatie die zich elders in de Historia Scholastica bevindt. Op deze wijze heeft P. Berendrecht v. 9137-9150, dus een deel van de hier centraal staande toevoeging, benaderd.Ga naar eind10 Zij ziet daarin een ‘inhoudelijke verschuiving’ vanuit het aan Liber I Regum voorafgaande hoofdstuk over Ruth, het 23ste caput van Liber Judicum in Comestors werk. Het verhaal over Ruth had Maerlant op de daarvoor bestemde plaats overgeslagen, waarschijnlijk omdat het niet behoorde tot de verhalende historie waaraan hij in zijn bewerking zo duidelijk de voorkeur geeft.Ga naar eind11 De genealogische informatie die Maerlant zo'n 700 verzen later geeft, ziet Berendrecht als de enige overblijfselen van Ruth.Ga naar eind12 De tekst van Comestor aan het einde van zijn caput over Ruth levert echter uitsluitend de informatie op dat Boaz de vader was van Obed, die Isaï verwekte, die de vader was van David. Deze passage uit de Historia Scholastica kan daarom niet de bron zijn geweest voor de door Maerlant toegevoegde, aanzienlijk langere genealogie. In de gehele Historia Scholastica heb ik maar enkele genealogieën aangetroffen, die in verhouding tot de genealogie waar het hier om gaat, steeds maar weinig generaties omvatten.Ga naar eind13 Slechts een daarvan bevat ook een deel van de genealogie van Jakob tot David, te weten van Juda tot Nachson,Ga naar eind14 die Maerlant op de parallelle plaats in de Rijmbijbel niet heeft overgenomen.Ga naar eind15 Maar ook deze bevat te weinig informatie om de gehele toevoeging van v. 9115-9154 te kunnen verklaren. Kortom: het werk van Comestor bevat geen passage die ten grondslag gelegen kan hebben aan de genealogie van Jakob tot David die Maerlant in zijn Rijmbijbel heeft toegevoegd. | |
[pagina 201]
| |
2. VulgaatDe bijbel bevat verschillende genealogieën van bij voorbeeld de aartsvaders, koningen van Israël en Juda en hogepriesters in zowel het Oude als het Nieuwe Testament.Ga naar eind16 Daarbij vertonen genealogieën die dezelfde familietak beslaan soms toch afwijkingen. Om erachter te komen van welke van deze genealogieën Jacob van Maerlant gebruik gemaakt zou kunnen hebben voor v. 9115-9154 van de Rijmbijbel, is de naam esrom (Chesron) uit v. 9126 en 9127 van belang. Deze naam komt in de Historia Scholastica namelijk niet voor, zodat de eerste voorwaarde voor een mogelijke andere bron het voorkomen van juist deze naam is.Ga naar eind17 In de bijbel komen twee personen met de naam Chesron voor, een zoon van RubenGa naar eind18 en de zoon van Juda's zoon Peres, om wie het hier gaat. Driemaal functioneert deze in een genealogie die als bron in aanmerking zou kunnen komen. De eerste bevindt zich aan het slot van het bijbelboek Ruth, in hoofdstuk 4:18-22. Hier worden de generaties van Peres tot aan David gegeven, niet genoeg om in aanmerking te komen als (enige) bron voor v. 9115-9154. De twee overige bevinden zich in het Nieuwe Testament. De ene is een genealogie in opgaande lijn, die zich bevindt in Lucas 3:23-38. Het gedeelte van Jakob tot aan David, in v. 31-34, ziet er daar als volgt uit: [...] qui fuit David qui fuit Iesse qui fuit Obed qui fuit Booz qui fuit Salmon qui fuit Naasson qui fuit Aminadab qui fuit Aram qui fuit Esrom qui fuit Phares qui fuit Iudae qui fuit Jacob [...]Ga naar eind19 Hierin wordt niets gezegd over de vrouwen die Maerlant in zijn toevoeging noemt, of over de rol die Nachson gespeeld zou hebben tijdens de uittocht uit Egypte. De andere genealogie, in Matteüs 1:1-16, geeft in dit opzicht duidelijk meer informatie en presenteert de generaties bovendien net als Maerlant in neergaande lijn. Het gedeelte van Jakob tot David staat in v. 2-5: 2[regelnummer]
[...] Iacob autem genuit Iudain et fratres eius
3[regelnummer]
Iudas autem genuit Phares et Zara de Thamar
Phares autem genuit Esrom
Esrom autem genuit Aram
4[regelnummer]
Aram autem genuit Aminadab
Aminadab autem genuit Naasson
Naasson autem genuit Salmon
5[regelnummer]
Salmon autem genuit Booz de Rachab
Booz autem genuit Obed ex Ruth
Obed autem genuit Iesse
Iesse autem genuit David regem
([...] Jakob verwekte Juda en zijn broeders, Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, Isaï verwekte David, de koning.)Ga naar eind21 | |
[pagina 202]
| |
De extra informatie ten opzichte van de genealogie in Lucas bestaat uit de vermelding van Tamar als degene bij wie Juda Peres en Zerach verwekte, de vermelding van Rachab en van Ruth.Ga naar eind22 Maerlant noemt de tweede hiervan, Rachab, niet, maar zowel Tamar als Ruth komen wel in zijn toevoeging voor. Het zou kunnen dat Maerlant van juist deze genealogie is uitgegaan, maar dat zou opnieuw betekenen dat een aantal mededelingen zonder aanwijsbare bron blijft: zijn vermelding van Lea, de details rond de verwekking van Peres en Zerach, het stamleiderschap van Nachson, de achtergrond van Ruth en de dubbelnamigheid van Isaï=Jesse. Op dit punt is het tijd om te kijken of Maerlant deze bijbelpassage wellicht gebruikt kan hebben in combinatie met de Glossa Ordinaria. | |
3. Glossa OrdinariaIn de loop van de elfde en twaalfde eeuw ontstond door het werk van een aantal geleerden uit de kring rond Anselmus van Laon een verzameling interlineaire en marginale glossen bij de tekst van de Vulgaat.Ga naar eind23 Deze glossen werden in handschriften van de bijbel met veel passen en meten rond de eigenlijke tekst gerangschikt, om ze op dezelfde bladzijde te kunnen afschrijven als het tekstdeel waar ze bij hoorden. Dergelijke geglosseerde bijbels, die in Parijs vervaardigd werden en van daaruit over heel Europa werden verspreid, zijn vooral overgeleverd in handschriften uit de twaalfde en de vroege dertiende eeuw.Ga naar eind24 Toen de boekdrukkunst op gang gekomen was, werd naast de gewone bijbel ook al snel een bijbel met Glossa Ordinaria gedrukt. De eerste druk hiervan van Adolph Rusch (Straatsburg, 1480-1481), onlangs in facsimile verschenen, bevat de Middeleeuwse interlineaire en marginale glossen zonder verdere toevoegingen,Ga naar eind25 en kan daarom als uitgangspunt dienen bij onderzoek naar teksten als de Historia Scholastica en de Rijmbijbel. De glossen bij Matteüs worden (onder andere door Petrus Comestor) toegeschreven aan Raoul van Laon.Ga naar eind26 In de genealogie in het eerste hoofdstuk staat in de interlineaire glossen meestal boven de eigennamen aangegeven wat de betekenis van de betreffende naam is. In de marginale glossen, die betrekking hebben op meer dan één woord, is voor een aantal gevallen de informatie te vinden die ook in Maerlants genealogie van Jakob tot David voorkomt.Ga naar eind27 Zo is de mededeling Naason fuit dux sub moyse in tribu iuda per desertum: ‘Nachson was aanvoerder van de stam Juda onder Mozes tijdens de uittocht’ ook te vinden in v. 9130-9134 van de Rijmbijbel: 9130[regelnummer]
Die selue naason die ghene.
Was prinche van iudas gheslachte.
Doe si egẏpten met crachte.
Rumden ende si alle te samen.
9134[regelnummer]
Dor die rode zee oec quamen.
Behalve de uittocht uit Egypte noemt Maerlant ook nog de tocht door de Rode Zee (v. 9134). Vervolgens komt een andere glosse: (vanuit Moab) ruth cum noemi sociu sua venit in iudȩam: ‘Ruth kwam met Noömi, haar metgezel, naar Judea’ overeen met: | |
[pagina 203]
| |
9138[regelnummer]
(Boaz,) Dar siden an met groter eere.
Huwede een wijf alse wijt horen.
Die ruch (l. ruth) hiet van moab gheboren.
Ende voer dor ons heren minne.
9142[regelnummer]
Van hedinscen volke juedinne.
De door Maerlant vermelde bekering van Ruth wordt echter niet expliciet genoemd in de glosse. Tenslotte is door Raoul van Laon ook gerefereerd aan de dubbelnamigheid van Isaï: Pater dauid sepius nominatur Ysai. sed binomius fuit. Hic autem ideo dicitur Yesse: ‘de vader van David wordt dikwijls Isaï genoemd, maar hij was tweenamig. Hier nu wordt hij daarom Jesse genoemd’. Vergelijk in de Rijmbijbel: 9146[regelnummer]
(Isaï,) Dar die scrifture of tellet mi.
Dat hi mede iesse hiet.
Maerlant noemt hier zelf die scrifture als zijn bron. Middelnederlands scrifture betekent in het algemeen ‘geschrift, boeken’, maar ook meer bepaald ‘de Heilige Schrift’.Ga naar eind28 Het is mogelijk dat Maerlant op bovenstaande plaats de bijbel bedoelde, maar hij kan ook de daarbij behorende glossen als deel van de Heilige Schrift hebben gezien. Zijn vage bronvermelding sluit gebruik van de Glossa Ordinaria op deze plaats dan ook niet uit. Voor de twee overgebleven feiten die Maerlant onafhankelijk van de genealogie uit Matteüs noemt, namelijk dat Lea de moeder van Juda was, en dat Juda niet wist bij wie hij de tweeling Peres en Zerach verwekte, is in de glossen zoals die voorkomen in de editie van Adolph Rusch geen materiaal te vinden waarop Maerlant zich gebaseerd kan hebben. | |
4. DiatessaronVolgens C.C. de Bruin heeft Maerlant voor zijn Rijmbijbel naast het werk van Petrus Comestor niet alleen de Vulgaat en de Glossa Ordinaria gebruikt, maar voor het nieuwtestamentische deel tevens ‘de commentaar bij de Vita Christi (van Victor van Capua), geschreven door Zacharias Chrysopolitanus’.Ga naar eind29 Als Maerlant voor v. 9115-9154, die zich midden in het oudtestamentische deel bevinden, gebruik kan hebben gemaakt van het eerste hoofdstuk van het evangelie naar Matteüs, kan hij net zo goed naar dit commentaar gegrepen hebben. Reden genoeg om ook dit werk erbij te betrekken. Zacharias Chrysopolitanus behandelt de genealogie van Christus in het vijfde caput van zijn In unum ex quatuor, sive de concordia evangelistarum.Ga naar eind30 Van de zaken die Maerlant ten opzichte van de genealogie uit Matteüs toevoegt, is echter alleen de dubbelnamigheid van Isaï=Jesse terug te vinden. Over de vrouwen in het geslachtsregister zegt hij: In genealogia Salvatoris non justae, sed peccatrices feminae nominantur, ad insinuandum videlicet, quoniam qui de femina formam viri voluit assumere, ut viros et feminas salvaret; de peccatricibus dignatus est nasci, ut peccata deleret. | |
[pagina 204]
| |
Dit citaat geeft een aardig inzicht in de opvatting over vrouwen die in de genealogie voorkomen; het werk valt echter af als mogelijke bron voor de toevoeging van de genealogie van Jakob tot David.Ga naar eind31 Maar kan een versie van het Diatessaron dat teruggaat op dat van Tatianus Maerlant geen informatie geleverd hebben? In het zogeheten Luikse Diatessaron, het oudste handschrift (uit het laatste decennium van de dertiende eeuw) met een Middelnederlandse vertaling van het Diatessaron van Tatianus, is het geslachtsregister uit Matteüs zonder aanpassingen weergegeven, maar wel voorzien van een aantal marginale glossen (ik citeer het gedeelte van Jakob tot David): [...] Jacob wan Judam ende sine brudere, Judas wan Phares ende Zaram ane ene wrowe die hit Thamar (glosse: die sijns sons wif hadde gewest), Phares wan Esrom, Esrom wan Aram, Aram wan Amminadab, Ammi[n]adab wan Naason, Naason wan Salmon, Salmon wan Booz an ene wrowe die hit Raab (glosse: dese hadde gemene gewest), Booz wan Obet an ene wrowe die hit Ruth (glosse: dese was heiden), Obeth wan Jesse, Jesse wan Dauid den koninc [...]Ga naar eind32 De aantekeningen in de marge zijn van de hand van de kopiist, en stammen volgens De Bruin waarschijnlijk uit de legger die deze gebruikte.Ga naar eind33 De informatie is inhoudelijk goed te vergelijken met de extra gegevens die Maerlant ten opzichte van Matteüs geeft. Opvallend is dat van Ruth gezegd wordt dat zij een heidin was; ook Maerlant maakt daar gewag van. De tekst in de glossen van dit Diatessaron bevatten echter weer niet voldoende informatie om als enige bron voor Maerlant gediend te kunnen hebben.Ga naar eind34
Het zal duidelijk zijn dat op basis van het voorafgaande Maerlants bron voor de genealogische informatie in v. 9115-9154 in zijn Rijmbijbel niet met zekerheid aangewezen kan worden. Het blijft immers mogelijk dat hij behalve de genoemde werken nog andere geschriften tot zijn beschikking had. De tijdtabellen van Hieronymus bevatten geen genealogieën.Ga naar eind35 Maar bestond er misschien een min of meer schematische lijst van de voorouders van Jezus, die als afzonderlijk ‘katern’ circuleerde? Er is in kunsthistorische kringen veel geschreven over de zogeheten Boom van Jesse, een omvangrijke afbeelding van (onder andere) de voorouders van Jezus, die in vele bijbels direct voorafgaat aan het Nieuwe Testament, dat wil tevens zeggen: aan het evangelie naar Matteüs.Ga naar eind36 Dit is een zeer oude traditie, waarvan niet bekend is wanneer en hoe zij begonnen is. Het is mogelijk dat er een schematische afbeelding is ontstaan op basis van de genealogie in Matteüs, die later is aangevuld met informatie uit andere bijbelplaatsen, die daarna ook in andersoortige teksten en manuscripten dan die van de bijbel aangewend is.Ga naar eind37 In een aantal van dergelijke afbeeldingen wordt gebruik gemaakt van kleine tekstblokjes. Maar gewoonlijk is de tekst hierin minimaal, zodat het onwaarschijnlijk is dat Maerlant zijn informatie uit een dergelijke context gehaald heeft. Een recent artikel van J.H. MoreyGa naar eind38 levert echter nog een andere mogelijke bron op. Morey vermeldt dat het laatste boek van de Historia Scholastica zoals uitgegeven door Migne, In Actus Apostolorum, later is toegevoegd door Petrus van Poitiers, ‘who also devised the Compendium historiae in genealogia Christi, a condensation of biblical history, based on and often prefixed to the Historia, which was reproduced on large | |
[pagina 205]
| |
animal skins and hung on the classroom wall for ease of reference and to facilitate the instruction of clerks too poor to buy books.’Ga naar eind39 | |
5. Compendium Historiae in Genealogia ChristiVoor het einde van de twaalfde eeuw (het oudste handschrift dateert nog uit die eeuw)Ga naar eind40 schreef Petrus van Poitiers een soort verkorting van de bijbelse geschiedenis, in de vorm van een genealogische boom van Christus. Langs de verticaal over de folia lopende genealogische lijn staan de namen van Jezus' voorvaderen, met regelmatig naast de namen korte biografische notities, soms ook personen betreffend die niet tot de stamboom behoren. Als bron gebruikte Petrus van Poitiers de Historia Scholastica, maar er komen ook verwijzingen in voor naar andere teksten.Ga naar eind41 In de loop van de eeuwen heeft deze tekst - die volgens H. Vollmer veel meer invloed heeft gehad dan men wel aanneemtGa naar eind42 - vele wijzigingen ondergaan.Ga naar eind43 Behalve één handschrift uit de twaalfde eeuw zijn er in ieder geval 22 handschriften uit de dertiende eeuw overgeleverd,Ga naar eind44 waarvan ik er twee bestudeerd heb, beide berustend in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel, namelijk handschrift 1270-1271 en 5554-5556.Ga naar eind45 Ook heb ik de twee andere in dezelfde collectie berustende handschriften met deze tekst bekeken, handschrift 270 en 9174, beide uit de veertiende eeuw.Ga naar eind46 Inhoudelijk wijken zij voor het gedeelte van Jakob tot David maar heel weinig van elkaar af. Bijna alle informatie uit Maerlants genealogische toevoeging is terug te vinden in het Compendium Historiae in Genealogia Christi: de volledige stamboom zoals ook gegeven in het evangelie naar Matteüs, en ook het meeste van de informatie die ten opzichte daarvan extra is. Lea wordt genoemd,Ga naar eind47 Tamar krijgt een notitie waarin de verwekking van Peres en Zerach door Juda - suspicans eam scortum: ‘terwijl hij dacht dat zij (Tamar) een hoer was’ - wordt verhaald,Ga naar eind48 de rol van Nachson tijdens de uittocht uit Egypte: Iste Naason egressa de Egipto princeps in tribu juda: ‘deze Nachson was tijdens de uittocht uit Egypte de leider van de stam Juda’,Ga naar eind49 Ruth moabitis wordt genoemd met haar verbintenis met de familie van Noömi en later met Boaz,Ga naar eind50 en tenslotte ook de dubbelnamigheid van Isaï/Jesse.Ga naar eind51 Ook ‘wegwijzer’ Chesron (zie boven in paragraaf 2) heeft zijn plaats in de genealogische boom.Ga naar eind52 De enige informatie uit de toevoeging die niet terug te vinden is in het werk van Petrus van Poitiers, is het feit dat Nachson en zijn volk door de Rode Zee trokken tijdens de uittocht uit Egypte, en dat de Moabitische Ruth zich had bekeerd tot het joodse geloof. De vermelding van de doortocht door de Rode Zee staat in de Rijmbijbel in v. 9134, en completeert een rijmpaar. Maerlant heeft dit verhaal bovendien al veel eerder in zijn werk verteld, in v. 4187 en verder (vergelijk ook in de bijbel Exodus 13). De bekering van Ruth wordt verhaald in één verspaar, v. 9141-9142. Maerlant heeft het bijbelboek Ruth niet bewerkt in de Rijmbijbel, maar zal het verhaal van haar bekering zeker gekend hebben. Deze twee feiten nemen daarom niet weg dat het Compendium toch als meest waarschijnlijke bron voor Maerlants toevoeging in aanmerking komt. Wanneer men weet dat het Compendium vaak aan handschriften met de Historia Scholastica werd toegevoegd, dan is het beter voor te | |
[pagina 206]
| |
Fol. 9r van handschrift 9174 (14e eeuw) uit de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel. Afmetingen van het handschrift: 41×28 cm.
| |
[pagina 207]
| |
stellen dat Maerlant deze ene bron, waar vrijwel alles in staat, gebruikte en niet een combinatie van Vulgaat/Glossa Ordinaria die hij daarbij aanvulde uit een geglosseerd Diatessaron en uit het eigen geheugen. Juist vanwege het bestaan van het Compendium lijkt mij een toevoeging die geheel uit Maerlants eigen kennis (of nazoekwerk) stamt, onaannemelijk. Ook de laatste vier verzen van de toevoeging kunnen de waarschijnlijkheid van de identificatie van de bron als het Compendium Historiae in Genealogia Christi versterken: 9151[regelnummer]
Vord salic v maken vroet.
Hoe ihesus dat heleghe bloet.
Van desen gheslachte quam.
9154[regelnummer]
Dar ic die redene eerst omme nam.
Het Compendium geeft immers de genealogie van Jezus. Maerlant vermeldt in v. 9154 dat (ook) zijn eigen werk uiteindelijk draait om Jezus,Ga naar eind53 waarmee hij zijn toevoeging van de genealogie lijkt te beargumenteren. Daarbij kondigt hij in v. 9151-9153 aan dat hij het vervolg van de genealogie, dus van David tot aan Jezus, later zal geven. David, om wie het op deze plaats gaat, was de meest indrukwekkende koning uit de geschiedenis van het volk Israël en werd bovendien ook gezien als een van de prefiguraties van Christus. Het is begrijpelijk dat zijn afstamming van de illustere aartsvaders Abraham, Isaak en Jakob aangegeven wordt. Het lijkt er echter op dat deze genealogische lijn in Maerlants ogen pas werkelijk diepte krijgt wanneer deze doorgetrokken wordt naar Jezus. De voorouders van David zijn dus van belang, omdat ze tevens de voorouders van Jezus zijn. De inhoud van v. 9115-9154 van de Rijmbijbel moet daarom gezien worden als chronologische verankering van de belangrijkste figuur uit het werk, Jezus, of eigenlijk: slechts als een deel daarvan. De rest van de geslachtslijst zou volgens Maerlant immers nog volgen. Hier doet zich echter een probleem voor. De rest volgt niet. Het door Maerlant beloofde vervolg is nergens terug te vinden in de Rijmbijbel,Ga naar eind54 ondanks de expliciete vooruitwijzing. Voor een van Maerlants andere werken, de Historie van Troyen is aangetoond dat hij gewoonlijk erg voorzichtig is met vooruitwijzingen en deze alleen geeft (of overneemt uit zijn brontekst), wanneer hij er zeker van is dat hij datgene waarnaar verwezen wordt nog zal behandelen.Ga naar eind55 Gewoonlijk heeft hij ‘de essentiële verhaalstrengen [...] stevig in handen’.Ga naar eind56 Een enkele maal komt het echter voor dat hij een gedane aankondiging niet inlost.Ga naar eind57 Het lijkt erop dat dit in de Rijmbijbel voor de genealogie van David tot Jezus ook het geval is. Invloed op de hierboven getrokken conclusies heeft dit echter niet. Jacob van Maerlant heeft de genealogie van Jakob tot David toegevoegd om er voor zijn publiek de nadruk op te leggen dat deze (en andere) Oudtestamentische figuren juist van belang zijn omdat zij de voorouders zijn van Jezus, die in zijn werk centraal staat. Hij doet dit op het punt waar koning David in de geschiedenis verschijnt, iets dat gezien de enorme reputatie die deze genoot ook niet hoeft te verbazen. Hij heeft zich voor deze toevoeging gebaseerd op Petrus van Poitiers' Compendium Historiae in Genealogia Christi.Ga naar eind58 Of hij deze in ‘poster’-formaat kon raadplegen, op een aantal dierehuiden (vgl. boven), is niet na te gaan; bij mijn weten is er geen enkel exemplaar in deze vorm overgeleverd. Mogelijk gebruikte hij een handschrift waarin deze tekst voorafgaat aan de Historia Scholastica, zoals in de Brusselse handschriften 5554-5556 | |
[pagina 208]
| |
en 270, of volgt op Comestors werk, zoals in handschrift 1270-1271 in de Belgische Koninklijke Bibliotheek. Ook een luxere uitvoering, met behalve de namen ook prachtige, veelkleurige afbeeldingen van de genoemde personen, kan als bron in aanmerking komen - de hierbij gevoegde reproductie van fol. 9r uit het veertiende-eeuwse handschrift 9174 uit de Koninklijke Bibliotheek in Brussel laat zien dat het een genoegen geweest moet zijn om een dergelijk werk in te zien.
Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Postbus 9515, NL-2300 RA Leiden |
|