Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105
(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
P. Wackers - E. Verzandvoort
| |
De Reynaertdrukken tot 1800De gedrukte Reynaertteksten in het Nederlands tot 1800 zijn allemaal bewerkingen van Reynaerts historie, een laat-veertiende-eeuws berijmd dierenverhaal.Ga naar eind3 In de tweede helft van de vijftiende eeuw wordt Reynaerts historie zowel in verzen als in proza gedrukt. De berijmde druk is door Gheraert Leeu te Antwerpen vervaardigd tussen 1487 en 1490. Er is alleen een fragment van bewaard gebleven.Ga naar eind4 De prozaversie is door Gheraert Leeu gedrukt te Gouda in 1479 en door Jacob Jacobszoon van der Meer te Delft in 1485.Ga naar eind5 De eerstvolgende druk die overgeleverd is na de rijmdruk van 1487 komt uit de drukkerij van Plantijn en is van het jaar 1564. | |
[pagina 153]
| |
Deze druk en de verder te bespreken drukken worden in het onderzoek volksboeken genoemd. De term is ongelukkig, omdat zeker niet alle boeken die eronder vallen voor het volk bedoeld waren, en omdat ze onderling grote verschillen vertonen, maar uit respect voor de traditie handhaven we de term.Ga naar eind6 Binnen de volksboeken kunnen drie groepen onderscheiden worden: de Plantijndrukken, de Noordnederlandse volksboeken en de Zuidnederlandse volksboeken.Ga naar eind7 Deze drie groepen vertonen onderling zowel grote overeenkomsten als duidelijke verschillen. De overeenkomsten kunnen alleen maar verklaard worden door aan te nemen, dat de drie typen aan elkaar gerelateerd zijn. Er wordt dan ook regelmatig aangenomen, dat ze een gemeenschappelijke voorouder hebben.Ga naar eind8 Er zijn echter maar weinig ondubbelzinnige gegevens m.b.t. de Reynaerttraditie tussen de oudste drukken en de Plantijndrukken. Het is zeker, dat het verhaal in deze periode tenminste eenmaal gedrukt is, maar de verschillende voorgestelde stemma's zijn op dit moment niet meer dan hypothesen. Verder onderzoek zou hier dringend gewenst zijn. Op deze stemmaproblematiek willen we thans niet nader ingaan. We zullen dus geen uitspraken doen over het bestaan van een of meer voorouders en over de vraag of de drie typen volksboeken onafhankelijk van elkaar op (een) voorouder(s) teruggaan of dat ze ten opzichte van elkaar in een afhankelijkheidsrelatie staan. Wel zullen we aangeven, dat bepaalde overeenkomsten tussen de drie typen volksboeken hun oorsprong gevonden moeten hebben in de periode tussen 1490 en 1564. Om zelfs de schijn van een uitspraak over het stemma te vermijden, zullen we in zulke gevallen formuleren, dat de betreffende overeenkomst in de ‘tussenfase’ ontstaan is. De verschillen tussen de typen volksboeken zijn ontstaan door een reeks oorzaken. De Plantijndrukken en de Noordnederlandse volksboeken komen wat hun inhoud betreft sterk overeen. Ze verschillen echter wat hun uiterlijk betreft. De Plantijndrukken hoorden typografisch tot het beste wat er in de zestiende eeuw te krijgen was, de Noordnederlandse drukken zijn veel eenvoudiger van uitvoering. De Plantijndrukken zijn nl. representanten van de humanistische aandacht voor verzorgde teksten en verzorgde boeken. De | |
[pagina 154]
| |
Noordnederlandse drukken waren bedoeld als ontspanningslectuur voor een breed publiek met weinig geld.Ga naar eind9 De Zuidnederlandse drukken verschillen inhoudelijk van beide andere groepen volksboeken. Dit is het gevolg van het feit, dat in de Zuidelijke Nederlanden het Reynaertverhaal op de Index librorum prohibitorum is komen te staan.Ga naar eind10 Pas na grondige herziening van de tekst, mocht het weer gedrukt worden. Typografisch gezien zijn de oudst overgeleverde Zuidnederlandse volksboeken redelijk van kwaliteit. In de loop van de achtiende eeuw wordt de kwaliteit veel slechter, in de negentiende eeuw juist weer beter.Ga naar eind11 Zoals al vermeld, is over de bewerkingstechniek in de latere Reynaerttraditie in de Nederlanden weinig geschreven. Er is dus weinig duidelijkheid over de precieze momenten waarop bepaalde veranderingen in het verhaal zich voltrokken hebben. Globaal gezien echter, zijn er drie ontwikkelingsstadia tussen Reynaerts historie en de Zuidnederlandse volksboeken aan te wijzen. Het verhaal van Reynaerts historie wordt nauwelijks veranderd in de prozadruk. Hetzelfde geldt naar alle waarschijnlijkheid voor de rijmdruk. In de Plantijndrukken en de Noordnederlandse volksboeken komen wel inhoudelijke afwijkingen ten opzichte van Reynaerts historie voor. Deze zijn vrijwel allemaal identiek, wat erop wijst, dat ze in de ‘tussenfase’ onstaan zijn. Tenslotte wijkt de tekst van de Zuidnederlandse volksboeken af van die van de twee andere groepen, omdat deze gezuiverd is van alles wat de katholieke censuur aanstoot zou kunnen geven. Om de verschillende ontwikkelingsstadia te kunnen karakteriseren zullen we gebruik maken van Reynaerts historie, van de Plantijndruk van 1566, van het oudst overgeleverde Zuidnederlandse volksboek (Verdussen, ca. 1700)Ga naar eind12 en in enkele gevallen van Plantijn 1564 en het oudst overgeleverde Noordnederlandse Reynaertvolksboek (Schinckel 1589).Ga naar eind13 | |
Formele bewerkingenDe belangrijkste formele wijziging in de Reynaerttraditie is de overgang van verzen naar proza. Deze overgang is al vroeg | |
[pagina 155]
| |
gemaakt: in de prozadruk van 1479. Is in die druk de versvorm nog vaak zichtbaar ‘onder’ het proza, later wordt dat minder: meer en meer krijgt de tekst zijn eigen prozagestalte. Een andere formele bewerking betreft de structurering van de tekst. In Reynaerts historie zijn lombarden de elementen die de tekst structureren. In handschrift B wijst de structuur die op die manier wordt aangebracht op een voordrachtssituatie: de lombarden markeren plaatsen die bij de voordracht problemen kunnen opleveren: wisselingen van spreker, begin van een nieuwe verteleenheid, woorden die noodzakerlijkerwijs accent moeten krijgen, pauzes etc.Ga naar eind14 De prozadruk bevat nog steeds lombarden, maar de dominerende verdeling van de tekst is nu die in hoofdstukken. Die hoofdstukken worden aangeduid door een titel, die aangeeft wat er in het hoofdstuk zal gebeuren. Dat dit aspect van boekopmaak nog betrekkelijk nieuw is, blijkt uit het feit, dat de beginletter van ieder hoofdstuk steeds een lombarde is, het traditionele tekststructurerende teken. (Voor zover dat beoordeeld kan worden, geldt dit alles ook voor de rijmdruk.) In de volksboeken wordt de tekst ook in hoofdstukken opgedeeld. Ieder hoofdstuk heeft een opschrift, waarin de inhoud wordt benoemd en een aanduiding (in een ander lettertype): Dat eerste (etc.) capittel. In principe volgt aan het eind van ieder hoofdstuk een moraal. Ook deze wordt expliciet gekarakteriseerd, nl. door het woord Morael. Dat deze vaste structurering eens een nieuwigheid was, waaraan men moest wennen, blijkt bijv. uit de opbouw van de Plantijndruk van 1564. De opening van het verhaal, het bijeenroepen van de dieren voor het hoffeest, wordt in dit volksboek voorafgegaan door het opschrift: De Historie van Reynaert de Vos. Het eerste hoofdstuk heeft dan als opschrift: | |
[pagina 156]
| |
Hoe Reynaert beschuldicht wort voor den Coninck vanden Wolf, ende van veel ander dieren. Binnen dat hoofdstuk worden de klacht van Courtois en die van Tybaert voorafgegaan door aparte ‘tussenkopjes’. Na de klacht van Courtois volgt een Morael, op het eind van het hoofdstuk niet. Het tweede capittel bevat twee Moraelen, een midden in de tekst, zonder duidelijke aanleiding, en een op het eind. Het derde Capittel bevat geen Morael, het vierde capittel geen opschrift, waarin de inhoud van het hoofdstuk wordt aangeduid, en geen morael; het vijfde hoofdstuk geen inhoudsaanduidend opschrift, maar wel een Morael en vanaf het zesde hoofdstuk lopen impliciete en expliciete structuur gelijk op. De oudste Noordnederlandse druk (Schinckel 1589) heeft precies dezelfde opbouw en de Plantijndruk van 1566 ook, behalve dan dat daarin aan het begin van het verhaal de opschriften De Historie van Reynaert de Vos en Morael niet zijn opgenomen. Dit wijst erop, dat deze onvolkomen structuur al bestaan moet hebben in de ‘tussenfase’.Ga naar eind15 Deze gegevens tonen aan, dat toen het capittel al wel de ‘logische’ teksteenheid was, maar dat de rol van opschriften en van de moraal als afsluiting van een hoofdstuk nog niet vanzelfsprekend waren. Het lijk erop alsof in die tijd nog iedere losse gebeurtenis of opmerking in de tekst tot een moraal kon leiden, een wijze van moraliseren die in de middeleeuwen betrekkelijk gewoon was. Waarom deze structurering zo lang onaangepast is gebleven, blijft dan wel een vraag. Het ligt voor de hand om het achterwege blijven van wijzigingen te verklaren door aan te nemen, dat bij een herdruk de tekst en de opmaak van een vorige druk zonder meer werden overgenomen. (Het is bekend, dat dit gebeurde.) Maar met dit economische motief kan niet verklaard worden, waarom deze opvallende onregelmatigheid werd gehandhaafd, terwijl op andere (detail)punten wel werd ingegrepen. Een verklaring is misschien te vinden door een nader onderzoek naar verwachtingspatronen van lezers in de zestiende eeuw en naar geijkte interpretatiewijzen in die tijd. | |
[pagina 157]
| |
Anders dan in de hierboven besproken drukken werkt het ordeningsprincipe ‘hoofdstuk met koptitel en moraal’ in het Zuidnederlandse volksboek van Verdussen vrijwel perfect: Het eerste hoofdstuk heeft als kop: HET I. CAPITTEL. Daarop volgt een houtsnede en daarna het verhaal, vanaf de opening met de uitnodiging voor het hoffeest tot en met de klacht van Panthier de lynx over de aanval op Ruwaert, waarmee ook het eerste Capittel uit Plantijn 1564 afsloot.Ga naar eind16 Tenslotte volgt een moraal, hier Bedietsel genoemd. De enige verdere onderverdeling die optreedt, is die in alinea's, zoals ook thans nog gebruikelijk is. Dit principe wordt in het hele boek gevolgd (alleen ontbreekt een enkele maal de moraal). Hier blijkt, dat niet alleen de zetter, maar ook het publiek intussen (allang?) gewend zijn geraakt aan deze opzet: tussenkopjes zijn niet meer nodig, de weergave van de inhoud kan beknopter zijn, de teksteenheid kan groter worden. Dat laatste blijkt ook uit het aantal hoofdstukken: in de Plantijndrukken en in Schinckel nog 69,Ga naar eind17 in Verdussen 31. Overigens zijn alle hoofdstukken van Verdussen samenvoegingen van hoofdstukken uit de andere typen volksboeken. Op geen enkele plaats wordt een nieuwe, eigen grens gelegd. | |
De inhoudOmdat Reynaerts historie minder bekend is dan zijn voorbeeld, Van den vos reynaerde, volgt hier een rudimentaire inhoudsopgave als raamwerk voor het volgende.Ga naar eind18 De namen waarmee hier delen van het verhaal worden aangeduid, komen in de volgende paragrafen weer terug. Reynaerts historie heeft twee verhaaldelen. Het eerste deel volgt inhoudelijk Van den vos reynaerde getrouw. Alleen het eind is veranderd. Na de moord op Kuwaert vertrekt Reynaert niet naar de wil- | |
[pagina 158]
| |
dernis, maar op aanraden van zijn vrouw besluit hij in Malpertuus te blijven. Het tweede deel zet in met een verlenging van de hofdag. Er komen nieuwe klagers over Reynaert, nl. Lapeel het konijn en Scerpenebbe de roek. Grimbeert gaat Reynaert halen. Direkt bij zijn aankomst richt Reynaert zich tot de koning en weerlegt de aanklachten van Lapeel en Corbout en verklaart waarom hij als banneling toch opnieuw naar het hof gekomen kan zijn. Hij doet dit via de weergave van een gesprek van hemzelf met zijn oom Mertijn, de aap. Wij noemen deze rede de Mertijnepisode. De koning is niet onder de indruk en zegt, dat hij Reynaert zal hangen. Deze wordt daarop verdedigd door de echtgenote van Mertijn, Rukenau de apin (rede van Rukenau). Vervolgens spreekt Reynaert opnieuw en hij vertelt wederom een schatverhaal (de juwelenrede). Dat overtuigt de koning en Reynaert lijkt gewonnen te hebben. Ysegrim beschuldigt Reynaert nu echter opnieuw en als hij hun gevecht met woorden verliest, daagt hij de vos uit tot een duel. Reynaert wint dat en wordt de hoogste gezagsdrager in het rijk na de koning. Deze samenvatting geldt voor Reynaerts historie en voor de verschillende typen volksboeken. Toch is de inhoud van het verhaal niet identiek gebleven. Er zijn veranderingen onstaan en wel door een drietal typen ingrepen: verkortingen, vereenvoudigingen en weglatingen of wijzigingen. | |
VerkortingVerkorting vindt in het algemeen plaats door het verhaal te reduceren tot de ‘kale’ mededelingen en alle details en toevoegingen weg te laten. Twee voorbeelden om dit te verduidelijken: In zijn juwelenrede beweert Reynaert dat hij drie juwelen naar het koningspaar gestuurd heeft. Het tweede daarvan is een kam. De beschrijving van die kam beslaat in Reynaerts historie 113 verzen (rr. 5450-5513).Ga naar eind19 Daarin wordt verteld, dat de kam van het schouderbeen van een panter gemaakt is. Het gebied waar de panter | |
[pagina 159]
| |
leeft, wordt aangeduid. Zijn eigenschappen worden genoemd en er wordt gezegd, dat als men hem zijn schouderbeen afneemt wanneer hij nog in leven is, dat been onbreekbaar en onvergankelijk blijft en heerlijk geurt. Wie het bezit, heeft geen behoefte aan eten of drinken en is volmaakt gezond. Daarna wordt verteld hoe van het schouderbeen een kam gemaakt is: het is gepolijst, er zijn tanden in uitgesneden en met emailleerwerk zijn er afbeeldingen op aangebracht. Die betreffen het Parisoordeel. Daarvan wordt de aanleiding kort verhaald, de beloften die de drie godinnen aan Paris doen, worden genoemd, die van Venus wordt zelfs in de directe rede volledig weergegeven evenals de lofrede die zij of Helena, haar ‘wedergave’, houdt. Het gevolg van de geschiedenis van Paris en Helena wordt dan (echt) kort aangeduid. In de druk van Verdussen (die hier niet significant afwijkt van de andere typen volksboeken), wordt de kam beschreven in minder dan een halve kolom. Ter typering van de stijl een kort (onvolledig) citaat:Ga naar eind20 Hy [de kam] was soo schoon ende lustigh van verwen, dat sijn gelijck op de Aert-bodem niet en was. Hy was soo soet van reuck, dat hy alle sieckten ghenas; [...] Ende in den eersten soo wasser de Historie van Paris, die het vonnis gaf van de dry Goddinnen, te weten Venus, Pallas ende Juno wie de schoonste was. Oock wasser in de Historie hoe den voorseyden Paris ontschaeckte Helena...(p. 48-49) Vrijwel alle elementen uit de beschrijving worden dus bewaard, maar ze zijn gereduceerd tot het minimaal mogelijke. Het tweede voorbeeld stamt uit de rede die de apin Rukenau houdt ter verdediging van Reynaert (Reynaerts historie rr. 4739-5225). Zij heeft hem eerst opgehemeld en daarna gaat zij in op een opmerking die de koning eerder gemaakt heeft, nl. dat Reynaert niets waard kan zijn, omdat niemand hem steunt (rr. 4823-44). Zij toont, dat dit niet waar is door de vrienden van Reynaert op te roepen (zie ook p. 164). In Reynaerts historie heeft Rukenau voor dit deel van haar betoog 132 regels nodig (rr. 5078-5210). Daarin prijst zij de moed en de trouw van Reynaerts magen, zij beschrijft haar kinderen, hun leefwijze en haar liefde voor hen, maar zegt dat zij ze toch zal ‘inzetten’ om Reynaert te helpen. Daarna roept ze hen bij | |
[pagina 160]
| |
zich en dan roept ze alle andere vrienden en magen van Reynaert op. In Verdussen wordt dit als volgt beschreven (de tekst wijkt weer niet significant af van die in de andere typen volksboeken):Ga naar eind21 Waer op de Simme antwoorde, ende seyde: Men sal terstont wel sien oft hy niemandt en heeft. Met dien riep sy met luyder stemme: Alle die Reynaert eenigen dienst begeeren te doen, ende dien hem begeeren te helpen met woorden oft met wercken, kome nu voor den Coninck; thoont de liefde die sijnen vrient draeght. Terstondt quam daer den Das met zijn wijf, den Eeckhoren, de Maere, het Weselken, ende andere dieren sonder getal. Doen sprack de Meircatte: Nu siet Heer Coninck, oft Reynaert geen vrienden en heeft, die hem helpen souden als't noodt waer. (p.46) In dit voorbeeld is sprake van weglating: de kinderen van de apin komen helemaal niet meer aan bod (zie daarover p. 165). In wezen echter worden ook hier alle belangrijke elementen uit Reynaerts historie gegeven in een zo gecomprimeerd mogelijke vorm. Omdat uitweidingen en uitgebreide beschrijvingen met name voorkomen in het tweede deel van Reynaerts historie, is dat deel verhoudingsgewijs meer ingekort in de volksboeken. Een indicatie hiervoor is al het feit, dat het eerste deel van Reynaerts historie (ca. 3500 verzen) in de Noordnederlandse volksboeken in 39 hoofdstukken wordt weergegeven, die tezamen 52 pagina's beslaan, terwijl de tweede helft van Reynaerts historie (ca. 4300 verzen) wordt weergegeven in 30 hoofdstukken met een gezamenlijke omvang van 38 pagina's. Voor de Zuidnederlandse volksboeken is die verhouding: deel 1 in 19 hoofdstukken (tezamen 35 pagina's) en deel 2 in 12 hoofdstukken (29 pagina's).Ga naar eind22 | |
VereenvoudigingVereenvoudiging wordt bereikt door een aantal procédés. Het eerste daarvan is een verkorting die elementen uit de tekst niet alleen reduceert, maar zelfs verwijdert. Een dergelijke vereenvoudiging van het verhaal is al aanwijsbaar op zinsniveau. Zo bestaat in de tekst van Verdussen de neiging om met één bijvoegelijk | |
[pagina 161]
| |
naamwoord te volstaan, waar er in de andere typen volksboeken meer voorkomen, of om uitweidingen in een zin weg te laten. Enkele voorbeelden: Plantijn 1566 zegt na het weergeven van de uitnodiging voor het hoffeest door de koning in het begin van het verhaal: Ende terstont quamender alle Dieren groot ende cleyn, van wat state oft conditien dat sy waren, uutghenomen alleenlic mijn Heere den Vos...(f.A6v). De corresponderende zin in Verdussen luidt: Terstont zijn zy alle gekomen groot ende kleyne, uytghenomen mijn Heer Reynaert den Vos...(p.3). Even verder zegt Isegrim in Plantijn 1566: ...Ende noch daer en boven gedaecht zijnde tot sijnder ontscult ende tot sijnen verantwoorde, siende dat sijn valscheyt eenen yegelijcken ontdect soude worden, en heeft hy er noyt willen compareren...(f.A7r). Dit is in Verdussen: Daer-en-boven ghedaeght zijnde tot sijnen verantwoorden te komen, en heeft hy niet willen compareren (p. 3). Vgl. ook: het waer goet datmen hier op versage ende remedieerde by provisie van goet recht, oft anders en waert niemanden moghelic rustelic ende vredelick in sijn lant te leven (Plantijn 1566, f.A8v) en hier moet inne versien zijn, oft daer en sal niemant gerustelijck konnen leven (Verdussen, p.4).Ga naar eind23 Bij al deze voorbeelden wijkt de tekst van Plantijn 1566 niet significant af van die van Plantijn 1564 en van de Noordnederlandse volksboeken. Ook hier ligt de oorsprong dus waarschijnlijk in de ‘tussenfase’. De aard van de wijdlopigheid in de gegeven voorbeeldzinnen uit Plantijn 1566 vergroot die waarschijnlijkheid. Deze | |
[pagina 162]
| |
wordt namelijk veroorzaakt, doordat steeds wordt gestreefd naar een zo expliciet mogelijke beschrijving. Dit is een verschijnsel dat kenmerkend lijkt voor de eerste fase van de verspreiding van het gedrukte boek. Dan moet een publiek, dat gewend is aan het beluisteren van literatuur, ertoe gebracht worden om zelf te gaan lezen. Een van de middelen die daartoe worden aangewend, is het opnemen in de tekst zelf van informatie die in een luistersituatie wordt overgedragen door mimiek en stem van de voordrager.Ga naar eind23a Dat leidt bijv. tot nevenschikkingen, herhalingen en explicitering van redenen zoals die in de geciteerde zinnen uit Plantijn 1566 ook nog voorkomen. Dat dit verschijnsel in de druk van Verdussen niet meer voorkomt, kan op twee manieren worden verklaard. De eerste verklaring is, dat in de loop der tijd boekgebruikers gewend raken aan ‘het erbij denken’ van verklaringen en het zich zelf voorstellen van de consequenties van schriftelijke mededelingen en het dan dus met kortere, minder volledig geëxpliciteerde formuleringen kunnen doen. Een tweede (tegengestelde) verklaring is, dat het boek van Verdussen voor een eenvoudiger publiek bedoeld was en dat daarom de zinsbouw werd vereenvoudigd onder opoffering van een grotere mate van nuancering. Welke verklaring de juiste is, kan slechts worden uitgemaakt door een nauwkeuriger onderzoek naar het taalgebruik in verschillende teksttypen van rond 1700. Een ander element van vereenvoudiging is het uit het verhaal schrijven van bepaalde figuren van het tweede plan of van delen van een verhaalsegment. Een voorbeeld van het eerste is al aan de orde geweest, nl. het schrappen van de kinderen van de apin Rukenau in het kader van haar verdediging van Reynaert (zie p. 160). Een voorbeeld van het tweede is te vinden in het eerste schatverhaal van Reynaert. In Reynaerts historie vertelt Reynaert, dat zijn schat verborgen is bij Kriekepit en hij beschrijft de omgeving daar (rr. 2595-2637). Als de koning twijfelt aan het bestaan van Kriekepit, laat Reynaert Kuwaert de haas getuigen, dat die plaats echt bestaat en tijdens die getuigenis beschrijft Kuwaert Kriekepit opnieuw (rr.2675-91). In de tekst van de volksboeken is de schat verborgen in een verholen of verloren Dal, dat slechts aangeduid maar niet | |
[pagina 163]
| |
beschreven wordt. De getuigenis van Kuwaert is volledig weggelaten.Ga naar eind24 Dit principe van vereenvoudiging door weglating wordt overigens niet consequent gehanteerd. Een derde element van vereenvoudiging betreft herordening van gegevens. De verhaalstructuur van Reynaerts historie is nl. uitermate complex. Deze structuur wordt in de volksboeken aanzienlijk vereenvoudigd. Het duidelijkst is dit te demonstreren aan de ‘Mertijnepisode’. In deze verdedigingsrede van Reynaert, vertelt hij dat hij wanhopig over de heide zwierf toen hij gehoord had, dat Lapeel het konijn (in de volksboeken Lampreel) en Corbout de roek (in de volksboeken Tyselijn) hem beschuldigd hadden voor de koning. Hij beschrijft dan hoe hij zijn oom Mertijn tegenkomt, die zeven jaar de klerk van de bisschop van Kamerijk was. Mertijn vraagt, waarom hij zo wanhopig is. Reynaert vertelt hem zijn dilemma. Hij is in de ban (leugen die hij de koning verteld heeft om niet mee te hoeven gaan naar Kriekepit, waar de gelogen schat zou zijn) en daarom zou hij naar Rome moeten gaan, maar wegens de valse aanklachten die bij de koning tegen hem zijn ingediend, moet hij ook naar het koningshof, anders komen zijn vrouw en kinderen in de problemen. Nu weet hij niet wat te doen. Mertijn zegt dan, dat hij wel naar Rome zal gaan en daar via omkoperij zal zorgen, dat Reynaert van de ban verlost zal worden. Reynaert zelf moet naar het hof van Nobel gaan om zich daar te verdedigen (rr. 4363-4631). Dit is een heel slimme manier van verdedigen, omdat Reynaert zichzelf niet rechtstreeks tegen Corbout en Lapeel richt. Hij heeft zijn versie van de gebeurtenissen die tot hun aanklachten geleid hebben, via het weergeven van zijn gesprek met Mertijn. Bovendien verklaart hij via dat gesprek waarom hij niet naar Rome is vertrokken, terwijl hij in de ban is. Hij heeft zijn vorige leugen zo ‘wegverklaard’. En dat alles zonder zich eenmaal rechtstreeks als beklaagde tegen de rechter of de aanklagers te richten. Hij vertelt ‘gewoon’ een verhaal. Hij compliceert bovendien zijn verhaal door de ontmoetingen in de directe rede weer te geven. Hij speelt de koning dus voor wat er tussen hemzelf en Mertijn voorviel. En in dat ‘voorspelen’ speelt hij Mertijn weer voor, wat er volgens hem tussen hemzelf en Cor- | |
[pagina 164]
| |
bout en Lapeel is voorgevallen. Door dat gebruik van directe rede en van ‘flash-back-in-flash-back’-techniek is de Mertijnepisode in Reynaerts historie een plaats waar het publiek zeer goed moet opletten, anders raakt het de draad kwijt. De reden van deze vertelwijze is waarschijnlijk de behoefte van de auteur om zijn publiek aan den lijve de kracht van Reynaerts leugens te laten ervaren.Ga naar eind25 Hoe dit ook zij, de auteurs van latere versies hadden geen behoefte aan een dergelijke tour de force en zij vereenvoudigden de verhaalstructuur, nl. door de aanklachten van Corbout en Lapeel te scheiden van de mededelingen over Mertijn. In de Plantijndrukken en de Noordnederlandse volksboeken verweert Reynaert zich eerst tegen de aanklachten van Tyselijn en Lampreel. Daarna zegt hij dat hij heel verdrietig geworden was door deze leugens en dan vertelt hij dat hij zijn oom Marten de aap ontmoet heeft, die beloofde hem te zullen helpen. In hoofdstuk 23 van Verdussen komt dezelfde oplossing voor, alleen is Marten veranderd in de keizerlijke adelaar.Ga naar eind26 De verwevenheid van verweer tegen de recente aanklachten en uitleg waarom hij als banneling aanwezig kan zijn, is dus verdwenen. Bovendien is de directe rede vervangen door indirecte rede, wat ervoor zorgt, dat veel duidelijker is wie op welk moment aan het woord is. De verhaalstructuur van de volksboeken is dus veel eenvoudiger. Een vergelijkbaar geval betreft de rede van Rukenau (in de volksboeken Albedrijf geheten). In Reynaerts historie opent Rukenau met een reeks opmerkingen over rechtspraak en barmhartigheid die leiden tot een lofzang op Reynaert (rr. 4739-4822). De koning onderbreekt haar met de opmerking dat het maar raar is wat zij zegt, want het feit dat niemand Reynaert steunt, toont dat hij schuldig is (rr. 4823-44). Daarop zet Rukenau haar lofrede op Reynaert voort door een voorbeeld te geven van Reynaerts nut als raadgever (de zaak van man versus slang)Ga naar eind27 en daarna pas komt ze terug op de tegenwerping van de koning (rr. 5078-5225). In de volksboeken prijst Albedrijf eerst Reynaert, waarbij ze het geval van man en slang behandelt. Dan oppert de koning zijn bezwaar en daarop reageert Albedrijf dan direkt.Ga naar eind28 Opnieuw krijgt het publiek dus een eenvoudiger structuur voorgeschoteld. | |
[pagina 165]
| |
Het lijkt aantrekkelijk om ook ter verklaring van deze vorm van vereenvoudiging terug te grijpen op de verschillen tussen een voordrachts- en een leessituatie. Als de hier besproken redevoeringen uit Reynaerts historie werden voorgedragen, kon de voordrager door stemverandering, mimiek etc. beurtwisselingen e.d. aangeven en zo het publiek helpen bij het volgen en interpreteren van het verhaal. In een leessituatie bestaat die extra hulp niet en daarom was een structurele vereenvoudiging nodig. Deze verklaring wordt echter geproblematiseerd, doordat in de prozadruk van Leeu (zie p. 152 en noot 5) de structuur van Reynaerts historie volledig gehandhaafd is, wat impliceert dat dit type vereenvoudiging niet zonder meer op de verandering van luister- naar leessituatie terug te voeren is. Misschien is hier toch eerder te denken aan een langzame verandering van smaak of van publiek.Ga naar eind28a Merkwaardigerwijs is één bepaalde mogelijkheid om het verhaal te vereenvoudigen niet gekozen, nl. het weglaten van nevenepisoden. In Reynaerts historie worden in het tweede deel regelmatig verhalen verteld door personages aan het hof, die slechts indirect te maken hebben met de hoofdhandeling.Ga naar eind29 Het verhaal zou eenvoudiger en korter kunnen worden, als die anecdotes geschrapt zouden worden. Reynaerts leugen over het zenden van een ring, een kam en een spiegel aan het koningspaar in de juwelenrede bijv. zou niet wezenlijk veranderen, als de versiering van deze voorwerpen niet beschreven zou worden. Toch wordt de beschrijving daarvan gehandhaafd, zij het sterk verkort (zie p. 159). Blijkbaar hechten de respectieve bewerkers er sterk aan om de basisstructuur en het verloop van het verhaal onaangetast te laten. Gebeurtenissen laten zij vrijwel niet weg. Als zij ingrijpen, doen ze dat op één bepaalde plaats zonder na te gaan of hun ingreep soms consequenties heeft voor andere plaatsen in het verhaal. Dat levert soms ‘fouten’ of voor ons storende inconsequenties op. Zo bijv. bij de kinderen van de apin. Dat zij geschrapt zijn in de verdediging van Reynaert door Albedrijf is al vermeld. In alle volksboeken komt echter in de lijst van personages Byteluys, de Simmen dochter voor. In Plantijn 1566 en Schinckel 1589 is Byteluys een van de borgen voor Reynaert bij de vaststelling van het duel tussen vos en | |
[pagina 166]
| |
wolf en na het duel wordt bij de beesten die Reynaert komen feliciteren ook genoemd mijn Vrouwe de Meircatte met haren Sone Byteluys. In Verdussen is de Simme (dus Albedrijf zelf) borg en heeft de feliciterende zoon geen naam.Ga naar eind30 Andere gevallen die hierop lijken zijn de aanklacht van Isegrim in het begin van het verhaal en het eerste vertrek van Reynaert uit het hof. In Reynaerts historie opent Isegrim zijn aanklacht door te vermelden dat Reynaert zijn vrouw verkracht heeft en zijn kinderen met urine blind gemaakt (rr. 75-87). In Plantijn 1566 luidt de aanklacht: Aenmerct de grote misdaet ende onredelicheidt die Reynaert my ende mijnen wijve gedaen heeft. Hij in nu onlancx geleden tot mijnen huyse gecomen met fortse ende gheweldt aldaer hy mijn kinderen gevonden heeft, die hy met sijne urijne so besprengt heeft, dat syer allegader blint af geworden zijn. (f.A6v) In Verdussen luidt het begin van de corresponderende frase: ...wilt u mijns ontfermen, straffende de groote boosheydt die Reynaert my ende de mijne gedaen heeft. (p.3) In beide teksten wordt de verkrachting niet genoemd. In Plantijn zou zij voor goede verstaanders nog te lezen kunnen zijn, hoewel waarschijnlijker is, dat het publiek het blindmaken van de kinderen als de echte aanklacht heeft gezien (een misdaad t.o.v. Isegrim én zijn vrouw). In Verdussen is van de verkrachting helemaal niets terug te vinden. Als Grimbaert in deze beide teksten bij zijn verdediging van Reynaert echter ingaat op de klachten van Isegrim, zegt hij, dat wat Isegrim over Reynaert en de wolvin zei, zeven jaren geleden gebeurd was, voor hun huwelijk, en nu dus beter verzwegen zou kunnen worden:Ga naar eind31 een niet gedane aanklacht wordt weerlegd. Als Reynaert in het eerste deel van het verhaal begenadigd is in ruil voor zijn schat, wil de koning, dat Reynaert met hem mee gaat om deze op te halen. Reynaert wil dat natuurlijk absoluut niet. In Reynaerts historie zegt hij daarom, dat hij in de kerkelijke ban is en dat het dus schandelijk voor de koning zou zijn om met hem op reis | |
[pagina 167]
| |
te gaan (rr. 2715-43). Hij wil naar Rome om uit de ban ontslagen te worden en voor die reis vraagt hij om schoenen (van Isegrim en diens vrouw) en een tas (uit een stuk huid van Bruun; vgl. rr. 2848-73). Bij Reynaerts vertrek wil de koning, dat Bellijn de hofkapelaan een korte dienst voor hem houdt. Bellijn weigert eerst, omdat Reynaert in de ban is, maar als de koning woedend wordt, geeft hij toe (rr. 2933-73). Op het eind van het eerste deel van het verhaal gebruikt Reynaert de tas uit de huid van Bruun om de kop van de door hem vermoorde Kuwaert in te stoppen (rr. 3292-3301). In Plantijn 1566 zegt Reynaert niet tegen de koning dat hij in de ban is, maar dat hij op pelgrimage moet gaan. Voor die pelgrimstocht vraagt hij om schoenen en een kap. Als hij afscheid neemt van de koning, staat er in de tekst: De Coninck ontboodt Bellijn, ende beval hem, dat hy Reynaert gave eenen staf, een male, ende dat hy hem oock gave de benedictie. Bellijn antwoorde den Coninc, dat hijt niet wel doen en dorsste, om dat Reynaert inden ban was. (f.F2r; vgl. Schinckel 1589 f.C8v) Na een uitval van de koning geeft Bellijn ook hier toe, en de male [= tas] die Bellijn Renaert dan geeft, wordt gebruikt om de kop van RuwaertGa naar eind32 terug te sturen. In het antwoord van Bellijn aan de koning wordt de ban (die in het voorafgaande gesprek tussen Reynaert en de koning verdwenen was) alsnog als argument gebruikt. De in Reynaerts verzoek om een reisuitrusting verdwenen tas wordt door het noemen van de male in het gebod van de koning aan Bellijn opgevangen.Ga naar eind33 In Verdussen zegt Reynaert, dat hij een verre reis moet gaan maken. Hij vraagt (en krijgt) schoenen en een kap voor die reis. De passage met Bellijn wordt helemaal geschrapt. Reynaert krijgt dus ook geen tas. Maar als Bellijn terugkomt aan het hof na met Reynaert meegeweest te zijn, staat er in de tekst dat de koning: seer verwondert was, dat Bellijn den Ram met de male wederom quam (p. 33). De ‘fout’ van de niet verwijzende ban wordt dus hersteld ten koste van het creëren van een niet verwijzende male. De hier genoemde gevallen betreffen allemaal details. De meeste ingrepen leiden er daarentegen inderdaad toe, dat het verhaal korter en overzichtelijker wordt. | |
[pagina 168]
| |
Een laatste aspect van vereenvoudiging ligt in de manier waarop de betekenis wordt overgedragen. In Reynaerts historie gebeurde dit op zeer complexe en impliciete wijze.Ga naar eind34 In de volksboeken wordt een expliciete betekenis aangeboden in (ook typografisch gemarkeerde) Moralen en Bedietsels. Deze geven steeds in korte, algemeen toepasbare uitspraken commentaar op een verhaaldeel. Het publiek hoeft niet zelf meer te interpreteren. Het effect hiervan is niet alleen dat de tekst vereenvoudigd wordt, maar ook dat het didactische karakter van het werk explicieter naar voren komt.Ga naar eind35 | |
Weglatingen en wijzigingenDe vorige categorieën inhoudelijke ingrepen tasten de betekenis van het verhaal niet tot nauwelijks aan. Weglatingen en wijzigingen doen dat wel. Enerzijds worden aspecten van de te bewerken tekst die niet meer begrepen worden, aangepast aan de situatie van de eigen tijd, anderzijds worden aspecten weggewerkt die niet meer geapprecieerd worden. De ingrepen om de tekst aan te passen aan de eigen tijd van bewerker en publiek zijn vaak klein, maar daarom niet minder aanwezig. Meestal gaat het hier om aspecten van de rechtsspraak. Enkele voorbeelden: in Reynaerts historie zegt Isegrim tijdens zijn eerste aanklacht aan het begin van het verhaal, dat Reynaert beloofd had op de relikwieën te komen zweren dat hij onschuldig was, maar het op het laatste moment niet deed (rr. 88-95). In Plantijn 1566 weigert hij zich te komen verantwoorden en in Verdussen wordt dat in verkorte vorm overgenomen (zie p. 161). Een vergelijkbare situatie komt voor aan het begin van het duel tussen Reynaert en Isegrim. In Reynaerts historie wordt daar verteld, dat beiden een eed zweren op relikwieën van heiligen, dat zij voor een rechtvaardige zaak vechten (rr. 6908-18). In Plantijn 1566 (f.K2v) staat uitsluitend: Ende nae dat een yegelic sijnen eedt gedaen hadde. In Verdussen is dit element volledig verdwenen. Tenslotte kan in dit verband genoemd worden de wijziging van ban in pelgrimage en van pelgrimage in reis die hierboven besproken is. | |
[pagina 169]
| |
Men zou in al deze gevallen kunnen opwerpen, dat de oorzaak van de ingreep niet ligt in de juridische aspecten, maar in de religieuze (zie p. 172 tot 175). Voor Verdussen zou dit op kunnen gaan, maar voor Plantijn niet. Deze tekst bevat nl. nog wel degelijk kritische passages ten opzichte van de geestelijkheid, bijv. in het afhandelen van de pelgrimage van Reynaert (zie p. 167) of in de Mertijnepisode (zie p. 173). De oorzaak moet dus wel liggen in onbegrip ten opzichte van een anachronistisch juridisch gebruik of in de wens om de juridische aspecten meer aan te passen aan de rechtspraak uit de eigen tijd. Een juridisch aspect dat eveneens is aangepakt, is de wijze waarop Reynaert in het eerste deel van het verhaal wordt begenadigd en waarop hij daarna zijn schat aan de koning overdraagt. In Reynaerts historie gebeurt dit in beide gevallen door het overhandigen van een strootje. Hierachter ligt de middeleeuwse gewoonte om afspraken door een formele, symbolische handeling te bezegelen.Ga naar eind36 Nobel bevestigt Reynaert door het overhandigen van het strootje in zijn rechten en erkent hem daarmee opnieuw als baron. Reynaert draagt met het strootje symbolisch zijn schat over. In Plantijn 1566 staat nog: Daer na nam de Coninck een stroo vander aerden ende vergaf Reynaert alle sijn misdaet (f.E6v). De overdracht van de schat is echter geschrapt. In Verdussen staat alleen nog maar Doen vergaf hem den Coninck alle sijn misdaeden. De overdracht van de schat komt evenmin voor. Het ritueel van de ‘halming’, dat in Reynaerts historie nog wordt aangeduid en door het publiek van die tekst dus ook begrepen werd, is volledig verdwenen. Een ander juridisch element dat uit de tekst verdwijnt, is de maagschap.Ga naar eind37 In Reynaerts historie wordt de enkeling voorgesteld als lid van een groep. Hij is verantwoording verschuldigd aan de groep en de groep is verplicht hem te steunen. De groep wordt aangeduid met de termen vrienden en magen. In de volksboeken is dit element verdwenen. Wel komen Reynaerts magen of zijn vrienden nog voor, maar het gebruik van de termen is weinig precies en alle passages uit Reynaerts historie waar theoretische uitspraken gedaan worden over de rol van vriendschap (bijv. in de rede van Reynaert over zijn ontmoeting met Mertijn; cf rr. 4418-33 + 4536-4609) of over | |
[pagina 170]
| |
de betekenis van het geslacht, de groep, voor de enkeling (bijv. Reynaerts gesprek met Grimbeert voor hij de tweede maal naar het hof komt; cf. 3880-3911), zijn volledig geschrapt. In dit verband is ook significant, dat in Reynaerts historie de koning de misdaden van Reynaerts vader betrekt in zijn begenadiging via de ‘halming’ (de vergeving betreft dus het hele geslacht), en dat dit element in de volksboeken verdwenen is. Het is duidelijk, dat de enkeling daarin niet langer met name als groepslid wordt gezien. Uit deze voorbeelden blijkt, dat het beeld van het recht altijd via abstrahering wordt aangepast. Dat bijv. een beklaagde voor de rechter moet verschijnen, of dat een rechtszaak met een uitspraak moet eindigen, behoeft geen nadere toelichting. Als nu de specifieke procedures, waarmee dergelijke onderdelen van een proces worden afgehandeld, verdwijnen, blijft een raamwerk over, dat ook in een andere tijd, met andere juridische gewoonten, begrijpelijk is. Een laatste punt dat in dit verband vermelding verdient, is dat de juridische terminologie op allerlei plaatsen veranderd is en dat in de nieuwe terminologie een duidelijke Franse invloed aanwijsbaar is, getuige termen als compareren, justitie doen, commandement, ambassaetschap en zinnen als: de sententie die teghen hem gewesen was, moest ter executie ghestelt worden.Ga naar eind38 Deze Franse invloed is aanwijsbaar in alle typen volksboeken en stamt dus waarschijnlijk uit de ‘tussenfase’. Het aantal Franse termen in de Noordnederlandse volksboeken is echter kleiner dan in de Plantijndrukken of de Zuidnederlandse drukken. Wij zijn op deze kwestie niet diep genoeg ingegaan om een verklaring te kunnen suggereren. Uit de relatief kleine omvang van deze ingrepen blijkt opnieuw dat de bewerkers proberen hun voorbeeld zo weinig mogelijk aan te tasten. Anderzijds echter blijkt, dat zij wel degelijk onduidelijkheden en anachronismen (enigszins) uit de tekst weghalen. De plaatsen waar de tekst inhoudelijk niet meer geapprecieerd werd, betreffen met name twee thema's: sexualiteit (die in Reynaerts historie vrijwel altijd met sadisme of in ieder geval geweld is verbonden) en religie. Wat de sexualiteit betreft: tweemaal in Reynaerts historie wordt Reynaert ervan beschuldigd de wolvin verkracht te hebben, een- | |
[pagina 171]
| |
maal aan het begin, eenmaal kort voor het duel. Dat de eerste aanklacht in de volksboeken geschrapt is (maar zonder dat daar alle consequenties uit werden getrokken), is al aangestipt. De tweede maal luidt de aanklacht, dat Reynaert de wolvin met haar staart in het ijs liet vastvriezen onder het voorwendsel dat ze door hem in een wak te steken veel vis kon vangen. Toen ze niet meer wegkon, verkrachtte hij haar (rr. 6264-96). In de volksboeken is het vastvriezen gehandhaafd, maar dit wordt gepresenteerd als een van de bewijzen van de boosaardigheid van Reynaert. Van verkrachting is geen sprake meer.Ga naar eind39 Als Tybeert in Reynaerts historie in de strik gevangen zit en afgeranseld wordt, springt hij een priester tussen zijn benen en scheurt hem een van zijn teelballen af (rr. 1275-88). In de volksboeken wordt een niet nader bepaalde man van zijn neus beroofd.Ga naar eind40 Tijdens het duel grijpt Reynaert Isegrim bij zijn geslachtsdelen en knijpt hem daar zo hard dat hij bloed spuwt en flauw valt (rr. 7335-54). In Plantijn 1566 wordt dit als volgt weergegeven: Reynaert stack al properlick sijn een hant achter Isengrin ende grepen met sijn ghemachte [= geslachtsdelen] ende trocker hem wel soo rouwelic mede, dat hyen [= hij hem] van pijnen dede pissen ende bloet spouwen...(f.K4v). In Verdussen wordt dit: ...stack Reynaert properlijck sijnen poodt onder Isegrims buyck ende greep hem daer ende neep hem soo seer, dat hij hem van pijne dede bloet spouwen. (p. 61) In het laatste geval is het sexuele aspect dus niet geheel verdwenen, maar het wordt slechts impliciet aangeduid. Het schrappen van het pissen wijst in de richting van nog een taboe, nl. op lichamelijke uitscheidingen. De Tybaertpassage wijst ook in die richting. Na de verminking door Tybaert van een man, spreekt Reynaert namelijk ‘troostende’ woorden tot diens vrouw. In Reynaerts historie zegt hij, in aansluiting op het verlies van een teelbal, dat de paap ook met één teelbal nog wel het minnespel kan spelen. In Schinckel 1589 zegt Reynaert na het verlies van de neus: | |
[pagina 172]
| |
Swijcht Vrouwe, en heeft uwen man genen nuese, so en sal hy niet riecken als ghy u achter poorte open doet (f.B5v). Plantijn 1566 heeft hier: Swijcht vrouwe, ist dat uwen man gheenen neuse en heeft, gheen quade lochten noch gheenderhande stanck en sullen hem mogen hinderen (f. D1r). Verdussen laat Reynaert hier helemaal niets zeggen. Een laatste geval in dezelfde sfeer is het feit, dat in Reynaerts historie een aantal malen van een dier gezegd wordt, dat het heeft gezweet en dat al die passages op één na in de volksboeken verdwenen zijn. Waarschijnlijk hangen het verdoezelen of verwijderen van de sexuele elementen samen met het wegwerken van het scatologische. Vanaf het eind van de middeleeuwen komt namelijk een proces van individualisering en privatisering op gang.Ga naar eind41 Dit is een gevolg van een streven van de hogere kringen om zich te onderscheiden van het lagere volk door het tonen van een grotere beschaving. Dit gebeurt in eerste instantie op geestelijk niveau, met name via affectbeheersing (bezonnen spreken, niet openlijk heftige gevoelens tonen etc.), maar het werkt ook door op het lichamelijke vlak. Bepaalde lichamelijke zaken, die voorheen best in het openbaar konden geschieden of waar men zich niet voor schaamde, worden langzamerhand zaken die men in afzondering verricht. Voorbeelden van de privatisering op lichamelijk vlak zijn sexuele handelingen of het doen van iemands behoeften. In de loop van de eeuwen gaan steeds meer maatschappelijke lagen dit ‘geprivatiseerde gedrag’ vertonen. Dit wordt in de Reynaertteksten weerspiegeld, omdat de hier gesignaleerde tendens in Verdussen sterker is dan in de oudere typen volksboeken.Ga naar eind42 Deze relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingen en tekstuele verschijnselen zou een bredere behandeling verdienen, dan wij hier kunnen geven. Verreweg de grootste groep ingrepen in de tekst van Verdussen betreffen religieuze zaken. De reden hiervoor is evident. Het verhaal stond op de Index en wilde het weer voor publikatie geschikt worden, dan moest de kerkelijk censor ervan overtuigd worden, dat de tekst niet meer schadelijk was. Kritiek op geestelijkheid of spot met religieuze zaken was dan natuurlijk levensgevaarlijk. De tekst is op dit punt dan ook uiterst zorgvuldig bewerkt. | |
[pagina 173]
| |
Reynaert biecht in Reynaerts historie driemaal (tweemaal op weg naar het hof tegen Grimbeert, en eenmaal in het openbaar als hij ter dood is veroordeeld).Ga naar eind43 In Verdussen geeft Reynaert driemaal als motief voor zijn opsomming van eigen misdaden, dat hij niet wil dan een ander dier beschuldigd zal worden van iets dat hijzelf gedaan heeft. Alle priesters uit Reynaerts historie zijn in Verdussen verdwenen. In Plantijn 1566 waren ook alle menselijke priesters al veranderd in niet nader omschreven mannen, maar in die tekst was Mertijn, die in Reynaerts historie bisschopsklerk is, nog een priester evenals Bellijn de ram. De wijze waarop hun beider priesterlijke waardigheid in Verdussen is weggewerkt en welke effecten dat teweeg heeft gebracht, is hierboven al beschreven (zie p. 164 en p. 167). De Mertijnepisode verdient echter nog nadere beschouwing. In Reynaerts historie is dit de plaats waar de meest bijtende kritiek op de geestelijkheid wordt geformuleerd. Mertijn belooft Reynaert, dat hij naar Rome zal gaan om hem via omkoperij en vriendjespolitiek van de ban te verlossen. Hij belooft hem ook, dat hij een interdictGa naar eind44 zal laten afkondigen over het rijk van Nobel als Reynaert niet onschuldig wordt verklaard. Mertijn kan die belofte doen, omdat de paus oud is en kardinaal ‘Valuta’ alle macht in handen heeft.Ga naar eind45 Zijn maîtresse is een nicht van Mertijn en via haar kan hij gedaan krijgen wat hij maar wil. Genadeloos wordt hier getoond hoe religieuze zaken hulpmiddelen worden in een meedogenloze en egoïstische machtspolitiek. In Plantijn 1566 is de kern van Mertijns woorden nog aanwezig.Ga naar eind46 Mertijn spreekt ook hier over omkoperij, maar wil deze bedrijven inden Hove, wat suggereert dat het hier om het hof van LionGa naar eind47 gaat. Ook zegt Mertijn dat hij voor Reynaert naar Rome zal gaan en voor hem bij de paus vergiffenis van zonden en ontslag uit de ban zal bewerken. De middelen waarmee hij dat wil doen, worden niet gespecificeerd. De kritiek is dus afgezwakt en van richting veranderd. In Reynaerts historie staat het pauselijk hof in het brandpunt, in Plantijn gaat het er veel meer om, dat een geestelijke aan omkoperij kan doen en met een zeker dedain kan spreken over het elimineren van religieuze strafmaatregelen. In Verdussen blijft van | |
[pagina 174]
| |
deze passage niets over dan Reynaerts ontmoeting met de keizerlijke adelaar (zie p. 164). Een vergelijkbare, minder verstrekkende ingreep is de al genoemde verandering van ban in pelgrimage in reis. In Reynaerts historie is Reynaert in de kerkelijke ban, in de Plantijndrukken en de noordelijke volksboeken is hij door de dieren om zijn slechtheid in de ban gedaan, in Verdussen is Reynaert zo slecht dat de dieren altemael mijn doodt gesworen hebben.Ga naar eind48 Daarbij sluit de belofte aan, die Reynaert aan Ysegrim doet, wanneer hij tijdens hun duel in verslagen positie ligt. In Reynaerts historie zal hij voor Ysegrim naar Jerusalem gaan op pelgrimstocht en Ysegrim bovendien de opbrengst van alle kloosters in het H. Land als inkomsten bezorgen (rr. 7183-88). In de Plantijndrukken en Schinckel 1589 zal hij aflaten gaan halen in Rome en Santiago, in Verdussen is de hele passage geschrapt.Ga naar eind49 Verder verdient de wijze waarop Reynaert Cantecleer een valse veiligheid voorspiegelt hier vermelding. In Reynaerts historie (en ook nog in Plantijn 1566), zegt hij dat hij kluizenaar is geworden en geen vlees meer eet. In Verdussen zegt hij, dat hij een verre reis gaat maken (alweer...).Ga naar eind50 Tenslotte: in Reynaerts historie belooft Reynaert aan Kuwaert, dat hij hem het credo zal leren en hem een goed kapelaan zal maken (rr. 150-151). Dit is in Plantijn 1566 (f.A3v) nog aanwezig, maar in Verdussen staat: Hy beloofde Ruwaert dat hy hem soude leeren singen een Liedeken daer mede hy de Hase winden (als hy van haer ghejaeght wordt) soude doen stille staen (p. 4). Dit proces van schrapping of omwerking heeft niet alleen betrekking op kerkelijke bedienaren en officiële kerkelijke zaken, maar werkt door in allerlei kleinigheden, inclusief verwijzingen naar magie of bijgeloof. Zo vertelt Reynaert in Reynaerts historie bij de beschrijving van de ring in zijn juwelenrede ook over de reis van Seth naar het paradijs (rr. 5346-49).Ga naar eind51 In Plantijn 1566 (f.H5v-H6r) staat daar nog een verwijzing naar, in Verdussen is van deze verwijzing naar de apocriefe bijbelboeken niets meer terug te vinden. In Reynaerts historie, de Plantijndrukken en Schinckel 1589 ontmoet Tybeert onderweg naar Reynaert een ‘St. Maartensvogel’. Hij wil dat deze hem rechts voorbij vliegt, als teken van voorspoed, maar de vogel passeert hem links en dat ziet Tybeert als een slecht voorte- | |
[pagina 175]
| |
ken. In Verdussen is de hele ontmoeting eenvoudig verdwenen.Ga naar eind52 Voor het duel spreekt de apin in Reynaerts historie, in de Plantijndrukken en in Schinckel 1589 een toverspreuk over Reynaert uit. Ook deze is in Verdussen weg.Ga naar eind53 Een vergelijkbare, zeer interessante plaats is het begin van de juwelenrede. Daar zegt Reynaert, dat hij uiterst treurig is, dat deze schatten verdwenen zijn. De apin troost hem en zegt, dat de dieven ervan door toverkracht (van een goede bekende) wel opgespoord zullen worden. Reynaert spreekt dat tegen. In Verdussen wordt dan in de reactie van Reynaert de volgende opmerking toegevoegd (!): Neen Moeye...ten is niet goddelijck met swerte konsten om te gaen ende den duyvel raedt te vraeghen (p. 47). Toch is het religieuze niet volstrekt verdwenen uit de tekst van Verdussen. God wordt aangeroepen in verzuchtingen of lofprijzingen en ook de duivel wordt wel genoemd, zoals hierboven en in de vervloeking die de vrouw van Isegrim over Reynaert uitspreekt, als deze zegt dat hij haar schoenen tot haar eer zal dragen: Gaet henen....ghy valschen verrader, den duyvel moet u soo wel gheleyden, dat ghy nimmermeer weder en keert (p. 30). Deze verwijzingen naar God en de duivel zijn overigens zorgvuldig overwogen, want bijv. de uitspraak Godt helpt de stercste, die in Plantijn 1566 (f.D7v) wordt gedaan als Reynaert ter dood wordt veroordeeld, is in Verdussen geschrapt. Hetzelfde geldt voor de magie: deze is in alle ‘reële’ gevallen weggewerkt, maar gehandhaafd in een leugenverhaal, nl. wanneer Reynaert Ruwaert wijsmaakt dat hij hem een liedje kan leren om de hazewinden te laten stilstaan. | |
BesluitUit het bovenstaande wordt duidelijk, dat de wijzigingen in de Reynaerttraditie na de prozadruk zich in twee fasen voltrokken hebben, eerst in de ‘tussenfase’ en vervolgens in het begin van de Zuidnederlandse volksboektraditie. Die twee fasen vertonen echter duidelijke overeenkomsten. Tweemaal wordt het verhaal verkort, vereenvoudigd, algemener en ‘beschaafder’ gemaakt. | |
[pagina 176]
| |
Reynaerts historie was een verhaal met een zeer complexe structuur en een zeer negatieve boodschap, die ook nog eens sterk betrokken was op het hofleven. In de volksboektraditie wordt de structuur vereenvoudigd, doordat het verhaal meer lineair wordt verteld, de rol van de directe rede wordt teruggedrongen en de tekst in visueel onderscheiden delen wordt verdeeld. Het verhaal wordt gezuiverd van al te heftige kritiek en van sexuele en sadistische elementen. De boodschap wordt algemener en krijgt meer nadruk, in die zin, dat deze typografisch apart (in Moralen en Bedietsels) wordt weergegeven. Dit laatste heeft consequenties voor de strekking, maar omdat we daar elders dieper op zijn ingegaan,Ga naar eind54 willen we hier afsluiten met enkele opmerkingen over de bewerkingstechniek zelf. Op de eerste plaats zouden we willen suggereren, dat het feit dat de traditie in de Noord- en de Zuidnederlandse volksboeken zo sterk is, verklaard zou kunnen worden doordat de tekst van het verhaal al vereenvoudigd en algemeen gemaakt was. Als eenmaal het verhaal is teruggebracht tot een ‘rudimentaire structuur’ en als de betekenis eenmaal geformuleerd is in zeer algemene termen, dan kan de tekst heel lang mee, omdat een zich wijzigende sociale of culturele horizon van het publiek in de tekst niets meer vindt dat onbegrip of tegenstand oproept. Er was iets heel ingrijpends, zoals het conflict reformatie - contra-reformatie, nodig om de overgang van de verhaalversie uit de ‘tussenfase’ naar de Zuidnederlandse versie te bewerkstelligen. Een maatschappelijk verschijnsel van een dergelijke kracht deed zich daarna enkele eeuwen lang in Noord noch Zuid meer voor. Op de tweede plaats zouden we willen aangeven, dat volgens ons dit onderzoek aangevuld zou moeten worden en wel met onderzoek naar bewerkingstechniek in volksboeken uit andere stofcomplexen en naar bewerkingstechniek in de 19e en 20e eeuwse Reynaertbewerkingen. Het eerste zou duidelijk kunnen maken of bepaalde bewerkingstechnieken kenmerkend zijn voor het fenomeen volksboek, of dat daarentegen bepaalde typen verhaal elk op hun eigen wijze werden aangepast. We noemen het tweede, omdat een globale verkenning ons de indruk heeft gegeven, dat de bewerkingstechniek in latere Reynaertteksten eigenlijk niet principieel | |
[pagina 177]
| |
verschilt van die in de volksboeken. Ook in moderne Reynaertversies worden veel ingrepen op één plaats gedaan en worden de consequenties daaruit voor andere plaatsen niet altijd getrokken. Die moderne versies bewerkten echter lang niet allemaal getrouw, ze zijn niet allemaal belerend en ze hebben ook niet meer allemaal dezelfde strekking. Integendeel zelfs. Ze gaan ook meestal om de volksboektraditie heen rechtstreeks terug op de middeleeuwse originelen. In hoeverre dan toch nog van constanten in de bewerkingstechniek gesproken mag worden, verdient een eigen onderzoek: Want men vijnt nu meer Reynaerd,
Al en hebben sy geen rode baerd,
Dan men ye dede hier te voren.Ga naar eind55
Adressen van de auteurs: Katholieke Universiteit Nijmegen Postbus 9103 6500 HD Nijmegen
Dommelborch 70 5247 SG Rosmalen |
|