Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 109
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
1. De etymologische woordenboekenWie iets over de geschiedenis van het woord spuigat wil te weten komen en daarvoor de Nederlandse etymologische woordenboeken opslaat, wacht een teleurstelling: geen van alle hebben ze dat lemma. Oppervlakkig gezien terecht. Waarom zouden ze ook? Spuigat lijkt een duidelijke vorming: hetzij uit spui(en) + gat, hetzij uit spui + gat. Maar al hebben ze geen lemma, Vercoullie 1-3(1890-1925) heeft wel ‘Spiegat, z. spuwen’, maar daar wordt spijen i.p.v. spîën genoemd. Franck (1892) vermeldt spijgat en spiegat, zij het niet als lemma, maar bij Spui onder een ‘st.’ spî. van Wijk (1912) heeft zowel ‘Spiegat = spijgat’ als ‘Spijgat....Bij spuien’. Onder dit laatste lemma verklaart hij Kiliaans ‘spije. fland j. spuye’, met zijn onetymologische ij, vragenderwijs ‘naar dial. spijen = spuwen. Dit dial. spijen verklaart spijgat, spiegat, die hij, tussen haakjes, na ‘Kil. spije’. | |
[pagina 37]
| |
i.p.v. na ‘dial. spijen’ vermeldt. In J. de Vries, NEW, afl. 6 (1965) vindt men een lemma ‘spiegat...voor spuigat, vgl. spuien’. Aldaar vermeldt hij, dat mnl. spiegat samenhangt met dial. spijen, bijvorm van spuwen. Dat de etymologische woordenboeken van Franck (ca. 1883 begonnen, 1890 voltooid) tot en met Van Wijk niets zeggen over de geschiedenis van spuigat, dus ook niet over zijn verhouding tot spiegat en spijgat, is te begrijpen. Ze beschikten niet over het nodige materiaal: het Woordenboek, later WNT genoemd, was nog niet zover. Het was, zoals Jacoba van Lessen me eenmaal zei, toen ik bij haar in opleiding was: zij die etymologieën maken hebben het nodige materiaal niet, en zij die het materiaal hebben maken geen etymologieën! Dit laatste mag uit de volgende bladzijden blijken. | |
2. Het materiaalSlaat men spuigat op in het WNT, afl. 24 van deel XIV (dit is van 1936 en draagt de signatuur van dr. J.A.N. Knuttel), dan ziet men, dat het woord daar verklaard wordt ‘uit Spuien en Gat. Daarnaast spijgat’.Ga naar eind1 Hoe die ‘bijvorm’ spijgat te begrijpen is, hoe die zich verhoudt tot spuigat, wordt niet gezegd. Twee jaar tevoren, in 1934, had Knuttel spijgat wel verklaard, t.w. als een samenstelling met het ww. spijen; zie afl. 22, kol. 2781. Als we de verschillende vormen van het woord bekijken in de voorbeelden die het WNT vermeldt, dan zien we dat spijgat, spygat niet de enige ‘bijvorm’ is van spuigat; daarnaast komt ook spi(e)gat voor. Op 12 voorbeelden is de verdeling als volgt: spi(e)gat 3, spijgat, spygat 5, spuigat 4. Het moet ook al direct opvallen dat de oudere voorbeelden alle spi(e)gat of spijgat, de jongere alle spuigat hebben. In de door het WNT aangehaalde voorbeelden is spuigat zelfs beperkt tot de fig. zegswijze het loopt de spuigaten uit, ‘het gaat ver boven hetgeen verdraagbaar is, het gaat alle perken te buiten’. Het oudste voorbeeld van spuigat in het WNT is niet ouder dan 1862; in De Gids (2, 341) van dat jaar heeft Potgieter het over de Zweedse dichter Bellman die ‘dronk en dichtte [...] naar lust. Het | |
[pagina 38]
| |
liep de spuigaten uit, zullen de matigheidsluî zeggen’. Ook de andere voorbeelden van spuigat, een uit Busken Huet, Rembr. 22, 490 (1884) en een uit Het Volk van 21 april 1914, behoren niet tot de echte zeemanstaal doch tot de literatuur, behalve dan misschien het laatste, dat ontleend is aan de Zilte Verhalen van Pim Pernel (W.J.H. Mulier, 1925). Jongere voorbeelden van spuigat vindt men bijvoorbeeld nog in T.J. Noordraven, Het Beladen3 21 (1923), K. van der Geest, Thuisreis 172 (1938) (speelt op de grote vaart, dus niet op Schiermonnikoog) en D. Tael, Martijntje3 118 (1941): ‘Het kan wel eens de spuigaten uitlopen’. Geheel anders is het daarentegen gesteld met de oudere vormen spi(e)gat en spygat, spijgat. Van deze beide woordvarianten is de eerste, spiegat, de oudste, vier keer opgetekend. In deze vorm is het woord voor het eerst bekend uit het jaar 1596. Tijdens de ‘eerste schipvaert’. naar Indië onder Cornelis de Houtman, kwam het...tot een overval van de Javanen op het schip Amsterdam, waarbij er veel doden vielen. De adelborst Franck van der Does, die van 2 april 1595 tot 1597 een journaal hield op het schip Hollandia, schrijft: ‘Het schip anders niet soe boouen als beneeden hem verthoonde al oofmen in een slachters huys gecoomen hadde [...], eenen gelyck was het schip gestelt van het menschen bloet dat tot allerweeghen de spigaeten wyt liep’.Ga naar eind2 Een tweede voorbeeld is te vinden in Onstelde-Zee, oft Zee-Daden, dat in 1654 zonder auteursnaam verscheen: ‘wel 2 uren langh om de zeegen, zo schrikkelijk hart gevoghten wiert, dat zy (= de schepen) 't samen in brant Schenen te staan, en 't bloet te spiegaten uyt liep, dat 'er de zee bloet root af wiert’. Dit voorbeeld komt niet voor in het WNT. Nog een ander voorbeeld is ontleend aan Nicolaas Witsen, Aeloude en hedendaagsche Scheeps-bouw en bestier (1671): ‘Spiegaten. De gaten, daer op den overloop het water door uitgaet’. Het vierde voorbeeld vinden we in de picareske roman De Middelburgsche Avanturier. Of het leven van een Burger Persoon (1760)Ga naar eind3: ‘Thans ontstond een bloedig gevegt (=op het schip), stromende het bloed uit de spiegaten’. Moderne voorbeelden van spiegat vond ik in het mooie boek van W.L. Leclercq, Wind in de Zeilen 16 (1933): ‘Aan lij gorgelt het water af en toe door de spiegaten’; ‘Daarna werden | |
[pagina 39]
| |
de spiegaten dicht gemaakt en het voordek herschapen in een groote waschtobbe’, a.w. 223. Ook de vorm spygat, spijgat is oud.Ga naar eind4 Het oudste citaat is van 1607 en is te vinden bij Scheurleer, Van varen en vechten 1, 92: ‘De vyand werd, vergramt, met steeken, houwen, schieten. / Men sagh ten spygat uyt een Spaansche bloetstroom vlieten’. De andere voorbeelden zijn uit 1697 (Van Yk, Scheepsb. 86 en 98), 1700 (G. van Spaan, Schermschool der Huislieden 1, 149) en 1859 (Mossel, Schip 226 volg.). Nòg een laat voorbeeld, t.w. uit het jaar 1782, is te vinden in Berkhey's De Zeetriumph der Bataafsche Vryheid 155: ‘Toen kreeg mijn volk courage, / En vogt verwoed, het gong gewis nu huid om huid: / Wij hoorden het gegil, 't bloed liep het spijgat uit’, dat niet in het WNT is opgenomen. Het materiaal dat het WNT geeft, is naar alle waarschijnlijkheid slechts een fractie van wat er bij de bewerking van het artikel voorradig was. Nu spi(e)gat/ spijgat/ spuigat toch onder de loep worden genomen, is een wat overvloediger materiaal uit de aard der zaak niet ongewenst. Een belangrijke bron zijn in dit geval natuurlijk de zeemanswoordenboeken. De vorm spiegat vinden we bij: Aubin, Dict. de Marine (1702) i.v. Dalot; Röding, Allg. Wtb. der Marine 3 (1793); De Flines, Scheeps en Zeemans Woordenboek (1806); Twent, Zeemans Woordenboek (1813); Van Lennep, Zeemans-Woordeboek (1856). Een andere bewijsplaats is te vinden in het Idiotocon Osnabrvgense (1756) van J.C. Strodtmann: ‘Die Holländer nennen die Seitenlöcher der Schiffe Spygatt’. (y=[î] bij S.). In deze werken is spiegat bij Aubin en De Flines de enige vorm, bij Twent de hoofdvorm, bij Röding en Van Lennep een bijvorm van spijgat. De vorm spijgat komt voor in: Röding (1793), H.W. Lantsheer, Wdb. der Fransche Zee-termen i.v. Dalot (1833), Van Lennep, Zeemans-Woordeboek (1856), Tideman, Wdb. v. Scheepsbouw (1861), A.H.L. Badings, Wdb. v.d. Zeevaart (1880), Kath. Encyclop. 22, 27 (1938), L. Groenen, Geill. Scheepvaart Encyclop. (Antwerpen, 1939); in al deze werken is spijgat òf de hoofdvorm, òf de enige vorm. De vorm spuigat komt alleen voor bij: Twent (1813), Van Lennep (1856), Tideman (1861); bij de eerste min of meer in de schaduw van spiegat, bij de laatsten als bijvorm van spijgat. Andere bewijsplaatsen | |
[pagina 40]
| |
voor spuigat vindt men o.m. in de volgende werken: F. Kerdijk, Alles wel aan boord2 (1944); H.C.A. van Kampen, De Zeilsport (1947); Het nieuwe Zoeklicht (1948). Het materiaal van de scheepswoordenboeken is dus eveneens duidelijk; het toont onweerlegbaar aan dat spi(e)gat/ spijgat ouder en spuigat jonger is. Voor deze laatste vorm geven deze woordenboeken ons bovendien bewijsplaatsen die het dubbele voordeel hebben dat ze ouder (1813-1861) zijn dan de oudste van het WNT (1862) en dat ze tenminste, op Van Lennep na, van authentieke zeelui afkomstig zijn (Twent was vice-admiraal en Tideman ingenieur der marine). Spuigat hoeft dus niet per se te zijn ontstaan in de mond van, al dan niet literaire, landrotten, zoals het WNT ons zou kunnen laten vermoeden. Het is nogal opvallend dat latere werken als de Kath. Encyclop. en Groenens Scheepvaart Encyclopedie spuigat niet vermelden. De gewone woordenboeken, die elkaar zo vaak naschrijven, hebben als bronnen natuurlijk veel minder waarde dan de zeemanswoordenboeken. Toch zijn ze ook hier niet geheel van belang ontbloot. Het oudste woordenboek waarin het woord voorkomt, is H. Hexhams N.E. Dictionarium Ofte Woordenboeck ‘van nieuws Oversien, Verbetert, ende...Vermeerdert, door Daniel Manly’ (1678) dat ‘Spije-gaten, Scupper holes’ heeft.Ga naar eind5 De vorm spijgat komt insgelijks voor bij o.m. Sewel (1691), Van den Ende (1695), Halma (1710), Weiland (1810), Van de Velde-Sleeckx (1861), Calisch (1864), Heremans (1869), Van Dale (1872), Kuipers (1893), Van Dale (1898) enz. Uit het voorkomen van deze vorm in de woordenboeken kan men, althans op zichzelf genomen, natuurlijk geen bijzondere conclusies trekken, geheel zonder belang echter was het overzicht van deze woordenboeken niet, omdat Hexham van 1678 ons op één na het oudste voorbeeld van spijgat - het oudste in het WNT is van 1607 - aan de hand deed. De vorm spiegat is in de woordenboeken te vinden vanaf Sewel (1691) tot de allernieuwste toe. Spuigat in de woordenboeken is niet ouder dan Van Dale (1872) en gaat blijkbaar op Van Lenneps Zeemans-Woordeboek (1856) terug. Het resultaat van ons onderzoek van de woordenboeken sluit dus eveneens aan bij wat we tot nu toe constateerden: spi(e)gat/ spijgat zijn de oude vormen, spuigat is de jonge vorm. | |
[pagina 41]
| |
Na de zeemanswoordenboeken en de gewone woordenboeken is er nog een derde bron waarmee we het materiaal van het WNT kunnen aanvullen, t.w. de idiotica en dialectlijsten. De vorm spiegat wordt vermeld door Van Weel voor Goeree (1904), door Van Schothorst voor de N.W.-Veluwe (1904) en in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten 910b: spiegaeten, -gaoten (1964) van Dr. H.C.M. Ghijsen. Spijgat wordt door Ter Laan (1929) opgegeven voor Groningen, t.w. in de uitdrukking dat löpt tou spijgoatn oet (echter met deze restrictie dat het Westerkwartier en het Hogeland spuigat hebben) en door Varkevisser voor Katwijk (1949). Spuigat vond ik ook - naast spijgat - in de aantekeningen over de Noordhollandse tongval die door Agge Roskam Kool ca. 1780 werden verzameld met het oog op het woordenboeksplan van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, en die thans, helaas verknipt, zij het toch als een aparte kleine collectie, in de verzamelingen van het WNT berusten. Spuigat wordt ook vermeld door Achthuizen op Overflakkee in A. Weynens Studies over het Achthuizens Dialect (1946), doch aangezien spugə ‘spuwen’ aldaar de gewone vorm is, lijkt spuigat import. De oogst van de dialectlijsten is dus vrij schraal, en dat zal wel zo blijven, zolang we geen systematische beschrijving bezitten van de Nederlandse vissersdialecten, iets dat zeker ‘een dringende eis van de Nederlandse dialectologie is’.Ga naar eind6 Intussen biedt het Dialectenbureau van de Koninklijke Ned. Academie van Wetenschappen uitkomst.Ga naar eind7 Op mijn verzoek werd bij de correspondenten in de vissersplaatsen een enquête gehouden. De vorm spiegat werd opgegeven voor Veere (Ze.), Hellevoetsluis (Z.-H.), Spakenburg (Utr.), Harderwijk (Geld.), Vollenhove, Zwartsluis en Urk (Ov.), terwijl bovendien nog de fonetisch meer nauwkeurig genoteerde varianten spiegaoten (Spakenburg) en spiegaiten (Goeree) werden genoteerd. Ik kan hier nog aan toevoegen dat, blijkens een mededeling van de heer J. Bakker, een in 1884 geboren Westterschellinger, die tot 1914 als stuurman gevaren heeft, spiegat ook op Terschelling gezegd wordt. Spiegat of spuigat werd opgegeven voor Elburg (Geld.) en Vlaardingen, voor deze laatste plaats met de interessante toevoeging dat spuigat jonger is. Spijgat werd alleen voor Durgerdam (N.-H.) vermeld, terwijl voor Schiermonnikoog ook | |
[pagina 42]
| |
speegat werd genoteerd. Spuigat tenslotte werd opgegeven voor Edam (N.-H.), Blokzijl (Ov.), Hindeloopen (Fr.), Hollum (Ameland) en Schiermonnikoog. Uit mondelinge mededelingen is me verder gebleken dat spiegat het gewone woord is bij schippers,Ga naar eind8 terwijl in de gestandaardiseerde taal van koopvaardijGa naar eind9 en marine steeds spuigat wordt gezegd. | |
3. ‘Spîën, spijen’ in de dialectenBij het beschouwen van ons materiaal valt het op dat alle voorbeelden van spi(e)gat/ spijgat in het WNT uit het Noorden afkomstig zijn. Het zijn de Hagenaar Franck van der Does en de Amsterdammer Nicolaas Witsen bij wie voor het eerst spiegat, de Delftse scheepstimmerman Cornelis van Yk,Ga naar eind10 de Rotterdammer Gerard van Spaan en de Leidenaar Berkhey bij wie spijgat is opgetekend.Ga naar eind11 Spi(e)gat/ spijgat kunnen we immers alleen daar verwachten waar de werkwoorden die eraan ten grondslag liggen, t.w. spîën, resp. spijen voorkomen. De niet-gediftongeerde vorm spîën is, gaande in de richting Z. naar N., opgetekend voor Zuid-Beveland (behalve Goes), Schouwen-Duiveland (behalve Zierikzee) en Goeree,Ga naar eind12 voor het land langs de kust van de voormalige Zuiderzee, voor Deventer, Heerde en Kampen,Ga naar eind13 en dan verder noordelijk voor het Friese Hindeloopen.Ga naar eind14 Verder is spîën voor verschillende plaatsen in Limburg en van de AchterhoekGa naar eind15 opgetekend, doch voor ons onderzoek is dat van geen belang. Ook de N.W.-Veluwe moet, blijkens het bewaarde spi.gôətən, eenmaal spiën hebben gehad in plaats van het later ingevoerde spöjen (W. van Schothorst, Het Dialect der Noord-West-Veluwe, § 135a (1904). De gediftongeerde vorm spijen komt voor in het noordelijke deel van N.-Holland, in Friesland en GroningenGa naar eind16 en verder in verschillende oostelijke gebieden, die echter in dit verband irrelevant zijn. Als we even teruggaan tot het begin van de zestiende eeuw als de gediftongeerde spijen-vorm er nog niet is, zouden we op basis van wat we thans over de dialectgeografische verbreiding van spîën/spijen weten, spîën-gebieden krijgen: een zuidelijk in Zeeland en een noordelijk langs de kusten van de Noordzee en de voormalige Zuiderzee, zowat vanaf het IJ tot aan de Dollard. | |
[pagina 43]
| |
Deze dubbele basis is uitgestrekt genoeg om als grondslag voor spiegat>spijgat te dienen. Ik geloof echter dat het niet te gewaagd is om met HeeromaGa naar eind17 aan te nemen dat de Holl. spoegen/ spougen/ spugen-wig tussen beide spiën-gebieden secundair is. Het MNW VII, 1722 heeft verschillende als Holl. of Holl.-Utr. gekarakteriseerde bewijsplaatsen van spiën die in de richting van een oorspronkelijk Holl. spiën wijzen. In de in Amsterdam spelende Warenar zegt Lecker, die Warnars pot met goud gestolen heeft: ‘Nu bin ick soo rijck as 't water diep is [...] ick bin de coningh van Spangen, [...] Die so dickwils als hy gaept, brocken gouts als boonen spiet; En niet en snuyt den scepters, en niet den kroonen, swiet’, Hooft, Ged. 2, 315 (1616). Heeft Amsterdam nog in het begin van de zeventiende eeuw spieën gezegd?Ga naar eind18 Wanneer de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland ons eens een dialectkaart van het woord spuwen brengt,Ga naar eind19 dan zullen we makkelijker kunnen aannemen, dat het spîën/ spijen-gebied eertijds uitgestrekter is geweest dan het thans is. Het ligt voor de hand dat wvla. spugen uit ouder spuwen (met u < î) is ontstaan, waaraan op zijn beurt spîën ten grondslag moet liggen. Dit laatste is echter ook in het oudste Westvlaams niet opgetekend. Het ene voorbeeld van spiën...speech dat Verdam in het MNW citeert uit de Sp. d. Sonden, een ‘Westvlaamsche tekst’ door hem ‘hersteld’ op grond van het door een Nederduitse copiïst vervaardigde afschrift (Hs. Münster, U.B. nr. 268 (15e eeuw)), is weinig bewijskrachtig. Bewijskrachtiger voor een verondersteld Oudwestvlaams spîën lijkt de samenstelling spiegat in het Oostends Woordenboek3 (1988) van Roland Desnerck: Oostends spiegat, mv. spiegoatn, staat tot Oostends spuugn, zoals spi.gôətən op de N.W.-Veluwe tot het aldaar later ontstane spöjen.Ga naar eind20 Ook F. Bly, Onze Zeilvischsloepen. Beschrijving der zeilvischsloepen in gebruik te Oostende, te Blankenberge en in De Panne2 (1910) vermeldt op p. 248 van zijn woordenlijst Spiegat, Spijgat, Spuigat met, na zijn definitie, als toelichting ‘Spijen=spuwen; spuien=loozen’. Dit spiegat van de Vlaamse kust is des te waardevoller, omdat men op grond van het artikel Spuigat in het WNT de indruk moet krijgen dat het woord bezuiden de Nederlandse grens volslagen onbekend zou zijn. | |
[pagina 44]
| |
4. Van ‘spiegat/ spijgat’ tot ‘spuigat’Spiegat, spijgat hangen samen met het ww. spîën/ spijen, oude, thans gewestelijke vormen met w-synkope van een ww. dat in het Gotisch speiwan heet en in het Nederlands, met ontwikkeling van î+w>iuw >uw (Schönfeld8 § 54) tot spuwen werd. Het eerste voorbeeld van spuigat verschijnt eind achttiende eeuw, d.i. ca. 1780 in de reeds vermelde aantekeningen van Agge Roskam Kool, koopman in de Beverwijk: Spuigaten, Gaten gemaakt in dat gedeelte van het boord van een schip of schuit, welke op het dek staat en waar door water geloost wordt, ook Spijgaten. De vorm spiegat vermeldt hij niet, wat te begrijpen is. Immers ook in de noordelijkste Noordhollandse dialekten die de diftongering van germ. î in verreweg de meeste woorden nog niet hebben overgenomen, wordt de î in syllabe-auslaut tot een diftong (Heeroma, Hollandse Dialektstudies 75 (1935)). Beantwoordt spijgat dus precies aan wat we bij de koopman in de Beverwijk verwachten, van spuigat kijken we toch wel even op. Het is blijkbaar een jongere, dialectische, Noordhollandse vorm naast het oudere dialectische Noordhollandse spijgat. Het vindt zijn oorzaak dus niet in een zucht tot verdeftiging. Het stemt overeen met wat in 1947 of '48 door de correspondent uit de vissersplaats Edam (N.-Holl.) werd opgegeven: spuigat maar zonder spijgat ernaast. Spuigat laat zich verklaren als volksetymologische reïnterpretatie van spijgat. De schuit kan het water dat op het dek is overgekomen uitspuwen door zijn spijgaten; het schip kan ook het ongewenste water spuien door spuigaten. Het vertrekpunt van deze reïnterpretatie is de oude vorm spijgat die, met zijn diftong Nederlands [ɛ.i] Noordhollands [a:i], fonetisch niet zo bar veel scheelde van spuigat met zijn meer gesloten tweeklank Nederlands [oe.y], Noordhollands [a:i]. Of zou het in de eerste plaats een kwestie zijn geweest van ‘onvolkomen verstaan of onvolkomen reproduktie’? Spuigat dat ca. 1780 in een Noordhollandse dialectaantekening voor het eerst opduikt kan natuurlijk al veel eerder zijn ontstaan. Het is een serieuze concurrent in opkomst naast het oude spijgat. | |
[pagina 45]
| |
De tweede plaats van spuigat vinden we bij vice-admiraal Twent in zijn Zeemans Woordenboek (1813), zij het niet als hoofdvorm, wèl echter als apart lemma met een verwijzing naar spiegat. Is dit laatste niet merkwaardig bij deze in 1771 geboren Amsterdammer in wiens geboorteplaats spiegat niet thuishoort? En waarom noemt hij spijgat niet? Het antwoord op deze vragen doet ons niet de dialectgeografie aan de hand. Hij heeft spiegat als hoofdvorm, omdat zijn voorgangers, Aubin (1702) en De Flines (1806), spiegat hebben, als enige vorm nog wel. Hij heeft spijgat niet, omdat die variant bij diezelfde voorgangers ontbreekt. Het enig opvallende bij Twent is het optreden van spuigat, al is het nog niet de hoofdvorm. Had spuigat reeds bovendialectische status bereikt? Het had in ieder geval nu zijn intrede gedaan in de schrijftaal. Ook in de verzorgde spreektaal? Meer dan veertig jaar later zal Van Lennep in zijn Zeemans-Woordeboek (1856) spuigat nog afdoen met een verwijzing naar spijgat. Net als spuigat door een nieuwe associatie uit spijgat was ontstaan, zo kon ook spuigat zijn semantische basis spuien wisselen voor die van spuiten: het resultaat is dan spuitgat met de betekenis ‘spuigat’. Ik vond die vorm bij F. Kerdijk, Alles wel aan boord2 55 (1944): ‘Het loopt de spuigaten uit. (soms verbasterd tot: spuitgaten)’. Deze vorm is reeds eerder vermeld door De Vooys in Ntg. 9 (1915), 179. Hij schrijft hem toe aan ‘onvolkomen verstaan of onvolkomen reproduktie - vooral wanneer de uitdrukking zeldzaam en het woordgeheugen niet sterk is’. Maar zeldzaam is spuigat nooit geweest, evenmin trouwens als zijn voorganger spijgat. Men vergelijke nog het Nederduitse speitgatt ‘Sprützloch, z.B. ein Loch am Schiffsends zum Wasserabfluss’ in Stürenburg, Ostfriesisches Wörterbuch (1857). Kunnen bij het ontstaan van spuitgat uit spuigat de spuitgaten van de walvissen en dolfijnen een rol hebben gespeeld? Het WNT XIV, 3104 heeft van dit woord slechts één enkele bewijsplaats en wel uit Schlegel, Zoogd. 77 (1870), door Kruyskamp in zijn Bronnenlijst terecht, als titeluitgave, op 1862 gedateerd. Het apparaat van het Woordenboek had de redacteur van deel XIV wel oudere bewijsplaatsen van dit niet ongewone spuitgat aan de hand kunnen doen. Dr. C. Smeenk, conservator afdeling zoogdieren aan het Rijksmu- | |
[pagina 46]
| |
seum voor Natuurlijke Historie te Leiden, bezorgde me verschillende oudere vindplaatsen: Zorgdrager, Groenl. Vissch. 82 en 162 (1720); Houttuyn, Nat. Hist. I, 3, 442 (1762); Bennet in Nat. Verh. Maatsch. Wetensch. te Haarlem V, 1, 25 en 67 (1809); Bennet en Van Olivier in a.w. IX, 1822, 159. Naast spuitgat vindt men dikwijls blaasgat en een aantal andere termen. Rest nog spiegat. Als uitgangspunt voor spuigat is het, althans fonetisch, minder aannemelijk te maken dan spijgat. Men zou weliswaar kunnen denken aan de wisseling ie/ui in doubletten als lieden/ luiden, bedieden/ beduiden enz., waarbij dan de ie uit ger. î het spel van de ie uit germ eu mee ging spelen. Maar dat lijkt te theoretisch. Bovendien, als spuigat werkelijk oorspronkelijk in Noord-Holland thuishoort, dan komt spiegat uiteraard niet in aanmerking als uitgangspunt. | |
5. ConclusieVoor het tegenwoordig taalgevoel is spuigat onverbrekelijk verbonden met het ww. spuien; synchronisch is het een samenstelling van spuien en gat, zo wordt in het WNT de etymologie van het woord simplistisch afgedaan. Een synchronische verklaring is echter niet wat men in de eerste plaats van een historisch woordenboek als het WNT verwacht, en diachronisch is spuigat toch ietsje anders te verklaren. Het is in de achttiende eeuw, aanvankelijk als een Noordhollandse dialectische vorm, door reïnterpretatie van spij(en) ‘spuwen’ als spui(en), ontstaan op basis van het oude, traditionele, eveneens Noordhollandse spijgat (1607→). In het begin der negentiende eeuw kreeg spuigat, misschien mede onder invloed van zeemanswoordenboeken als dat van Twent (1813), bovendialectische status. Toen had spijen, samen met spîën, in de algemene taal het veld moeten ruimen voor spuwen, in de dialecten, in sommige althans voor spugen, spouwen en andere meer. Dat heeft echter niet geleid tot de vervanging van spijgat, spiegat door spuwgat,Ga naar eind21 zoals bij spijer ‘uitmonding van een goot of waterbekken’, dat tot spuwer en daarnaast ook tot spuier werd (E.J. Haslinghuis, Bouwkundige Termen (1953). Hoewel...De Scheveningse Woordenschat (1986) van Dirkje Roeleveld | |
[pagina 47]
| |
vermeldt naast spijgat (‘'et bloet loopt de spijgeate uit’) ook spugat (‘'t loapt de spugeate uit = 't is te erg’); maar hier werd een konsonantische hindernis w + g uit de weg geruimd. Het semantisch uitstekend gemotiveerde spuigat lag beter in de mond dan een mogelijk spuwgat, toen spijgat door reïnterpretatie gemoderniseerd, herijkt werd.
oktober 1992
Adres van de auteur: Beatrixlaan 7 2361 SB Warmond | |
Bijlagen
| |
[pagina 48]
| |
Spei, alsmede in de woordenboeken van Calisch (1864) onder spui en Heremans (1869) i.v. | |
IISpiemouw, SpiezakIn Dl. XIV, 2781 (= afl. 22, 1934) van het WNT noemt Knuttel onder Spijen een samenstelling spijmouw en verwijst daarbij naar spuimouw bij Spuien. Daar, in Dl. XIV, 3099 (= afl. 24, 1936), vindt men niet alleen spuimouw, spijmouw, maar ook nog spuizak, spijzak. Beide woorden komen uit Weiland (1810), en daar uitsluitend als spiemouw, resp. spiezak. Een normalisering tot spijmouw, spijzak is tot daar aan toe. Een vervorming tot spuimouw, spuizak lijkt niet te rechtvaardigen, zolang het bestaan van die laatste vormen niet is aangetoond. Ze, met het WNT, als samenstellingen met het ww. spuien te beschouwen, is helemaal uit den boze; het zijn immers slechts samengetrokken vormen van spiegatmouw, resp. spiegatzak. Weiland schrijft: Spiezak....Een linnen, of lederen, bekleedsel van een spiegat; en zekerlijk eveneens uit spiegatzak zamengetrokken, als spiemouw uit spiegatmouw. Dus zamengesteld uit zak en spiegat’. Vercoullie1 (1890), ook nog in de 3de druk (1925), heeft als lemma spiezak, spiemouw met de verklaring van Weiland. | |
Spijpijp, SpuipijpMet spijen samengesteld is spijpijp, niet genoemd in het WNT onder Spijen. Het woord wordt in de Geïllustreerde Scheepvaart Encyclopedie (1939) van L. Groenen als volgt omschreven: ‘Spijpijpen. Pijpen aangebracht tegen bovenbouwen, dekhuizen en andere opbouwen, om het water af te voeren naar de gaten van het bovendek. [...] Op passagiersschepen vindt men nog spijpijpjes, welke door de buitenhuid heen achter en onder de patrijspoorten zijn aangebracht, ten einde te beletten dat vuil water over de patrijspoorten loopt. Gewoonlijk zijn deze pijpen van lood’ (blz. 249). Op blz. 891 echter heeft Groenen spuipijp, een vorm die men ook vindt in, T.J. Noordraven, Het Beladen3 14 (1928). Het WNT vermeldt | |
[pagina 49]
| |
spuipijp aan een stoomketel met een citaat uit 1883; het is niet waarschijnlijk dat hieraan een oudere vorm met ij-vocalisme ten grondslag ligt. |
|