| |
Signalementen
Van Aiol tot de Zwaanridder: personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst / red. W.P. Gerritsen & A.G. van Melle. - Nijmegen: SUN, cop. 1993. - 447 p.: ill.; 22 cm
ISBN 90-6168-382-3 Prijs: ƒ 49,50
In september 1993 verscheen het zesde deel in de reeks ‘Van A tot Z'-boeken’ van uitgeverij SUN: Van Aiol tot de Zwaanridder. In deze reeks worden thema's in de westerse kunst en cultuur alfabetisch geordend. Als lemma fungeren steeds personages uit verschillende verteltradities. In Van Aiol tot de Zwaanridder gaat het om personages uit middeleeuwse verhalen en verhalencomplexen. In negentig artikelen worden evenzovele helden, heldinnen, koppels of groepen ten tonele gevoerd. In de titel van het boek zijn het eerste en het laatst besproken personage terug te vinden. Alle figuren zijn helden uit veelal bekende Westeuropese romans en heldendichten, verhalend over gebeurtenissen uit een roemrucht verleden. Sommige persona- | |
| |
ges zijn fictief, voor andere heeft een historisch personage model gestaan. Veelal deden de verhalen al zeer lange tijd de ronde voordat ze werden opgetekend.
De meest archaïsche personages stammen uit de negende-eeuwse lerse verhaalkunst, waarin voor helden als Cú Chulainn een grote plaats is weggelegd. De Germaanse heroïsche poëzie wordt onder meer vertegenwoordigd door de krijger Siegfried. Uit de twaalfde-eeuwse chansons de geste, verhalen over gebeurtenissen uit de tijd van Karel de Grote, de matière de France, komen Roland en bisschop Turpijn. Figuren uit de hoofse Arturromans uit de twaalfde en dertiende eeuw zijn eveneens in grote getale te vinden. Ik noem slechts Artur en zijn tafelronderidders en de tovenaar Merlijn. Ook klassieke helden als Aeneas en Alexander waren in de Middeleeuwen populair en figureerden als ridders in de Antieke romans. Tevens is er in Van Aiol tot de Zwaanridder een plaats ingeruimd voor Reynaert en Ysengrim, personages uit de satirische dierenepiek. Ook worden liefdesparen en onafscheidelijke vrienden beschreven. Tristan en Isolde zijn het bekendst, maar ook over de minder beroemde vrienden Amijs en Amelis valt veel interessants te lezen.
Net zoals in de andere ‘Van A tot Z’-boeken wordt ook in Van Aiol de relatie met het heden gelegd. De auteurs, die allen zeer goed thuis zijn in de diverse verhaaltradities, beschrijven niet alleen wie de personages zijn en in welke verhalen ze voor de eerste keer opdoken, maar ook hun ontwikkeling in latere literaire tradities en bewerkingen van de oorspronkelijke romans. Dit tot in onze tijd toe. Zo is een overzicht gegeven van de populariteit van de personages in de literatuur door de eeuwen heen.
Bovendien wordt het naleven van verhaalfiguten in theater, beeldende kunst en muziek belicht. Zo wordt bijvoorbeeld aandacht besteed aan schilderijen uit de negentiende-eeuwse prerafaëlitische kunst, waarop Artur herhaaldelijk figureert en aan de opera's van Wagner waarin onder andere Siegfried en Perceval (Parsifal) titelhelden zijn. Vanwege dit gekozen perspectief is het boek geïllustreerd met vele foto's en tekeningen van beeldhouwwerken, wandtapijten, miniaturen, schilderijen en sculpturen. Er zijn tevens foto's van twintigste-eeuwse filmacteurs, uitgedost als middeleeuwse helden.
De opzet van het werk is zodanig dat het geschikt is voor een breed lezerspubliek van geïnteresseerden, studenten en mediëvisten. De inleiding door Gerritsen, één van de twee redacteuren, biedt een beknopt overzicht van de ontwikkeling van de Westeuropese verhaalkunst. Diegenen die in de ban van de verhalen zijn geraakt, kunnen met behulp van literatuurverwijzingen naar de uitgebreide bibliografie achterin het boek hun kennis uitbreiden.
Marjolein Hogenbirk
| |
Het aantekeningenboek van Dirck Jansz. / met inl. van J.A. Faber...[et al.] en met registers van A. Vellema...[et al.] en een woordenlijst van K. Fokkema; uitg. door P. Gerbenzon; [heruitg. verzorgd door Rudolf Dekker...et al.]. - Hilversum: Verloren, 1993. - 218 p.: ill.; 23 cm. - (Egodocumenten; dl. 5) - Oorspr. uitg. in gestencilde vorm in de reeks Estrikken van het Frysk Institut aan de Rijksuniversiteit van Groningen, 1960.
ISBN 90-6550-117-7 Prijs: ƒ 45, -
Onder redactie van Rudolf Dekker en Ingrid van der Vlis verscheen Dirck Jansz' Aantekeningenboek, een licht gewijzigde editie van de uitgave die Gerbenzon en anderen in 1960 al van dit opmerkelijke geschrift maakten. Het dagboek van de Bildtse boer Dirck Jansz is voor veel historici van belang: niet alleen is het een van Nederlands oudste egodocumenten van de hand van een boer en bevat het waardevolle agrarische informatie, ook voor de mentaliteits- en literatuurgeschiedenis is het een interessante bron. Dirck nam een vooraanstaande positie in de Bildtker samenleving in en bepleitte bijvoorbeeld menigmaal de belangen van de boeren bij de Staten van Friesland en de Staten-Generaal in Den Haag. Hij was een aanhanger van het nieuwe geloof, maar hield zich nog aan verschillende roomse gebruiken en was bovendien enigszins bijgelovig. Het interessantst voor de lezers van dit tijdschrift is zijn boekenkast,
| |
| |
gevuld met meer dan 40 titels, waaronder volksboeken als Reinaard de Vos, Floris ende Blanchefloer en Uilenspiegel, een geuzenliedboek en verschillende godsdienstige, historische en politieke werken.
Na de informatieve inleidende beschouwingen van de hand van J.A. Faber, K. Fokkema en P. Gerbenzon (p. 1-84) volgt het (diplomatisch weergegeven) dagboek zelf (p. 85-190). Terecht karakteriseert Faber het als ‘een kroniek van gezin en omgeving, bloemlezing van gedichten en spreuken, marktbericht, weerraport, moppenkrant, enzovoorts’ (p. 12). Uit deze aantekeningen bij het dagelijks leven blijkt dat Dirck zijn boeken inderdaad (voor)las. De lectuur maakte indruk: ‘Godt is selsaem in sin werck’, noteert hij bijvoorbeeld bij ridder Breydenbachs beschrijving van een kunstmatige broedinstallatie voor kippe- en duiveëieren (p. 177). Enkele nuttige toelichtende registers (p. 191-217) sluiten het boek af. Met de heruitgave van Dirck Jansz' aantekeningen heeft de serie egodocumenten er een waardig deel bijgekregen.
Lia van Gemert
| |
Haarlems Helicon: literatuur en toneel te Haarlem vóór 1800 / onder red. van E.K. Grootes. - Hilversum: Verloren, 1993. - 213 p.: ill.; 24 cm
ISBN 90-6550-374-9 Prijs: ƒ 37,50
Onder de titel Haarlems Helicon zijn dertien artikelen over allerlei aspecten van het literaire bedrijf in Haarlem van de middeleeuwen tot 1800 samengebracht. Dichters en toneelschrijvers die bijdroegen aan het verbreiden van de naam van Haarlem passeren in deze fraai geïllustreerde bundel in min of meer chronologische volgorde de revue.
In Haarlems Helicon worden mythen ontkracht: W. Keesman ontmaskert de drukker Coster als de eerste drukker van Haarlem ten faveure van Jacob Bellaert; W. van Anrooij beargumenteert dat de door de Haarlemmers aan zichzelf toegeschreven verovering van de Egyptische stad Damiate historisch gezien eerder de Friezen toekomt.
Bekende en minder bekende Haarlemse dichters en bundels komen voor het voetlicht. A.C.G. Fleurkens, F.C. van Boheemen en Th.C.J. van der Heijden laten zien welk aandeel Coornhert en talloze naamloos gebleven rederijkers in de ontwikkeling en bloei van het literaire leven in Haarlem hadden. W. Vermeer laat zien hoe in Den Nederduytschen Helicon, waaraan onder anderen Van Mander meewerkte, nieuwe literaire normen en waarden langzamerhand de traditionele verdringen. E.K. Grootes' onderzoek naar de liederen van de dichter Haerlem Soetendal toont dat in liedboeken veel over het reilen en zeilen van een stad te vinden is. K. Bostoen bepleit een plaatsje in de naslagwerken voor het Vlaams-Haarlemse poëtengeslacht Van Estlandt.
Hoe de student in vroeger tijd in ruil voor een beurs zijn thesen opdroeg aan de gulle gevers van het Haarlemse stadsbestuur, beschrijven B. Buissink en J. Kleijne. Ook niet-studenten konden enige tijd van deze regeling profiteren; hieraan is mogelijk een einde gemaakt omdat een schrijflustige predikant als Samuel Ampzing in twee jaar tijd 900 pond uitgekeerd moest worden.
Dat de Haarlemmers zichzelf graag in een heldenrol zagen, blijkt niet alleen uit hun toeëigening van de Damiate-legende. M. Meijer Drees analyseert hoe het toch niet zo glorieus verlopen Spaanse beleg van de stad in diverse toneelstukken een voor Haarlem positief einde kreeg. B. Sierman doet de suggestie dat de pantomimes, blijspelen en kluchten die door koorddansers op de achttiende-eeuwse Haarlemse kermis opgevoerd werden, wel eens een belangrijke bron zouden kunnen zijn voor het onderzoek naar de invloed van het Italiaanse commedia dell'arte toneel in Nederland.
M. Barend-van Haeften bespreekt het tot nu toe vrij onbekende reisverslag Oost-Indische Voyagie van de nauwkeurig observerende en tevens dichtende chirurgijn Wouter Schouten. Het ‘berijmde proza’ van Pieter Langendijks De afbeeldingen van de Graaven van Holland wordt op genuanceerde wijze aan de vergetelheid ontrukt door C.G.M. Smit. Ook in het artikel van A. Nieuweboer speelt Langendijk een rol: hij was tussen 1716 en 1760 de spil van via gelegenheidsgedichten reconstrueerbare netwerken.
| |
| |
De artikelen in Haarlems Helicon zijn interessant en tonen de aantrekkelijkheid van letterkundig onderzoek naar één bepaalde stad aan. De bundel doet uitzien naar het in 1995 te verschijnen handboek van de geschiedenis van Haarlem.
Els Stronks
| |
The Berkeley conference on Dutch literature 1991: Europe 1992, Dutch literature in an international context / ed. by Johan P. Snapper and Thomas F. Shannon. - Lanham [etc.]: University Press of America, cop. 1993. - xix, 211 p.; 24 cm. - (Publications of the American Association for Netherlandic Studies; 6)
ISBN 0-8191-8942-1 Prijs: ƒ 105, -
Deze bundel bevat de lezingen die op 8 en 9 november 1991 gehouden werden tijdens een symposium over Nederlandse literatuur georganiseerd door de University of California te Berkeley. De sprekers waren afkomstig van universiteiten in de Verenigde Staten (6), Nederland (3), België (2), Engeland (1) en Zuid Afrika (1). Het thema van het symposium was, zoals aan de titel van de bundel al valt af te lezen, de Nederlandse literatuur in internationaal verband.
De meest voor de hand liggende manier om dit thema uit te werken is kijken naar de invloed van de buitenlandse literatuur op de Nederlandse en de plaats van de Nederlandse letterkunde in internationale literaire stromingen. Ongeveer de helft van de sprekers heeft voor deze benadering gekozen: zo behandelt Manfred Wolf het ‘Aestheticism’ in twee romans van Louis Couperus, Jaap Goedegebuure de invloed van de Duitse literatuur op expressionisme en nieuwe zakelijkheid, Hugo Brems de buitenlandse modellen in de ontwikkeling van de Nederlandse poëzie na de Tweede Wereldoorlog, en Anne Marie Musschoot en Wiljan van den Akker het postmodernisme in respectievelijk het Nederlandstalige proza en de poëzie.
Interessanter dan deze voorspelbare bijdragen zijn de studie van Paul Sellin over de verkoopcatalogus van de Bibliotheca Heinsiana, de verhandeling van Margriet Lacy over de rol van de Nederlandse literatuur in het achttiende-eeuwse literaire leven van Europa (waarbij haar aandacht in het bijzonder uitgaat naar het netwerk rond Belle van Zuylen) en het artikel van Reinier Salverda over de Indisch-Nederlandse literatuur. Vergeleken wordt er in de lezing van Bernd Müller - over de verwerking van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse en de Duitse literatuur - en in die van Jacques van der Elst over ‘Lucebert versus Breytenbach’. André Levèvere en Leonard Nathan tenslotte houden zich bezig met de verspreiding van de Nederlandse literatuur in het buitenland; de eerste bespreekt de problemen die zich voordoen bij de internationale acceptatie van een onbekende literatuur, de tweede de voorwaarden voor de ideale vertaling van poëzie.
De bundel besluit met een verslag door J.P. Snapper van de op dit symposium gehouden discussie over ‘Dutch Literature in the World: Diagnosis and Prognosis’, waaraan behalve de hierboven genoemde sprekers nog enkele andere deelnamen. De titel van dit verslag belooft meer dan de inhoud ervan biedt. Een goede diagnose, laat staan een prognose van de Nederlandse literatuur in internationale context treft men hier niet aan. Een groot deel van de discussie ging over het verschil tussen Nederlandse en Vlaamse literatuur en bestond verder uit een uitwisseling van de bekende, zij het daarom met minder terechte verwijten aan de Nederlandse regering die nauwelijks geld beschikbaar stelt voor de verspreiding van de Nederlandse taal en cultuur. Hoewel dit een ontmoedigende politiek is, zal zij het buitenland er niet van kunnen weerhouden om ook in de toekomst aandacht te besteden aan de Nederlandse letterkunde. De studia neerlandica extra muros is alive and kicking.
Olf Praamstra
| |
Kunst op schrift: een inventarisatie van Nederlandstalige publikaties op het gebied van kunsttheorie en esthetica 1670-1820 / bezorgd door Jacqueline de Man; met medew. van Andries Höweler; opgezet en gered. door Paul Knolle...[et al.]. - Leiden: Primavera Pers, 1993. - 263 p.: ill.; 31 cm
ISBN 90-74310-02-8 Prijs: ƒ 42,50
| |
| |
Kunst op schrift is een bibliografie van ongeveer 2000 Nederlandstalige teksten - zowel boeken als artikelen in tijdschriften en seriewerken (met de nadruk op zelfstandig verschenen publikaties) - waarin getheoretiseerd en gefilosofeerd wordt over de kunst. Kunst wordt in dit verband ruim opgevat. Naast de meer algemene verhandelingen over kunst en esthetica en de te verwachten geschriften over beeldende kunst, letterkunde, toneel en muziek, treft men hier ook beschouwingen aan over dans, tuinkunst en architectuur. Wat de periode betreft, is er sprake van een duidelijk afgebakend terrein. Men heeft zich beperkt tot de achttiende eeuw. De aanleiding tot het maken van deze bibliografie was het stimuleren van het onderzoek naar de achttiende-eeuwse kunsttheorie in Nederland. Vanwege die laatste toevoeging heeft men zich daarom uitsluitend gericht op Nederlandstalige teksten. De achttiende eeuw overigens heeft men zo ruim mogelijk genomen: zij bestrijkt hier de periode van 1670 tot 1820.
De opzet van de bibliografie is chronologisch. De gevonden titels worden per jaar en vervolgens alfabetisch gerangschikt. Van elke publikatie wordt de volledige titel gegeven, de naam van de auteur (indien bekend), de opbouw van de inhoud, het aantal illustraties of muziekvoorbeelden, een korte annotatie en de vindplaats en signatuur van het beschreven exemplaar. Alle publikaties zijn doorlopend genummerd en voorzien van één of meer coderingen, gebaseerd op de aard van het betreffende werk. Samen met de annotatie en titel onthullen deze coderingen tot welke categorie het opgenomen geschrift behoort. Bovendien vormen zij de grondslag voor het systematisch register, dat de chronologische opsomming voorziet van een toegevoegde waarde. Een niet minder nuttig ‘Register op naam’ besluit deze bibliografie.
Een bibliografie bewijst zich pas in de loop van jaren; het belang ervan laat zich aflezen aan het gebruik. Maar nu al staat vast dat wie zich bezig houdt met onderzoek op het gebied van ongeacht welk gebied van de kunst tussen 1670 en 1820 niet om deze bibliografie heen kan. Het boek is bovendien prachtig uitgegeven.
Olf Praamstra
| |
Een claer verlicht man: Over het leven en werk van Jan van Ruusbroec (1293-1381)/E.P. Bos, G. Warnar. - Hilversum: Verloren, 1993. - 92 p.: ill.; 24 cm. - (Middeleeuwse studies en bronnen; 38)
ISBN 90-6550-255-6 Prijs: ƒ 25, -
Ter gelegenheid van de zevenhonderdste verjaardag van Jan van Ruusbroec werd op 14 april 1993 te Leiden een colloquium gehouden, dat enkele specialisten de gelegenheid bood aandacht te besteden aan het werk, de leer en de levensloop van de mysticus. In bewerkte vorm zijn hun lezingen opgenomen in de bundel Een claer verlicht man, die een introductie bedoelt te zijn op Ruusbroec in zijn historische context.
Nadat E.P. Bos en Geert Warnar de bundel kort ingeleid hebben (p. 7-11), bespreekt de laatstgenoemde autcur het leven van Ruusbroec (p. 13-30). Warnar laat zien dat Ruusbroec door zijn volgelingen en door latere auteurs niet zozeer werd geëerd als auteur, maar als mysticus. Hij betoogt verder dat de beschikbare gegevens voor de auteursbiografie spaarzaam zijn en lang niet altijd eenduidig, waardoor niet geheel vast staat welke werken in Brussel werden geschreven en wat nu precies tot Ruusbroecs Groenendaalse oeuvre moet worden gerekend.
Christoph Burger bespreekt vervolgens de verhouding tussen Ruusbroec en zijn kerk (p. 31-45). Hij laat zien dat Ruusbroecs mystieke belevenissen er nooit toe geleid hebben dat hij zich van de kerkelijke structuren losmaakte. Enerzijds bekritiseert Ruusbroec misbruiken in de kerk, anderzijds keert hij zich tegen opvattingen van mystici die de kerk en haar leer overbodig maken. Vermoedelijk onder invloed van de kritiek van Jean Gerson op Die geestelike brulocht in de Latijnse vertaling van Willem Jordaens was de doorwerking van Ruusbroec binnen zijn kerk aanvankelijk beperkt van aard.
In de bijdrage van Maarten J.F.M. Hoenen wordt betoogd dat Ruusbroec zich direct of indirect heeft laten inspireren door Albertus Magnus, die een grote invloed gehad heeft op het middeleeuwse denken (p. 47-57). Hoenen toont aan dat er grote overeenkomsten bestaan
| |
| |
tussen de filosofische beschrijving van de eenwording met God zoals die door Albertus geformuleerd is en de mystieke weg die door Ruusbroec in zijn Boecsken der verclaringhe onder woorden gebracht is.
Frank Willaert bestudeert vervolgens Ruusbroec als auteur (p. 59-72). Hij constateert dat diens literaire produktiviteit na 1350 afneemt, bespreekt het geïntendeerde publiek en wijst op het belang van het geheugen bij de totstandkoming van Ruusbroecs werken: de auteur vond zijn inspiratie niet zozeer in boeken, maar in zijn memorie. Met middelen als herhalingen, waarschuwende opmerkingen, etc. stelde Ruusbroec zijn lezers in staat een volledig traktaat in het geheugen te houden.
Het laatste artikel, van Th. Mertens, is gewijd aan de receptie van Ruusbroecs werken (p. 73-82). Aan de orde komen de Vlaamse katholieke wetenschappelijke belangsteling in de 19e en 20e eeuw, de interesse voor mystiek rond 1900 (de Nieuwe Mystiek), de eerste uitgave van de verzamelde werken in de jaren 1858-1868 door Jan Baptist David, en de buitengewoon invloedrijke Latijnse vertaling van Laurentius Surius, die in 1552 de Opera omnia uitgaf.
Een beredeneerde literatuuropgave (p. 83-92) sluit de aantrekkelijke bundel af.
Bart Besamusca
| |
Ferguut / uitgeg.met inl. en aantek. door E. Rombauts, N. de Paepe en M.J.M. de Haan. - 2e druk. - Hilversum: Verloren, 1994. - (Middelnederlandse tekstedities; 1) - Ongewijzigde herdruk van de uitgave Culemborg: Tjeenk Willink/Noorduijn, 1976.
ISBN 90-6550-016-2 Prijs: ƒ 40, -
Het leven van Liedewij, de maagd van Schiedam / uitgeg., vert. en van comm. voorzien door Ludo Jongen en Cees Schotel m.m.v. Josephine Franken. - 2e druk. - Hilversum: Verloren, 1994. -
(Middelnederlandse tekstedities; 2)
- Ongewijzigde herdruk van de uitgave Schiedam: Fonds historische publikaties, 1989.
ISBN 90-6550-017-0 Prijs: ƒ 30, -
Als de tekenen niet bedriegen, zien uitgeverijen na jaren van desinteresse weer brood in tekstuitgaven. Diverse initiatieven zijn op dit terrein waar te nemen: bij Uitgeverij Prometheus/Bert Bakker is een serie Klassieken van de Nederlandse Letterkunde van start gegaan, de Amsterdam University Press kondigt de serie Alfa aan, een reeks literaire teksten uit de Nederlanden, en Uitgeverij Verloren heeft de reeks Middelnederlandse tekstedities opgezet. Als deel 1 en 2 publiceert Verloren herdrukken van de Ferguut en Het leven van Liedewij. Dat is een goede keus: de Ferguut is een juweel van een Arturroman, die door Rombauts, De Paepe en De Haan deskundig toegankelijk gemaakt is, en Het leven van Liedewij is een boeiende hagiografische tekst, die dankzij de inspanningen van Jongen en Schotel geschikt is om een breed publiek aan te spreken.
Mede doordat er slechts vijf jaar verstreken zijn sinds de eerste uitgave van Het leven van Liedewij, maakt de herdruk geenszins een verouderde indruk. Bij de Ferguut liggen de zaken echter anders. Allereerst is de keuze voor de editie uit 1976 als basis voor de heruitgave erg onhandig, omdat Rombauts en de zijnen in 1982 voor een licht herziene druk gezorgd hebben, waarin drukfouten hersteld zijn en aanvullende literatuur gegeven wordt. Die tweede uitgave had naar mijn mening door Verloren herdrukt moeten worden. Verder wreekt zich dat de studie van de Ferguut sinds 1976 niet stilgestaan heeft, waardoor met name de inleiding gedateerd aandoet.
Of de serie Middelnederlandse tekstedities uitsluitend uit herdrukken zal bestaan, is niet duidelijk. Ik hoop dat er plaats ingeruimd wordt voor nieuwe edities, maar ook als dat niet het geval is, heeft de serie bestaansrecht. Deze eerste twee, keurig verzorgde delen smaken naar meer.
Bart Besamusca |
|