Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 109
(1993)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| ||||||
Frans Claes S.J.
| ||||||
1. Het belang van dateringenTerecht schrijft O. Bloch in zijn inleiding op het Dictionnaire étymologique de la langue française dat de etymologie van een woord zoveel mogelijk moet steunen op de geschiedenis ervan, op de historische en culturele omstandigheden waarin het gebruikt wordt. Omdat geschiedenis altijd gedateerd moet worden, is het van groot belang te weten wanneer een woord voor het eerst in een taal voorkomt: ‘La date de l'apparition d'un mot est un des points principaux de son histoire’. Hij noemt het dan ook een van de geslaagde vernieuwingen in het Dictionnaire général de la langue française (1890-1900) van Darmesteter-Hatzfeld-Thomas dat het de woorden nauwkeurig dateert. Zelf heeft Bloch dit voorbeeld gevolgd, met uitbreiding van de dateringen, zoveel mogelijk voor alle periodes (Bloch, 1932: xx). Bloch wijst wel op het relatieve, voorlopige karakter van zijn dateringen en vraagt dat zijn lezers ze zouden helpen aanvullen en verbeteren: ‘Nous espérons que nos lecteurs prendront plaisir à rectifier ces données et voudront bien nous communiquer le résultat | ||||||
[pagina 26]
| ||||||
de leur découvertes’ (Bloch 1932: xxi). In het woord vooraf op de vijfde druk van het Dictionnaire étymologique wijst W. von Wartburg nogmaals op het grote belang van zo nauwkeurig mogelijke dateringen van de oudste bewijsplaatsen van de woorden: ‘On s'efforce de dater avec la plus grande précision possible la première apparition des mots et leur évolution sémantique, pour les placer ainsi dans le milieu d'où ils sont sortis’ (Bloch-Von Wartburg5, 1968: xxxii). Sinds 1970 worden geregeld lijsten van oude vindplaatsen van Franse woorden gepubliceerd in de reeks Matériaux pour l'histoire du vocabulaire français, met als ondertitel Datations et documents lexicographiques, onder leiding van Prof. B. Quemada. Naderhand werd de volgorde van beide titels omgekeerd en is Datations...de hoofdtitel geworden en Matériaux...de ondertitel. Het eerste deel van deze reeks (1970) bevat bijdragen van 26 medewerkers, latere bundels zijn vaak het werk van één enkele onderzoeker, soms met woorden uit een bepaald vakgebied. Tot 1991 verschenen 38 delen met in totaal tienduizendtallen dateringen van woorden die ouder zijn dan de bewijsplaatsen in etymologische en andere woordenboeken, waarbij deze woorden telkens met hun context worden aangehaald. Het is duidelijk dat deze reeks Datations onmisbaar is voor wie zich met de woordgeschiedenis of de etymologie van het Frans bezighoudt. Het is wel jammer dat de oudste dateringen van Nederlandse woorden niet systematisch worden bijgehouden, zoals in de Franse reeks Datations. | ||||||
2. Dateringen in Nederlandse etymologische woordenboekenDe oudste Nederlandse etymologische woordenboeken, van J. Franck (1892) en J. Vercoullie (1890), beperken zich bij het dateren van woorden tot de vermelding of een woord al in het Middelnederlands voorkwam. N. van Wijk (1912) gaat wat verder, o.a. door herhaaldelijk naar Kiliaan te verwijzen, bijv. bij aaien, aak (vaartuig), aak (Spaanse aak), aal (els, priem) en aalbezie, en door soms te zeggen ‘nog niet bij Kiliaan’, bijv. bij aalt, aamt, aandoening en aanstonds. Andere tijdsaan- | ||||||
[pagina 27]
| ||||||
duidingen die hij geeft, zijn ‘15e eeuw’, bijv. bij aandacht, ‘sedert de 17e eeuw’, bijv. bij aambei, aamborstig en aanklampen, en ‘sedert de 18e eeuw’, bijv. bij aantal. Een nauwkeurige datering geeft hij slechts bij grote uitzondering, bijv. bij brooddronken (‘in 1344 te Yperen als eigennaam’), berooid (‘in een holl. tekst van 1488’), bestendig (bij de Aanvullingen achteraan: 1588), atlas (1595) en anjelier (‘bij Spieghel in 1614: anjier’). In zijn supplement op het woordenboek van Franck-Van Wijk geeft C.B. van Haeringen eveneens af en toe nauwkeurige dateringen, bijv. bij batterij (1599), berenklauw (‘bij Dodonaeus 1608’), bestendig (‘1574 bij Marnix’) en dukdalf (‘reeds 1581 dükdalben te Emden’). Toch zijn de vagere dateringen veel talrijker, zoals ‘begin 17e eeuw’, bijv. bij bars en bij bauwen, ‘sedert Kil.’, bijv. bij apart, bevestigen en buis (beschonken), en vaker nog ‘niet bij Kil.’, bijv. bij aankleef, almacht, alphabet, ampel, benepen, bezwadderen en boeteling. Op dezelfde wijze schrijft ook J. de Vries dikwijls ‘sedert Kiliaen’, bijv. bij aal (priem), affuit, alfabet, allee, amelkoren en arsenaal, en ‘nog niet bij Kiliaen’, bijv. bij anker (vochtmaat), antilope, balkon, bandiet, bas en batist. Evenals zijn voorgangers geeft hij soms ook nauwkeurige dateringen, bijv. bij antraciet (1846), arabesk (1558), begijn (1209), beting (1530), bezaan (1480) en botvangen (1681). Van Wijk, Van Haeringen en De Vries hebben ongetwijfeld het nut van exacte dateringen van de woorden ingezien. In het materiaal dat ze tot hun beschikking hadden, waren echter maar weinig dateringen te vinden. Het MNW en de oudere delen van het WNT geven wel citaten met bewijsplaatsen, maar vrijwel altijd zonder datering. In het WNT is men er pas in de jaren veertig mee begonnen onder invloed van de enkele jaren eerder, in 1936-37, aangetreden jongere generatie Heeroma, Kruyskamp en De Tollenaere. Ook in het enige jaren geleden verschenen Supplement (1983) op het Middelnederlandsch Handwoordenboek worden de woorden systematisch gedateerd. Het zoeken naar de juiste datering van de citaten in het MNW en in de delen van het WNT vóór de jaren veertig is een zeer omslachtig en tijdrovend werk. Om datering van de citaten mogelijk te | ||||||
[pagina 28]
| ||||||
maken bewerkte Kruyskamp in de eerste oorlogsjaren een bronnenlijst, die in 1943 verscheen. Hierop verschenen nog twee aanvullingen. De tweede, bewerkt door A.J. Persijn, verscheen in 1966. Ook met behulp van die bronnenlijst is een exacte datering in een aantal gevallen overigens nog niet mogelijk. | ||||||
3. De dateringen van De TollenaereIn zijn Woord vooraf bij de 13de druk van het beknopte Etymologisch Woordenboek van J. de Vries/F. de Tollenaere (1983) schrijft laatstgenoemde dat deze bewerking een zelfstandige waarde ontleent aan de chronologische informatie die ze verschaft: ‘etymologiseren zonder dateren van het materiaal is varen zonder kompas’. Hij zegt wel dat zijn ‘exacte’ dateringen ‘slechts een relatieve waarde’ hebben, ‘namelijk die van een richtsnoer voor verder onderzoek. Het zijn niet meer dan bakens die er dringend om vragen verder naar achteren in de tijd te worden verplaatst’. Ze betekenen ‘niet dat deze woorden in onze taal niet ouder zouden zijn, maar alleen dat de oudst bekende voorbeelden toevallig uit die jaren stammen’. Met zijn dateringen doorbreekt hij wel wat hij eens ‘het Kiliaanse ijzeren gordijn’ heeft genoemd (p. 28-29). Dat De Tollenaere zo systematisch heeft geprobeerd de woorden te dateren, is te verklaren door zijn veertigjarig redacteurschap van het WNT. Bovendien werd hij sterk beïnvloed door het Französisches etymologisches Wörterbuch (1928 vlg.) van W. von Wartburg, door het boven al vermelde Dictionnaire étymologique (1932) van Bloch, waarvan de tweede (1950) tot en met de zesde druk (1973) werd bewerkt door Von Wartburg, en door de boven ook al vermelde Datations (1970 vlg.) van Quemada. De Tollenaere noemt het dateren van de oudste vindplaatsen ‘vaak omslachtig en tijdrovend’. Hij had wel het voorrecht daarbij af en toe ‘in de keuken van het Leidse woordenboeksapparaat’ te mogen kijken, anders was een dergelijke mate van volledigheid uitgesloten geweest.Ga naar eind1 Aan de 15de druk van het Etymologisch Woordenboek (1991) heeft De Tollenaere nog heel wat nieuwe dateringen toegevoegd, o.a. ook van woorden uit de vroegste periode van onze | ||||||
[pagina 29]
| ||||||
taal. Hiervoor werd hij bijgestaan door A.J. Persijn en maakte hij gebruik van het Corpus van Middelnederlandse Teksten van M. Gysseling. Zoals De Tollenaere me persoonlijk meedeelde, zijn vele van zijn andere dateringen niet gemakkelijk te controleren voor anderen, tenzij ze zijn fiches gaan raadplegen of de potloodaantekeningen in zijn exemplaar van het WNT. Zelf heb ik ongeveer 500 bewijsplaatsen gevonden die ouder zijn dan die bij De Vries/De Tollenaere (1991), dus blijkbaar ook ouder dan die in het WNT (en het MNW?). Hieronder zijn ook wel woorden die bij De Vries/De Tollenaere niet gedateerd zijn. In de volgende paragraaf geef ik een keuze van mijn oudere vindplaatsen, waarbij ik uiteraard ook nog slechts een voorlopige stand van het onderzoek weergeef. | ||||||
4. Oude vindplaatsen van woordenDe geraadpleegde bronnen rangschik ik chronologisch met enige voorbeelden van merkelijk oudere dateringen dan die bij De Vries/De Tollenaere (1991). Deze laatste dateringen geef ik aan met de afkorting T. 4.1. Herbarium (J. Jacobs, ‘Over de herkomst van het “Oudwestvlaamsch” Herbarium uit Königsberg’, in: VMA 1930, p. 189-209). In deze Latijns-Vlaamse lijst van plantnamen, ca. 1225 in de streek van Aardenburg geschreven (L.J. Vandewiele en W.L. Braekman, in: Scientiarum Historia 10, 1968, p. 120), staan vier oudere vindplaatsen, o.a. van den (p. 195 dan; T. danne 1345) en radijs (p. 201 radic; T. 1484). 4.2. Glossarium Bernense (ed. L. de Man en P.G.J. van Sterkenburg, 's-Gravenhage, 1977). In deze Latijns-Limburgse woordenlijst van ca. 1300 staan zes oudere vindplaatsen, o.a. van gezant (nr. 2588 gesant; T. 1599, uit nhd. der gesandte, sedert Luther), komkommer (nr. 1862 cucumern; T. 1515) en marmer (nr. 4823; T. uit het Latijn kort voor 1500, mnl. marber en marbel uit het Frans). 4.3. F. Claes, ‘Fragmenten van twee Middelnederlandse woordenboeken’, in LB 71, 1982, p. 392-426. In het eerste van deze twee Latijns-Brabantse fragmenten, dat van ca. 1320 dateert, staat een | ||||||
[pagina 30]
| ||||||
oudere bewijsplaats van aenbilt (I, nr. 35; T. mnl. aenbelt < anevilt, ca. 1400). In het tweede fragment, dat van ca. 1300 dateert, staan acht oudere vindplaatsen, o.a. van hazelaar (II nr. 139 herseleren hout; T. 1546) en hop, vogel (II nr. 719; T. 1562). 4.4. J. Jacobs, Het Glossaire latin-flamand uit de dertiende eeuw, uitgegeven door L. Gilliodts-Van Severen (VMA 1928, p. 957-981). In deze Latijns-Vlaamse woordenlijst van ca. 1330 (P.G.J. van Sterkenburg, Het Glossarium Harlemense, 's-Gravenhage, 1975, p. 127) staan zeven oudere vindplaatsen, o.a. van anker, wijnmaat (nr. 11 ancker; T. 1688) en kampernoelie (nr. 16 compernoel; T. 1583). 4.5. L.J. Vandewiele en W.L. Braekman, ‘Een Latijns-Middelnederlands plantenglossarium uit het midden van de 14de eeuw’, in Scientiarum Historia 10, 1968, nr. 3, p. 115-144. In deze lijst van plantnamen van ca. 1350 staan vijf oudere vindplaatsen, o.a. van averuit (p. 122 in de vorm aueroene; T. 1670), buks(boom) (p. 122 buxboem; T. 1573, mnl. busboom, bosboom) en ginst (p. 124 in de vormen gheenst, gheents; T. 1599). 4.6. Documenten over de heerlijkheid Horst te Sint-Pieters-Rode in de 14de en 15de eeuw (ed. E. van Ermen, Oostbrabantse Historische Teksten 5, Tielt-Winge, 1987). In deze teksten staan drie oudere vindplaatsen, o.a. uit 1369 van florijn (p. 14 vyftich florine guldene penninghen; T. 1599). 4.7. Glossarium Trevirense 1125/2059. In deze Latijns-Vlaams/Brabantse woordenlijst uit de 14de eeuw (Glossarium Harlemense (zie onder 4.4.) p. 128-130) staat een oudere vindplaats van de vorm hagedis (Ibid., p. 241 haghedisse; T. 1567). 4.8. F. Straven, Inventaire analytique et chronologique des archives de la ville de Saint-Trond. I, Sint-Truiden, 1886. In deze oorkonden uit Sint-Truiden staan negen oudere vindplaatsen, o.a. van absent (in 1404, p. 137; T. 1544), ampt (in 1417; T. < mnl. ambet < ambacht), debatteren (in 1366, p. 84; vgl. debat T. 1565), gezin (in 1366: gesinne...huijsgesinne, p. 74; T. 1564, mnl. ghesinde 1293) en verver (in 1422: ververe, p. 241; vgl. T. verven 1599, mnl. va(e)rwen, ver(u)wen). 4.9. G. van der Schueren, Vocabularius qui intitulatur Teuthonista vulgariter dicendo der Duytschlender. Keulen, 1477. Dit woordenboek werd in Kleef samengesteld, dat toen tot het Nederlandse taalgebied | ||||||
[pagina 31]
| ||||||
werd gerekend. Hoewel het ook heel wat oostelijker Nederduitse woorden bevat, moeten we er toch naar verwijzen voor woorden die later in het Nederlands voorkomen. In de Teuthonista staan vijftien oudere vindplaatsen, in het Latijns-Nederlandse deel o.a. pantheer, panter (i.v. Pantera; T. 1620) en in het Nederlands-Latijnse deel o.a. acht woorden die ook voorkomen in het Etymologicum (1599) van Kiliaan (hiervoor kan de Teuthonista de bron geweest zijn, al is in enige gevallen een tussenschakel waarschijnlijk): adeler (adelaar), qwapp (kwab, vis), metworst (i.v. braidtworst), schellen (i.v. luyden), schock (getal van 60), slye (slij, vis, i.v. lywe), smucken en spoick (spook, i.v. budde), alle T. 1599. 4.10. De liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint Lucasgilde (ed. Ph. Rombouts en Th. Van Lerius). Antwerpen/Den Haag, 1864-1876; reprint 1961). In deze teksten staan vijf oudere bewijsplaatsen, o.a. van gleis (in 1550 in de samenstelling geleyspotbacker, p. 170; in 1552 waren er al zeven andere geleyspotbackers, p. 179 en 181-182; T. gleis 1835) en komfoor (in 1491 in de vorm confoor, p. 43; T. comfoir 1733, koffoor 1552). 4.11. Joannes Murmellius, Pappa puerorum aesui atque usui percocta. Deventer, 1518. Murmellus was geboren in Roermond, maar werkzaam in Münster en neemt, evenals Van der Schueren in de Teuthonista, ook oostelijker Nederduitse woorden op. In dit zakelijk ingedeelde Latijns-Nederlandse schoolwoordenboek staan twaalf oudere vindplaatsen, o.a. van vier woorden die ook bij Kiliaan staan: oorworm (in de vorm oerworm, f. Bijvo; T. 1588), kramsvogel (in de vorm kromet vogel, f. Bivo), oeros (in de vorm vyrosse, f. A5ro) en sneb (snebbe, f. A6vo), deze laatste drie T. 1599. 4.12. Petrus Apherdianus, Tyrocinium linguae Latinae. Antwerpen, 1552. Apherdianus werd waarschijnlijk in Wageningen geboren en was leraar in Harderwijk en in Amsterdam. In dit zakelijk ingedeelde Latijns-Nederlandse schoolwoordenboek staan veertien oudere vindplaatsen, o.a. van zeven woorden die ook bij Kiliaan staan: generaal (zn., f. 70vo), hulst (de vorm met t, f. 51vo), knapzak (f. 20vo), moeras (in de vorm morassche, f. 46vo; T. mnl. marasch), morel (in de vorm amorelle, f. 33ro), schalbijter (f. 57vo, oudere vorm van scharrebijter) en snik (van snikken, f. 7ro), alle T. 1599. | ||||||
[pagina 32]
| ||||||
4.13. Bibliotheca Catholica Neerlandica impressa 1500-1727.'s-Gravenhage, 1954. In dit bibliografische werk staan, in titels van boeken, drie oudere vindplaatsen van woorden, die blijkbaar al goed bekend waren: in 1557 catechismus (nrs. 2606-2607; T. 1672), in 1567 catholycke (nr. 3079; katholiek, T. 1599) en in 1566 theorien (nr. 3000; theorie, T. 1629). 4.14. Joos Lambrecht, Naembouck van allen natuerlicken ende ongeschuumde vlaemsche woorden. Gent, 1562 (ed. R. Verdeyen, Luik/Parijs, 1945). In dit Nederlands-Franse woordenboek staan 45 oudere vindplaatsen, o.a. twaalf woorden die ook bij Kiliaan staan (T. 1599) en bijv. ook nog: aentyghen (T. c. 1635), boenen (T. c. 1612), brockelen (T. 1610) en snippen (T. i.v. snipperen: 1642). 4.15. Dictionarium Tetraglotton. Antwerpen, 1562. De Nederlandse tekst van dit viertalige woordenboek is heel waarschijnlijk van Kiliaan. Daarom verwondert het niet dat er van de 26 oudere vindplaatsen 16 ook bij Kiliaan staan (alle T. 1599). Bovendien staan er nog oudere vindplaatsen van o.a. email (emaille, f. 107 B; T. 1666) en wuft (f. 223 D; T. s.a., met als oudere vorm wift 1599). 4.16. Hadrianus Junius, Nomenclator omnium rerum. Antwerpen, 1567. In dit veeltallige zakelijk ingedeelde woordenboek van de Hollander Junius staan 34 oudere vindplaatsen, waarvan er 24 ook bij Kiliaan staan (alle T. 1599). Verder valt bijv. nog ritsig op (p. 48b-49a; T. 1605, bij Kiliaan 1599 rits). 4.17. (C. Plantijn) Thesaurus Theutonicae Linguae. Antwerpen, 1573. In dit Nederlands-Frans-Latijnse woordenboek, waarschijnlijk hoofdzakelijk het werk van de Brusselaar Andries Madoets, staan 42 oudere vindplaatsen. Hiervan staan er 31 ook bij Kiliaan (2 T. 1574, 29 T. 1599). Verder vallen nog op pistolet (wapen, vgl. T. 1623 pistool) en u (iuw, ‘vous’; T. 1624). 4.18. Cornelius Kilianus, Dictionarium Teutonico-Latinum. Antwerpen, 1574. In deze eerste uitgave van het Nederlands-Latijnse woordenboek van Kiliaan staan zes oudere vindplaatsen (bij vier T. 1599). Hierbij valt adres op, in de betekenis ‘verzoek, rekest’ (brieuen van adresse int hof; T. 1783 zonder betekenisonderscheid). 4.19. Id. Antwerpen, 1588. In de tweede uitgave van Kiliaans | ||||||
[pagina 33]
| ||||||
woordenboek staan niet minder dan 118 oudere vindplaatsen, waarvan er 104 zijn waarbij T. het jaartal 1599 vermeldt! Bovendien vallen enige bij T. later gedateerde woorden op, o.a. in Kiliaans Appendix: banderolle (banderol, T. 1657), caualerye (cavalerie, T. 1672), glose (glosse, T. 17e e.) en lambrisseren (lambrizeren, T. 1792). 4.20. Id. Etymologicum Teutonicae Linguae. Antwerpen, 1599. Ook het Etymologicum van Kiliaan blijkt niet volledig voor het WNT geëxcerpeerd te zijn. Zo heb ik er nog drie oudere vindplaatsen gevonden, van cilinder (Appendix; T. 1698), drom (in de betekenis ‘druk, drang’; T. 1637) en on-ghe-vaer, on-ghe-vaerlick (ongeveer, als ‘vetus.sax.’-woord; T. s.a.). 4.21. De Vierde Kiliaan. Aanvullingen en verbeteringen door Kiliaan zelf toegevoegd aan zijn Etymolocicum van 1599 (ed. F. Claes). 's-Gravenhage, 1981. Deze toevoegingen heeft Kiliaan opgeschreven tussen 1599 en 1607 (zijn overlijden). In de Vierde Kiliaan heb ik nog dertien oudere vindplaatsen gevonden, o.a. van damhert (p. 151; T. 1798, reeds 1562 danhert), loef (hoogh boordt, p. 234; T. 1612), slak (van metalen; T. 1808) en slobberen (p. 418; T. 1623). 4.22. Lodewijk Meyer, Nederlandsche Woordenschat. Amsterdam, 1663. In het eerste deel van dit woordenboek, met basterdtwoorden, staan dertig oudere vindplaatsen, o.a. van acut (in de algemene betekenis ‘scherp’; T. 1852), artist (T. 1854), charlatan (T. 1875), dresseren (T. 1784), instinct (T. 1765), ironie (T. 1781), probleme (T. 1830), talud (T. 1760), tenor (T. 1810) en triste (T. 1782). In het tweede deel, met konstwoorden, staan vijftien oudere vindplaatsen, o.a. in de Latijnse vorm balsamina (T. 1839), gymnasium (T. 1860), lepra (T. 1835) en in de Italiaanse vorm scorzonera (T. 1769). 4.23. Samuel Hannot en David van Hoogstraten, Nieuw Woordboek der Nederlantsche en Latijnsche Tale. Amsterdam/Dordrecht, 1704. In dit woordenboek staan 28 oudere vindplaatsen, o.a. van acacia (T. 1939), chalotte (sjalot; T. 1787), fokken (T. 1772), oorveeg (T. 1836) en verontwaardigd (T. 1777). 4.24. O.R.F.W. Winkelman, Néderduitsch en Fransch Woordenboek. Utrecht, 1783. In dit woordenboek staan dertig oudere vindplaatsen, o.a. van doedelzak (T. 1830), messing (van een plank; T. 1863), priegelen (T. 1897), scharrelen (T. 1826) en windbuil (T. 19e e.) | ||||||
[pagina 34]
| ||||||
5. OverzichtHoewel ik slechts een vrij oppervlakkig onderzoek heb gedaan, blijkt uit de hier gegeven voorbeelden toch duidelijk dat het MNW en het WNT allesbehalve volledig zijn voor de oude vindplaatsen van woorden. Buiten die twee belangrijke bronnen zijn nog heel wat bewijsplaatsen te vinden in oude archiefstukken, die ik alleen maar occasioneel heb nagezien, en in oude en recentere woordenboeken. Bij mijn oudere vindplaatsen is me opgevallen dat bijna de helft van deze woorden in De Vries/De Tollenaere (1991) het jaartal 1599 (het Etymologicum van Kiliaan) krijgt. Dit toont aan dat De Tollenaere al wel begonnen is met de ‘doorbreking van het Kiliaanse ijzeren gordijn’, maar dat dit gordijn nog voor een groot gedeelte heeft standgehouden.
Adres van de auteur: Waversebaan 220 B-3001 Heverlee (België) | ||||||
Bibliografie
| ||||||
[pagina 35]
| ||||||
|
|