Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 110
(1994)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. van den Berg in samenwerking met A. Berteloot
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingGa naar eind*Nadat de medioneerlandistiek het anderhalve eeuw met de uitgave van J.F. Willems had moeten doen,Ga naar eind1 werd in 1983 de rijmkroniek Van den derden Eduwaert opnieuw, nu door J.G. Heymans, uitgegeven.Ga naar eind2 Dit werk is getuige vss. 108-109 door een Antwerpse auteur, vermoedelijk circa 1350, geschreven.Ga naar eind3 Door Heymans wordt het handschriftgedeelte met onze tekst zonder nadere toelichting in Brabant gelokaliseerd en circa 1400 gedateerd.Ga naar eind4 Ons doel is nu, die lokalisering onder de loep te nemen en zo wat meer zicht te krijgen op het gedrag van Middelnederlandse kopiisten die teksten overschrijven die elders (en dus eerder) ontstaan zijn. Deze doelstelling impliceert, dat de taal van de kopiist van Van den derden Eduwaert af zou wijken van die van de dichter, en dat wekt wellicht enige verbazing. Beide heten immers Brabants te zijn. Maar reeds bij eerste lezing van de tekst valt een aantal verstoorde rijmen op en de aanwezigheid daarvan kan alleen verklaard worden door aan te nemen dat een kopiist daar een typisch Brabants rijmwoord door een ander vervangen heeft. Een saillant voorbeeld daarvan is te vinden in vss. 1297-1298, waar het paar thooft:bellefroot ongetwijfeld teruggaat op hoot:bellefroot met het als Brabants te boek staande hoot. Kennelijk vond de kopiist deze vorm te zeer afwijkend van zijn eigen taalgebruik om hem zonder meer over te nemen. Dit vermoeden wordt bevestigd door het gegeven dat binnen de versregel steeds een vorm met f geschreven wordt: in vs. 1131 en in vs. 1232. In zijn ‘ontbrabantsing’ is de kopiist overigens niet consequent geweest. Naast nog een verstoord rijm met hoeft (vss. 1639) vinden we ook een onverstoord exemplaar: bloot:hoot (vs. 379-380). Interessant is verder, dat de dichter in het rijm naast de f-loze vorm ook die met f gebruikt heeft, in vss. 665-666, 1451-1452 en 2015-2016, waar hooft rijmt op geloeft, en in vss. 1229-1230, waar onthoeft rijmt op beroeft. Dat is niet verwonderlijk als men bedenkt, dat in de Antwerpse oorkondentaal zowel hooft als hoot gevonden zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verklaring voor het gebruik van zowel de Brabantse als de meer algemene vorm zou kunnen zijn, dat de dichter als noodoplossing naar een vorm uit zijn eigen dialect gegrepen heeft. En dat maakt het des te begrijpelijker, dat de kopiist de laatste, die in zijn dialect niet voorkwam, in een aantal gevallen weggewerkt heeft. De aandacht verdienen in de tweede plaats die gevallen waar de dichter in het rijm twee varianten gebruikt heeft die de kopiist heeft laten passeren. Interessant is dan de vraag, wat de laatste buiten het rijm doet. Een voorbeeld daarvan is de afwisseling wale/wel in het rijm, terwijl buiten het rijm slechts wel te vinden is. In de veertiende-eeuwse oorkondentaal van Antwerpen komen zowel wale als wel voor, zodat de dichter ook hier kon kiezen. Voor de kopiist echter zal deze vorm ongewoon geweest zijn, zodat hij hem weggewerkt heeft. Maar omdat wale ver buiten het gebied waar hij thuis hoorde, als rijmwoord in gebruik was,Ga naar eind5 zal de afschrijver hem daar hebben laten staan. Ten derde komt het voor, dat in het rijm de ene vorm voorkomt en daarbuiten (eventueel ook) een andere. Een voorbeeld daarvan zijn de vormen vaen, slechts in het rijm voorkomend, en vangen, die naast vaen slechts daarbuiten te vinden is. Het vermoeden rijst hier, dat de kopiist slechts de ene vorm, hier vangen, kende (maar vaen niet consequent heeft vervangen). Een laatste mogelijkheid is, dat er zich buiten het rijm variatie voordoet. Dat is het geval met selc/sulc. Het is hier niet onmiddellijk duidelijk, welke vorm van de dichter en welke van de kopiist afkomstig is, aangenomen dat de dichter zelf niet voor de variatie verantwoordelijk is, want dat is ook mogelijk. In zulke gevallen moeten aan andere vormen ontleende argumenten de doorslag geven. Uit deze voorlopige verkenning blijkt, dat verscheidene vormen die de kopiist uit zijn pen heeft laten vloeien, bepaald niet te rijmen zijn met de taal van de dichter. Dat de dichter, wiens taal zich in de eerste plaats in de rijmen weerspiegelt,Ga naar eind6 een Brabander, meer bepaald een Antwerpenaar, is geweest, staat zoals reeds vermeld vast; ook zijn taal wijst in die richting. In dit artikel zal geprobeerd worden te achterhalen, uit welk dialectgebied de kopiist afkomstig was die voor al die afwijkingen verantwoordelijk gesteld moet worden, en hoe deze met de verschillen tussen zijn taalgebruik en dat van de dichter is omgesprongen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ter beschikking staande gegevens van het onderzoeksprogramma Corpusgebaseerde Woordanalyse Vulet 88/9, aangevuld met gegevens uit het werk van Vangassen,Ga naar eind7 omdat de gegevens van de stad Antwerpen nog niet beschikbaar waren. Veel nieuws voor de veertiende eeuw leverde dat overigens niet op, maar voor de vijftiende eeuw bood het enige interessante aanvullingen. Aangezien enige verstoorde rijmen, zoals willam voor willem, en een aantal verschijnselen buiten het rijm, zoals mit voor met, als noordelijk te boek staan (zie hierna) en omdat het handschrift waarin Van den derden Eduwaerd is overgeleverd, ook de Hollantsche cronike van heraut Beieren bevat heeft, lijkt Holland als bakermat van de kopiist een goede kandidaat. In het nu volgende zal dit vermoeden het uitgangspunt zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Een kwalitatieve benadering: de Hollandse kopiist2.1. Verstoorde rijmen.
In dit rijmpaar heeft de kopiist het rijm willem:hem verstoord door Willem door willam te vervangen. Ook in vss. 937 en 1661 vinden we willam, maar in vs. 874 heeft de afschrijver willeme laten staan, mogelijk omdat hij hier met een verbogen vorm te maken had, hoewel de verbogen vorm willame verre van onbekend was. De vorm willam was in de dertiende en veertiende eeuw inheems in Holland, Utrecht, Gelderland en in het oosten, en dat wijst erop, dat de kopiist uit noordelijker streken afkomstig is geweest. Daarbij is zoals gezegd Holland het meest voor de hand liggend.
Dit verstoorde rijmpaar is in de inleiding al besproken; we hebben daar gezien, dat alles erop wijst, dat de kopiist de vorm hoot minder gewenst heeft geacht. Deze vorm is in de veertiende eeuw aangetroffen in Antwerpen, Belgisch Limburg, Belgisch Brabant, Noord-Brabant, in eigennamen mogelijk in Gelderland en een keer in Zeeland. In ieder geval wijst dit verstoorde rijm uit Antwerpen vandaan en steunt het de hypothese dat de kopiist een Hollander is geweest.
Omdat een vorm moysis minder goed mogelijk lijkt, mogen we aannemen, dat een oorspronkelijke vorm es door de kopiist vervangen is door is. Buiten het rijm wordt is slechts één keer (in vs. 117) aangetroffen, verder vinden we steeds (ca. 30x) es. Het heeft er alle schijn van, dat de kopiist niet zwaar heeft getild aan het voorkomen van es, een vorm die ook in de meeste is-gebieden (Holland, Utrecht, Noord-Brabant en meer naar het oosten) bekend was. Tegen de achtergrond van het hiervoor besprokene mogen we ook hier weer de aanwezigheid van Hollandse invloed vermoeden, temeer daar in Holland es veel zeldzamer was dan is (Noord-Holland 5%, Zuid-Holland 27%; moeten we hier eerder aan Noord-Holland denken?).
Dit paar gaat terug op een rijm das:was. De vorm das is in de dertiende eeuw in de oorkondentaal thuis in West-Vlaanderen (M130), maar is in de veertiende eeuw slechts eenmaal, in Breda, aangetroffen. Als rijmwoord is deze vorm ook in oostelijker streken gebruikelijk. De kopiist heeft hem buiten het rijm, als hij daar al gestaan heeft, weggewerkt en binnen het rijm verder laten staan. Maar dat zegt helaas weinig over de herkomst van de kopiist.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit verstoorde rijmpaar valt niets af te leiden, omdat het niet valt uit te maken of het terug gaat op ben:sen of op bin:sin. Buiten het rijm komen deze woorden namelijk niet voor, terwijl over de spreiding van de diverse vormen het veertiende-eeuwse oorkondenmateriaal geen gegevens bevat.
In rijmpositie wordt verder nog één keer hondert (in vs. 1278) aangetroffen, buiten het rijm is deze vorm de enige (3x). Dat wijst erop, dat de kopiist de vorm van de dichter, hundert, heeft afgewezen. In de veertiende eeuw komt de u-spelling hundert en besunder sporadisch voor in de omgeving van Antwerpen, Brabant, Limburg en in het oosten, maar niet in de kustprovincies. Dat kan erop wijzen, dat de kopiist uit Holland afkomstig was. Dat in Noord-Holland wel twee keer de vorm egmunder aangetroffen is, zegt in dit verband niet zo veel, omdat de u-spelling in deze naam beïnvloed kan zijn door de Latijnse vorm. De o/u-variatie is overigens een complexe zaak: niet iedere u is hier Brabants. Zo zijn under en sunder noordelijk en oostelijk. Het blijft hoe dan ook onduidelijk, waarom de kopiist niet beide rijmwoorden heeft aangepast, wat zonder meer gekund had. We houden hier dus een probleem.
Eenzelfde verstoord rijm is te vinden in vss. 1511-1512. De ei-vorm in het suffix hede/heide is in de dertiende eeuw de enige in Belgisch en Nederlands Limburg en overheersend in de beide Brabanden; in Antwerpen komen zowel -heide als -bede voor. In Noord-Holland is hij éénmaal gevonden (t.o. vele malen -hede) en in Zuid-Holland helemaal niet. Omdat in Antwerpen zowel e als ei voorkomt, verbaast het niet, beide vormen ook in het rijm te vinden. Naast het slechts in het rijm staande suffix -hede, dat daar 11x voorkomt, vinden we 1x heiden (:beleyden, vs. 1641). Maar buiten het rijm vinden we slechts seide. Dat doet vermoeden, dat het rijm oorspronkelijk seide:heide gehad heeft en dat de e-spelling in -hede van de Hollandse kopiist is.
In vss. 809-810 en 827-828 vinden we soortgelijke rijmen (paert:weert resp. waert:weert. Verder vinden we zowel in rijmpositie als daarbuiten slechts ae. Dat wijst erop, dat de ee-spelling een relict is uit de grondtekst, omdat het laatste waar een kopiist zich aan vergrijpt, rijmen zijn. In het algemeen zijn ee-spellingen oostelijk, terwijl in het westen de ae overheerst.
Dit rijm is vermoedelijk een gedeeltelijke aanpassing van een oorspronkelijk gejaget:gevraget aan een later taalgebruik, waarin de toonloze bindvocaal e verdwenen is. Met andere woorden: we lijken hier niet met een diatopische, maar met een diachrone verandering te maken te hebben. Hetzelfde lijkt het geval met: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast dit verstoorde rijm staan er drie met het oorspronkelijke vel (vss. 1005-1006, 1515-1516 en 1907-1908). Buiten het rijm staat echter slechts viel. De verleden tijd van het verwante werkwoord houden vinden we in het rijm één maal als onthilden (:wilden, vs. 619); buiten het rijm één keer als held (vs. 1863), één keer als hilt (vs. 1724) en vijf met het moderne hielt (vss. 366, 389, 695, 1146, 1291). Het lijkt moeilijk deze gegevens te interpreteren, omdat de geografische spreiding ervan een gecompliceerd beeld oplevert, maar omdat viel de jongere vorm is, mogen we aannemen, dat de kopiist zijn grondtekst hier gemoderniseerd heeft.
Bij gebrek aan gegevens is het hier nog moeilijker dan hiervoor tot een duidelijk beeld te komen. Vermoedelijk heeft de kopiist het oudere pliet vervangen door een jonger plecht.
Naast dit verstoorde rijm vinden we verwante maar onverstoorde: scouwen:louwen (648-649) naast getruden:scuden (843-844). Buiten het rijm vinden we zowel ou (3x) als u (2x). Afgezien van de geografische verdeling van deze vormen valt niet uit te maken welke vocaal hier de oorspronkelijke is. Maar omdat truwe in het VU-corpus in Antwerpen en in Belgisch Brabant niet aangetroffen is (en Vangassen tegenover éénmaal bruwer een veelheid aan ou-spellingen heeft in overeenkomstige woorden), mogen we weer aannemen, dat de kopiist van elders afkomstig was. Goede kandidaten voor dat elders zijn dan weer Noord- of Zuid-Holland (in truwe & scuwe 16% resp. 20% u-spelling), hoewel Noord-Brabant (19%), Nederlands Limburg (75%) en Belgisch Limburg (29%) niet op voorhand uit te sluiten zijn. Maar tegen die mogelijkheid spreken willam, die daar steeds willem heet, en -hede, dat in de Limburgen niet en in Brabant slechts uitzonderlijk (11%) wordt aangetroffen.
Het is op het eerste gezicht niet duidelijk, of het oorspronkelijke rijm ie- of ee-spelling heeft gehad. Tegen de eerste mogelijkheid pleit, dat stiet in de veertiende eeuw slechts eenmaal in Brabant (en wel in Brussel) is aangetroffen, en verder in het oosten, wat het weinig waarschijnlijk maakt, dat deze vorm die van de dichter is geweest. Dat betekent, dat de kopiist heet door hiet moet hebben vervangen. Nu is de ie-vorm in die tijd de enige in Noord-Holland, terwijl hij in Zuid-Holland ongeveer evenveel als heet voorkomt. In het oosten is hij helemaal afwezig en in Antwerpen, de beide Brabanden, Zeeland en Vlaanderen is hij duidelijk in de minderheid. Een duidelijke conclusie kan dus niet getrokken worden, maar de Hollandse hypothese wordt door de gegevens zeker niet tegengesproken. Daarbij valt dan vooral aan Noord-Holland te denken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat spellingen met a slechts in het rijm voorkomen en men erbuiten slechts sende etc. vindt, is het duidelijk, dat de a-spelling van de dichter door de kopiist vervangen is. Het is evenwel aannemelijk, dat voor de dichter gerant een geval van ‘misselike tonghe’ geweest is. De vormen kande en gekant komen in de veertiende-eeuwse oorkondentaal namelijk slechts voor in de beide Limburgen en in het oosten, hoewel ze in het rijm tot in Vlaanderen gebruikelijk waren.Ga naar eind8
De vorm genant vond in de veertiende eeuw zijn thuisbasis in het verre Zuidoosten: Nederlands en Belgisch Limburg (100% resp. 35%). Hij was voor de Antwerpse dichter dus al exogeen, en voor een Hollandse kopiist kennelijk zelfs voor het rijm al te exotisch.
De vorm brengen komt in Van den derden Eduwaert slechts op deze plaats voor, verder vinden we steeds bringen, terwijl in het rijm nog tweemaal een vorm van gehingen te vinden is (vss. 229 en 1605). Naar alle waarschijnlijkheid is de e dus van dc kopiist. En omdat brengen behalve in Belgisch Brabant, Oost- en West-Vlaanderen overal voorkomt, mogen we ook hier weer de hand van de Hollandse kopiist vermoeden.
Voorlopig mogen we concluderen, dat het wegwerken van hoot en mogelijk van besunder door de kopiist erop wijst, dat deze niet uit Antwerpen of Brabant afkomstig was, en dat de invoering van is, -hede, truwe en vooral van Willam Hollandse origine doet vermoeden van degene die de tekst heeft afgeschreven. De vervanging van vel door viel lijkt een geval van aanpassing aan latere ontwikkelingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Varianten in het rijm
De dichter heeft zowel wilde als woude als rijmwoord gebruikt. Dat is niet verwonderlijk als men bedenkt, dat in Antwerpen in de veertiende eeuw beide vormen gebruikelijk waren, zij het dat de tweede in het oorkondenmateriaal circa drie keer zo vaak voorkomt. Deze verhouding weerspiegelt zich bij de dichter in een verhouding van 1:7. Ook buiten het rijm vinden we een voorkeur voor woude, namelijk in een verhouding van 3:20. Deze verhouding stemt ongeveer overeen met die in Noord-Holland; in Zuid-Holland komen beide vormen ongeveer even vaak voor. Maar veel inzicht bieden deze gegevens zeker niet, te meer niet daar de frequentie van de rijmpartners ook een rol kan spelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het rijm vinden we 2x bat tegenover 1x bet, buiten het rijm 4x bat. Over de spreiding van deze vormen zijn weinig gegevens beschikbaar. Bet is in de kustprovincies aangetroffen, bat lijkt een oostelijker verschijnsel. In Antwerpen is in de vijftiende eeuw bat gevonden, en gezien de ligging van deze stad kan dat heel goed de eigen vorm van de dichter zijn geweest, zodat bet door hem ontleend zal zijn aan het naburige Vlaams. Voor deze veronderstelling pleit ook, dat buiten het rijm slechts bat is aangetroffen. Maar moeilijk te verklaren is dan, dat de veronderstelde Hollandse kopiist al die ‘binnenlandse’ vormen heeft laten staan.
In het rijm is met het suffix ere/are nog bachelere aangetroffen, buiten het rijm twee maal strasseneren. In de veertiende-eeuwse oorkonden is het suffix -ere in Antwerpen de enige vorm. In Zuid-Holland overweegt de spelling met a(e) (88%), in Noord-Holland is die de enige. In het licht van de hypothese van de Hollandse kopiist moet dit betekenen, dat hij de e-vormen heeft laten passeren, wellicht omdat die hem niet al te onbekend voorkwamen. Moeten we hier aan Zuid-Holland denken?
Zoals reeds besproken wisselt binnen het rijm wale af met wel (8:5), buiten het rijm is slechts wel te vinden. In de Antwerpse oorkondentaal overheerst in de veertiende eeuw wale, in Holland ontbreekt deze vorm. De dichter heeft zich dus aangesloten bij het Antwerps taalgebruik en de kopiist heeft de eventuele buiten het rijm staande wale-vormen weggewerkt. Dit gedrag wijst weer naar Holland.
In het rijm vinden we 11 maal ave tegenover 1x af en buiten het rijm slechts af (13x). In de veertiende-eeuwse oorkondentaal komt ave naast vele malen af maar 2x voor in Belgisch Limburg. Kennelijk is de eerste vorm een geval van misselike tonghe, zodat het niet te verbazen is, dat hij slechts in het rijm te vinden is. Voor wat de herkomst van de kopiist betreft valt hier dus niets uit af te leiden.
Naast deze gevallen vinden we nog eenmaal verslagen, eenmaal ontslagen en nog eenmaal dootgeslegen in het rijm. Daarbuiten vinden we verslagen, ontslagen en gescepen. De spelling met a hoort thuis in Belgisch Limburg, Utrecht, Zeeland en komt een keer voor in Zuid-Holland; in het oosten heeft ze concurrentie van die met e. De vorm met e is inheems in Brabant en Noord-Holland en komt een keer in Oost-Vlaanderen voor. Deze variatie helpt ons dus niet verder. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm brocht(e) hoort thuis in de kustprovincies, maar verschijnt tegen het eind van de veertiende eeuw (in 1399) ook in Antwerpen; in de vijftiende eeuw komen beide vormen daar naast elkaar voor. In Van den derden Eduwaert komt brachte/dachte 6x in het rijm voor tegenover 1x dochte. Dat is in overeenstemming met de oorkondengegevens, die erop wijzen, dat voor de dichter de spelling met a de gewone was. Buiten het rijm vinden we overwegend (13x) a tegenover 3x o. Dit verschijnsel kunnen we toeschrijven aan een Hollandse, maar ook aan een Antwerpse of Brabantse kopiist, omdat in de vijftiende eeuw de spelling met o ver naar het oosten is opgedrongen.Ga naar eind9
Deze paragraaf heeft ons in één opzicht verder gebracht. De gedachte dat de kopiist een Hollander moet zijn geweest, wordt ondersteund door de afwezigheid van wale buiten het rijm. Maar daar staan enige problemen tegenover: het voorkomen van bat en het suffix -ere lijken daarmee in strijd. We zullen dus verder moeten zoeken naar meer evidentie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Rijm anders dan versintern
In het rijm vinden we verder nog steit en geet. Daarbuiten zijn echter slechts vormen met ae te vinden: 2x staet en 1x gaet. Deze spreiding wijst ondubbelzinnig uit Antwerpen vandaan naar de kuststreek, waar de ee-vormen onbekend zijn. Overigens, de spelling met ei is voor de Antwerpse dichter een geval van ‘misselike tonghe’ geweest: die hoort thuis in de beide Limburgen en Gelderland.
De spreiding van verkorting van vocalen voor dubbele consonant valt in de oorkonden na te gaan aan de hand van die van hevet/heft. Maar het kaartbeeld is zo diffuus, dat er niets uit af valt te leiden. Wel is opmerkelijk, dat binnen het rijm tweemaal wrect met korte vocaal voorkomt en erbuiten eenmaal (nempt, 1460), terwijl vijf keer de lange vocaal is aangetroffen. Mogelijk hebben we hier niet met een geografisch, maar met een temporeel bepaald fenomeen te maken: de lange vocaal zou wel eens een vernieuwing kunnen zijn.
Komt in de dertiende eeuw de vorm togen nog voor in Vlaanderen, Zuid-Holland en West-Brabant, in het veertiende-eeuwse oorkondenmateriaal is hij alleen nog in (Oost-)Vlaanderen, Zeeland en een keer in Utrecht aangetroffen. Kennelijk hebben we met een verschijnsel te maken dat op zijn retour is. Daarom valt het niet uit te maken, of toende(rre) het taalgebruik van de dichter of dat van de kopiist vertegenwoordigt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het veertiende-eeuwse VU-materiaal komt degone hoofdzakelijk in West-Vlaanderen voor, waar men ook de variant deguene gebezigd heeft. Daarnaast is hij gevonden in Oost-Vlaanderen, Zeeland en een enkele maal in Noord-Brabant en Overijssel. In de stad Antwerpen is in de veertiende eeuw slechts degene aangetroffen, maar in de vijftiende zijn er de varianten degene/degone/tguent gevonden. Het is daarom niet goed uit te maken, of de geronde vormen niet ook in de eeuw daarvoor bekend geweest zijn, maar de oorkondentaal niet gehaald hebben. In ieder geval is buiten het rijm slechts (2x) degene te vinden en dat wijst erop, dat voor de kopiist de geronde vormen op zijn minst minder gebruikelijk zijn geweest. Daardoor past hij heel goed in Holland, waar men degone ook niet gekend lijkt te hebben.
De vorm (ge)vaen komt in het rijm vijf keer voor en daarbuiten vier keer. (Ge)vang(h)en is slechts (vier maal) buiten het rijm te vinden. Dat wijst erop, dat de laatste vorm van de kopiist afkomstig is. De oorkondengegevens doen vermoeden, dat de vorm met ng een vernieuwing is: als in een gewest in de veertiende eeuw beide vormen voorkwamen, verdween vaen in de loop ervan. Daardoor is het moeilijk om op grond van dit verschijnsel iets over de herkomst van de kopiist te zeggen.
In het rijm vinden we dusentach, veertach (:gewach). Het suffix -tach is volgens Mooijaart en volgens Van Loey (Zuid-) Brabants,Ga naar eind10 maar is in de veertiende-eeuwse oorkonden slechts in Belgisch Limburg aangetroffen. Wellicht mogen we daaruit afleiden, dat het voor de Antwerpse dichter een vreemde vorm was, die hij ten gevolge van rijmdwang heeft gebruikt. Zeker is, dat de afwezigheid ervan buiten het rijm - daar staat dertech en dertich - ons weinig verder helpt om de kopiist te lokaliseren.
Als rijmwoord vinden we enige malen met, terwijl erbuiten zowel met als mit aangetroffen worden. De laatste vorm overheerst in de veertiende eeuw in Noord-Holland en in het oosten, gaat in Zuid-Holland gelijk op met met en komt elders sporadisch voor. Het lijkt er dus op, dat we hier met de sporen van een Hollandse kopiist te maken hebben, die de hem bekende vorm met in het rijm heeft laten staan, maar erbuiten vele malen zijn eigen vorm mit ingevoerd heeft.
In het rijm vinden we vier keer woert/woerde, daarbuiten een keer woerde, twee keer antwaerde, een keer antwerde en een keer antwoirde. Maar gebrek aan gegevens verhindert ons hier verder te komen. Weliswaar zijn de vormen met e (ae heb ik niet aangetroffen) in de dertiende eeuw Brabants, maar in het veertiende-eeuwse materiaal zijn ze in Belgisch Brabant niet te vinden. In Belgisch Limburg zijn ze echter in de meerderheid; verder komen er voor in Noord-Brabant (1 van de 2 vindplaatsen), maar ook in Zuid-Holland (eveneens 1 van de 2) en zelfs 1x in Oost- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen, waar andere vormen van dit woord echter ontbreken.
In deze paragraaf wijst het voorkomen van staet/gaet, degene en mit buiten het rijm op een Hollandse kopiist, waarmee we weer iets meer zekerheid over diens herkomst hebben gekregen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Varianten buiten het rijm
Zoals we zien, hebben we bij deze pronomina met twee typen van variatie te maken: de klankvarianten oo/aa en de spellingsvarianten e/i als verlengingsteken; daarnaast komen ook nog haren/horen voor, die hier verder buiten beschouwing blijven. Over de klankvariatie valt weinig met zekerheid te zeggen. Beide varianten komen namelijk vrijwel overal voor, al lijkt oo meer naar het oosten toe enige voorkeur te hebben. De spellingsvariatie geeft iets meer aanknopingspunten om de kopiist te lokaliseren. Het gebruik van i als verlengingsteken is in de veertiende eeuw namelijk vooral in Zuid-Holland populair, al moet daaraan worden toegevoegd, dat zowel Noord-Holland als Antwerpen het ook gekend hebben. Bovendien zeggen de veertiende-eeuwse toestanden niet zo veel over de vijftiende, omdat we hier met een vernieuwing te maken hebben, die in de dertiende eeuw nog maar nauwelijks voorkomt en die zich in de loop van de tijd op nog onbekende wijze heeft uitgebreid.Ga naar eind11
De merkwaardige spelling van lange oo als ooe vindt een parallel in die van lange uu als uue in huuere, die in Van den derden Eduwaert niet te vinden is; die met ooe komt slechts twee keer voor: naast het al genoemde rooeft in vs. 444 schrijft de kopiist in vs. 1812 oirlooegs. Deze spellingen zijn in het veertiende-eeuwse oorkondenmateriaal aangetroffen in Noord-Holland en Zeeland. Uit deze spreiding mogen we vermoedelijk afleiden, dat dergelijke vormen ook in Zuid-Holland bekend geweest zijn, maar toevallig niet in het beschikbare materiaal gerepresenteerd zijn. Of zijn zeldzame spellingen als deze eerder kopiist- of kanselarij-gebonden dan dialectgeografisch bepaald? In ieder geval bevestigt het betrokken verschijnsel de hypothese dat de kopiist uit Holland afkomstig was.
Zoals dit vers laat zien, heeft de kopiist of de umlaut van lange oe ingevoerd of die weggewerkt. Vermoedelijk is het laatste het geval. De ue-spellingen zijn namelijk in de minderheid, wat de tekst in dit opzicht een overwegend westelijk karakter geeft: tegenover 2x brueder en 1x stuet staan 6x broeder en 15x stoet etc., in de eerste 1200 verzen staat tegenover 1x guet 19x goed. En omdat in Antwerpen de spelling brueder overheerste terwijl ze in Holland onbekend was, mogen we ook hier de hand van een Hollandse kopiist vermoeden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spelling selc/selk overheerst in het veertiende-eeuwse Antwerpen en Brabant, maar komt in Holland slechts zeer sporadisch voor: 2x in Dordrecht, 1x in Egmond. We mogen daarom het wegwerken van de e-spelling rustig toeschrijven aan onze Hollandse kopiist. Deze heeft dan wel van de 8x selc etc. er 6 laten staan.
Hier is de toestand iets moeilijker te beoordelen dan in het geval sulc/selc, omdat in Holland selen weliswaar niet voorkwam, maar sellen een zeer gebruikelijke vorm was en seldi zowel een vorm van selen als van sellen kan zijn. Echter, omdat selen in Antwerpen en Brabant de enige was en in Holland slechts één keer, in Egmond, is aangetroffen, mogen we ook hier weer de hand van de Hollandse kopiist vermoeden, die evenwel 2x selen heeft laten staan.
Umlaut van lange â kwam in het veertiende-eeuwse Antwerpen wel voor, maar overheerste zeker niet: in het VU-materiaal worden grave en gestade steeds met a gespeld. Ook bij Vangassen vonden we slechts gestade en grave, maar naast vlaemsch, vlems en vleminc. In de vijftiende eeuw lijkt de umlautvocaal minder zeldzaam te worden. In Noord-Holland is de e in de veertiende eeuw in dergelijke woorden niet aangetroffen, in Zuid-Holland éénmaal: in Schoonhoven ghestede. De conclusie is weer duidelijk: de Hollandse kopiist is verantwoordelijk voor de meerderheid aan umlautloze vormen (5x vlaminge tegenover 2x vleminge, 1x harinc tegenover 1x heringe en 1x zweger).
Secundaire umlaut van korte a komt in het Antwerpse VU-materiaal niet voor en in de veertiende eeuw evenmin bij Vangassen, maar in de vijftiende eeuw zijn spellingen met e wel te vinden. Het lijkt er evenwel op, dat het ontbreken van e in de veertiende eeuw hier op toeval berust, omdat deze spelling in de beide Brabanden, die Antwerpen ten noorden, ten zuiden en ten oosten omringen, wel is aangetroffen. In Noord-Holland hebben we die niet gevonden, in Zuid-Holland éénmaal, in de eigennaam Mechtild. Omdat personen ook van elders afkomstig kunnen zijn, zegt dat niet zo veel. Daarom lijkt ook hier de kopiist verantwoordelijk te zijn voor de spellingen met a, die bovendien in de meerderheid zijn: tegenover 1x e (in almechtege) staat 3x a (2x geslachte, 1x machtich).
Volgens Van Loey (Klankleer, par. 85b) is de oo-spelling in woorden met een Oudgermaanse ô, die op een oo-achtige uitspraak duidt, Vlaams en Hollands. Als dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
inderdaad zo is, hebben we hier weer met de hand van de Hollandse kopiist te maken. Maar helaas is de oo-spelling niet in het veertiende-eeuwse oorkondenbestand terug te vinden, zodat we de betrouwbaarheid van Van Loey op dit punt niet kunnen controleren.
In deze paragraaf hebben we weer enige verschijnselen gevonden die erop wijzen, dat een Hollandse kopiist Antwerpse verschijnselen heeft weggewerkt. Dat zijn de spellingen rooeft, broeder, vlaminge en geslachte (de laatste drie dus zonder umlaut), en het voorkomen van sulken en ghi sult. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. ConclusieAls we het totaal van de verschijnselen overzien, is de conclusie dat er minstens twee lagen in de tekstgeschiedenis te onderscheiden zijn, onweerlegbaar. Naast een primaire Antwerpse laag is er een latere die in Holland gelokaliseerd mag worden. De primaire laag manifesteert zich vooral in de rijmen, de tweede in een aantal verstoorde rijmen en in allerlei verschijnselen buiten het rijm. Een aantal van die verschijnselen is diachroon te duiden. Dat zijn de vervanging van vel door viel, van vaen door vanghen, van pliet door plecht en van gevraghet door gevraecht. In deze gevallen is een oudere vorm door een jongere vervangen. De meeste verstoorde rijmen moeten echter dialectgeografisch verklaard worden. In de eerste plaats is dat er een die uit Antwerpen vandaan wijst, te weten de vervanging van hoot door hooft; mogelijk moet het verstoorde rijm besunder:hondert op dezelfde manier geïnterpreteerd worden. In ieder geval steunt de eerste verandering de hypothese dat er een Hollandse kopiist met de Antwerpse grondtekst in de weer moet zijn geweest. Maar de herkomst van die kopiist blijkt veel duidelijker uit enige andere verstoorde rijmen, namelijk waar hij is, truwe, het suffix -hede, en in het bijzonder waar hij willam heeft ingevoerd. Weliswaar moet worden opgemerkt dat vrijwel al deze verschijnselen afzonderlijk ook anders geïnterpreteerd kunnen worden, maar het totaalbeeld wijst onmiskenbaar in noordwestelijke richting. De ‘Hollandse hypothese’ wordt gesteund door een aantal verschijnselen buiten het rijm. Dat is in de eerste plaats een Hollandse spellingseigenaardigheid die voor het rijm geen gevolgen heeft, die van lange oo als ooe in rooeft, en verder het gebruik van staet/gaet, dat van degene en dat van mit, waar het rijm steet/geet, degone en met heeft, en het alleenrecht van wel buiten het rijm waar in het rijm wale wisselt met wel. Dat we buiten het rijm naast de Antwerps-Brabantse vormen selke, brueder, seldi, vleminge en geslechte ook sulke, broeder, ghi sult, vlaminge en geslachte vinden, is in overeenstemming met onze hypothese. Tenslotte is er nog het gegeven dat Van den derden Eduwaert in één convoluuthandschrift met de Hollantsche cronike van heraut Beieren overgeleverd is. Tegen de achtergrond van het voorgaande ligt het voor de hand aan te nemen, dat de samenvoeging van deze werken een Hollands produkt is. Als we uit het voorgaande zouden concluderen dat het ons overgeleverde handschrift van de hand van een Hollandse kopiist zou zijn, zouden we echter afwijken van de gevestigde mening dat ons handschrift van Van den derden Eduwaert Brabants is. Argumenten voor deze mening zijn gebaseerd op het watermerk van het gebruikte papier en het gegeven dat de betrokken codex afkomstig is uit het bezit van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Emond de Dynter, die van 1412 tot zijn dood in 1449 secretaris van de hertogen van Brabant en Bourgondië was.Ga naar eind12 Nu spreken er ook enige dialectgeografische gegevens voor de traditionele opvatting. Dat zijn het alleenrecht buiten het rijm van het Brabantse (en Antwerpse) suffix -ere i.p.v. het westelijke -are, dat van selen tegenover het Hollandse sullen/sellen, dat van het oostelijke bat i.p.v. het westelijke bet, en het overheersen van selc t.o.v. sulc. Op grond van deze gegevens zou men de hypothese kunnen opstellen, dat de Antwerpse grondtekst in eerste instantie is afgeschreven door een Hollandse kopist, die allerlei Antwerpse kenmerken heeft weggewerkt, en dat dit afschrift vervolgens weer is gekopieerd door een Brabander, die voor de laatste vier eigenaardigheden verantwoordelijk moet zijn. Maar deze hypothese is niet goed te verenigen met de aanwezigheid van de verstoorde rijmen die uit Antwerpen/Brabant vandaan naar Holland wijzen: waarom zou een Brabander die niet weer gezuiverd hebben? Tot een spijkerharde conclusie met betrekking tot de herkomst van het handschrift kunnen we hier dus nog niet komen. Maar in de volgende paragraaf zal geprobeerd worden iets meer zekerheid te krijgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Een kwantitatieve benadering: de spreiding van varianten door de tekst heen3.1. De feitenIn het voorgaande hebben we gezien, dat een Hollandse kopiist op veel plaatsen de tekst die hij afschreef, veranderd heeft. De vraag die nu gesteld kan worden, is of hij zijn veranderingen gelijkmatig door de hele tekst heen verspreid heeft, of dat hij in de loop van zijn bezigheden van gedrag veranderd is. Het uitgangspunt van onze analyse is, dat een kopiist bij zijn werk bewust te werk gegaan is. Hij heeft namelijk een opdrachtgever gehad, en het valt aan te nemen, dat hij zich naar diens taalgebruik gericht heeft. In het geval van Van den derden Eduwaert komt het ons bovendien onwaarschijnlijk voor, dat hij al die verstoorde rijmen meer of minder gedachteloos geproduceerd heeft. Daarbij is het verder aannemelijk, dat hij in het begin van zijn werkzaamheden alerter op afwijkingen van zijn eigen taal geweest zal zijn dan verderop. Met andere woorden, veranderingen zullen eerder in het begin van een tekst te vinden zijn dan meer naar het einde toe. Deze gedachte is niet nieuw. Zo constateert Kuiper in zijn Ferguut-studie, dat de corrector begonnen is met eist te vervangen door eest, maar dat hij daarmee snel opgehouden is.Ga naar eind13 Om meer inzicht in de materie te krijgen, is in eerste instantie de verandering van met in mit onder de loep genomen. De keuze is op dit verschijnsel gevallen, omdat er daarvan ruim voldoende voorbeelden voorhanden zijn om tot een statistisch verantwoorde conclusie te komen. We hebben vss. 1-600 vergeleken met vss. 1400-2000. Daarbij zijn de gevallen die in het rijm stonden, niet meegeteld, omdat de kopiist hier de taal van de dichter gerespecteerd lijkt te hebben. Welnu, in vss. 1-600 vonden we 12x met tegenover 16x mit. In vss. 1400-2000 troffen we 26x met aan tegenover slechts 11x mit. Toepassing van de X2-toets zegt, dat de kans op deze verdeling iets minder is dan 5%. Dat betekent, dat we aan een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
systematisch verschil in gedrag tussen begin en eind mogen denken. In dit geval kunnen we stellen, dat de hypothese dat de neiging tot aanpassing in het begin van de tekst groter is dan aan het eind, bevestigd wordt. Met deze constatering is in overeenstemming de es/is-variatie. De vorm van de Hollandse kopiist, is, vinden we slechts in vs. 3 en vs. 117; verder heeft hij es laten staan. Bovendien vinden we in vs. 1-600 drie keer drooch, in vss. 116, 134 en 135, terwijl daarna slechts droech te vinden is, in vss. 598, 841, 882 en 1821. Verder is de eerste keer dat we een vorm van zullen vinden, ghi sult (in vs. 200); verderop (in vss. 439, 991 en 1135) wordt steeds de Brabantse vorm met een e-vocaal gebruikt. Tenslotte, de westelijke vorm wilde is slechts te vinden in vss. 1, 678 en 769; daartussendoor en daarna is woude de enige vorm. Op grond hiervan zou men kunnen concluderen, dat de kopiist zich inderdaad gaandeweg aan de taal van zijn grondtekst aangepast heeft en steeds minder geneigd was daarin in te grijpen. Maar helaas liggen de zaken niet altijd zo eenvoudig, en soms lijken ze juist tegengesteld te zijn. Zo is er geen significant verschil tussen begin en eind tussen het gebruik van e of i als verlengingsteken in haer/hair, wordt sulken in vs. 607 tweemaal voorafgegaan door selc/selken, terwijl de enige andere keer dat de kopiist de vorm sulken gebruikt, vrijwel aan het eind, in vs. 1982, is en we daartussenin slechts (4x) selc etc. vinden. Met de umlaut van lange â is het eveneens vreemd gesteld: de eerste drie vlaminge treffen we in vss. 1093, 1181 en 1287 aan, daarna heten ze twee keer vleminge (in vss. 1313 en 1692) en tenslotte zijn het (in vss 1909 en 1930) weer vlaminge. Tenslotte, Brabantse umlautvormen van lange oe als in brueder en stuet komen zelfs meer in het begin voor (vss. 265, 266, 970 en 1356), terwijl onze hypothese daarentegen voorspelt dat men die bij een Hollandse kopiist eerder aan het eind mag verwachten. Ook de plaats van de verstoorde rijmen in de tekst laat geen duidelijk verschil tussen het eerste en het laatste deel van de tekst zien: in vs. 1-600 zijn dat er vijf, in vss. 1400-2000 ook vijf, en in het tussenstuk tien. In vss. 1-1000 vinden we er negen en in vss. 1000-2000 elf. Deze zware ingrepen zijn dus gelijkelijk over de tekst verdeeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. ConclusieAls men uit gaat van de aan het begin van deze paragraaf opgestelde hypothese, is het niet mogelijk tot de conclusie te komen dat ons handschrift van Van den derden Eduwaert het Hollandse afschrift van een Antwerpse tekst is. De hypothese dat het dialect van een kopiist zich aan het eind van een tekst juist meer doet gelden dan in het eerste deel, had ons overigens evenmin veel verder gebracht. Ook daarvoor zijn de feiten te weerbarstig. Eerder lijkt het erop, dat er in de tekst behalve een Antwerpse en een Hollandse laag toch nog een derde te vinden is, die we op grond van reeds genoemde argumenten in Brabant, vermoedelijk in Brussel, de woonplaats van De Dynter, mogen lokaliseren. De Hollandse kopiist is verantwoordelijk voor de verstoorde rijmen en een aantal hollandismen in de tekst. De laatste laag zou zijn aanwezigheid dan verraden door de umlaut van lange oe in het eerste deel van de tekst en het alleen voorkomen van het suffix -ere, van selen en van bat buiten het rijm, terwijl hij ook verantwoordelijk zou zijn voor de onvoorspelbaarheid van de plaats waar allerlei ‘onregelmatigheden’ te vinden zijn. Een toch al heterogene tekst heeft hij dan door zijn weinig systematische wijze van werken nog ‘gemengder’ gemaakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het nu volgende zullen we de hypothese dat ons handschrift inderdaad door een Brusselse kopiist naar een Hollandse legger afgeschreven is, verder proberen te onderbouwen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het fragment Brussel, ARA, RK 12, f. 291In het fonds Rekenkamer van het Algemeen Rijksarchief te Brussel wordt een cartularium bewaard waarin zich een tweezijdig beschreven blad bevindt met een afgerond deel van de tekst van Van den derden Eduwaert, dat correspondeert met vss. 349-464 van het handschrift Brussel, KB, 5753-5759. Dit tekstgedeelte wordt voorafgegaan door een inleidende tekst in proza. De kopiist lijkt een Brabander geweest te zijn. Zo gebruikt hij in zijn eigen tekst, het prozagedeelte, steet, wael en greven, maar ook mit. Deze vorm, die in de veertiende eeuw sporadisch in Noord-Brabant voorkomt (7% t.o. met 93%), ontbreekt in Belgisch Brabant weliswaar in het veertiende-eeuwse VU-materiaal, maar is bij Vangassen in vijftiende-eeuwse teksten wel te vinden. Verder schrijft hij eenmaal dorde (=derde), een vorm die volgens Mooijaart in de dertiende eeuw hoofdzakelijk Hollands, maar volgens Van Loey vooral Noordbrabants is.Ga naar eind14 Een westelijke herkomst van de kopiist lijkt in ieder geval minder waarschijnlijk door de uitgesproken Brabantse vormen zowel in het inleidend proza als in het Eduwaert-gedeelte, terwijl hij enige hollandismen verwijderd heeft (zie hierna). Het blad is evenals het volledige handschrift naar we mogen aannemen afkomstig uit de nalatenschap van De Dynter,Ga naar eind15 vermoedelijk door een andere kopiist afgeschreven, maar waarschijnlijk naar dezelfde legger. Dat laatste is niet alleen aannemelijk omdat de verschillen minimaal zijn, maar vooral omdat het wel erg toevallig zou zijn als er zich in Brussel circa 1440 twee afschriften van Van den derden Eduwaert bevonden zouden hebben, en dan beide bovendien met een hollandisme, is. De bewijskracht van dat laatste is evenwel onzeker, omdat in het corpus is in Belgisch Brabant voorkomt, zij het in slechts 10% van de gevallen; Vangassen geeft voor de vijftiende eeuw vindplaatsen van beide; deze vorm komt in genoemd VU-materiaal in Noord-Brabant eveneens als minderheidsvorm (15%) voor. De verschillen tussen de beide overleveringen zijn dus minimaal. Het meest ingrijpend is dat in vs. 412, waar KB waer hoerde noyt man des gelijcx heeft en RK wie hoirde ye des gelijcs. Dit verschil lijkt op het conto van de kopiisten te kunnen worden geschreven, omdat ze inhoudelijk op hetzelfde neer komen. Voor ons doel is een aantal kleinere afwijkingen echter van meer belang. In de eerste plaats is het gebruik van i als verlengingsteken in RK 12 veel algemener, met name voor r, zoals in dair, voirwair etc. Dat doet vermoeden, dat de legger dit verschijnsel in veel mindere mate vertoonde. Het gedrag van de RK-kopiist is hier dan te verklaren als een modernisering. Maar het is ook mogelijk, dat de i al in de Hollandse legger stond en door de twee kopiisten in verschillende mate weggewerkt is. In de tweede plaats is er in dit fragment een westelijke vorm niet weggewerkt, namelijk sulken, waar het KB-handschrift selken heeft (vs. 352); daarbij moet wel bedacht worden, dat de spelling met u in Noord-Brabant in de veertiende eeuw overheer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
send was. Bovendien heeft het fragment op een vijftal plaatsen is op plaatsen waar de KB-kopiist es schrijft. Het heeft zelfs een verstoord rijm, gewes:is, waar het KB-handschrift zuiver rijmt (gewes:es, vss. 435-436). Is de kopiist van het laatste handschrift rigoureuzer geweest in het wegwerken van is of was de RK-kopiist een is-speller? Het is overigens wel waarschijnlijk, dat de legger hier gewes:is gehad heeft, omdat in het begin van het KB-handschrift ook een rijmpaar te vinden is dat door de vervanging van es door is verstoord is, is:Moyses (vss. 3-4), en dat zou een argument kunnen zijn voor de eerste mogelijkheid. Verder moet mogelijk het voorkomen van vonnisse waar KB vonnesse heeft (vss. 396 en 398), met de is/es-wisseling over één kam worden geschoren. Tenslotte heeft RK op één plaats (vs. 396) mit waar de KB'er met schrijft, maar zoals we hebben gezien, was de kopiist van het fragment een mit-speller. In de derde plaats heeft de fragment-kopiist daarentegen enige malen westelijke kenmerken weggewerkt, waar de KB'er die heeft laten passeren. Ten eerste heeft de laatste tleven (vs. 459) en trike (vs. 429) laten staan, terwijl de eerste er dleven en drike van gemaakt heeft.Ga naar eind16 Ten tweede staat in het fragment roeft, waar in het KB-handschrift in vs. 454 het Hollandse (en Zeeuwse) rooeft gespeld wordt. Het interessantste zijn echter enige gevallen waar het fragment ‘Brabantser’ is dan het handschrift. In de eerste plaats zijn dat vs. 365 en 390, waar het fragment sunderlinge heeft, terwijl de KB-kopiist sonderlinge schrijft. De vormen hundert, sunderlinge en besunder zijn in het veertiende-eeuwse Belgisch Brabant alleen in Brussel aangetroffen, maar terwijl de eerste een uitzondering is t.o.v. de vorm met o, zijn de andere twee regel; in Noord-Brabant (in Gemert) vonden we in vergelijkbare woorden éénmaal u (in sunder) en verder slechts o. Heeft een Noordbrabantse kopiist zich hier in zijn taal naar zijn opdrachtgever gericht of was hij toch afkomstig uit Brussel? Door deze gegevens lijken we in ieder geval met betrekking tot het verstoorde rijm besunder:hondert in het KB-handschrift (vss. 205-206) tot meer zekerheid te kunnen komen. Zoals we al gezien hebben, is de vorm met u in ieder geval Brabants. Dat maakt het weinig waarschijnlijk, dat de Brabantse KB-kopiist hundert door hondert vervangen heeft. Hij heeft dus òf besunder uit het Hollands overgenomen, òf die zelf ingevoerd. Maar omdat de RK-kopiist tweemaal sunderlinge heeft waar de KB'er sonderlinge spelt, is het weinig aannemelijk, dat de u-vormen uit de Hollandse legger afkomstig zijn. Waarom zou dan de ene Brusselse kopiist sunderlinge schrijven en de andere sonderlinge! De spellingen met u zijn dus vermoedelijk pas in Brussel ingevoerd, waarbij het paar besunder:hondert de plaatselijke voorkeuren lijkt te weerspiegelen. De KB-kopiist heeft er kennelijk niet alleen tegenop gezien verstoorde rijmen over te nemen, maar er zelf ook (minstens) een geproduceerd. In de tweede plaats heeft het fragment een verstoord rijm, stede:mogentheide, waar het KB-handschrift zuiver rijmt (stede:-hede, vss. 387-388). Omdat steide hier onmogelijk lijkt (ei als spelling van ē is Vlaams) en het suffix -heide Brabants is (zie hiervoor), kunnen we niet anders dan besluiten dat de RK-kopiist verantwoordelijk is voor het verstoorde rijm; hij heeft -hede vervangen door -heide. Dat roept overigens wel de vraag op, of het rijm wijsheiden:beleyden (vss. 1641-42) in de KB-tekst niet ook uit de pen van de betrokken kopiist gevloeid is, terwijl de legger -heden:beleden had, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vraag die helaas niet te beantwoorden lijkt. In de derde plaats heeft het fragment waarschijnlijk mechtech (dit woord is slecht leesbaar), waar het KB-handschrift machtich heeft. Ook hier lijkt het fragment Brabantser dan het handschrift, en ook hier rijst de onbeantwoordbare vraag wie er verantwoordelijk is voor de overeenkomstige Brabantse vorm almechtege (vs. 499) in het KB-handschrift. Het voorgaande heeft weliswaar het aantal onzekerheden vergroot, maar als de redenering met betrekking tot de variatie besonder/besunder steek houdt, is het dus mogelijk in een tekst de aanwezigheid van meer dan twee lagen aan te tonen. Naast die van de dichter en die van de kopiist kan men soms een tussenliggend stadium ontwaren. Dat zulks mogelijk is, is overigens met betrekking tot Van den VII vroeden van binnen Rome al eerder betoogd.Ga naar eind17 Deze mogelijkheid genereert echter ook een probleem. In het voorgaande is vastgesteld, dat in het KB-handschrift mit in het eerste deel significant meer voorkomt dan in het laatste. Daar is deze verdeling toegeschreven aan de Hollandse kopiist. Maar nu we gezien hebben dat deze vorm in de vijftiende eeuw ook in Brussel te vinden is, komt deze conclusie op losse schroeven te staan. Het blijft uiteraard denkbaar dat mit in eerste instantie afkomstig is van de Hollander en dat de van hem afkomstige mit/met-verhouding door de Brusselse kopiist meer of minder is veranderd. Maar het is even goed mogelijk, dat mit door de laatste is ingevoerd. Zonder meer zicht op het gedrag van kopiisten, en dan vooral op de kwantitatieve effecten ervan, moeten we hieromtrent in onzekerheid blijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. BesluitIn dit artikel hopen we, onder meer door de analyse van een aantal verstoorde rijmen, aangetoond te hebben, dat Van den derden Eduwaert ooit door een Hollandse kopiist is afgeschreven, en dat maakt het uitermate waarschijnlijk, dat dit werk in Holland bekend geweest is. En dat kan voor literatuurhistorici een interessant resultaat zijn. Voor literatuurhistorici is trouwens het verschijnsel van verstoorde rijmen op zichzelf ook van belang. In dit opzicht staat Van den derden Eduwaert niet alleen: Van den VII vroeden van binnen Rome, fragment L van het Roelantslied en Flandrijs hebben door deze eigenaardigheid reeds eerder de aandacht getrokken.Ga naar eind18 Een verklaring voor dit verschijnsel zou kunnen zijn, dat in de tijd dat de betrokken handschriften afgeschreven werden, het rijm minder belangrijk geworden was, omdat de orale traditie waaruit dit verschijnsel stamt, op zijn retour was. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat men bij individuele lectuur minder waarde hechtte aan rijm dan bij mondelinge voordracht of voorlezing. Hoewel in het handschrift van Van den derden Eduwaert een naar alle waarschijnlijkheid Hollandse laag aanwijsbaar is, is het aannemelijk, dat handschrift Brussel, KB, 5753-5759 het werk is van een Brusselse kopiist. Het lijkt dus mogelijk, in de geschiedenis van een tekst meer dan twee lagen te onderscheiden. Deze mogelijkheid verdient verder onderzoek, waarbij statistisch onderbouwde analyse van langere werken zeer gewenst is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adres van de auteur Brederodestraat 57 8023 AP Zwolle | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageBrussel, ARA, RK 12, f. 2911 Nota jnt jair x.iijc xxxviij op sunte Marien magdalenen dach qua(m) die dorde Coni(n)ck 2 Eduwairt van Ingelant Tantwerpen mit iiijc groten scepen jn meyni(n)gen vrancrijck 3 af te winne(n) Coni(n)c philips van valoys / op den troest vanden vierden keyser lodewijck 4 en(de) vele vorsten greven(n) en(de) he(re)n wt duytschen lande / die hem hadden geloeft bij te 5 staen en(de) mit alle hoerre macht te helpen / En(de) om dat die keyser hem niet en qua(m) 6 te hulpen jnd(er) maten hij den voirs. Coni(n)ck hadde toegeseit / hoe wael hij d(er) om 7 Bisscopen en(de) Greve(n) tot hem hadde geseint So reet die voirs. Coni(n)ck Eduwairt 8 mit sijns selfs liue totten voirs. keyser lodewijck tot Couelentz / dair de selue 9 keyser den voirs. Coni(n)ck maecte vicarijs des rijcs / en(de) maecten dair oic .v. loyen 10 jnder maten hier na bescreuen steet
[recto, kol. 1] Doe die keyser dat vernam
350[regelnummer]
dat die Coni(n)c van Engelant qua(m)
Ontfinc hi hem mit grot(er) eeren
Alse bethaemt sulken heren
die keyser wairt beraden also
dat hij woude besitten doe
355[regelnummer]
Een keyserlike consistorie
Om eene ewelike memorie
dair ter stede so quamen
Alle die coeruorsten te samen
En(de) me(e)nich landsh(er)re bij hem
360[regelnummer]
Sond(er) die Coni(n)c van byhem
die philippse was so hout
dat hij hem diende om dat zout
die keyser dede ter seluer tijt
Aen sijn keyserlike abijt
365[regelnummer]
dat sunderlinge dier gewant
En(de) hielt sijn septre jn deen hant
jn dander eene(n) appel ront
van goude dair een cruce op stont
die septre diet alsict beuroede
370[regelnummer]
Eene gesele / of eene roede
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
dair hij erdrijcke mede dwingt
Die appel ons inbringt
die ronde werelt groot en(de) lanck
die hij heeft al in sijn bedwanck
[recto, kol. 2] 375[regelnummer]
Tcruce dat op den appel steit
Bediet dat heylige kerstenheit
Dair god om steruen woude
Aent tcruce tonsen behoude.
Dat sweirt datme(n) houdt bloet
380[regelnummer]
getogen bouen sijn hoot
Bediet dat hij sonder herme(n)
Theylige kerstenheit sal bescherme(n)
En(de) helpen wt alre vresen
en(de) der kerken kempe wesen
385[regelnummer]
En(de) elken doen geschien recht
nyet bat den he(re) dan den knecht
Dus sat die keyser dair ter stede
jnden stoel sijnre mogentheide
Ende hilt dair een gedinge
390[regelnummer]
Dat groot was en(de) sund(er)linge
des gelike dat voir dien
jn langen niet en was gesien
dair maecte die keyser scalc en wijs
Coni(n)c eduwairde vicarijs
395[regelnummer]
des heylichs Rijcs al danne
mit vo(n)nisse sijnre manne
Derdsbisscop van Triere voirwair
wijsde doen dat vo(n)nisse dair
nuwe wette maecte hij met
400[regelnummer]
Die hier namaels sijn geset
[verso, kol. 1] Doe keerde die Coni(n)c weder
Tot herke bij halen neder
Dair hij besat handelinge
Eene hoge keyserlike gedinge
405[regelnummer]
Alse srijcs vicarijs openbair
Srijcs manne maende hij aldair
En(de) sij wijsden hem also houde
van al dat hij manen woude
Al te mechlen qua(m) hij na dat
410[regelnummer]
Dair hij oic een ghedinge besat
Als vicarijs des heylichs rijcs
wie hoirde ye des gelijcs
Nv hoirt .v. loye en(de) statute
die de keyser dair gaf vte
415[regelnummer]
jnden stoel sier moegentheit
dair jc v / af hebbe geseit
Ga naar margenoot+ ¶ Dierste was alsict beuande
So wanneer jnden duytsche(n) lande
Een duytsch co(ninc) worde gecoren
420[regelnummer]
vande(n) gene(n) dier toe hoeren
oft vand(er) meerre p(ar)tien
dat hij te hant sal bevryen
en(de) besti(m)men ende beleyden
des rijcs goet sond(er) beyden
425[regelnummer]
na co(n)firmacie groot no smal
Die hem die paus geuen sal
Ga naar margenoot+ ¶ Dander loy js so wanneer
Enich des rijcs huldeneer
Jegen drike stuint of misdoet
430[regelnummer]
om dat te crankene des sijt vroet
dat hij dan al sond(er) blijf
verboirt sal hebben goet en(de) lijf
Ga naar margenoot+ ¶ Dat derde js so wanneer
Die keyser die roemssche he(re)
435[regelnummer]
oft sijn vicarijs sijds gewes
[verso, kol. 2] dies van sier wegen me[c]htich js
Teneg(er) stede wille varen
Om des riken recht bewaren
dat hem dan selen volgen dair
440[regelnummer]
des rijken huldeneren nair
So wair dat hij voeren vairt
diet liete bleue ombewairt
¶ dat vierde loy js dus geleyt
So wie dat den ande(re)n ontseit
445[regelnummer]
Sal dair na den derden dach
liden laten eer hij hem mach
Euel doen / of e(e)nege schade
En(de) w(aer)t dat hire jegen dade
So soudi geacht sijn voir dan
450[regelnummer]
Ouer eene(n) onwettigen man
En(de) verdeilt en(de) sond(er) wet
en(de) buten allen rechte geset
¶ dat vijfste loy is des geloeft
So wie dat opter straten roeft
455[regelnummer]
Sal verboirt hebben lijf en(de) goet
en(de) die den strassene(re)n des sijt vroet
huyst of hoeft / si arm of rijke
Sal verboe(re)n des gelike
En(de) die keyser en sal hem dleuen
460[regelnummer]
noch goed wed(er) moge(n) geuen
Dit sijn die .v. loye wairlijc
Die de vierde keyser loduwijc
wt gaf mit grot(er) sole(m)puiteyt
Te Couelensche alsic hebbe geseit
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rectozijde omvat een inleiding in proza, gevolgd door twee kolommen met elk 26 verzen van Van den derden Eduwaert. De versozijde omvat de rest van de betrokken verstekst in twee kolommen, waarvan de eerste 35 en de tweede, die dus korter is, 29 verzen telt. Voor vss. 417, 427, 433, 443, 453 staan notatekens; voor de eerste drie daarvan bovendien .j., ij, iij. Voor de inleiding staat in een later handschrift in de linker marge 22 juillet 1338. Rechts boven de tekst staat het folionummer, ijcxcj (291). De stok van dej in r.2 van het proza is doorgestreept, het bedoelde getal is 350. Op de plaats van Coninc (401) is keyser doorgehaald. De waarde van dit fragment is tweeërlei. In de eerste plaats geeft het inzicht in de dialect-geografische wederwaardigheden van de betrokken verstekst. In de tweede plaats kunnen we er iets uit afleiden van hoe dit soort teksten in later tijd functioneerde. In dit geval blijkt er dus de waarde van historisch betrouwbare bron aan toegekend te zijn. |
|