Waar zo veel aan de orde komt, waarborgt de gerichtheid op een hoofdrolspeler de nodige samenhang. Het brengt echter ook het risico van overbelichting mee. Aan dat gevaar is Hanou niet helemaal ontkomen, mede doordat hij met betrekking tot Kinkers optreden in alle besproken verenigingen het volgende vaste stramien van toepassing verklaart. Kinker wordt lid van een genootschap dat hij ziet als verspreidingsmogelijkheid voor zijn Kantiaanse Verlichtingsidealen. Na hem treedt een groep mede-Kantianen toe, die zich rondom hem schaart. Vervolgens voltrekt zich in dat genootschap een mentaliteitsverandering, terwijl Kinker er een bestuurlijke loopbaan ontplooit. Tenslotte leiden zijn bemoeienissen, ofwel tot een breuk met het genootschap, ofwel tot verdere ontwikkeling van zijn idealen (p. 119-120).
Zonder af te willen dingen op Kinkers onmiskenbare invloed op het toenmalige verenigingsleven, meen ik dat deze voorstelling van zaken hem een grotere voortrekkersrol toedicht dan op grond van het gepresenteerde materiaal - zeker m.b.t. Felix Meritis - aangenomen mag worden. Regelmatig (o.a. op p. 86, 296, 303, 353 en 387) wordt bijvoorbeeld een initiatief, gelanceerd door een bestuurlijke instantie waarvan Kinker deel uitmaakt, door Hanou toegeschreven aan Kinker, ook wanneer niet vaststaat of juist Kinker binnen die instantie met dat initiatief kwam.
Zo ook gebruikt Hanou veelvuldig (minstens 70 keer) termen als ‘de groep-Kinker’ of ‘Kinker en de zijnen’, waar het eigenlijk blijkt te gaan om een aantal niet speciaal rondom Kinker gegroepeerde Kantianen die elkaar wegens hun dubbellidmaatschappen in allerlei verbanden ontmoetten. Weliswaar moet Kinker deel hebben uitgemaakt van deze Gideonsbende (zoals Hanou de groep bv. op p. 127 noemt), maar niet als leider: daarvoor zijn medeleden als Joan Rudolph Deiman, Willem Holtrop of Paulus van Hemert waarschijnlijk te zelfstandig denkende cultuurdragers geweest.
Hanous model blijkt het meest bruikbaar bij de beschrijving van Kinkers rol in de vrijmetselarij (H. 3). Al zaten hier waarschijnlijk ook wel Kantianen voordat Kinker als lid toegelaten werd, Hanou laat hier in ieder geval duidelijk zien, dat Kinker zich in woord en geschrift als Kantiaans ideoloog opwierp, terwijl hij op verschil-