Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 107
(1991)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.M. Duinhoven
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kopiisten op fouten te betrappen. We kunnen ook waarnemen, hoe ze verbeteringen aanbrengen. En af en toe wordt duidelijk, hoe en waarom ze in de tekst ingrijpen. De Gentse fragmenten nu bevatten opvallend veel fouten en correcties. De kopiisten in deze tak van het stemma hebben prachtige bokken geschoten en er zijn enkele exemplarische sprongen aan te wijzen, sauts du même au même, zowel naar voren als terug in de tekst. Na een overzicht van de fouten (§ 2) zullen we de lacunes in GE wat nauwkeuriger bezien en trachten de oorzaken aan te geven (§ 3 en 4). Voor onze kennis van het kopiistengedrag is het vooral belangrijk vast te stellen, hoe in latere afschriften de aansluitingen verbeterd zijn. Voorts zullen we overwegen (§ 5), in hoeverre de besproken varianten inzicht bieden in de plaats van GE binnen het stemma. Behoren de nieuwe fragmenten inderdaad tot een aftakking die dichter bij het origineel ligt dan de afsplitsing naar K? Misschien is het met behulp van GE ook mogelijk de positie der overige bronnen nauwkeuriger te bepalen. Tenslotte zij overwogen (§ 6), welke verbeteringen in de archetypus de vondst van GE mogelijk maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Overzicht van kopiistenfoutenGE bevat talrijke varianten die als veranderingen ten opzichte van de gemeenschappelijke redactie der overige bronnen moeten worden beschouwd. Er zijn onbetwistbare (a) verlezingen aan te wijzen, opvallend veel (b) continueringsfouten en verschillende ‘vervormingen tijdens het onthouden’: (c) optische contaminaties, (d) vervanging van woorden door synoniemen, een (e) verwisseling van eigennamen en verscheidene (f) invoegingen van een tekstgedeelte van elders.Ga naar eind3 Er worden veelvuldig (g) partikels ingevoegd en er zijn enkele (h) schrijffouten aan te wijzen: dittografieën en een verwisseling van lettertekens. Van deze typen fouten volgt hieronder een overzicht.
(a) Verlezingen komen voor in de verzen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(b) We stuiten in GE herhaaldelijk op de verwisseling van verzen binnen een rijmpaar (zie Bijdr. 1, p. 150). Bij dit type continueringsfout slaat de kopiist bij het lezen het eerste vers over. Wanneer hij het tweede vers heeft gekopieerd, mist hij de gebruikelijke rijmregel en vult het ontbrekende vers alsnog aan. Deze omkeringen kunnen ook op andere wijze ontstaan. Wanneer de afschrijver een heel rijmpaar in één keer leest, kan hij abusievelijk het laatste vers het eerst kopiëren. Hoe dan ook, we komen dit type fout in GE herhaaldelijk tegen: in 282-283, 1056-1057 (ook in K), 1138-1139, 1192-1193, 1218-1219, alle t.o. a/K. In 1264-1265 zullen GE en K de oudere lezing hebben bewaard. In 1218-1219 houdt Klein de volgorde in GE voor oorspronkelijk. Doch alleen al de herhaling van de eigennaam in de nu op elkaar volgende regels 1217 en 1219 maakt dit onwaarschijnlijk. Bovendien slaat die in 1220 nu niet op de laatstgenocmde persoon (die coninc) terug, doch over 1218 heen op elegast in 1219. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze tegenwerping niet te zwaar te tillen. De fout zal dus in de aftakking naar a zijn gemaakt. (c) Op verscheidene plaatsen treffen we varianten aan die kunnen worden toegeschreven aan optische contaminatie. Een woord of woorddeel uit de onmiddellijke omgeving dringt door in het te kopiëren vers en verdringt het oorspronkelijke element. De fout resulteert dus in een dittografie. Dubbelschrijvingen kunnen ook als gewone schrijffout ontstaan. Die komen hieronder aan de orde.
(d) Ongewilde en opzettelijke vervangingen door een synoniem zijn in het algemeen talrijk. Bij het afschrijven verdringen woorden en wendingen die de kopiist vertrouwd zijn, elementen uit de legger. Het kan om bewuste aanpassingen gaan, maar in vele gevallen lijkt er geen opzet aanwezig. In GE treffen we de navolgende vernieuwingen aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de volgende plaatsen kan of zal GE de oudere lezing hebben bewaard:
(e) Als een fout door associatie tijdens het onthouden van de gelezen tekst kan de verwisseling van eigennamen worden beschouwd, waarvan de Karel ende Elegast verscheidene voorbeelden bevat: zie G 1106, 1386 en 1390: eggeric < elegast.Ga naar eind4 Dezelfde fout treffen we aan in GE 1224: elegasten i.p.v. eggerick(e) a/K. (f) Ook de invoeging van een tekstgedeelte van elders is door associatie te verklaren. Een vers of (rijm)woord activeert bij de kopiist de herinnering aan een wending die hij eerder heeft gelezen of geschreven. Het vreemde element wordt mede gekopieerd en zo sluipen dan woorden of verzen in de tekst, die op een andere plaats thuis horen. In GE zijn de volgende varianten op deze wijze te verklaren:
(g) De invoeging van woorden behoeft niet altijd aan opzet te worden geweten. Vooral kleine woorden kunnen bij het dicteren gemakkelijk worden tussengevoegd. Om wat hij gelezen heeft, niet kwijt te raken herhaalt de kopiist de af te schrijven tekst voortdurend; dat kan tot vervormingen, weglatingen en uitbreidingen leiden (vgl. Bijdr. 1, 236). Zo worden er in de Gentse tak nogal wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
partikels ingevoegd ter verbetering van het versritme of ter verduidelijking van de betekenis: 1 die t.o. a/K/M -; 8 Nv t.o. a/K/M -; 46 die t.o. a/K/M -; 47 el te voren t.o. a/K/M te voren; 49 soe t.o. a/K/M -; 62 alle t.o. a/K/M -; 98 van dan t.o. a/K/M dan; 151 Ende t.o. a/K/M/N -; 175 al dat t.o. a/K/M/N dat; 268 Ende t.o. a/K -; 300 in swert t.o. a/K swert; 1050 ie t.o. a/K -; 1158 Want t.o. a/K -; 1192 alder t.o. a/K der. Daartegenover vallen er ook woorden weg, als in: 168 hi; 288 hi; 1062 dits (zie § 3); 1193 her; 1235 Nv; 1256 bi.
(h) Kunnen alle bovengenoemde fouten in principe vóór GE zijn ontstaan, de bron bevat ook enkele duidelijke schrijffouten, die zeker op rekening van de scriptor der Gentse codex moeten worden geschreven. Dittografieën treffen we aan in: 118 Vareren < varen, in handschrift gecorrigeerd (zie Klein p. 116); 215 Hara verbeterd tot Hare (zie Klein p. 119); 288 es was < ende was; 1030 danckede di < danckede hi; 1034 staec[t]. Verwisseling van letters komt in drukken vaker voor, doch in handschriften is deze typische ‘tikfout’ zeldzaam. In GE 1305 treffen we een mooi voorbeeld aan: derschen < erdschen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Omissies224-231 - De verzen 224-231 ontbreken in GE. Volgens Klein (p. 92) zou de passage in a/K zijn bijgerijmd, eventueel in fasen. Hij verwijst daarbij naar mijn Bijdragen (2, 454-457). Volgens mijn reconstructie echter vormen de verzen 224-231 in dit ontwikkelingsproces geen eenheid. Drie bestaande rijmparen, nl. 220*- 228*, 230*-241 en 242-243 (zie Bijdr. 2, p. 538) zijn geleidelijk aan uitgebreid. Daar we in GE de verzen 220 en 241-243 aantreffen, moeten tenminste ook 228* en 230* in deze tak van het stemma zijn voorgekomen. Wanneer nu de passage 224-231 niet als een toevoeging kan worden beschouwd, moeten de verzen in GE zijn weggevallen of weggelaten. Voor deze ontwikkeling zijn er inderdaad voldoende aanwijzingen. Naar het zich laat aanzien, hebben we met een onge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wilde omissie te doen. Dat de aansluiting van 232 op 223 niet bedoeld is, maakt de incongruentie der tijden duidelijk: heeft (223) : [hadde] (232) en waren (233). Nu heeft K in 231 een presensvorm, die in a onder invloed van 228-231 door het imperfectum vervangen kan zijn. Ook in GE zouden we hevet kunnen lezen, maar de incongruentie t.o.v. 233 blijft. In elk geval hebben de verzen 232-236 betrekking op vazalliteit. Daardoor kunnen we de tussenliggende verzen niet missen, waarin wordt duidelijk gemaakt dat Elegast een leenman van Karel was. In plaats van 232 zou dus 224 op 223 moeten volgen. En wanneer we deze twee verzen vergelijken, wordt duidelijk dat we zonder twijfel te doen hebben met een saut du même au même, een zeer frequente kopiistenfout. Lezen we naar KGa naar eind5:
Het feit dat de lacune op zo eenvoudige wijze kan worden verklaard, maakt een omissie in GE of in een voorgaande bron zeer waarschijnlijk. En er ligt nog een argument in de lezing van 238-246. 238-246 - Deze passage vertoont in GE nogal wat afwijkingen t.o.v. a en K. Klein maakt het op p. 93-94 nodeloos ingewikkeld door er de verzen 510-529 bij te halen (vgl. Bijdr. 2, 398-402). Inderdaad is dit tekstgedeelte ontleend aan 242-255, maar dat is een op zichzelf staande ontwikkeling geweest. En ook de verwisseling van passages die zich in 510-525 heeft voorgedaan, doet hier niet ter zake. Beperken we ons tot GE 238-246. Er is daarin een duidelijk herkenbare fout gemaakt en er is gecorrigeerd. Laat ik schetsen wat er op de lijn naar GE gebeurd moet zijn. Tot en met 240 lopen de redacties a/GE/K parallel. Er is alleen het verschil in 238 en 239 tussen -se (a en K; d.i. Elegast en zijn mannen) en -en (GE; d.i. Elegast alleen). Dit is evenwel een ondergeschikt detail. Vers 240, in het bijzonder het rijmwoord leen, heeft bij een kopiist de gedachte gewekt aan 224 (+ 225):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze parallellie verklaart de invoeging van ander in 241:
Vers 241 is nu grotendeels identiek met 225. Dezelfde kopiist of een opvolger maakt daardoor een sprong terug en gaat na het verlengde vers 241 (= 225) voort met 226-227:
Wanneer men aanneemt, dat de kopiist deze verzen geheel vanuit zijn geheugen opschreef, kunnen we van een ‘invoeging van een tekstgedeelte van elders’ spreken. Zeker zo waarschijnlijk is een ‘saut du même au même’. De kopiist moet dan bij het lezen van zijn legger via 241 = 225 bij 226-227 zijn terechtgekomen. We hoeven dit niet te beslissen. Het voorkomen van 226-227 na 241 bewijst in elk geval dat deze verzen, die in GE ontbreken, in een voorafgaand handschrift wèl voorkwamen. Hoe is de afschrijver nu weer in het rechte spoor terecht gekomen? Waarschijnlijk heeft hij zijn fout in het geheel niet bemerkt en maakte hij nogmaals een sprong. De rijmwoorden van 226-227 beiagen : ontdragen zijn identiek met die in 244-245. De afschrijver kon daardoor bij het lezen van zijn legger zonder erg weer op 246 vlgg. overspringen. Mogelijk ook herkende hij 228 als reeds gekopieerd, en zocht hij verder in de tekst naar de goede aansluiting die hij in 245-246 vond. Zo ontstond deze lezing:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontwikkeling kan als volgt worden geschematiseerd: in 241 〈ander〉 → 225 + 226-227 (...ontdragen = 245) → 246 etc. Er zijn dus twee verzen (226-227) twee maal gekopieerd. Tezelfdertijd zijn er vier verzen (242-245) overgeslagen. In deze passage werd (en wordt in a en K nog steeds) meegedeeld, dat Elegast voor velen de kost moet verdienen. De verzen wekken daardoor de suggestie dat Elegast alles steelt wat los en vast zit. Daarop sluit de beperking in 246 vlgg. uitstekend aan. Na 226-227 echter zijn de verzen 246-250 minder zinvol, daar in het geheel niet blijkt dat Elegast excessief veel steelt.Ga naar eind6 Het juiste verband is echter bekend uit de passage 524-525 c.a., waarin Karels gedachten door Elegast worden uitgesproken. Om de samenhang te verduidelijken moet een volgende kopiist de verzen 524-525 hebben tussengevoegdGa naar eind7:
De parallellie der passages 242-255 : 510-529 is dus slechts in zoverre van belang, dat de gelijke strekking de corrigerende kopiist ertoe heeft gebracht twee verzen te ontlenen. De voorgeschiedenis speelt geen rol.
1079-1088 - Een even mooie sprong en correctie treffen we in 1079-1088 aan. De tekstontwikkeling is doorzichtig. Op grond van de volgorde in GE moeten we een verwisseling van passages aannemen, gevolgd door een verbetering van de nieuwe aansluitingen. De vergelijking met a en K maakt duidelijk, dat de verzen 1081-1085 op de lijn naar GE aanvankelijk zijn overgeslagen. De kopiist schreef na 1080 eerst 1086-1087 af en liet daarop de tussenliggende verzen volgen. Een verwisseling van passages zoals we hier tegenkomen, kan verscheidene oorzaken hebben. Waarschijnlijk hebben we in dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geval te doen met de gevolgen van een saut du même au même: 1081 en 1086 beginnen beide met Ic en come. De fout is door de afschrijver zelf of door een corrector opgemerkt, die de overgeslagen regels 1081-1085 alsnog heeft gekopieerd. Verwijstekens moesten de juiste volgorde aangeven.Ga naar eind8 Abusievelijk zijn de verzen door een volgende kopiist in de nieuwe volgorde gehandhaafd. In weer een later afschrift zijn de aansluitingen verbeterd. Dit zou in GE gebeurd kunnen zijn. Vanwege de inconsistente spelling echter in de na 1079 ter correctie toegevoegde verzen (Klein p. 97): D[...................]dder goedzal de kopiist van GE de verzen niet zelf hebben bijgerijmd. We moeten dan op de lijn naar GE drie tussenfasen aannemen. En gezien de vele afwijkingen ten opzichte van de gemeenschappelijke lezing (zie § 2 hierboven) zal het aantal afschriften veel groter zijn geweest. Na de verwisseling zag de gehele passage er als volgt uit:
Wat het vervangende rijmpaar betreft: ten aanzien van het eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vers is de conjectuur van Klein (< 1233; zie p. 97) plausibel. De kopiist heeft in essentie de lezing van 1080 behouden: 1080bis D[oe seide elegast die ri]dder goet
Hoe het tweede vers heeft geluid, blijft onzeker. Mogelijk is een herhaling van 1088, waarvan de op a/K gebaseerde lezing van de archetypus vanwege de lengte van het vers als volgt kan worden bijgesteld: 1088 Dats pine ende jegen spoet
d.i. ‘dat betekent droefheid en ellende’ (zie noot 2). Duidelijk is, dat de lezing van 1080-1081 in GE ter correctie moet zijn ontstaan. Dat GE niet de oorspronkelijke lezing heeft, blijkt ook uit de opeenvolging van pronomen resp. substantief in 1086-1081/2 (hi : die coninc). GE is op dit punt dus jonger dan a/K. Op een jongere lezing kunnen we ons uiteraard niet baseren voor de reconstructie van een fase die aan de oudere lezing is voorafgegaan. De overwegingen van Klein op p. 98 moeten daardoor vervallen.
1062-1065 - Ook de interpretatie van 1062-1065 (p. 96) en de daarop gebaseerde aanvullingen in de teksteditie (p. 123) hebben mij niet overtuigd. Eén van de problemen in de passage 1062 vlgg. is, dat vóór 1066 een verbum dicendi (ww. van ‘zeggen’) ontbreekt. In GE 1062 missen we bovendien dits. Min vrient lijkt daardoor een aanspreking. Om die reden wil Klein tegen a en K in Doen seide i.p.v. Doen peinsde of Doen dochte lezen. Dat is tegenover de gemeenschappelijke lezing van a en K niet verantwoord. Zelfs wanneer het hier om een directe rede zou gaan, kan die ook volgen op een verbum cogitandi (ww. van ‘denken’). In a en K 1062-1065 spreekt Karel Elegast nog niet aan. Dat blijkt behalve uit 1062 (dits mijn vrient) ook uit a 1063 (op hem) en uit 1065 in a/K (hi resp. eme). Tegen een directe rede vanaf 1062 pleit verder de aanspreking in 1066, die erop wijst dat Karel zich nu pas tot Elegast richt. Bovendien, is mijn vrient als aanspreekvorm wel aannemelijk? En waarom zou de tekst in a/K gewijzigd zijn? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte gaat Klein geheel voorbij aan mijn reconstructie van de passage 1066-1073 (Bijdr. 2, 39-45). Vanuit de lezing: 1066* Die coninc seide gi selt bet
1067* Eggeric bringen int net
zijn alle eigenaardigheden te verklaren. De lees- of hoorfout gi selt > geselle kan als de oorzaak van de onregelmatigheden worden beschouwd. Daar GE alle kenmerken vertoont die het gevolg zijn van de fout en correctie, representeert deze redactie niet de oudere fase in de ontwikkeling. Kleins interpretatie zorgt voor nog andere problemen. Wanneer Adelbrecht de woorden in 1062-1065 inderdaad zou uitspreken, kan -t in 1064 (Ic salt beteren mach ic leven) niet op de onrechtvaardigheden slaan die de koning tegenover Elegast heeft begaan. Dan zou Karel/Adelbrecht immers zijn incognito verbreken. Daarom veronderstelt Klein, dat Adelbrecht in 1064 zou bedoelen, dat hij zijn kwetsende opmerking over de koning wil goedmaken. Deze interpretatie lijkt mij niet vanzelfsprekend. Ze is zelfs om verscheidene redenen onhoudbaar. Tegen deze uitleg pleit de passage 673 vlgg. die aan 1062 vlgg. parallel loopt. Ook hier wil Karel Elegast schadeloos stellen. Bovendien duidt mach ic leven (1064) op de toekomst en staat op één lijn met 673 mocht hi keren (‘als hij het er levend van af zou brengen’). Het idee dat Elegast (en niet de koning) een betere toekomst tegemoet gaat, is ook uitgewerkt in 1074 vlgg., die eveneens in GE voorkomen. Kortom, er is geen reden de lezing van a en K aan te vechten: Doe peinsde karel dits mijn vrient. Het meest waarschijnlijk is een omissie van dits in GE. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Bewuste weglatingenNiet alle lacunes in GE zijn te wijten aan fouten. Op verscheidene plaatsen lijkt er opzettelijk tekst te zijn geschrapt.
31-34 - In Bijdragen 1, p. 298-299 ben ik tot de conclusie gekomen, dat de verzen 31-34 zijn bijgerijmd als een explicatie bij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegevoegde vers 30. Het is verleidelijk het ontbreken van de passage in GE als een bevestiging voor deze reconstructie te zien (vgl. Klein p. 91). We moeten echter met de mogelijkheid rekening houden, dat de onoorspronkelijke regels weer zijn weggevallen of weggelaten. Tegen 31-34 zijn verscheidene bezwaren aan te voeren; de verzen vallen op door een opeenhoping van stoplappen en herhalingen. Wezenlijke informatie bevatten ze niet. Ze kunnen daarom heel wel zijn geschrapt. Dat we inderdaad met een correctie te doen hebben, maken de verzen 19-21 waarschijnlijk.
19-21 - De drie verzen 19-21 zijn in GE in één enkel vers samengevat, dat sterke overeenkomst met 45 vertoont: 19 Stae[t op edel man e]nde waert stelen
45 Staet o[p k]arle ende waer[t st]elen
Tegen een ontlening aan 45 pleit echter het feit, dat de koning in 19 gezien de lengte van de lacune met edel man en niet met karle moet zijn aangesproken. Zou vers 19 dan de oudere lezing kunnen zijn, de vervanging van 19*-21* (vgl. Bijdr. 2, 68 vlgg.)? Men vergelijke: 19* Hi seide staet op coninc fijn
21* Ende vaert stelen ouerrijn
-19 Staet op /edel man/ ende vaert stelen
Dit is minder waarschijnlijk vanwege het gebruik van edel man, dat het vers te lang maakt en niet past bij de rest van de aansprekingen (zie Bijdr. 2, p. 71; vgl. r. 45, 45* en 91). In a/K/M kan deze aanspreekvorm terwille van het rijm zijn gekozen; in GE 19, waar de aanspreking midden in het vers staat, niet. Ook een toevallige omissie door een sprong van 19 naar het eind van 21 of een aanvulling van 19 met ende waert stelen onder invloed van 45 (vgl. Klein p. 90) kunnen we uitsluiten, want dan zou het verbum dicendi niet ontbreken. De woorden van de engel lijken bewust te zijn ingekort. Weggelaten zijn, net als in 31-34, de overbodige details die betrekking hebben op het feit dat de koning zich haastig zou moeten aankleden en wapenen. Alleen de essentie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de mededeling is bewaard. Om het bevel in één, op 22 rijmend vers samen te kunnen voegen, moest het introducerende Hi seide worden geschrapt. Een opzettelijke verandering is waarschijnlijk. En de parallellie tussen 19-21 en 31-34 versterkt deze uitleg, die impliceert dat GE hier geen oudere lezingen bevat, doch juist vernieuwingen.
39-42 - Dat geldt ook voor de lacune in 39-40. Het probleem is duidelijk: alleen in K komen alle vier verzen 39-42 voor; in GE/M ontbreken 39-40, in a 41-42. In Bijdr. 1, 299-301 en 390-391 heb ik de passages 35-38 en 41-44 tot twee rijmparen herleid: 35* Dit hoorde die coninc ende dochte
38* Wat dat roepen (be)dieden mochte
41* Doe hi in ander gedochte quam
44* Sprac die engel als die es gram
Nu zou men kunnen aannemen, dat door twee uitbreidingen van 2 tot 4 verzen de passage 35-38 en 41-44 zijn ontstaan, en dat pas later de regels 39-40 zouden zijn tussengevoegd. Dan zouden GE en M dus een ouder stadium vertegenwoordigen, zoals Klein voor mogelijk houdt (p. 91). Alleen al op grond van het stemma is deze hypothese echter te verwerpen. Wanneer de twee verzen zouden zijn toegevoegd, horen a en K bijeen. Een gemeenschappelijke verandering is echter op grond van de filiatie (zie Klein p. 108-109) uit te sluiten: de verzen zouden dan ook in M moeten verschijnen. Of zijn ze daar weer weggelaten? Het is waarschijnlijker, dat de verzen bij de formatie van 35-38 direct zijn bijgerijmd. Ze gaan uit van de nieuwe interpretatie die aan 38 moet worden gegeven: de oorspronkelijke objectszin (38*) is tot een concessieve zin geworden, die om een aanvulling vraagt: 35 Dit verhoorde die coninc.
36 Het dochte hem een vreemde dinc,
37 Want hi daer niemen en sach.
38 Wat dat roepen dieden mach,...
De oude interpretatie is niet meer vol te houden. Zonder 39-40 hangt 38 in de lucht. Het lijkt daarom waarschijnlijk, dat de verzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39-40 van meet af aan van de reparatie deel hebben uitgemaakt. Vanwege het stemma en op inhoudelijke gronden moeten we aannemen, dat de lezing van A en K ouder is dan die van M en GE. De verzen 39-40 kwamen in de archetypus voor. K heeft de volledige lezing bewaard. In a zijn de verzen 41-42 waarschijnlijk opzettelijk weggelaten. Er worden nu twee motiveringen gegeven voor het feit dat Karel niet op het bevel reageert: (1) hij meent te hebben gedroomd en (2) hij dacht aan iets anders. Dat 41-42 in a zijn weggelaten, is evident. En om dezelfde reden kunnen in GE en M de regels 39-40 zijn geschrapt. Voor het stemma is deze plaats belangrijk, daar de schrapping op een samenhang tussen GE en M wijst. We zouden wel met onafhankelijke weglatingen te doen kunnen hebben, maar de gelijke vervanging in 41 (quam > was) lijkt toch op een gemeenschappelijke verandering te wijzen.
1058-1059 - De verzen 1058-1059 ontbreken in GE. Klein tracht aan te tonen (p. 95-96), dat deze regels in a/K een jongere interpolatie vormen. Daarvoor ontbreekt echter elke aanwijzing. Wanneer mijn reconstructie van 1058-1061 (Bijdr. 1, 217-218) juist is, is het zelfs uitgesloten dat GE de oudere lezing heeft: 1059 is wel toegevoegd, maar 1058 niet. De passus 1058-1061 zal teruggaan op 1058*-1060*: 1058* Ende wreken mine leide
1060* Eer ic vander borch sceide
Leide is vervangen door toren; het rijm is hersteld door een 2 > 4: 1058 Ende wreken minen toren
1059 <Sconincs doot es gesworen>
1060 Eer ic vander borch sceide
1061 <Gaet mi te lieve oft te leide>
Wanneer nu de regels 1058-1059 niet in a/K zijn toegevoegd, moeten ze in GE zijn weggelaten. Daarvoor is een goede reden aan te geven. Door de verwisseling der twee voorgaande verzen lijkt regel 1056 een afsluiting te vormen, die een voortzetting d.m.v. Ende...minder passend maakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het stemmaUit geen van de hierboven besproken plaatsen blijkt, dat GE een ouder stadium in de tekstgeschiedenis vertegenwoordigt. De nieuwe bron bevat wel degelijk oudere lezingen dan ons tot nu toe waren overgeleverd (zie § 6). Daaruit mogen we echter niet concluderen, dat GE teruggaat op een knoop in het stemma die dichter bij het origineel ligt dan de afsplitsingen naar de overige bekende bronnen. In een denkbeeldige stamboom als deze:kan elk der redacties als enige oudere lezingen hebben bewaard. Hoe langer de lijnen zijn, des te groter is de kans dat de redacties uiteen gaan lopen. En wanneer het om kleine wijzigingen gaat, worden ook toevallige gelijkenissen zeer waarschijnlijk. Wanneer bovendien de knopen (hier x, y, z) dicht bijeen liggen, zullen er weinig gemeenschappelijke veranderingen zijn, zodat de samenhorigheid van redacties moeilijk valt aan te wijzen.Ga naar eind9 Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de filiatie der handschriftelijke bronnen van de Karel ende Elegast lastig te bepalen valt. We hebben met fragmenten te doen die elkaar slechts gedeeltelijk overlappen. Daarbij maken de bekende redacties deel uit van een uitgebreid netwerk. De belangrijkste bronnen, A, GE en K, liggen bovendien aan het eind van lange ontwikkelingslijnen. En naar het zich laat aanzien tenslotte, hebben de knooppunten dicht bijeen gelegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klein is van mening, dat de afsplitsing naar GE dichter bij O ligt dan die naar K. Dit zou volgens hem (p. 107) worden bewezen door de lezing van GE in de verzen 31-34, 224-231, mogelijk 1058-1059, 1218-1219, 1225bis-1225ter, 1291-1293, 1318-1323 en door zijn reconstructies van 1062 en 1293 (bedoeld zal zijn 1294). Geen van deze plaatsen heeft enige bewijskracht. De verzen 31-34, 224-231, 1058-1059, 1218-1219, 1062 en 1294 zijn reeds hierboven en in noot 2 ter sprake geweest. Bekijken we de resterende passages.
1225-1227 - De lezingen van a en K in 1226-1227 vertonen opvallende verschillen. Uit GE blijkt, dat het ene rijmpaar niet op het andere kan teruggaan. GE heeft alle vier verzen. Daardoor weten we, dat beide rijmparen tot de archetypus hebben behoord:
GE heeft in 1225-1227 zeker de betere en waarschijnlijk de oudere lezing bewaard. Dat betekent echter niet, dat de redactie op een afsplitsing teruggaat die het dichtst bij O ligt. De lijn naar GE kan alleen boven die naar K worden geplaatst, wanneer aannemelijk is dat de lezingen van a en K een gemeenschappelijke verande- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring bevatten. Door het verband met de jongere redactie a zou dan ook de aftakking naar K jonger zijn dan die naar GE. K en a hebben echter wel ieder een rijmpaar geschrapt, maar niet hetzelfde paar. Voor K zowel als a was er een goede reden voor een bekorting, maar de correcties vormden de oplossing van verschillende problemen. Er heeft in deze passage een kettingreactie plaats gevonden. De oudste lezing in 1222 zal loet zijn geweest (Elegast ‘laadde’ het gereide op zijn paard), welk werkwoord werd verlezen als liet, dat met leggen is aangevuld (zie Bijdr. 2, 237). Liet leggen is in K begrepen als ‘liet liggen’. Elegast geeft hier dus geen opdracht meer; daardoor is de versterking van het bevel in 1225 niet langer passend. Regel 1225 moest nu wel worden betrokken op wat volgt i.p.v. op het voorgaande. Dat maakt 1226 tot een storende herhaling. De verzen 1226-1227 waren toch al redundant (hetgeen uit de ontstaansgeschiedenis verklaarbaar is), zodat ze zonder probleem geschrapt konden worden. In a kan men in 1222 nog steeds van een bevel spreken: ‘Hij liet zijn zadel op zijn paard leggen’.Ga naar eind10 Hier echter heeft men kennelijk 1224 verkeerd geïnterpreteerd; er staat nu in 1224-1225: ‘Wat hij Eggeric had gestolen, droeg hij [hun] op’. In de verzen 1225bis-ter,, die in a ontbreken, werden vervolgens Elegasts gedachten tot uitdrukking gebracht. In 1226 vlgg. spreekt hij in krachtige bewoordingen verder. De passage is zo verwarrend, dat een sanering voor de hand ligt. De tussenzin in 1225bis-ter is geschrapt, waardoor de gehele passage een doorlopende weergave vormt van wat Elegast zegt. Wanneer men uitgaat van de in GE overgeleverde lezing, zijn de weglatingen zowel in K als in a begrijpelijk. We kunnen ze als onafhankelijke ontwikkelingen zien; van een gemeenschappelijke fout is geen sprake. Daarom heeft de plaats voor het stemma geen belang.
1291-1292 - Interessant is de verlezing die aan K ten grondslag ligt: oec niet geburen > bet met geburen. GE heeft de betere en oudere lezing, maar dat zegt wederom niets over de prioriteit van de aftakking. In K is na de verlezing de zin aangepast. We hebben met twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
takken van het stemma te doen die zelfstandig op de archetypus teruggaan.
1318-1323 - In 1319 lezen a en K na, GE en M vore der noenen. Deze verdeling stemt niet overeen met het door Klein aangenomen stemma, waarin GE en K resp. a en M dicht bijeen liggen. We moeten dus wel twee onafhankelijke vervangingen door antoniemen aannemen (vgl. Bijdr. 1, p. 218-219). Het is in het geheel niet zeker, dat de lezing van GE/M oorspronkelijk zou zijn; in verband met regel 1335 (vore der vespertijt) is dat zelfs niet waarschijnlijk (vgl. Klein p. 106). In 1323 heeft GE wel een betere lezing, Karel gebiedt die campen, de kampvechters, zich gereed te maken voor de strijd. In a/K/M laat de koning den camp gereiden. Ook in mijn reconstructie van 1319-1326 ben ik uitgekomen op een bevel aan de twee kampioenen om zich klaar te maken. Toch kunnen we er niet zeker van zijn, dat de lezing van GE inderdaad ouder is dan die in a/K/M: die campen > den camp. We zouden heel wel met een verbetering te doen kunnen hebben; den camp > die campen). Er zijn tegen de passage vele bezwaren aan te voeren, die door deze correctie niet worden weggenomen: ‘Overbodig, verdacht, misplaatst of ontleend zijn de regels 1319, 1322 en 1324-1326. Enig wantrouwen is gerechtvaardigd t.a.v. baronen in r. 1320, dat bovendien op een verdacht vers rijmt’ (vgl. Bijdr. 1, p. 330).Ga naar eind11 Er is een sluitende tekstkritische argumentatie nodig, of een nieuwe van GE onafhankelijke bron, voordat we de lezing van GE als ouder kunnen beschouwen, en de variant in a/K/M als een gemeenschappelijke fout. De plaats heeft daardoor geen waarde voor het stemma. Klein heeft dus niet bewezen dat de aftakking waartoe GE behoort, ouder is dan alle overige takken van het stemma. Toch is er één plaats die zijn opvatting steunt.
1252-1253 - In deze verzen staan a en K tegenover GE (vgl. Bijdr. 1, 295). A
Mer hi en hads die macht niet
Daer was menich die hem liet
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K
Mer hey enhadde der macht neit
Dar was manch die en leyt
GE
Maer hine had gene machte
Des was niemen die hem achte/wachte
Aangenomen dat niemen in GE een verlezing is van menich (dezelfde fout is gemaakt in 1334 M), dan treffen we hier dezelfde verzen aan die in essentie reeds door Jonckbloet anno 1859 zijn gereconstrueerd (vgl. Bijdr. 1, p. 295-297):Ga naar eind12 1252* Maer hi en hads die machte
1253* Daer was menech die hem wachte
Er is dus een goede kans, dat GE hier de oudere lezing heeft bewaard, zij het niet geheel ongeschonden. De lezing in a/K is dan een gemeenschappelijke fout. De plaats is echter niet geheel te vertrouwen. Het is zeer wel denkbaar, dat GE na de overgang menich > niemen de ondoorzichtige lezing heeft verbeterd.Ga naar eind13 Daarbij kan de oude rijmklank zijn hersteld: die machte niet > gene machte. We zullen dus meer vergelijkbare plaatsen moeten hebben om van de filiatie zeker te zijn. Voorzover ik zie, bieden de redacties geen verdere aanknopingspunten. Tegenover deze ene plaats staan de hierboven in § 4 besproken verzen 39-42, waar een samenhang tussen GE en M lijkt te bestaan tegenover een oudere lezing in K. Daarnaast is er de verwisseling van verzen in 1056-1057, die we zowel in GE als in K aantreffen. De omkering lijkt een gemeenschappelijke fout te zijn, die in GE tot schrapping van 1058-1059 heeft geleid (zie § 4). Alle genoemde overeenkomsten kunnen echter toevallig zijn. Zonder nieuwe aanwijzingen is er geen grond de aftakking naar GE boven die naar K te plaatsen of omgekeerd. We doen er het beste aan, zowel K als GE voorlopig in x te laten ontspringen. Evenmin is er reden om BR of N boven K te stellen, hetgeen Klein (p. 109) op grond van 82 en 148 als een mogelijkheid ziet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kortom, we kunnen de verhouding der bronnen slechts in algemene termen schetsen. Tot de oudste takken die wij kennen, behoren GE en K, voorlopig op gelijke hoogte, en misschien G. Tot de wat jongere BR, H, M en N. Dan volgen de drukken waarvan de filiatie wèl vastligt. Er is geen reden GE boven K te plaatsen, en er is evenmin grond om BR of N ouder te achten dan K (Klein p. 109). Het is misschien wat teleurstellend, dat GE niet ouder blijkt dan de reeds bekende redacties. De nieuwe bron kan daardoor niet dienen om de reconstructies van oudere fasen te testen. Toch is en blijft de vondst van GE van belang. Het handschrift bevat interessante fouten en correcties die ons inzicht in het kopiistengedrag vergroten. Ook onze kennis van de overleveringsgeschiedenis is verrijkt. We kunnen aan de toch al wijde kruin van de stamboom een nieuwe en lange tak toevoegen. En tenslotte is de nieuwe redactie van belang voor het bepalen van de archetypus, de gereconstrueerde redactie waarop alle bekende bronnen teruggaan. De gemeenschappelijke lezing kan op menige plaats worden bijgesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De archetypusIn GE hebben we een Middelnederlandse bron die binnen het stemma een plaats inneemt vergelijkbaar met die van de Rijnlandse redactie K. De nieuwe bron bevat ruim 40% van de verzen, zij het voor een deel in fragmentarische vorm, en is daardoor na K de omvangrijkste redactie in handschrift. De inhoud van GE is ons grotendeels slechts in a en K overgeleverd, twintig verzen zelfs alleen in K. GE is daardoor van belang voor de vaststelling van de archetypus. Op menige plaats waar we min of meer lukraak uit twee varianten moesten kiezen, geeft GE nu de doorslag. In het algemeen gaat het om kleine aanpassingen, maar vermeldenswaard zijn de navolgende plaatsen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. BesluitVatten we het bovenstaande samen. De Gentse fragmenten van de Karel ende Elegast vormen een interessante bron. Ook al is GE niet ouder te achten dan K, de redactie behoort tot de oudste takken van de stamboom. De aftakking naar GE moet vrij lang zijn geweest, waardoor er een boeiende tekstontwikkeling valt waar te nemen. De redactie bevat mooie voorbeelden van kopiistenfouten en -correcties. Bovendien leidt GE op zeker een veertigtal plaatsen tot verbetering van de archetypus. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om de prioriteit van GE dan wel van K aan te nemen. GE bevat ook geen indicaties die het mogelijk maken de positie der andere bronnen nader te bepalen. Dat de filiatie zich zo moeilijk laat vaststellen, wijst op een wijdvertakte boom met lange takken die op de stam dicht bijeen staan. Zo vergroot GE, op zichzelf en in combinatie met de overige bronnen, ons inzicht in de verspreiding en ontwikkeling die de Karel ende Elegast heeft gekend.
Adres van de auteur: Wladimirlaan 11 1404 BA Bussum |
|