Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 109
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
F. de Tollenaere
| |
[pagina 167]
| |
bereidwillig meedeelde, is hs. Amsterdam, U.B. I F 11 vermoedelijk een Brabantse tekst in een afschrift door een Hollandse kopiist; te oordelen naar het schrift is het handschrift van omstreeks 1500 of uit het begin der zestiende eeuw. De ‘soete blomekijns der angelieren’ fol. 142 vo aldaar kunnen echter niet uit een Brabants handschrift zijn overgenomen, maar moeten aan de Hollandse kopiist worden toegeschreven. Wat nu Brussel betreft, daar bevindt zich niet één handschrift van het Hoefken der deuoter zielen zoals Geurts dacht, maar, naar vriendelijke mededeling van Dr. J. Deschamps, drie handschriften: II 756; II 22006 en IV 1106. Dr. Deschamps bezorgde me eveneens de teksten die ons in dit verband interesseren: K.B. II 756, fol. 17ro: Vander velierbloemen. Inc.: Hjer na selstu planten de suete velieren (Hollands naar Brabants origineel); K.B. II 22006, fol. 10vo: Van die angelier bloem. Inc.: HJier na selstu planten die suete bloemkijns der angelieren (Delft, begin 16de eeuw); K.B. IV 1106, fol. 136ro: Van die bloem der angelieren. Inc.: Hier na selstu planten die suete bloemkijns der angelieren (Hollands, begin 16de eeuw). De beide Brusselse angelieren spreken duidelijk Hollands, evenals dat het geval was in het Amsterdamse handschrift. Hs. K.B. II 756 mag dan ook Hollands zijn, maar de velieren van het Brabantse origineel bleven staan, zeker niet tot goed begrip van Hollandse lezers. Op kaart 2.1.2, p. 22 van de Dianthus bij Har Brok liggen de v(io)lier, flier-namen uitsluitend in Zuid-Brabant, met een enkele plaats in Noord-Brabant, en in Belgisch Limburg. Op grond van vier handschriften van het Hoefken der deuoter zielen kunen we thans angelier, oude vorm van het latere anjelier, op c. 1500 dateren en in Holland, ja zo nodig zelfs in Delft localiseren Dat brengt ons etymologisch niet zo veel verder, helaas. Het opstel Anjer en Anjelier van A. Kluyver leest men met bewondering voor de geleerdheid en scherpzinnigheid van de oude hoofdman van het Leidse Woordenboek. Dat de door hem onderstelde ‘genoffelen van Angiere’ ‘door de Nederlandsche geleerden zijn genoemd | |
[pagina 168]
| |
“caryophylli anglerii”, waarna de Latijnsche naam in de volkstaal doordrong, zooals bij plantennamen ontelbare malen is geschied’ (TNTL. 17, 1898, 160), blijft een blote gissing zolang de onderstelde Latijnse benaming niet bij onze oude botanici wordt aangetroffen (J.W. Muller, a.w. 267). Het ‘bene trovato’ kan men Kluyver niet ontzeggen, bij het ‘vero’ blijft vooralsnog een vraagteken staan.
Warmond, oktober 1992
Adres van de auteur Beatrixlaan 7 2361 SB Warmond |