Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 109
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 351]
| |
F. de Tollenaere ‘Bekeyen’ in P.C. Hooft ‘Op het bestant des jaers 1609’Ga naar eind1Dit gedicht is een beschrijving van een fraaie historieprent in drie bladen: het Bestand zit op een wagen of affuit, getrokken door twee paarden bereden door de Aartshertogen Albertus en Isabella. De wagen wordt opgewacht aan de ene zijde door 't Vrije Nederland in een tent op een troon zittende. Voor haar staat Mauritius, prins van Oranje, met zwaard en schild. Aan de andere zijde zit even zo in een tent ‘den wagen op te wachten 't Neerlandt onder de Aartshertoghen; voor haar staan Philippus III Hispaniae rex en Ambrosius Spinola’. Op de achtergrond een stad. ‘In de lucht Venus door Mars omhelsd, gezeten op eenen wagen door twee duiven getrokken en door Cupido gemend’.Ga naar eind2 Dit laatste geeft Hooft de volgende verzen in de pen: 85[regelnummer]
Och of met haer gelaet, en minnelijcke treecken
d' Alscheppende Godin soo streelen en besmeecken
Den forssen Krijghs-Godt kon, en lieflijck ondergingh,
Dat hy sijn hevigh hart soo vast aan 't minnen hingh,
Dat sy beswangert in den nacht van twalef jaren,
90[regelnummer]
Hem moght de Vrede tot een soete dochter baren!
Of ghy haer, ô Vulcaen, doch nu betyen liet!
Ghy saeght wel eer soo naeuw tegen Anchises niet.
Of lust het u in 't net haer weder te bekeyen,
Soo sluyt haer dan soo vast dat sy niet konnen scheyen
95[regelnummer]
Op haer bestemde tijdt, die snellijck om sal spoên:
Het een Bestandt moght staegh dan uyt het ander broên.
Wat Hooft hoopt is duidelijk: moge er vrede komen aan het eind van het Bestand; mocht dat niet mogelijk zijn, laat dit Bestand toch door een tweede gevolgd worden! | |
[pagina 352]
| |
Bekeyen in vers 93 verklaart P. Leendertz Pz. in zijn uitgave der Gedichten van P. Cz. Hooft (dl. 1, 1871, p. 91) als ‘ten spot maken’. A.C. Oudemans in het Taalkundig Woordenboek op de werken van P.C. Hooft (1868)Ga naar eind3 heeft ‘Tot KeyGa naar eind4, tot dwaas maken, bespotten; verlegen, onthutst doen staan’. A. Kluyver in het WNT II, I, kol. 1561 (= afl. 10 of 11 = 1897 of 1898Ga naar eind5) interpreteert bekeyen als ‘bedotten’.Ga naar eind6 Deze laatste verklaring werd overgenomen door F.A. Stoett in zijn herziene, opnieuw bewerkte en vermeerderde druk der uitgaven van P. Leendertz, deel 1, 1899, p. 84: ‘beetnemen, bedotten’. De interpretatie van Kluyver is m.i. onjuist, maar te begrijpen uit het veel te korte citaat waar hij mee werkte. De pericope bestaande uit vs. 93-94 eindigt in het WNT in vs. 94 met ‘soo vast dat enz.’. Dat enz. was nu juist waar het op aankwam, t.w. ‘(dat) sy niet konnen scheyen’. Dit laatste is het immers wat een verlenging van het Bestand (vers 96) mogelijk moet maken. Het te korte citaat in het WNT onthoudt ons bovendien, door het ontbreken van het rijmwoord scheyen, het begrijpen van het van bekaaien afwijkende vocalisme in bekeyen. Een rijmpaar bekayen/ schayen was denkbaar geweest in de spreektaal van de Warenar, maar niet hier. En als Kluyver de tijd had gehad om het citaat in zijn grote context te lezen, dan was hij waarschijnlijk tot een betere omschrijving van bekeyen gekomen. Het ‘ten spot maken’ in de editie Leendertz had Kluyver op het juiste pad kunnen brengen, al is die verklaring eveneens onjuist. In de context van Venus (Aphrodite) en Mars (Ares) heeft Leendertz blijkbaar gedacht aan het spottende, onbedaarlijke gelach (gr. asbestos gelôs, Odyss. 8, 326) dat opklonk, toen de op het roepen van de bedrogen echtgenoot toegesnelde goden zagen, hoe Mars en Venus, tijdens hun liefdesspel in het bed van Vulcanus, in een kunstig net gevangen waren. Maar past ‘bespotten’ of ‘bedotten’ wel in de tekst van het gedicht over het Bestand? Bespotten of bedotten kan toch niet de bedoeling zijn geweest? Wat Hooft op het oog had was primair het baren van de vrede door de ‘in den nacht van twalef jaren beswangerde’ Venus, of, mocht dat niet lukken, het verlengen van de wapenstilstand. | |
[pagina 353]
| |
Dit laatste dan als Vulcanus zin mocht hebben om ‘in 't net haer (Venus en Mars) weder te bekeyen’. In dat geval, zegt Hooft, ‘sluyt haer dan soo vast dat sy niet konnen scheyen’. De bedoeling van dit opsluiten is geenszins het liefdespaar ten spot te maken of te bedotten; daar kan toch immers geen ‘ander Bestandt uyt broên’? Nee, de opzet is heel eenvoudig dat Vulcanus het paar in het net zou bekeyen, d.i. opsluiten, het in zijn net (gr. desmous, acc. mv., lett. ‘banden’, Odyss. 8, 274) zou vangen, en beiden dan wel zo vast opsluiten dat ze niet van elkaar kunnen scheiden, zodat het ene Bestand het andere kan opvolgen.Ga naar eind7 De interpretatie ‘opsluiten, vangen’ van bekeyen is m.i. niet aan twijfel onderhevig, ze past uitstekend in de context, in de gedachtengang van Hooft. De hier voorgestelde betekenis is ook etymologisch te adstrueren, maar dat mag hier geen rol spelen; primair bij woordverklaring moet immers steeds de context zijn.Ga naar eind8 Deze verklaring van bekeyen heeft ook gevolgen voor opzet en structuur van het nu bijna een eeuw geleden door Kluyver gecomponeerde artikel bekaaien in het WNT, voor opzet en structuur niet alleen, maar ook voor de door de oude hoofdman van het Leidse woordenboek voorgestelde etymologie.
juni 1993
Adres van de auteur:
P.S. (16 augustus 1993) Achteraf vond ik in A. de Jager, Frequentatieven 2, kol. 303 (1878) wat volgt: ‘Bilderdijk, Aantt. op Hoofts Ged. III. 272, verklaarde dit (t.w. bekeyen in vers 93 van het Bestant) door “bekooien, in een kooi besluiten.” Leendertz door “ten spot maken.”...- We zullen wel te denken hebben aan het gewone bekeijen, in den zin van verwarren, verward houden. In een “net” bespot men niet, maar verwart men iemand. De zin is, ook in zijn verband, volkomen duidelijk’. |
|