Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105
(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||
Maaike Mulder
| |||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||
Dit is het schema waarop men zich tot op heden heeft gebaseerd, zoals blijkt uit het volgende citaat van Gerritsen uit De wereld van Sint Brandaan: ‘Al deze teksten (sc. C, H, M, N en P) stammen af van een verhalend gedicht dat, naar men aanneemt, omstreeks 1150 is geschreven in een Middelfrankisch dialect, of beter: in de litteratuurtaal die in het gebied langs de Rijn (ruwweg van Keulen tot Koblenz) en de Moezel werd gebezigd. Helaas is dit gedicht niet bewaard gebleven; de inhoud ervan laat zich echter bij benadering reconstrueren door de gelukkige omstandigheid dat de overlevering van de Reis-versie zich in drie takken heeft gesplitst die onafhankelijk van elkaar op het Middelfrankische origineel teruggaan.’Ga naar eind2 In dit artikel wil ik enkele kritische kanttekeningen plaatsen bij de wijze waarop deze stamboom tot stand is gekomen en in vervolg daarop mijn bevindingen met betrekking tot de onderlinge relaties van de Reis-teksten uiteenzetten. | |||||||||||||||||||
Het stamboomonderzoek van de ReisWanneer men nagaat hoe de hierboven weergegeven stamboom tot stand is gekomen, zijn er twee punten die opvallen. Ten eerste is dat het gemak waarmee men uitspraken doet over het originele Reis-gedicht. Zo schrijft Draak over haar reconstructie van de Mnl. voorvader van C en H: ‘Bij deze reconstructie volgen wij de regel van “de meeste stemmen gelden”, d.w.z.: wat in alle drie bewerkingen voorkomt stond in het origineel, maar ook: wat in twee der drie bewerkingen voorkomt’. Zij houdt hier geen rekening - althans niet expliciet - met de mogelijkheid dat de gemeenschappelijke voorvader van de overgeleverde redacties een (zoveelstehands) afschrift van dat originele gedicht zou kunnen zijn. Daarin staat zij trouwens niet alleen; geen enkele onderzoeker spreekt over een afschrift als gemeenschappelijke voorvader. Het verschil tussen de twee mogelijkheden zal duidelijk zijn. Kiest men voor een directe afstamming van het origineel, dan zal men, wanneer men uitgaat van de in figuur 1 weergegeven stamboom, bij overeenstemming in lezing tussen twee subfamilies moeten aannemen dat de desbetreffende lezing van de dichter afkomstig is. Neemt men aan dat de | |||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||
gemeenschappelijke voorvader een afschrift is, dan kan dit afschrift al afwijkingen hebben vertoond ten aanzien van het oorspronkelijke gedicht. Argumenten voor de veronderstelling ‘archetypus = origineel’ worden door niemand aangevoerd. Het lijkt of ik hier Verwijs tekort doe die in een artikel uit 1872 zegt: ‘De Mhd. bewerking, welke thans ons bekend is, kan onmogelijk het origineel zijn, waarnaar de Mnl. vertaling is bewerkt. Er moet zoowel aan het Mhd. als aan het Mnl. gedicht eene oudere bewerking ten grondslag hebben gelegen.’Ga naar eind3 Uit het vervolg van Verwijs' artikel blijkt evenwel dat de auteur onder die oudere bewerking het originele Middelhoogduitse Reis-gedicht verstaat (dat volgens Verwijs een bewerking zou kunnen zijn van een Frans gedicht) en dat hij de gemeenschappelijke voorvader van de overgeleverde redacties niet ziet als een afschrift of bewerking van dat originele gedicht.Ga naar eind4 Ook voor Dahlberg geldt iets dergelijks. Hij spreek over de ‘mfrk. Archetyp (A)’, maar bedoelt daarmee in wezen niets anders dan het originele Reis-gedicht, zoals onder meer blijkt uit het feit dat hij refereert aan de algemeen aanvaarde mening dat deze A omstreeks 1150 zou zijn ontstaan.Ga naar eind5 In de tekstkritische aantekeningen komen we dan ook opmerkingen tegen als ‘zum besseren Verständnis des Originals’, ‘den ursprünglichen Zustand’ en ‘die echte Fassung’, als gedoeld wordt op de lezing van A.Ga naar eind6 De enige die serieus met de mogelijkheid van een afschrift als archetypus lijkt rekening te houden, is Oskamp. Hoewel hij zich in zijn bespreking van de ‘relaties binnen de Reis-groep’ aansluit bij de heersende opvatting dat er sprake zou zijn van drie zelfstandige bewerkingen van het origineel,Ga naar eind7 biedt zijn stemma de ruimte voor een interpretatie waarbij de archetypus niet identiek is aan het origineel. Bovendien wijst hij in zijn aantekening bij vers 107 op een mogelijke fout in de gemeenschappelijke voorvader. Hij spreekt daar over de negen jaar die Brandaan in de Reis moet reizen. Hij wijst erop dat dit getal afwijkt van de zeven jaar van de Latijnse Navigatio (en van de Vita Brendani). Nu bevatten M en N aan het eind van het gedicht ook het getal zevenGa naar eind8 en naar aanleiding hiervan zegt Oskamp: ‘Wat hier precies aan de hand is, is mij niet duide- | |||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||
lijk. De negen in het begin van de tekst zou een fout kunnen zijn, die C/H deed besluiten aan het eind ook negen te schrijven. M/N ontdekte die discrepantie niet. Dit zou betekenen, dat de negen in het archetype van de Reis stond.’Ga naar eind9 Verder dan deze ene opmerking gaat Oskamp echter niet, hoewel daar in de aantekeningen volop gelegenheid voor zou zijn geweest. In mijn artikel ‘De reisattributen van de heilige Brandaan’ heb ik, naar ik meen, aannemelijk gemaakt dat de archetypus van de overgeleverde redacties al een aantal afwijkingen van het origineel moet hebben bevat en dat deze dus niet het oorspronkelijke gedicht kan zijn geweest.Ga naar eind10 In het vervolg van dit artikel hoop ik daar nog een argument aan toe te voegen. Het tweede punt dat opvalt in het stamboomonderzoek is, dat er nauwelijks argumenten worden aangevoerd voor de mening dat de drie subfamilies onafhankelijk van elkaar teruggaan op een gemeenschappelijke voorvader. In feite is hier sprake van een negatieve bewijsvoering: omdat men niet kan aantonen dat twee van de drie subfamilies gemeenschappelijke veranderingen vertonen, neemt men aan dat er geen nauwere verwantschap tussen de subfamilies onderling bestaat. Er is één uitzondering: Schröder heeft de mening verkondigd dat de Mnl. teksten en de prozabewerking een gezamenlijke bron moesten hebben en dat er dus sprake was van twee subfamilies. Het enige punt waarop hij zich baseerde, was overeenstemming in woordkeus: ‘Von allen uns erhaltenen Texten ist sachlich das mitteldeutsche Gedicht der vollständigste: ihm am nächsten steht, trozt einiger Auslassungen (...) das niederdeutsche, welches auch in Einzelheiten so genau mit ihm übereinstimmt, dass wir für Beide eine und dieselbe Vorlage annehmen dürfen. Ein Gleiches gilt für das Verhältnis zwischen dem niederländischen Gedicht und dem Volksbuch: trotzdem ersteres an Inhalt etwas ärmer ist, stehn sich doch Beide im Wortlaut nahe.’Ga naar eind11 Schröders opvatting is enkele jaren later door Suchier bestreden. Deze merkt op dat de Mnl. rijmteksten en de prozabewerking geen gemeenschappelijke fouten bevatten die het nodig maken een gezamenlijke bron voor deze redacties aan te nemen. Gezien de overeenkomsten en de verschillen tussen de Middelnederlandse gedichten, de Mid- | |||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||
delduitse gedichten en de prozabewerking komt hij tot de conclusie dat er sprake is van drie zelfstandige bewerkingen van het origineel.Ga naar eind12 Deze conclusie is, zoals gezegd, door latere onderzoekers overgenomen.Ga naar eind13 | |||||||||||||||||||
De filiatie van de Reis-tekstenWanneer we de vijf redacties van de Reis naast elkaar leggenGa naar eind14, blijkt al gauw de nauwe verwantschap tussen C en H en die tussen M en N. Dat hier sprake is van twee subfamilies is aan geen twijfel onderhevig. Moeilijker wordt het wanneer we ook P in de vergelijking betrekken. De prozabewerking gaat soms samen met de Duitse rijmteksten (zo bevatten M, N en P bijvoorbeeld de passage waarin Brandaan zijn hoed verliest, die in het Mnl. ontbreekt)Ga naar eind15; soms met de Nederlandse gedichten (C, H en P spreken bijvoorbeeld over een ‘hangende weg’ als toegang tot de berg van Sion, terwijl over deze weg in M en N niet wordt gerept)Ga naar eind16; en ook staat P soms apart tegenover een gezamenlijke lezing van de rijmteksten (zo ontbreekt het verhaal van de kluizenaar over zijn verleden in P).Ga naar eind17 Deze constateringen leiden tot de conclusie dat de Reis-familie inderdaad, zoals altijd is aangenomen, drie subfamilies moet kennen: C/H, M/N en P. Uit het onderzoek dat in het verleden is uitgevoerd, is duidelijk geworden dat noch C noch H als directe voorouder van de Mnl. subfamilie kan worden beschouwd.Ga naar eind18 Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen M en N: geen van de twee Duitse rijmteksten kan de voorouder van de andere zijn.Ga naar eind19 Bovendien kan de gemeenschappelijke voorvader van C en H niet de archetypus van alle overgeleverde redacties zijn en die van M en N evenmin.Ga naar eind19a Daar ook P niet de voorouder van een of meer van de rijmteksten kan zijn, kan het aantal mogelijke stambomen van de Reis teruggebracht worden tot vier.Ga naar eind20 Ten eerste de traditionele boom, waarbij de drie subfamilies onafhankelijk van elkaar op de archetypus teruggaan: | |||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||
Vervolgens drie bomen waarbij twee subfamilies een gemeenschappelijke voorvader hebben die niet de voorvader is van de derde subfamilie: Uit deze vier stambomen moet de filoloog de juiste keuze maken op grond van zijn inzicht in de waarde van de overgeleverde lezingen. Hij zal zich moeten uitspreken over wat ‘goed’ is, wat ‘fout’ en wat ‘gecorrigeerd’. Gemeenschappelijke veranderingen in twee van de drie subfamilies zijn waardevolle aanwijzingen omdat dat de keuze tussen de mogelijke stambomen vereenvoudigt. De problemen op dit gebied zijn echter groot. Hoe bepaal je wat gemeenschappelijke veranderingen zijn? De tekst van de Reis lijkt in alle redacties bijzonder corrupt. Wanneer een lezing in een of meer redacties onduidelijk is of inconsistent, behoeft dat niet altijd te betekenen dat er sprake is van een verandering in die bepaalde subfamilie. Het is ook mogelijk dat de archetypus die onduidelijke lezing al heeft bevat en dat deze in sommige redacties is gecorrigeerd. In zo'n geval is de ‘foute’ lezing ouder dan de ‘goede’. | |||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||
Hoe moeilijk het soms is om een dergelijke beslissing te nemen wil ik duidelijk maken aan het aantal jaren dat Brandaans reis duurt, een probleem dat hierboven al even ter sprake is gekomen. In de Latijnse Navigatio - die althans voor een deel de inspiratiebron voor de dichter van de Reis is geweest; daarover zijn alle onderzoekers het eens - duurt de tocht van Brandaan 7 jaar. In het begin van de Reis daarentegen wordt gezegd dat Brandaan 9 jaar moet gaan varen. Op dit punt stemmen de drie subfamilies overeen.Ga naar eind21 Aan het slot van het gedicht wordt meegedeeld dat men ter ere van Brandaan een kerk bouwt met volgens C en H 9 altaren die aan de 9 jaren van Brandaans reis herinneren.Ga naar eind22 Op deze plaats lezen we in M en N over 7 altaren en 7 jaren (P spreekt niet over de bouw van de kerk met de altaren).Ga naar eind23 M1922[regelnummer]
und mit siben kôren gezieret,
1923[regelnummer]
zû bezeichende siben jâr
Voor deze inconsistentie in M en N (in het begin is er sprake van 9 jaar, in het slot van 7) zijn twee verklaringen mogelijk. De eerste is dat er in het oospronkelijke gedicht zowel aan het begin als aan het eind sprake was van 9 jaar (zoals in C en H) en dat dit getal in de archetypus van M en N aan het slot abusievelijk is veranderd in 7 jaar, welke onregelmatigheid noch door de kopiist van M noch door die van N is opgemerkt. Een tweede verklaring is dat de reis van Brandaan in het oorspronkelijke gedicht - in overeenstemming met de Navigatio - 7 jaar heeft geduurd. In de archetypus van alle overgeleverde redacties is de 7 van het begin al tot 9 geworden, zodat alle redacties aan het begin het getal 9 kennen. In de voorouder van de Mnl. teksten is het aantal altaren aan het einde van de tekst door een oplettende kopiist in overeenstemming gebracht met de 9 van het begin, in de Duitse rijmteksten is men niet zo alert geweest en vandaar dat M en N aan het slot nog het juiste getal 7 hebben. Het zal duidelijk zijn dat de filoloog hier niet zonder meer kan zeggen: M en N zijn inconsistent, dus de vermelding 7 aan het slot van deze redacties is fout. Het ‘juiste’ getal 9 aan het slot van C en H zou immers wel eens een correctie kunnen zijn. | |||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||
We kunnen eigenlijk alleen zeker zijn van een ‘verandering’ als we op de een of andere wijze kunnen vergelijken met de bron waaraan de tekst zijn gegevens heeft ontleend. Nu is er bij het Brandaanverhaal weliswaar niet een directe relatie tussen de Latijnse Navigatioen de Reis, maar in sommige passages kunnen we toch wel van ‘ontlening’ aan de Navigatio spreken. Met betrekking tot de reis-attributen van Brandaan heb ik in een vorig artikel aannemelijk gemaakt dat er in het gedeelte waarin de bouw van de boot wordt beschreven, waarschijnlijk van een vrij letterlijke vertaling sprake is geweest. Om in een zo corrupte tekst als de Reis gemeenschappelijke fouten te kunnen aanwijzen, kunnen we ons m.i. alleen maar baseren op die passages waarin de tekst verwantschap vertoont met het Latijnse werk.Ga naar eind24 Wanneer twee of meer van de overgeleverde redacties in die passages afwijkingen vertonen t.o.v. de Navigatio terwijl een of meer andere redacties daar met het Latijn overeenstemmen, mogen we aannemen dat we met een gemeenschappelijke verandering in de eerstgenoemde redacties te maken hebben. Ook het ontbreken van een passage kan soms als een verandering worden beschouwd. Toch is het gevaarlijk om aan de afwezigheid van een episode al te veel gewicht te hechten. Immers, wanneer de archetypus een zoveelstehands afschrift was, kan een bepaald tekstgedeelte in zo sterke mate corrupt zijn geweest dat latere kopiisten onafhankelijk van elkaar tot weglating hebben besloten. Een voorbeeld daarvan is de passage van de zuil en het net. Op grond van de overeenkomst met de Navigatio neemt men aan dat deze passage, die alleen in M en N voorkomtGa naar eind25, uit het oorspronkelijke Reis-gedicht afkomstig is.Ga naar eind26 Enkele elementen zijn zelfs in directe overeenstemming met de Navigatio: de periode van drie dagen voor de rots wordt bereikt, de toegang naar binnen door een opening (in M: pfortelîn), het vinden van kelk en pateen, het vieren van de mis en de gunstige wind ter afsluiting van dit avontuur. Toch is het geheel in M en N zo summier weergegeven, dat het nauwelijks te begrijpen is.Ga naar eind27 Wanneer deze episode ook in de archetypus zo ‘onbegrijpelijk’ is geweest, behoeft het geen verbazing te wekken dat deze zowel in P als in de Mnl. subfamilie is weggelaten. Dat | |||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||
behoeft dus niet noodzakelijkerwijs op gemeenschappelijke afstamming van C, H en P te wijzen. De vrij letterlijke ontleningen van de Reis aan de Navigatio zijn niet talrijk en we zullen ons dus met een beperkt aantal aanwijzingen tevreden moeten stellen. Toch geloof ik dat er enkele gemeenschappelijke veranderingen in een aantal van de Reis-redacties zijn aan te wijzen op grond waarvan we tot een verantwoorde keuze uit de mogelijke stambomen kunnen komen. Ik wil beginnen met de episode waarin Brandaan en zijn monniken Judas ontmoeten. In de Navigatio vraagt Brandaan aan Judas wie hij is: Beatus Brendanus cepit interrogare illum quis esset (‘De heilige Brandaan vroeg hem wie hij was’).Ga naar eind28 In P (178,26) vinden we deze zinsnede letterlijk terug: Da fraget in sand Brandon, wer er wer. In de rijmteksten is deze vraag gewijzigd in ‘wat zijn herkomst was’ (C 1349: Van wat volcke dat hi ware; M 963: waz er gewesen wêre). Judas wordt in deze zin in P aangeduid met een voornaamwoord (in), in overeenstemming met het Latijnse illum, terwijl alle vier de rijmteksten over den armen spreken (C 1348: Doe vraeghde Brandaen dien aermen).Ga naar eind29 En tot slot kunnen we hier nog registreren dat de drie goede werken van Judas (attributen: doek, ijzeren haken en rotsblok) die in de Navigatio worden vermeldGa naar eind30, alleen in P zijn bewaard en niet in de rijmteksten.Ga naar eind31 In alle drie de gevallen vertonen de rijmteksten een min of meer overeenkomstige jongere lezing, terwijl we op grond van de overeenkomst met de Navigatio mogen aannemen dat P de lezing van het oorspronkelijke Reis-gedicht beter heeft bewaard. De volgende episode die voor vergelijking in aanmerking komt is het bezoek aan het eiland met de drie koren in de Navigatio en het bezoek aan de tweede paradijsburcht in de Reis. De vergelijking van deze tekstgedeelten vraagt enige toelichting. Wanneer Oskamp de episodes opsomt die de Reis-dichter uit de Navigatio heeft overgenomen, wordt dit tekstgedeelte er niet bij genoemd.Ga naar eind32 Toch is er alle reden om aan te nemen dat ook hier van ontlening sprake is. De belangrijkste overeenkomst is ongetwijfeld dat Brandaan in dit tekstgedeelte zijn tweede (extra-)passagier kwijtraakt. Nadat | |||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||
eerst een van zijn monniken een teugeldiefstal met de dood heeft moeten bekopenGa naar eind33, blijft de tweede van zijn gezelschap in een paradijselijke omgeving achter. In de Navigatio is sprake van een eiland dat als een hemels voorportaal wordt beschreven, in de Reis wordt geproken over een burcht, die in C 862 als deertsche paradijs wordt aangeduid en in P (171,2) als ein paradeiß. In de Navigatio is sprake van drie koren die psalmen zingen, een koor van jongens, een van (jonge-)mannen en een van grijsaards. In de Reis lijken de drie leeftijdsgroepen ook vertegenwoordigd en wel in de figuren van Henoch, de grijsaard, de profeet Elia, die in de bloei van zijn leven van deze aarde is weggenomen, en Sint Michael, de jongeling met het vurige zwaard.Ga naar eind34 De kleding van de jongeren is in de Navigatio wit, welke kleur we ook aantreffen in M (536) en N (449-450: bî dem stunt ên knape mit êner witten kappen).Ga naar eind35 Zowel in de Navigatio als in de Reis (althans in C, H en P) begeven enkele leden van de groep jongeren zich naar Brandaan en zijn monniken om de nieuwe bewoner op te halen.Ga naar eind36 Hoewel de Reis-teksten in deze passage in grote lijnen met elkaar overeenstemmen, is er op één punt een merkwaardige discrepantie tussen de redacties. In de vier rijmteksten bewaken de drie personen Henoch, Elia en Sint Michael met z'n drieën één poort, in de prozabewerking bewaakt ieder zijn eigen poort. Daar is dus sprake van drie burktore. Deze drie poorten van P lijken ouder dan de ene poort van de rijmteksten. Niet alleen treffen we in de Navigatio ook het getal drie aan (zij het daar in verband met de koren), maar ook de ‘functieomschrijving’ van de drie mannen in de rijmteksten doet een burcht met drie poorten veronderstellen. Van Henoch wordt gezegd der der pforten warte (M 530); even verder wordt meegedeeld daz under dem burgetore saz der herre Helîas vore (M 533-34) en dan staat er nog een jongeling in de poort mit eime swerte vûerîn (M 537), die niemand binnenlaat.Ga naar eind37 Alle drie worden ze als poortwachter getypeerd en het ligt dan ook voor de hand dat de archetypus drie poorten heeft gekend, zoals P. Dat wijst al weer op een gemeenschappelijke verandering in de rijmteksten. De oorzaak voor deze corruptie laat zich vrij gemakkelijk achterhalen. Het woord ander (‘tweede’) dat we nog in P aantreffen is verlezen als under (zie hier- | |||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||
boven M 533) met het gevolg dat de tweede bewaker niet voor de andere poort zit, maar onder de (eerste) poort. Dat na de eliminatie van de tweede poort in de rijmteksten ook de derde wel moest verdwijnen spreekt voor zich. Tot besluit van deze passage nog een opmerking over de relatie tussen de Navigatio en de Reis. De verschillen in de beschrijving van deze passage - een paradijselijk eiland met drie psalmenzingende koren tegenover een paradijsburcht met drie poorten - is waarschijnlijk (mede) het gevolg van een simpele kopiistenfout. Wanneer het oorspronkelijke Reis-gedicht in deze passage een min of meer letterlijke vertaling van de Navigatio heeft geboden, zal het Latijnse woord ‘koren’ vertaald zijn als c(h)ore. Gezien de overeenkomst tussen de c en de t in het middeleeuwse schrift kan dit c(h)ore heel gemakkelijk zijn verlezen als t(h)ore, het woord voor ‘poort’.Ga naar eind38 Het feit dat er in beide gevallen sprake is van hetzelfde aantal (drie) steunt deze veronderstelling. Dit woord tore treffen we zowel in M en N als in P nog aan. Toen de drie koren eenmaal tot drie poorten waren geworden, was een herziening van de passage nodig, want poorten konden geen psalmen zingen. Het zingen is dientengevolge uit het verhaal verdwenen en achter de poorten is een burcht opgetrokken, waarmee het lieflijke eiland van de koren werd getransformeerd ot een paradijsburcht met drie poorten, elk voorzien van een poortwachter. Het feit dat we in alle redacties ‘poorten’ aantreffen, betekent dat dit woord al in de archetypus moet hebben gestaan en dat de fout c(h)ore > t(h)ore in een eerder stadium moet hebben plaatsgevonden. Een nieuw argument voor de veronderstelling dat de archetypus van de overgeleverde redacties niet het oorspronkelijke Reis-gedicht is geweest. De derde episode die ik aan de orde wil stellen is die van het gevecht van de zeemonsters. In de Navigatio verloopt deze passage aldus: Brandaan en zijn monniken hebben de periode tussen Pasen en de octaaf van Pinksteren op het Vogeleiland doorgebracht. Vandaar vertrekken ze voor een tocht van veertig dagen over zee. Op een dag verschijnt achter de boot een enorm groot monster dat hen achterna zit alsof het hen wil verslinden. Ze smeken de Heer om redding. Dan verschijnt er een tweede, vuurspuwend monster uit | |||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||
het westen dat het eerste dier weet te doden en daarna terugkeert naar vanwaar het is gekomen. Ook de Reis bevat het gevecht van de zeemonsters.Ga naar eind39 Het is het eerste avontuur dat Brandaan na zijn vertrek meemaakt. Het dier dat het vrome gezelschap achtervolgt, vertoont een treffende overeenkomst met het eerste monster uit de Navigatio. Het tweede dier is in de Reis echter niet een monster, maar een soort vliegend hert dat vuur spuwt. De overeenkomsten tussen deze passage in de Navigatio en die in de Reis zijn zo sterk dat we van directe ontlening uit mogen gaan. Hoewel het tweede dier in de Reis niet uit het westen maar uit de wolken komt en de vorm van een hert heeft, wijst het feit dat het dier vuur spuwt toch op een relatie met de Navigatio.Ga naar eind40 De beïnvloeding moet heel direct zijn geweest, aangezien we soms dezelfde zinswendingen aantreffen. In het Latijn wordt meegedeeld dat het eerste dier hen achtervolgde quasi ad illos deuorandos, ‘alsof het hen verslinden wilde’.Ga naar eind41 In P (164, 25-26) lezen we: der tet sein maul auf als ob er sie alle verschlinden wölt. Een letterlijke overeenstemming met het Latijn. In C is niet meer sprake van quasi (‘alsof’): 271[regelnummer]
Want een dier al te wonderlijc,
272[regelnummer]
Eenen lind drake ghelijc,
273[regelnummer]
Wilde verzwelghen haren kiel;
En ook in M (149) wordt van het dier gezegd: vorslinden woldez den kiel.Ga naar eind42 Op grond van de overeenkomst met de Navigatio mogen we aannemen dat P hier de oorspronkelijke lezing heeft bewaard en dat C en M een jongere lezing bieden. Hiermee stoten we dus op een volgende gemeenschappelijke verandering in de rijmteksten. Ook op andere punten lijkt P in deze passage dichter bij de tekst van de Navigatio te staan. Zo wordt in het Latijn meegedeeld dat het gezelschap veertig dagen op zee vaart. Ook P (164, 22) bevat op deze plaats een tijdsbepaling, hoewel geen veertig dagen maar vierhalb monat (met variaties in enkele redacties). Een tweede tijdsbepaling van het Latijn, uero die (‘op een dag’), vinden we in P (164, 23-24) terug als an einem morgen. In beide gevallen laten de rijmteksten verstek gaan. | |||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||
In de Navigatio roepen de schepelingen Gods hulp in na de verschijning van het eerste monster, dicentes: Libera nos, Domine, ne nos deuoret ista belua.’ (zeggende: ‘Verlos ons, Heer, opdat dit monster ons niet verslindt.’). Dit aanroepen van God treffen we ook aan in P (164, 26-27): und ruffent alle unsern her got mit ganczem vleiß und ernste an. In de rijmteksten ontbreekt de kreet om hulp op deze plaats. Het merkwaardige is nu dat M en N het gebed wel kennen, maar pas nadat het tweede dier het eerste heeft gegrepen (waarmee het gevaar dus is geweken!). Dan roept men alsnog God om hulp aan. M volstaat met: got riefen sie an der sie geschûf (160), maar N vertoont een opmerkelijke overeenkomst met de Navigatio: 116[regelnummer]
tô Godde se rêpen mit ganser vlucht:
117[regelnummer]
‘help uns, hêre, ût der nôt
118[regelnummer]
dat uns dusse dêre dôn dôt!’
Op grond van de overeenstemming tussen P en de Navigatio mogen we aannemen dat het gebed (misschien zo ongeveer in de vorm van N) in de archetypus gevolgd is op de verschijning van het eerste dier. In de rijmteksten is het waarschijnlijk ten gevolge van een kopiistenfout iets verderop in de tekst terecht gekomen, namelijk nadat het tweede dier het eerste had gegrepen. Hoewel de kreet om hulp op dat moment niet meer opportuun was, is het gebed daar toch blijven staan. In C (de Mnl. tak?) is het verdwenen. Mogelijk is Brandaans dankgebed na de goede afloop van het avontuur in C 290 (Ende danckets onsen Heere also), dat noch in de Navigatio, noch in M, N en P voorkomt, een reminiscentie aan het vroegere gebed om hulp. Ook hier dus weer een aanwijzing dat de rijmteksten een gemeenschappelijke verandering ten aanzien van de archetypus kennen: de verplaatsing van het gebed. Niet altijd bevat P de meest oorspronkelijke lezing. Zo spreken de rijmteksten C en M bijvoorbeeld over een dier (Latijn: bestia) dat eruit ziet als een draak, terwijl P de vergelijking weglaat: het dier is een draak (P 164, 23-25: Und darnach kürczlich an einem morgen do sahen sie, wie gegen in kam auß ainem perg in das mör ein tracke). Bovendien komt in C, evenals in M, de grootte van het dier ter sprake (Latijn: immense magnitudinis): | |||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||
C 274[regelnummer]
Hem was sine mule ende sijn giel
275[regelnummer]
Menich ghelachte wijt.
terwijl P op dit punt zwijgt. Daar hier echter geen sprake is van gemeenschappelijke veranderingen (alleen de prozabewerking immers heeft de jongere lezing) bieden deze gevallen (die overigens met vele voorbeelden uit te breiden zijn) geen aanwijzingen voor de keuze van de juiste filiatie. De vergelijking van deze drie passages in de verschillende Reis-redacties - de ontmoeting met Judas, het bezoek aan de tweede paradijsburcht en het gevecht van de zeemonsters - tegen de achtergrond van de tekst van de Navigatio biedt mijns inziens genoeg aanwijzingen voor de stelling dat de rijmteksten van een gemeenschappelijke voorvader afstammen, die niet de voorvader van P is geweest. En dat betekent dat de filiatie van de Reis-redacties er als volgt uit komt te zien (zie figuur 3): | |||||||||||||||||||
KonsekwentiesDe filiatie van de Reise/Reis-teksten van de Brandaan is naar mijn mening dus anders dan men tot nog toe heeft aangenomen. Dat heeft in de eerste plaats konsekwenties voor de waardering van de verschillende redacties. Met name de prozabewerking verdient meer aandacht van de filologen en literatuurhistorici dan deze tot | |||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||
nog toe heeft gekregen. Deze 15de-eeuwse bron blijkt immers tegenover de vier rijmteksten een gelijkwaardige, soms zelfs superieure representant van het oorspronkelijke Reis-gedicht te zijn. Vervolgens zijn er konsekwenties m.b.t de reconstructie van de archetypus. Draaks werkhypothese: ‘Wat in twee der drie bewerkingen voorkomt stond in het origineel’ blijkt niet op te gaan.Ga naar eind43 Alleen wanneer P met een of meer van de rijmteksten overeenstemt, mogen we aannemen dat die lezing afkomstig is uit de archetypus. Zo kunnen we nu bijvoorbeeld vaststellen dat Brandaan in de archetypus inderdaad zijn hoed verloren moet hebben (zoals Draak al verondersteldeGa naar eind44), omdat deze gebeurtenis zowel in M en N als in P wordt beschreven.Ga naar eind45 En ook de strijd tussen Sint Michael en de duivelen in de Leverzee-episode, die we in de Duitse rijmteksten en in de prozabewerking aantreffenGa naar eind46, moet uit de archetypus afkomstig zijn. Evenals de episodes aan het eind van het verhaal, die over de kluizenaar Johannes en de dwergGa naar eind47 en die waarin Brandaan en zijn monniken de kostbaar geklede Hailbran zien rijden.Ga naar eind48 Daarentegen blijft er onzekerheid wanneer alleen P of alleen de vier rijmteksten een bepaalde lezing kennen. Zo bewijst het feit dat zowel C en H als M en N het verhaal van de kluizenaar op de steen over zijn verleden bevatten, niets over de ‘oorspronkelijkheid’ van deze passage, die in P ontbreekt.Ga naar eind49 Het is natuurlijk mogelijk dat het verhaal wel in de archetypus heeft gestaan en dat P het heeft weggelaten. Het is evenwel ook zeer goed denkbaar dat er sprake is van een uitbreiding in de rijmteksten. Eenzelfde redenering geldt voor het gedeelte over het kleine mannetje dat de zeeën meet, dat in M op een andere plaats voorkomt dan in C en H. Draak vraagt zich af waar deze episode in het origineel thuishoort.Ga naar eind50 Een eerste vraag moet nu evenwel zijn of dit teksgedeelte wel deel heeft uitgemaakt van de archetypus. Het zou ook een toevoeging in de rijmteksten kunnen zijn. Tot slot nog een opmerking over de ‘reuzenhoofd’-episode, die alleen in de Mnl. subfamilie voorkomt.Ga naar eind51 Draak veronderstelt dat we te maken hebben met een invoeging in de Mnl. takGa naar eind52, ofschoon zij ook de deur openhoudt voor de mogelijkheid dat het Middelne- | |||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
derlands hier een trek van het origineel heeft bewaard.Ga naar eind53 Oskamp laat in het midden in welk stadium deze episode in de Reis-traditie is terecht gekomen.Ga naar eind54 Dat het gesprek met het reuzenhoofd (over de doop) een motief is dat in de Brandaan-traditie thuishoort, staat voor beide onderzoekers vast. Op grond van het verkregen inzicht in de onderlinge relaties van de Reis-redacties kunnen we stellen dat het inderdaad voor de hand ligt dat deze episode is ingevoegd. Een (weliswaar bescheiden) argument daarvoor leveren de Duitse teksten. Na de belevenissen van Brandaan en zijn monniken op de rug van de walvis lezen we in M (190): daz was daz ander (‘tweede’) wunder, en ook in handschrift h van de proza-redactie lezen we: dz was die ander nöt.Ga naar eind55 En dat betekent dat het woord ander in de archetypus zal hebben gestaan en dat het woord derde van C (326: Dit was dat derde wonder) als een correctie kan worden beschouwd die is uitgevoerd na de invoeging van de reuzenhoofd-episode.Ga naar eind56 Ook het feit dat Brandaan in C tweemaal wegvaart, eenmaal vóór de ontmoeting met het reuzenhoofd en eenmaal erna, wijst trouwens op invoeging van deze episode.Ga naar eind57 | |||||||||||||||||||
ConclusieHet onderzoek naar de verwantschapsrelaties tussen de verschillende Reis-redacties heeft een andere stamboom opgeleverd dan die waar men tot nog toe van uit is gegaan. Op grond van een vergelijking van drie passages uit de Reis met de corresponderende passages in de Navigatio mogen we aannemen dat de vier rijmteksten afstammen van een gemeenschappelijke voorvader die niet de voorvader van de prozabewerking is geweest. Dat betekent dat er uit de archetypus niet drie takken zijn voorgekomen, maar twee (die naar z en die naar de voorvader van de prozaredacties); uit de voorvader van de rijmteksten (z) zijn vervolgens opnieuw twee takken voortgekomen (naar x en y) waarvan de Middelnederlandse en Duitse rijmteksten afhankelijk zijn. Verder werd op tekstkritische gronden een nieuw argument aangedragen voor de veronderstelling dat de archetypus niet het originele Reis-gedicht is geweest. De verlezing c(h)ore > t(h)ore in de | |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
passage waarin Brandaan zijn tweede passagier kwijtraakt, heeft zijn sporen in alle redacties achtergelaten. De fout en de aanpassing van de omringende tekst aan de nieuwe lezing moeten derhalve al hebben plaatsgevonden tussen origineel en archetypus. Bovendien wijst de vergelijking van de tweede paradijsburchtpassage uit de Reis met Brandaans bezoek aan het eiland met de drie koren in de Navigatio op een nauwere relatie tussen deze werken dan algemeen wordt aangenomen. In een volgend artikel hoop ik opnieuw in te gaan op deze relatie, want daarover valt nog veel meer te zeggen.
Adres van de auteur: Vrije Universtiteit Faculteit der letteren Postbus 7161 1007 MC Amsterdam | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|