Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 105
(1989)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Willem Klein
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Beschrijving van de fragmentenDe fragmenten zijn aangetroffen in hs. 896 van de Universiteitsbibliotheek te Gent: Middelnederlandse vertaling van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine. Dit papieren handschrift dateert van ca. 1475Ga naar eind1 en heeft, volgens een bezittersaantekening op f. 1r, toebehoord aan het tertiarissenklooster St. Luciëndael bij St. Truiden: ‘desen boec hoert toe den clooster van sinte lucien dael buyten der stat van sintruden in die prochie van sint janne in die librie’. Het handschrift was gebonden in de oorspronkelijke, maar beschadigde, band van met leer overtrokken, houten platten. Om het papier te beschermen tegen insnijden door het bindgaren heeft men in het ‘hart’ van de katernen perkamenten stroken meegenaaid. Deze zogenaamde ‘hartstrookjes’ bleken beschreven te zijn en bij nader onderzoek afkomstig uit een handschrift met de Karel ende Ele- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gent, Universiteitsbibliotheek, hs. 896-a, fol. 8r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gast (verder afgekort als K&E). Thans dragen de Gentse fragmenten (in het vervolg aangeduid met het sigle GE) de signatuur hs. 896-a. De tekst komt overeen met de rr. 1-321 en rr. 1020-1339 in de editie-Duinhoven.Ga naar eind2 GE bestaat uit 17 stroken, die van boven naar beneden uit de folia van het oorspronkelijke handschrift gesneden zijn.Ga naar eind3 De maten zijn: ca. 20 à 25 mm. breed en ca. 205 mm. hoog. Boven en onder zijn geen versregels afgesneden; de hoogte van de tekstspiegel bedraagt ca. 180 mm. De kolombreedte, noch de spiegelbreedte zijn exact te bepalen; naar schatting is de kolom ca. 50 en de spiegel ca. 110 mm. breed. De stroken sluiten vrijwel nergens perfect aaneen, zodat er geen complete verzen bewaard zijn. In het gunstigste geval ontbreekt er per versregel slechts een enkele letter, in het ongunstigste geval is er maar een enkele letter bewaard gebleven. In het merendeel der gevallen is per versregel ongeveer de helft verloren gegaan. Overlangs zijn de repen doormidden gevouwen geweest; in de vouw bevinden zich op gezette afstanden vier naaigaten, die soms het verlies van enkele letters veroorzaken. In totaal zijn zo 618 verzen gedeeltelijk bewaard gebleven, nl. 1-321 en [1019]-1339; dat is meer dan enig ander Middelnederlands K&E-fragment heeft. Het schrift is erg afgesleten en soms ook onder UV-licht moeilijk te lezen, hierdoor zijn niet alle verzen met zekerheid te reconstrueren (zie onder 3). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Reconstructie van de codexDe strookjes komen uit een twee-kolommige, perkamenten codex met 38 à 40 rr. per kolom. Merkwaardig is het verstoorde evenwicht van het eerste folium: de eerste kolom op het recto van dat blad heeft slechts 35 rr., de tweede kolom telt er 37 en de twee kolommen op het verso 39. Na aaneenpassen van de repen bleek, dat ze gesneden zijn uit twee opeenvolgende dubbelbladen van een katern; de twee binnenste bifolia van hel katern ontbreken. Aangezien hel begin van de tekst aanwezig is, is het mogelijk dat we de resten van de twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buitenste dubbelbladen van het katern voor ons hebben. Daar echter het slot vanaf r. 1339 ontbreekt, moet er een negende folium geweest zijn. Dit negende blad was òf het eerste van een volgend katern, òf het laatste van een katern van vijf dubbelbladen; het contrablad van fol. 9 zou dan het (lege?) blad geweest zijn vóór het begin van de Karel ende Elegast, bijvoorbeeld een schutblad. Malen. De tekstspiegel is ca. 180 x ca. 110 mm. De bladmaten zullen ongeveer 230 à 240 x 160 à 170 mm. geweest zijn. De fragmenten GE hebben niet tot een van de bekende Middelnederlandse K&E-codices behoord, deels door overlapping van de tekst, of een andere mise-en-page (hss. M, Br, N en G), deels door verschil in dialect (hs. H: Limburgs). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Reconstructie van de tekst van GEUit de bovenstaande beschrijving is duidelijk geworden dat GE een deerlijk verminkte tekst is: geen enkele versregel is compleet bewaard gebleven. In de meeste gevallen zijn de regels echter te completeren met behulp van de editie-Duinhoven. Om een voorbeeld te geven, van rr. 9-10 heeft GE: 9[regelnummer]
Wat [...] ghevel
10[regelnummer]
Dat [...]e menege wel
Een reconstructie als de volgende ligt voor de hand: 9[regelnummer]
Wat [den coninc daer] ghevel
10[regelnummer]
Dat [weten noch di]e menege wel
Zelfs regels waar slechts enkele letters van bewaard gebleven zijn, kunnen zo aangevuld worden:
Door de unieke volgorde van de beginletters en het restje van het slot van een der versregels, is het mogelijk vast te stellen dat dit de rr. 1103-1107 zijn: 1103[regelnummer]
E[nde karel die edel man]
V[oer te ingelhem in sijn casteel]
1105[regelnummer]
S[ijn herte was sonder riveel]
D[atten die gene wilde verra]den
1107[regelnummer]
D[ie hem soude staen te staden]
Als vervolgens blijkt, dat de, op dezelfde wijze herstelde, tekst op de ander kant van deze fragmenten die is, die ze volgens het verloop van het verhaal zou moeten zijn, weten we dat onze reconstructie juist is. Natuurlijk weten we nooit met 100% zekerheid of deze ‘invuloefeningen’ goed uitgevoerd zijn. De onzekerheid wordt nog ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot, doordat er verzen zijn, die afwijken van de overgeleverde bronnen, of daarin niet zijn terug te vinden. Hoe we deze afwijkingen moeten waarderen - als mindere, of als betere lezingen - zullen we in het vervolg trachten te analyseren. In enkele eenvoudige gevallen blijkt GE de betere lezing te geven. Zo heeft vs. 97 S[i]dermer en vs. 204 [D]eus; vs. 132 begint met de lombarde (i.p.v. vs. 120); in vs. 1160 staat in GE het reeds door Jonckbloet ingelaste voert: Weder ende voert [opten rijn].Ga naar eind7
19-21 - De eerste 18 verzen van de Gentse fragmenten zijn vrijwel letterlijk gelijk aan die in de andere overgeleverde redacties. De moeilijkheden beginnen met vers 19, dat in GE luidt: 19/21[regelnummer]
Stae[t op edel man e]nde waert stelenGa naar eind8
De bekende teksten hebben hier (geciteerd naar M): 19[regelnummer]
Hi seide staet op edel man
20[regelnummer]
Doet haesteliken v cleder an
21[regelnummer]
wapent v ende vart stelen
De regel in GE lijkt een samenvoeging van vs. 19 en het laatste gedeelte van vs. 21, zoals die in de andere redacties staan. Het is mogelijk dat het vers in GE een ouder stadium vertegenwoordigt en dat het in een latere fase uitgebreid is tot de drie regels die de andere redacties hebben. Dit zou een stap kunnen zijn in de reconstructie die Duinhoven van de vss. 19-21 voorstelt: ‘regel 20 en wapent v in r. 21 zijn overbodig (...)’ (Bijdragen, 2, p. 72). We moeten hier echter voorzichtig zijn, omdat vs.19/21, zoals die in GE staat (vrijwel) letterlijk overeenkomt met vs.45 (in alle Mnl. bronnen, ook GE): Staet op karel ende vaert stelen. Het is dus zeer goed mogelijk dat vs.45, samen met vs. 46 (dat in de Mnl. teksten identiek is met vs.23), in de plaats gekomen zijn van de oorspronkelijke vss. 19-21. We hebben dan te maken met een invoeging van een tekstgedeelte van elders, waarover Duinhoven constateert dat het vaak gaat ‘om anticipaties van tekstgedeelten die nog moeten volgen’ (Bijdragen, 1, p. 220). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31-34 - Over de verzen 31-34 kunnen we kort zijn. Duinhoven verklaart dat deze regels zijn bijgerijmd (Bijdragen 1, p. 298-299). Inderdaad komen we ze in GE nog niet tegen.
38-42 - Evenals in M, komen in GE de verzen 39-40 niet voor. Het is mogelijk dat vs. 38 oorspronkelijk eindigde op mochte en aldus met vss. 41-42 een drierijm vormde. Dit drierijm zou dan later door het veranderen van mochte in mach en het bijrijmen van vs. 37 en vss. 39-40 ‘verbeterd’ zijn. Diden in vs. 38 is een andere vorm van (be)duden.
71 - In alle Middelnederlandse teksten strekt Karels grondgebied zich naar het westen uit tot de zee. Maar waar alle bekende redacties in vs. 71 toter wilder zee hebben, heeft GE hier tote in die zee. Dit laatste lijkt mij meer correct: tote in betekent ‘tot aan’.Ga naar eind9 Door dittografie uit vs. 70, toter wilder denouwe, zal toter wilder zee onstaan zijn.
82-84 - Ook vs. 82 lijkt in GE een stap van een vroegere redactie naar de bekende, latere lezingen: 82[regelnummer]
I[n] moch niet g[elo]uen ode
83[regelnummer]
D[a]t mi god den [lac]hter onste
84[regelnummer]
D[a]t ic te stele[n be]gonste
Moch is te begrijpen als een spellingsvariant van mach; vgl. ook de reconstructie in Bijdragen, 2, p. 79: 82* ‘Ic en mach des geloven niet’.Ga naar eind10 Een dergelijke a/o-verwisseling vinden we ook in vs. 247 van GE: ormen man. Vs. 82 betekent dan in GE: ‘Ik kan helemaal niet geloven (...)’. We krijgen dus successievelijk mach > moch > (mochte >) mochts. Daarnaast ligt een verandering van niet geloven ode in niet geloven node voor de hand, temeer daar ode een woord is dat al in het Middelnederlands aan het uitsterven was en uitsluitend nog in rijmpositie voorkwam (MNW V, kol.7). Deze reconstructie verklaart bovendien hoe in dit vers de driedubbele negatie ontstaan is (vgl. Bijdragen, 2, p. 77 en nt. 31). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
99 - In regel 99. Ende karle hem te seinen began, hield Duinhoven de afkorting kl', die hier in M voorkomt, voor een verschrijving van k'l en lost de abbreviatur derhalve op als klaer (Bijdragen, 1, p. 58 nt. 1.) We hebben hier echter te maken met wat we een ‘tekstgebonden abbreviatuur’ zouden kunnen noemen. In een tekst die over Karel de Grote gaat, mogen we op geëigende plaatsen kl' oplossen als karel, zoals we kl' bij middeleeuwse kalenders als Kalende (eerste dag van de maand) moeten lezen. In GE komen we eveneens de afkorting kl'e in de betekenis van karle tegen, bijv. in 1024, 1062. De discrepantie tussen seinen (= zich zegenen, bekruisen) in de Middelnederlandse bronnen en versynnen in K is wellicht te verklaren door een oudere lezing sinnen/ sennen (= overdenken) te veronderstellen. GE kan hier helaas geen uitsluitsel geven: het slot van dit woord is afgesneden.
224-240 - De regels 224-231 komen in GE niet voor. Volgens Duinhoven is de passage 204-273 zo niet in haar geheel een interpolatie, dan toch herhaalde malen uitgebreid (Bijdragen, 2, p. 454 en 456 e.v.). Wat het tekstgedeelte 224-240 betreft, concludeert hij dat de regels 224-227 zijn tussengevoegd, kennelijk om duidelijk te maken ‘dat Elegast “dicke sorgen heeft” (223)’ (Bijdragen, 2, p. 458) en: ‘De reden is doorzichtig: regel 223 noodt tot een specificatie’ (Bijdragen, 2, p. 459). Dit lijkt door GE bevestigd te worden: in deze tekst volgt op 223 direct vs. 232, dat met een redengevend voegwoord begint: Want hi [hadde in siere sc]aren. Dit vers wordt, ook in GE, gevolgd (233-240) door de mededeling dat Karel ‘iedereen die tot de banneling [Elegast] in relatie staat, in het verderf [heeft] gestort’ (Bijdragen, 2, p. 456). Ook deze passage 233-240 is een interpolatie (Bijdragen, 2, p. 456-457). Mijns inziens blijkt uit GE, dat de vss. 232-240 eerder zijn ingevoegd dan 224-227, die immers nog niet in GE staan. Nadat eenmaal de regels 224-227 zijn bijgemaakt, zullen, eventueel in een latere fase, ook 228-231 bijgerijmd zijn (zie Bijdragen, 2, p. 457 over het bijrijmen van 228-231). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
241-255 - In Bijdragen, 2, p. 398-402 heeft Duinhoven aannemelijk gemaakt dat de verzen 522-528 ontleend zijn aan 242-254. Hoe de lezing van 522-528 in GE geweest is, is niet meer uit te maken, omdat hiervan geen fragmenten bewaard gebleven zijn. Maar het is mogelijk dat de herhaling nog niet in GE voorkwam. Op de twee binnenste dubbelbladen van het katern, die verloren gegaan zijn, hebben bij benadering in totaal 632 verzen gestaan (624 bij 39 rr./kol. en 640 bij 40 rr./kol.). Nu eindigt fol.2vo van GE met vers 321 en begint fol. 7ro met vers 1019. Het verschil is 698 verzen en dat is 66 verzen meer dan er op de verloren folia gestaan kunnen hebben. Daar moeten we nog 26 verzen van aftrekken, namelijk 607-632. Door een impositiefout in een voorgaande druk zijn de vss. 548-576 in de drukken B, C, D en E per ongeluk na 606 terecht gekomen (zie: Bijdragen, 1, p. 275). In de editie-Duinhoven zijn beide passages van versnummering voorzien, zodat het tekstgedeelte tweemaal geteld is. We houden na aftrek van die verzen nog 40 regels over die niet in GE gestaan kunnen hebben, ruimschoots genoeg om te mogen veronderstellen dat rr. 522-528 daar nog ontbraken. Zekerheid hierover kunnen we natuurlijk niet hebben, aangezien er in het gedeelte 322-1019 nog andere passages toegevoegd zijn. De herhaling van 242-254 in 522-528 is gepaard gegaan met een verwisseling van passages volgens de formule ABCD > ACBD (Bijdragen, 2, p. 399): 242-245 = 522-524* (het slot van passage B), 246-251 = 510-515 (passage C) en 252-254 = 526-528 (passage D). Opmerkelijk in GE is nu, dat de passage 242-245 verschilt van die in de andere redacties. In plaats van 242-243 heeft GE de verzen 226-227 (die op die plaats niet in GE voorkomen, zie hierboven) en in plaats van 244-245 heeft GE de verzen die overeenkomen met 524-525; als volgt (links de reconstructie zoals in Bijdragen, 2, p. 399; vs. 529 door mij toegevoegd; rechts de vermoedelijke lezing van GE):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwarrend is, dat er twee verschillende rijmparen aangeduid worden met de nummers 524-525, namelijk de reconstructie van Duinhoven van de verzen 525*-524* (Ic moet met stelen beiagen/Daer si hem alle op ontdragen) en de ‘echte’ regels 524-525 (Daer si twaelve bi leven/Moeten die rike liede geven). Nog verwarrender is dat beide aldus genummerde versparen in GE voorkomen: de volgorde van 242-245 is 524*-525*-524-525. Consequentie hiervan lijkt te zijn dat de verzen 242-243, zoals die in alle andere redacties staan (geciteerd naar ‘archetypus x’:Ga naar eind11 Ende moet hem onthouden/In wildernissen ende in wouden), althans op die plaats niet thuis horen. Mogelijk zijn ze als 522-523 bijgerijmd toen de passage 244 e.v. als 524 e.v. was ingevoegd. Door de gelijkluidendheid van beide tekstgedeelten kan vervolgens de oorspronkelijke (?) passage 242-245, zoals die in GE staat, vervangen zijn door de passage 522-525. Het is niet ondenkbaar dat dit gebeurde nadat het gedeelte 224-231 was ingelast: 224-225 is vrijwel identiek aan 240-241 in GE en 226-227 geheel identiek aan 242-243 in GE.
1019 - Het halfbewaarde vs. 1019 is in GE afwijkend geweest van de andere redacties, zozeer zelfs, dat dit vers niet met zekerheid is aan te vullen. Het slot van deze regel is: [...] al afgecocht. Proberen we afcopen (= door afkoop een verplichting of straf doen ophouden; zich vrijkopen) te begrijpen in de context, zoals we die kennen uit de andere redacties, dan moeten we constateren dat het woord niet goed past. In de regels ervoor heeft Elegast het gereyde van Eggeric gestolen en het plan voor de coup afgeluisterd, waarna Elegast, teruggekomen bij Karel, zijn ontsteltenis hierover uitspreekt. Hij besluit (1015-1018) met de verzuchting dat hij gehoopt had ooit zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leengoed terug te zullen krijgen en dat alles zich weer ten goede zou keren. Maar door de beraamde aanslag (...) ben ic leider dies alles ane (ben ik helaas alles kwijt: vs. 1019 zoals in ‘archetypus x’, = vertaling uit K). Een aanvulling van 1019 in GE tot [Nu ist mi] al afgecocht, of woorden van gelijke strekking, past hier niet, aangezien Karel het goed aan Elegast ontnomen heeft, zonder geldelijke vergoeding: Elegast moet immers stelen om in leven te blijven. Het is mogelijk dat afgecocht hier ironisch gebruikt is.Ga naar eind12 Een andere verklaring zou zijn, dat afgecocht een verschrijving is, en dat er afgecnocht (= o.a. ‘losmaken’) had moeten staan.Ga naar eind13 Hoe het zij, het is niet gewaagd te veronderstellen dat redactie a inderdaad de verzen 1018-1019 mist (vgl. Duinhoven, 2, p. 464) en dat Nw bin ich leider dis allet ane in K teruggaat op het Middelnederlands. De volgende reconstructie is dan mogelijk (vgl. K en ‘archetypus x’): 1018*[regelnummer]
Ende was oec in goeden gedocht
1019[regelnummer]
Nu ist mi al afgecocht (of: afgecnocht)
1050-1061 - In de passage voorafgaand aan vs. 1050 waarschuwt Karel Elegast om af te zien van het plan Eggeric te vermoorden (1032-1039); Karel doet alsof de beraamde coup hem niets kan schelen (1041-1043), en wel om Elegasts trouw aan de koning op de proef te stellen (1044-1045). Elegast antwoordt verontwaardigd, dat hij hem deze opmerking in andere omstandigheden betaald zou zetten (1049-1055). Hierdoor lijkt het dat Elegasts woorden in 1057-1056 (in GE staan deze verzen in omgekeerde volgorde): 1057[regelnummer]
Ic sal vorderen mijn gedochte
1056[regelnummer]
Biden here die mi gewrochte
terugslaan op het betaald zetten van Karel, terwijl mijn gedochte in feite verwijst naar Elegasts plan in 998-1003 om Eggeric te doden. Door de interpolatie van (onder meer) 1032-1055 (zie Bijdragen, 2, p. 466-468) is de afstand tussen het plan van Elegast en de wens tot uitvoering ervan (vs. 1056-1057) te groot geworden. Daarom zullen die laatste verzen nogmaals geëxpliciteerd moeten worden d.m.v. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1058-1059): Ende wreken minen toren/Sconincs doot es gesworen (geciteerd naar ‘archetypus x’). Deze laaste geïnterpoleerde explicatie staat niet in GE. Het blijft natuurlijk mogelijk dat deze twee regels in GE gewoon vergeten zijn.
1062-1065 - Er bestaan redenen om te vermoeden dat dit tekstgedeelte met Doen seide begint, in plaats van Doen dachte, namelijk het ontbreken in GE van dits in 1062 ([Doen seid]e(?) karle min [vr]ient) en van op hem in 1063 ([Al heb i]x qualic uer[die]nt). Hiermee is het probleem opgelost, dat ‘aanvankelijk [Karels] gedachten [worden] weergegeven, zodat [in 1066] aangeduid zou moeten worden, dat hij nu begint te spreken’ (Bijdragen, 2, p. 39). Helaas zijn van vers 1065 in GE slechts de laatste letters bewaard gebleven, zodat niet meer uit te maken is, of sneven het possessivum sijn of u bij zich had. Gezien het voorgaande heb ik gemeend in de uitgave u te mogen zetten. Vers 1065 kan ook anders geluid hebben, namelijk zoals in K (met verandering van de persoon): ‘Ic sal u mine hulde geven’. In 1063-1064 wordt niet gerefereerd aan het verbannen van Elegast en het verbeuren van diens bezittingen door Karel, zoals Duinhoven meent (Bijdragen, 2, p. 416 en 464). Als we er van uit mogen gaan dat 1062 inderdaad met de directe rede begon, zou dat onmogelijk zijn geworden. Zo zou immers blijken wie Karel in werkelijkheid was: niet Adelbrecht de dief, maar de koning zelf. M.i. slaan 1063-1064 terug op de opmerking van Karel (in de persoon van Adelbrecht) dat de dood van de koning hem niet kan schelen, waarop Elegast in woede uitbarstte. Die ondoordachte opmerking wil Karel goedmaken (Ic salt beteren mach ic leven). Overigens moeten we er rekening mee houden dat deze reconstructie in hoge mate hypothetisch is en gebaseerd op mogelijke aanvullingen van tekst op niet bewaarde strookjes.
Van de volgende 78 verzen (1065-1142) is weinig met zekerheid te zeggen: de ontbrekende versgedeelten zijn hier te groot. Wat we wel weten, is dat 1080-1081 in GE anders geluid hebben, dan in de andere redacties, dat de volgorde van 1082-1088 is omgegooid en dat 1138 en 1139 zijn verwisseld. De verwisseling van 1138 en 1139 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt de tekst niet beter of slechter: evenals het feit dat r. 1142 mogelijk geluid heeft Vele ridders menich seriant (vgl. A), i.p.v. Menich ridder ende seriant. Ik zal daarom op deze plaatsen niet verder ingaan. De andere twee passages noden wel tot enig commentaar.
1080-1081 - In GE kunnen we van deze verzen nog het volgende lezen: 1080[regelnummer]
D[...............]dder goed
1081[regelnummer]
D[...............]et
In alle voorzichtigheid zou ik willen aanvullen tot: 1080 D[oen seide elegast: ri]dder goed
(of: 1080 D[oen seide elegast, die ri]dder goed)
1081 D[ese raet en es niet vro]et
Vers 1080 is nu vrijwel identiek met 1233: Doen elegast die ridder goet. Welk van de twee verzen oorpronkelijk is en welk ontleend, is niet met honderd procent zekerheid uit te maken. Ik vermoed dat de/een oudere tekst de wisseling van sprekende personages niet (meer) aangaf en dat daarom de twee verzen 1080-1081 bijgerijmd zijn. In GE heeft dat geleid tot een verspaar dat totaal verschilt van dat in de andere bekende redacties. De ‘archetypus x’ heeft Elegast seide wat mijns gesciet/In come vor den coninc niet. In GE zou dan regel 1080 aan 1233 kunnen zijn ontleend. Een andere mogelijkheid is, dat GE de oudere lezing heeft bewaard, maar dat dit verspaar in een later afschrift vergeten is. De verzen 1080-1081 zijn vervolgens bijgerijmd zoals ze in ‘archetypus x’ staan. Welke versregel nu in GE de oorspronkelijke is, 1080 of 1233, is niet te bepalen, hoewel Duinhoven bezwaren aanvoert tegen de originaliteit van 1233 (Bijdragen, 1, p. 182-183).
1082-1088 - In de hier deerlijk gehavende Gentse fragmenten zien we van regel 1088 nog een restant -oet. Maar Dats pine jegen spoet is te kort om dit restje op de kunnen leveren. Een langere lezing die er het dichtst bijkomt lijkt mij Dats verloren ende ieghen spoet, ‘Dat is zin- en hopeloos’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regels 1080-1081 leiden het antwoord van Elegast in op de raad van Karel, hoe Eggeric gevangen genomen kan worden. Elegast beargumenteert, dat hij niet voor de koning kan en durft verschijnen. In GE staan de verzen 1086-1087 tussen 1081 en 1082. Of dit een meer oorspronkelijke lezing is, of het gevolg van een kopieerfout, is moeilijk uit te maken. De verzen zijn hier op zich niet misplaatst; bezwaar is echter dat nu vs. 1088* er wat verloren bij komt te staan: 1081 (?) D[ese raet en es niet vro]et
1086 [Ic en come niet daer hi mi sa]ge
1087 [Noch bi nachte noch bi da]ge
1082 [Die coninc es te mi so g]ram
[Om dat ic hem hier vo]ren nam
[Van sinen scatte sulken sca]erde
1085 [Dat cume gedroeg twee paer]de
1088* [Dats verloren ende ieghen sp]oet
Duidelijker dan in de andere redacties lijkt het dat de passage 1082-1087 geheel of gedeeltelijk is ingevoegd (vgl. Bijdragen, 1, 372-374 en 2, p. 405-411). De rijmparen 1080: 1081 en 1088: 1089 eindigen beide op -oet. De verzen 1082-1087 vormen een claus van Elegast, die als het ware de monoloog van Karel onderbreekt. Wanneer 1082-1087 inderdaad zijn ingelast kunnen ook de verzen 1080-1081, die de inleiding op Elegasts claus vormen, vervallen. Karels monoloog wordt dan niet meer geïnterrumpeerd, waardoor 1090 (Sprac karel die edel man) overbodig is. Een mogelijk herstel van de tekst zou kunnen zijn: 1089*[regelnummer]
Ic sal u seggen wat gi doet
1091*[regelnummer]
Rijt wech metter spoet
Voor de onregelmatigheden die in het gedeelte 1069-1099 overblijven verwijs ik naar Bijdragen, 2, p. 39-45 en 426-434.
1146-1149 - In GE lees ik: 1146[regelnummer]
Ende g[]hi selue her c[oninc]
1147[regelnummer]
Selt[] ghewapen[t sijn in den rinc]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1148[regelnummer]
Die [u] wilt daer wt[e steken]
1149[regelnummer]
Wi se[len] hem so dier [wreken]
De verzen 1148-1149 wijken hier af van de ‘archetypus x’, die gebaseerd is op A. Ik heb GE hier met behulp van G aangevuld. Een andere mogelijkheid is een aanvulling met behulp van K tot: Die u wilt daer wte slaen/Wi selen hem so dier doen vergaen. De betekenis is in GE niet wezenlijk anders dan in de andere redacties.
1176-1177 - Wanneer ‘Eggerics lieden’ ontmaskerd zijn als verraders, vervolgt GE: 1172[regelnummer]
Haer on[d]aet was [openbaer]
1173[regelnummer]
Me[n l]eidse in g[evangen (?) daer]
1174[regelnummer]
Alt[e]met dat [si quamen]
1175[regelnummer]
Te[] mense ha[d benamen]
1176[regelnummer]
Di[e]men conste [anegaen]
1177[regelnummer]
Di[e] coninc doet [te slaen]
De verzen 1176-1177 luiden in GE anders dan in K (de enige andere redactie waarin deze verzen voorkomen) en betekenen zo: ‘die, naar men kon aannemen, de konig zouden doden’.Ga naar eind14 Het blijft mogelijk dat de vier voorafgaande verzen andere rijmwoorden hadden (zie ook Bijdragen, 1, p. 432-433).
1214-1215 - De verzen 1214-1215, Die boden en letter niet/Te doene dat hem die coninc hiet (naar GE) ontbreken in K. Hierover deelt Duinhoven mee: ‘Misschien vertegenwoordigt K het oudere stadium en zijn de verzen in een redactie na de archetypus x (...) ingevoegd’ (Bijdragen, 2, p. 423). Aangezien GE deze regels wel heeft en GE herhaalde malen oorspronkelijker lezingen geeft dan ‘archetypus x’ (vgl. hieronder, sub 4), lijkt het erop, dat deze twee verzen niet na de ‘archetypus x’ ingevoegd zijn.
1216-1219 - In GE moeten we in 1216-1217 lezen: Si voeren wech totten stonden/Dat si elegasten vonden. MNW VII, kol, 2203, s.v. STONDE, maakt duidelijk dat toten stonde dat de betekenis ‘totdat’ heeft en geeft o.a. het met de K&E parallelle voorbeeld uit Moriaen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Ic) sal riden toten stonden dat ic Perchevale hebbe vonden. In GE staat derhalve ‘Ze reden weg (daar vandaan), totdat ze Elegast vonden’. Wat verder in het vervolg opvalt, is de omgekeerde volgorde van 1218-1219 in GE. De andere redacties hebben Dat hem die coninc beval/Seiden si Elegasten al, dus: ‘Wat de koning hun [= de boden] bevolen had, vertelden zij aan Elegast’. De tekst in GE echter: 1219[regelnummer]
Si seyd[en e]legasten al
1218[regelnummer]
Dat hem [di]e coninc beva[l]
Dit is als volgt te interpreteren: ‘Zij [= de boden] vertelden aan Elegast, wat de koning hem [= Elegast] opdroeg’. De betrekkelijk moeizame reconstructie van Duinhoven, die gebaseerd is op de verlezing in 1217 van v'conde(n), d.i. ‘berichte(n)’, tot vonden vervalt met deze simpele omkering van volgorde (vgl. Bijdragen, 2, p. 424). Dit neemt overigens niet weg dat de hieraan voorafgaande verzen hun problemen blijven behouden; het korte vers 1212, de herhaling van de persoonsnaam van 1217 in 1219 (zie verder Bijdragen, 2, p. 423-425).
1222-1227 - Lastig, maar tevens verhelderend, is de passage 1222-1227. Deze passage, die alleen overgeleverd is in A en K, is vooral lastig, omdat GE hier de lezing niet veel duidelijker maakt. Interessant is ze, omdat ze licht kan brengen in de verschillende lezingen die A en K hier van vs. 1226-1227 hebben (links A, rechts K):
Duinhoven (Bijdragen, 2, p. 235-236) verwerpt, hoewel enigszins voorzichtig, het idee dat een oudere lezing zowel de regels 1226-1227 van A, als die van K gehad zou hebben: (a) Daertoe hiet hi ende beval
(b) Dat hem Karle wilde geleiden
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(c) Hi soude Eggerics lachter breiden
(d) Hi swoer bi sijnre kerstenhede
(e) Waer hem god sculdich ene bede
‘Om te beginnen is het al zeer toevallig, dat in redactie a de verzen (b) en (c) en in K (d) en (e) zouden zijn overgeslagen. Onmogelijk is het niet (...)’ (Bijdragen, 2, p. 235.). Inderdaad is dat niet onmogelijk, zo is het namelijk gebeurd: GE heeft ze alle vier! Het is dus niet zo ‘dat de vertaler de lezing van 1226-1227 heeft vervangen door een mededeling die beter in de context past’ (Bijdragen, 2, p. 235). De lezing in GE is echter enigszins afwijkend (beter?): 1225[regelnummer]
[D]at l[ie]t hi [e]nde beu[al]
1225bis[regelnummer]
[N]a dat hem di[e] coninc woude g[eleiden]
1225ter[regelnummer]
Soudi eggeric [l]achter brei[den]
1226[regelnummer]
Hi swoer bi sin[re] kerstenhede
1227[regelnummer]
W[aer] hem god scu[ld]ech ene bed[e]
Opvallend is in vs. 1225 het werkwoord liet, waar de andere bronnen hiet hebben en daar waar de laatste, in vs. 1222, liet hebben, leest GE hiet: Hi hiet l[e]ggen sijn g[er]eyde.Ga naar eind15 De interpretatie van 1222-1225ter is niet eenvoudig. Ik heb het volgende voorstel. De oorspronkelijke lezing zou als volgt geluid kunnen hebben: 1222[regelnummer]
Hi hiet seggen sijn gereyde(n)
1225ter*[regelnummer]
Eggeric lachter te breiden
M.a.w. ‘Hij beval de boden aan de koning door te geven dat hij er naar verlangde, Eggerics schande bekend te maken’. Een verlezing seggen (met lange s) > leggen werkt de misinterpretatie van sijn gereyde in de hand, waarna door de kopiist nog even uitgelegd dient te worden wat er met Eggerics gereide gebeurt.Ga naar eind16 Dit resulteert in het bijrijmen van 1223-1225bis. Ik geef deze interpretatie en reconstructie voor wat ze waard zijn, helemaal overtuigend zijn ze niet. Wel is nu gebleken, dat het weglaten door Duinhoven van de vss.1225bis en 1225ter niet terecht geweest is. GE blijkt op dit punt oorspronkelijker te zijn dan zowel A als K. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1252-1253 - De vss. 1252-1253 zijn in GE afwijkend van die in A en K, welke laatste een lezing hebben die op eenzelfde bron moet teruggaan. Wanneer Elegast de (gevangen genomen) Eggeric aangeklaagd heeft, had hij dat graag gewroken, 1252[regelnummer]
Maer hi en hads die macht niet
1253[regelnummer]
Daer was menich die hem liet
GE heeft hier: 1252[regelnummer]
M[aer h]ine had g[en]e macht[e]
1253[regelnummer]
Des was ni[e]men die hem [achte (of: wachte)]
hetgeen zoveel betekent als ‘Maar hij had er geen macht toe, waardoor er niemand was die zich om hem bekommerde (of: op hem lette)’.Ga naar eind17 Wanneer nu niemen verlezen wordt als menich (ni > m, em > eni, en > ch) druist een zin als Des was menich die hem (w)achte in tegen de werkelijkheid: Eggeric is immers machteloos. Als bovendien gene, in welk stadium dan ook, wegvalt, ligt het voor de hand om het ontkennend partikel ne aan te vullen met niet. Wat de aanvulling achte dan wel wachte betreft, opteer ik voor achte, omdat de betekenis daarvan dichter bij de ‘vernieuwde’ lezing liet ligt. (Zie voor de rest van de veranderingen in deze versregels Bijdragen, 1, p. 295-297.)
1284-1302 - Een andere plaats waarin GE licht kan brengen zijn de vss. 1284-1302, die tot nu toe alleen uit K bekend waren. Zetten we Duinhovens vertaling van K in de ‘archetypus x’ (links), vanaf vs. 1281, naast die van GE (rechts), dan vallen de verschillen meteen op:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lezing 1291-92 van GE is ontegenzeglijk beter dan de, op grond van K, gereconstrueerde verzen van de ‘archetypus x’. Bovendien zijn de veranderingen in r.1292 paleografisch te verklaren: oec > bet en niet > met liggen bij wijze van spreken voor de hand, waarna in 1291, via Het en, Hen en Hē > Hi, tenslotte de volgende lezing ontstaatGa naar eind18: 1291*[regelnummer]
Hi soude bet met geburen
1292*[regelnummer]
Camp te vechten jegen mi
Het woord geburen is hierin niet meer als ‘gebeuren’, ‘overkomen’ op te vatten, maar wordt geïnterpreteerd als ‘volk’. In Camp te vechten is te een ongrammaticale overbodigheid geworden en het geheel wordt als campen naar voren gehaald (Hi soude bet campen met geburen). Het resterende jegen mi wordt aangevuld: bet veronderstelt het voegwoord dan, zodat we dan jegen mi krijgen. Dat is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exact wat K heeft: Dan entgaen mich. In K kan de verontwaardigde uitroep twi (‘Hoezo?!’) van Elegast in vs. 1293 ([Ende ?] elegast anwoerde twi) niet meer gehandhaafd blijven en wordt veranderd in het matte Do sprach hey her eckerich. (Voor de rest van de reconstructie van de lezing van K tot die in ‘archetypus x’, zie: Bijdragen, 1, p. 251-253.) GE blijkt hier dus oorspronkelijker dan K, omdat de lezing van K verklaard kan worden vanuit die van GE. Hoewel het eerste woord van vers 1294 is afgesneden, heb ik dit vers geëmendeerd tot Al en benic hertoghe als ghi <sijt>. De verlezing/verschrijving al > Ia is plausibel. Door de correctie tot al blijkt Elegast dus inderdaad niet ineens een adellijke titel te dragen (vgl. Bijdragen, 2, p. 422). Het laatste woord van hetzelfde vs. 1294 (sijt) staat niet in GE. Vanwege het rijm is het woord hier duidelijk vergeten. Het is echter mogelijk, dat het vers zonder sijt oorspronkelijker is: deze regel vormt, samen met de twee voorgaande verzen, een drierijm. Hierom is sijt er, in een eerder stadium, achter geplaatst en zijn de drie volgende verzen bijgerijmd. De aansluiting 1294: 1298 lijkt in GE althans tamelijk logisch. Ook Duinhoven is, hoewel op andere gronden, tot deze conclusie gekomen (Bijdragen, 2, p. 422). Men zou kunnen aanvoeren dat in GE 1293 met een lombarde begon, waardor 1294 automatisch insprong. Maar dat is vrijwel uitgesloten: van het eerste woord van 1293 (vermoedelijk Ende) is namelijk nog een restant van het pootje van de n bewaard gebleven. Van r.1294 is echter de woordspatie tussen het afgeneden eerste woord en het tweede woord (nl. en) bewaard gebleven. Zou 1293 met een lombarde beginnen en het daarop volgende vers met en beginnen, dan zou die woordspatie niet kunnen bestaan: de e van en zou dan onder de gedeeltelijk bewaarde n van Ende moeten staan; nu staat die e recht onder de eerste e van elegast.
1302-1308 - De vier vss. 1302-1306 (vs. 1304 vervalt, omdat deze regel wegens een omissie uitsluitend in de drukken is bijgerijmd) zien er in GE ook vertrouwenwekkender uit: 1302[regelnummer]
Maer gh[i] .i. mordena[re] sijt
En [moe]cht onsegg[en] campt no s[trijt]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1305[regelnummer]
Ghe[n]er erdschen man
Dijt [sic] wilt staden an
Ik kom tot de volgende parafrase: ‘Maar u bent een moordenaar en mag (daarom) de strijd niet weigeren, aan geen enkele man op deze aarde, die daarop aandringt’. Ook al zou Elegast lager van geboorte zijn dan Eggeric (zie hierboven, vs. 1294) en Eggeric daardoor een juridische mogelijkheid hebben een tweekamp te ontduiken (Bijdragen, 2, p. 422), kan Elegast deze dreiging pareren met een ander juridisch argument: aangezien Eggeric overduidelijk met plannen voor een koningsmoord rondliep (vgl. ook vss. 1185-1186), heeft hij bij voorbaat zijn eer en rechten verloren. In het Handwörterbuch der deutschen Rechtsgeschichte lezen we (Bd. IV, kol. 260, s.v. Rechtlosigkeit-Rechtsminderung): ‘(...) auch ohne nachfolgende Verurteilung konnte Ehrverlust und damit ein Verlust der vollen Rechtsfähigkeit eintreten, wenn bei einer Tat eine niederträchtige Gesinnung zutage trat, insbesondere Treubruch’. Bovendien zijn er wettelijke bepalingen bekend die uitwijzen dat iedereen aan de vernietiging van goed en have van de juridisch rechteloosverklaarde moet deelnemen: ‘Mit der Ächtung [= rechteloosverklaring] ruft das Gericht die Hilfe der ganzen Rechtsgemeinschaft an, sie fordert jedermann auf, den Täter zu stellen oder unschädlich zu machen’ en: ‘einzelne Gesetze [schreiben] vor dass jedermann an der Wüstung des Ächtergutes teilnehmen muss’ en dat ‘auch die Familien- und Ehebände durch Ächtung gelöst werden, ist schon für diese Zeit [nl. de vroege middeleeuwen] anzunehmen’ (Handwörterbuch der deutschen Rechtsgeschichte, Bd. I, s.v. Acht, kol. 26 resp. kol. 29). Voor de interpretatie van K&E zijn dit belangrijke bepalingen. Het feit dat iedereen aan zo'n vernietiging moet deelnemen vinden we terug in r.1305: Ghener erdschen man (in GE) of Ter warelt gheenen man (in A). Dat het een wettelijke bepaling is kunnen we opmaken uit 1308: Bi miere wet ghi segt waer. En dat tenslotte ook het huwelijk ontbonden is, lezen we in 1330-32: Hi souden siere suster gheven/Die Eggeric hadde te voren (zie mijn interpretatie van 1324-1332 hieronder). We kunnen hier dus niet anders concluderen dan dat miere wet in 1308 de oorspronkelijke lezing is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1316-1323 - Karel blijkt ontvankelijk voor Elegasts argument (vs. 1308: Bi miere wet ghi segt waer) en de voorbereidingen tot de tweekamp worden getroffen (vss. 1316-1323). De regel 1317, die Duinhoven voor problemen stelde in verband met 1252-1253 (Bijdragen, 1, p. 296, levert geen moeilijkheden meer op (zie de verklaring van 1252-1253 hierboven): we moeten in 1317, met GE (en B), lezen ‘Die spreken dorste te sire vromen’. De verzen 1252-1253 en 1316-1317 houden in feite dezelfde mededeling in. Volgens GE blijkt uit de verzen 1318-1319 duidelijk, dat het tweegevecht vóór de noen begint (vgl. ook M): 1318[regelnummer]
Aldus [wa]rt daer die ca[m]p genomen
1319[regelnummer]
E <e>n l[utt]el uore der [n]oenen
Deze verzen kunnen geparafraseerd worden met ‘En zo werd daar vastgesteld, dat de tweekamp kort vóór de noen zou beginnen’. Het invoegen van an in vs. 1318 (‘an genomen’: redactie A en ‘archetypus x’) lijkt mij corrupt: an ghenomen betekent ‘beginnen’, maar uit het vervolg blijkt, dat men eerst nog de toebereidselen tot het gevecht moet maken. Vandaar in GE genomen: ‘vastgesteld’.Ga naar eind19 In vs. 1323 heet het dan ook in GE: Die [cam]pen hiet hi [g]ereiden (‘Hij (Karel) beval dat de kampvechters zich gingen voorbereiden’). Hierbij zij aangetekend dat het reflexivum hem bij gereiden weggelaten kan worden (vgl. Duinhoven, Bijdragen, 1, p.330, nt.81). In A en ‘archetypus x’ leest men ‘Hi hiet den camp gereiden’ (K heeft eveneens Den kamp, maar de woordvolgorde is als die in GE). De lezing in GE met ‘kampvechters’ is duidelijk beter dan die met ‘(twee)kamp’ in de andere redacties.Ga naar eind20 De corruptie campen > camp in deze redacties is makkelijk te verklaren: campen (in de betekenis van kampvechters) > campē > campe (in de betekenis van tweekamp) > camp. In K is de woordvolgorde in het eerste deel van de zin nog niet veranderd, maar in A is den camp naar achter en Hi hiet naar voren geplaatst.
1324-1332 - Terwijl de voorbereidingen plaatsvinden, spreekt Karel een gebed uit en bemoedigt daarbij Elegast (1324-1332). Duinhoven (Bijdragen, 1, p.329) vindt het verwonderlijk, dat Karel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hiervoor zijn wereldse activiteiten (het organiseren van het toernooi) onderbreekt. We kunnen echter beter aldus interpreteren: Karel beval dat men (zijn baronnen en kampvechters) alles in orde zou maken voor het toernooi (het strijdperk afbakenen, respectievelijk zich in gevechtstenue steken). Intussen heeft Karel natuurlijk de tijd om te bidden: hij zal toch niet zelf paaltjes in de grond slaan, of de kampvechters het kuras omgespen. Ook de interpretatie van troosten als ‘bemoedigen’ in vs. 1327 lijkt mij niet juist. We kunnen Die coninc troeste Elegast wel (wat GE ook heeft) parafraseren met ‘De koning had goed vertrouwen in Elegast’Ga naar eind21. Immers, Karel is helemaal niet in de buurt van Elegast, zodat hij hem niet kan aanspreken. Vervolgens neemt Karel zich in een monologue intérieure (vss. 1328-1332) voor, dat hij zijn zuster, Eggerics ‘ex’-vrouw, aan Elegast zal geven, wanneer de laatste als overwinnaar uit de strijd zal komen.Ga naar eind22 Ik interpreteer dus r.1331 [Karels zuster] Die eggeric hadde te voren als ‘Karels zuster, Eggerics “ex”-vrouw’: bij de verklaring van 1302-3308 heb ik laten zien, dat het huwelijk van een rechteloosverklaarde als ontbonden beschouwd werd. Eggeric is op dit moment dus niet meer getrouwd, waardoor r.1331 niet misleidend genoemd kan worden (vgl. Bijdragen, 2, p. 115, waar Duinhoven r.1331 interpreteert als vooruitlopend op de dood van Eggeric). Door de ontbinding van het huwelijk op grond van de rechteloosheid van de echtgenoot kan Elegast later met Eggerics ex-vrouw trouwen. En zo zal het gebeuren, maar dat heeft gestaan op het laatste folium, waarvan geen Gentse fragmenten zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het stemmaDiverse van de hierboven behandelde plaatsen doen vermoeden, dat GE betere (oudere) lezingen heeft dan de overige bewaard gebleven redacties. Om de belangrijkste plaatsen op te sommen: het ontbreken van 31-34 en 224-231 (mogelijk ook het ontbreken van 1058-1059); de volgorde van 1219-1218; het voorkomen van de verzen 1225bis en 1225ter; de lezing van 1291-1293; de lezing van 1318-1323. Voorts heb ik een aantal (oorspronkelijke?) lezingen in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GE gereconstrueerd, die door het feit dat de Gentse K&E fragmentarisch is overgeleverd, niet bewijsbaar zijn, maar die - naar ik hoop - in redelijke mate aannemelijk gemaakt zijn: het (waarschijnlijk) voorkomen van het verbum dicendi seyde in 1062 (i.p.v. dachte); de lezing van 1293. Dit heeft consequenties voor het stemma. Gaan we uit van het stemma van Duinhoven en stellen we GE tegenover K, aK en aKM, dan moet GE nog vóór de ‘archetypus x’ geplaatst worden. Van deze ‘archetypus x’ zouden alle overgeleverde redacties afgeleid zijn, waarbij ‘K tegenover de Mnl. redacties een aantal (resten van) oudere lezingen bevat’ (Bijdragen, 1, p. 125). Duinhovens ‘archetypus x’ blijkt dus een subarchetypus te zijn, waarvóór we nu een archetypus X kunnen plaatsen. In deze constellatie ziet het stemma er zo uit:De andere fragmenten laten zich moeilijker in het stemma inpassen door te geringe overlappingen of zelfs totale afwezigheid van parallellie. Voordat we die fragmenten in de stamboom kunnen plaatsen, moeten we een correctie, aanbrengen in de argumentatie van Duinhoven betreffende de fragmenten BR en N. Mede op grond van vs. 142 geeft Duinhoven, met enige voorzichtigheid, de voorkeur aan een afsplitsing van BR vóór die van M (Bijdragen, 1, p. 88, p.89, nt.7l en p.118); los hiervan plaatst hij N nà M. De lezing van vs.142 staat echter niet in BR, maar in N (BR loopt hier niet verder door dan tot en met r.133, terwijl de fragmenten N met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r. 133 beginnen). Het is dus mogelijk, dat de afsplitsing naar N eveneens voor die van M geplaatst moet worden. Stellen we nu BR en N tegenover GE. Het blijkt dan dat GE met BR verbonden wordt door onder andere: ode (r.82); hare ende tare (evenals M; r.86); ic sal sijn dief (r.103; t.o. ic sal dief sijn/wesen in M en A); vele bat (r.114; evenals K). GE wordt met N verbonden door doden slape (r.148); met sinen scilde (evenals K; r.162); Aen deser demster nacht (t.o. In in A en K; r.190). Op grond van ode in r.82 en doden in r.148 is het niet ondenkbaar dat BR en N nog voor de subarchetypus x geplaatst kunnen worden. We hebben nu dus twee mogelijkheden, die, bij gebrek aan verder bewijs, optioneel zijn (vgl. Bijdragen, 1, p.127):Kortom: de afsplitsing naar GE moet vóór de door Duinhoven gereconstrueerde en uitgegeven ‘archetypus x’ gesteld worden. Door het aan het licht komen van GE blijkt deze archetypus een subarchetypus te zijn, die echter op verschillende plaatsen gereconstrueerde lezingen bevat die niet stroken met de tekst zoals GE die geeft. Ook de karakterisering van ‘subarchetypus y’, nl. de ‘archetypus der overgeleverde Mnl. redacties’, blijkt nu onjuist te zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieDe Gentse fragmenten van de Karel ende Elegast blijken niet onbelangrijk te zijn voor de Karel-filologie. Niet alleen omdat deze fragmenten de langste Middelnederlandse handschriftelijke K&E-bron leveren die tot nu toe aan het licht gekomen is, maar evenzeer, omdat de tekst, die deze stroken geven, hoger in het stemma geplaatst kan worden.
Adres van de auteur: Catsveld 112 2804 BL Gouda | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telling in de uitgave van de ‘archetypus x’ (altijd om ondiscutabele redenen) verspringt, heb ik dat aangegeven door ‘D:’ voor het versnummer te plaatsen. Daar waar de nummering van GE anders verloopt dan in de editie-Duinhoven, heb ik ‘G:’ voor de versnummers geplaatst. Komt een vers van GE niet in de editie-Duinhoven voor, dan is dat aangegeven d.m.v. ‘[niet in D]’. Wanneer de bewoording in GE enigszins afwijkt, maar de strekking hetzelfde is, dan staat het versnummer tussen teksthaken en is voorzien van een ±-teken, eventueel gevolgd door een vraagteken. De inkt is erg afgesleten en de tekst is vaak, ook onder UV-licht, moeilijk te ontcijferen. Iedereen die de fragmenten al onder ogen gehad heeft, of ze later nog zal bekijken, zal dat beamen. Het is daarom zeer goed mogelijk dat ik letters niet geheel juist gelezen en getranscribeerd heb.
f. 1ra (Strook 12-r + 8-r)
[...........]elegast
1[regelnummer]
U [Ra]ye istorieGa naar margenoot+
[en(?)] die al waer
[Mag]ic v tellen
[hoer]ter naer
[Het] was in ere
[avont]stonde
[Dat] kaerle
[slap]en begonde
5[regelnummer]
Ting[elem op den] rijnGa naar margenoot+
Dat [lant was a]lgader sijn
Hi w[as keiser ende] coninc mede
Nv h[oert hier w]onder ende waerhed[e]Ga naar voetnoota
Wat [den coninc daer] ghevel
10[regelnummer]
Dat [weten noch di]e menege welGa naar margenoot+
Tin[gelem al daer hi] iach
Ende [waende op den] andren dach
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Croe[ne dragen ende] houden hof
Om t[e meerne sinen] lof
15[regelnummer]
Daer [die coninc lach e]n<de> sliepGa naar margenoot+
Een [heilich engel] aen hem riep
Soe [dat die coninc o]ntbrac
Bide[n woorden die] dingel spraac
Stae[t op edel man e]nde waert stelenGa naar voetnootbGa naar margenoot+
20[regelnummer]
God d[ie hiet mi u] beuelen
Die [in hemelrike] es hereGa naar voetnootc
Oofte [gi verliest lijf] ende ere
En s[teeldi in deser] nacht nietGa naar margenoot+
Soe [es u evel g]hesciet
25[regelnummer]
Ghi [sulter omme s]teruen
Ende [uwes levens] deruen
Eer [emmer sceit] dit hof
Nv [verwacht u] daer ofGa naar margenoot+
Dit [verhoerde d]ie conincGa naar margenoot+
30[regelnummer]
H[et dochte hem] i. vremde dinc
31[regelnummer]
Wan[t hi dae niem]en en sachGa naar margenoot+
f. 1rb (Strook 14-r + 1-r + 2-r)
32[regelnummer]
Wat dat [ro]epen diden m[ac]hGa naar margenoot+
Hi was [in a]ndren ghedoc[h]teGa naar margenoot+
Wie daer [di]e boetscap b[r]ochte
35[regelnummer]
Dingel [die] van gode qu[a]m
Sprac te[n coninc] alse die w[as] gram
Staet o[p k]arle ende waer[t st]elenGa naar margenoot+
God die [hie]t mi .v. beu[el]en
Ende onb[ie]t .v. wel te u[or]en
40[regelnummer]
Anders [heb]di .v. lijf uerl[ore]n
Mettien [wo]erde soc sw[eech] hi
Ende die [coninc] riep ay miGa naar margenoot+
Alse die [ser]e was uereen[t]
Wat ee[st d]at dit wonder [m]eent
45[regelnummer]
E[es]t elfs gedro[cht] dat mi queltGa naar voetnootd
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E[nde] dit grote w[on]der telt
Ay hem[elsc]he drochtijnGa naar margenoot+
Wat noe[de s]oude mi sijn
Te varen [st]elen ic ben so [r]ike
50[regelnummer]
Hen es [man] in eerterike
Weder [coninc] no graue
Die soe [rijke sijn van ha[ve]Ga naar margenoot+
Sine m[oet]en mi sijn ond[erda]en
Ende alle [te] minen dienst [e s]taen
55[regelnummer]
Mijn sel[fs] lant es soe [gr]oet
Men we[et] nieuers sijn [g]enoet
Dlant e[s a]lgader mij[n]Ga naar margenoot+
Tote co[lene] op den rij[n]
Ende tot[e r]ome alsoe v[o]ert
60[regelnummer]
Alst ten [ke]yserike toe b[eho]e<r>t
Ic ben [here] mijn wijf es [vrou]we
Oest to[ter] wilder denou[w]eGa naar margenoot+
Ende wes[t] tote in die z[ee]
Nochtan [he]bbic goeds [m]ee
65[regelnummer]
Galissie[n e]nde spanien [la]nt
Dat ic [w]an met mij[nr]e hant
Ende ic d[ie h]eidene uerdr[ee]fGa naar voetnooteGa naar margenoot+
68[regelnummer]
Ende mi [dla]nt al gad[er] blefGa naar margenoot+
f. 1va (Strook 2-o + 1-o + 14-o)
69[regelnummer]
[W]at noede soud[e m]i wesen danGa naar margenoot+
70[regelnummer]
T[e] vaeme stel[en] allendich man
E[]nde waer om ont[bie]d mi god
N[o]de brekic sij[n g]hebotGa naar margenoot+
W[i]stic dat hijt [mi] ontbode
I[n] moch niet g[elo]uen ode
75[regelnummer]
D[a]t mi god den [lac]hter onste
D[a]t ic te stele[n be]gonste
D[a]er hi lach in d[it g]epeinsGa naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H[a]re ende tare [wed]er ende ghens
V[a]echte hem e[en lu]ttelken
80[regelnummer]
S[o]e dat hi loec [die] oghen sijn
D[o]en sprac din[gel] van te uoren
W[i]ldi gods verb[ot] uerhorenGa naar margenoot+
C[o]ninc soe sidi [on]tdaen
E[nde] het sal v [aen] v leuen gaen
85[regelnummer]
D[e]ngel vanden [par]adyse
[S]prac coninc doet a[ls] die wise
V[a]ert stelen e[nde w]ert diefGa naar margenoot+
S[i]dermer dat g[od]e es liefGa naar margenoot+
[Me]t derre talen [voe]r dingel van danGa naar voetnootf
90[regelnummer]
E[nde] karle hem sei[nen] began
V[]anden wondr[e da]t hi hoerdeGa naar margenoot+
H[i] seide gods geb[ot e]nde sine word[e]
E[n] willic niet [late]n achter
I[c] sal sijn dief [al e]est lachter
95[regelnummer]
A[l] soudic hang[en b]ider kele
N[]ochtan haddic [lie]uer ueleGa naar margenoot+
D[]at mi god n[ame] alg[emene]Ga naar voetnootg
D[a]t ic van he[m h]oude te lene
B[]eyde borch en<de> [la]nt
100[regelnummer]
S[]onder mijns r[idde]rs gewant
E[]nde ic mi moes[te g]henerenGa naar margenoot+
M[e]tten scilde ende [m]etten spere
G[]elijc enen die [niet] en heeft
E[nde] op die auen[tur]e leeft
105[regelnummer]
D[a]t ware mi[ne] wille uele be[t]
D[a]n ic gheua[ng]en ben int n[et]Ga naar margenoot+
107[regelnummer]
D[at] ic nv mo[ete] stelen warenGa naar margenoot+
f. 1vb (Strook 8-o + 12-o)
108[regelnummer]
Sonder en[ich langer sp]arenGa naar margenoot+
Varen s[telen oft go]de uerwerkenGa naar voetnooth
110[regelnummer]
Nv soe m[oet hi mi ge]werken
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ic wildi[c ware but]en ter zaleGa naar margenoot+
Sonder ni[emare ende ta]le
Ende mi w[are gecost] opden rijn
Vij borg[e stenijn]
115[regelnummer]
Wat ma[ch ic seggen van] onneren
Den ridde[ren ende den ho]gen herenGa naar margenoot+
Die hier [liggen in die] zale
Ende wat [sal wesen m]ijn tale
Dat ic a[en deser dui]ster nacht
120[regelnummer]
Allene so[nder ander cr]acht
Moete ua[ren in een l]antGa naar margenoot+
Dat mi [es vreemde e]nde onbecant
Met derre [talen ginc h]em gereyden
Die coninc [karel ende cley]den
125[regelnummer]
Met sinen [dieren gewa]den
Alse die [te stelene was] beradenGa naar margenoot+
Het wa[s altoos sine] zede
Dat men [sine wapen] dede
Ten bed[de daer hi lac]h
130[regelnummer]
Het wa[ren die bes]te die iem[an] sachGa naar voetnooti
Ende alse [hi gewapen]t wasGa naar margenoot+
Ginc h[i dore dat pa]las
Hine w[ist (?) slot] soe goed
No dore [diene weder] stoet
135[regelnummer]
Si war[en iegen h]em ontdaen
Daer hi wo[ude mocht hi g]aenGa naar margenoot+
Daer en wa[s nieman die]ne sach
Want dat [volc algad]er lach
In doden [slape alst g]od woude
140[regelnummer]
Dit dedi [door sconincs hou]de
Sine hu[lpe was hem] ghereetGa naar margenoot+
Ende als [hi die borch] brugge lee[t]
Ghinc d[ie coninc met l]iste
Ten stall[e daer hi wist]e
145[regelnummer]
Sijn ors [ende sijn ges]mide
146[regelnummer]
Doen en w[as geen la]nger beide <n>Ga naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. 2ra (Strook. 4-r + 7-r)
147[regelnummer]
[H]i sadelet ende[] satter bou[en]Ga naar margenoot+
[O]p dors dat[] men mochte [loven]
Doen hi t[er] porten geua[ren quam]
150[regelnummer]
Sach hi d[a]er ende uernam
[D]en wecht[]re ende den p[ortenere]Ga naar margenoot+
[D]ie lettel [w]isten dat ha[re here]
Soe na hem[] was met sin[en scilde]
Si sliepen v[a]ste alst go[d wilde]
155[regelnummer]
Die coninc be[te] ende ont[doet]
Die porte [d]ie besloten [stoet]Ga naar margenoot+
Ende leyder[] sijn ors v[ut]
Sonder nie[]mare ende gh[eluut]
[D]oen sat op[] sijn gere[ide]
160[regelnummer]
[D]ie coninc ka[r]le ende seide
[G]od alsoe[] gewareli[ke]Ga naar margenoot+
Alse ghi [q]uamt in er[trike]
[En]de wort so[n]e ende uade[r]
Omme te u[erl]oesene alg[ader]
165[regelnummer]
Dat adae[m] hadde uerl[oren]
Ende al dat [n]a hem wert [geboren]Ga naar margenoot+
Ghi liet .[v] ane den cru[ce slaen]
Doen .v. d[i]e ioden had[den gevaen]
Si staken [u] met enen sp[ere]
170[regelnummer]
Ende sloeg[]en .v dies h[adden si gere]
Dese bitt[e]rlike doe[t]Ga naar margenoot+
Ontfing[di] here doer on[se noet]
Ende bra[ec]t die helle [daer naer]
Alse waerl[ik]e alse dit [was waer]
175[regelnummer]
Ende ghi [h]ere lazarus[e]
Die lac[h] in sine cluseGa naar margenoot+
Verwecke[t] here uander [doet]
Ende ua[n]den stene m[aket broet]
Ende van[d]en watre w[ijn]
180[regelnummer]
Soe m[o]eti in mire [geleide sijn]
Ane d[es]er demster [nacht]Ga naar margenoot+
Ende uerb[ar(?)]en met mi [u(?) cracht]
Oetm[oe]dich god [geweldich vader]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ane .v [s]oe keric m[i algader]
185[regelnummer]
Hi wa[s] in meniger g[edochte]Ga naar margenoot+
f. 2rb (Strook 9-r + 6-r)
186[regelnummer]
Ware hi b[est varen moc]hteGa naar margenoot+
[D]ar hi ste[lens soude b]eginnen
[D]oen quam hi [in een wout bi]nnen
[K]arle die e[del man]
190[regelnummer]
[D]at niet uer[re en stont van] dan
[D]oen hi qu[am gereden d]aerGa naar margenoot+
Die mane [sceen scone ende] claer
[D]ie sterren li[chten aen den tr]oene
[D]weder was [claer ende s]coene
195[regelnummer]
[D]eus peins[de die coninc]
[H]ic was g[ewone voor] alle dincGa naar margenoot+
[D]ieue te h[atene daer icse wi]ste
[D]ie den lieden [met liste]
[H]aer goed [stelen ende rouen]
200[regelnummer]
[N]v magic [hem wel gelo]uen
[D]ie leuen b[ider aventuren]Ga naar margenoot+
[E]nde weten w[el dat si verbur]en
[L]ijf ende go[et mach mense] vaen
Men doetse h[angen ende thooft] af slaen
205[regelnummer]
Ofte steruen [arger doet]
Hare anxt [es dicke groet]Ga naar voetnootjGa naar margenoot+
Nemmerm[eer en gevalt mi d]at
Dat ic m[an doer cleinen sc]at
Steruen do[e in al mijn leve]n
210[regelnummer]
[I]c hebbe [Elegast verdrev]en
Dore cley[ne sake uut m]inen landeGa naar margenoot+
Die dicke [set sijn lijf te] pande
Dore dat [goet daer hi bi le]eft
Ic wane [hi dicke sorg]e heeftGa naar margenoot+
215[regelnummer]
Want hi [hadde in siere sc]arenGa naar margenoot+
Die met [hem onthoud]en waren
Ridders [serianten een g]roet getal
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die ic he[bbe onterf]t alGa naar margenoot+
Beyde uan [lande ende van] goede
220[regelnummer]
Nv uolg[en si hem door arm]oede
In laten [nieuwers(?)] geduren
Dine ont[hilde ic daden ver]buren
Beide b[orch ende lene]Ga naar margenoot+
224[regelnummer]
Dus en hee[ft hi ander toe]uerlaet geneGa naar margenoot+
f. 2va (Strook 6-0 + 9-o)
225[regelnummer]
Dan [hi met stelen] mach bei[agen]Ga naar margenoot+
Daer op [moet hi hem on]tdragenGa naar margenoot+
Dae[r si twaelve bi lev]enGa naar margenoot+
Moe[ten die rike lie]de gheuenGa naar margenoot+
Mae[r soe vele ess]er anGa naar margenoot+
230[regelnummer]
Hin[e steelt genen] ormen manGa naar margenoot+
Die [bi siere pinen] leeftGa naar margenoot+
Da[t pelgrim oc]ht coman h[eeft]Ga naar margenoot+
La[et hi hem geb]ruken we[l]Ga naar margenoot+
Ma[er hi en verseke]rt niemen e[l]Ga naar margenoot+
235[regelnummer]
Bis[scoppen ende cano]onkeGa naar margenoot+
Abd[en ende moonke]Ga naar margenoot+
Dek[en ende pape]nGa naar margenoot+
Daer h[ise can betra]penGa naar margenoot+
Co[men si in siere vaerd]e
240[regelnummer]
Hi [neemt hem mulen end]e paerde
Ende [steectse uut haren ge]reyde
Dat [si vallen op di]e heyde
Ende [neemt hem met s]ire crachtGa naar margenoot+
Dat [si daer hebben] bracht
245[regelnummer]
Sel[ver cleder fa]celment
Dus b[eiaecht hi hem o]m trent
Dae[r hi die rike] liede weet
Hi h[em neemt hare s]cat ghere(et]Ga naar margenoot+
Bey[de silver ende g]out
250[regelnummer]
Sin[en list es men]ichfout
Ende [niemen en can hem] geuaen
Noc[htan heefter omm]e ghedaen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men[ich man sine m]achtGa naar margenoot+
Ic w[oude dat ic in deser d]emster nac[ht]
255[regelnummer]
Sire [geselle mocht]e wesen
Ay g[od here helpt mi] te desen
Met [deser talen voe]r bat uoe[rt]
Die [coninc ende heeft] uerhoertGa naar margenoot+
Hoe [een ridder quam] geuaren
260[regelnummer]
Ind[er selver g]ebaren
Alse d[ie riden wild]e uerholen
Met [wapenen swar]t alse colen
263[regelnummer]
Swert [was helm ende scil]tGa naar margenoot+
f. 2vb (Strook 7-o + 4-o)
264[regelnummer]
[Die] hem ane d[en] hals hincGa naar margenoot+
265[regelnummer]
[Swar]t was sijn[] wapenroc daerb[oven]Ga naar margenoot+
[Sin]en halsberc[h] mocht men [loven]Ga naar margenoot+
[Swart] was dors[] daer hi op sa[t]Ga naar margenoot+
[Ende q]uam enen so[n]derlingen p[at]Ga naar margenoot+
[Dwe]rs ghere[d]en in den wou[de]
270[regelnummer]
[Alse]ne die coninc[] ontmoeten [soude]
[Seind]e hem es [w]as in war[e]
[Ende w]aende da[t] die duuel [ware]
[Om]dat hi w[a]s so swert alGa naar margenoot+
[Den r]iken god h[i] hem beua[l]
275[regelnummer]
[Ende pe]insde in sij[n]en moet
[Gev]allet mi [qu]aet of g[oet]
[In vli]e te nach[t] uan desen
[Ic sal] der aue[ntu]ren gene[sen]Ga naar margenoot+
[Nocht]an wetic [t]e uoren w[el]
280[regelnummer]
[Tis d]ie duuel[] ende niet el
[Waer hi van] gods hal[v]en iet
[Hi en w]are alsoe [s]wert niet
[Tis al] in swert per[t] ende manGa naar margenoot+
[Ende al] dat icker a[ne] germerken can
285[regelnummer]
[Ic bid]de gode d[a]t hi wake[t]
[Ic duc]hte dat m[i] toren nake[t]
[Dat m]i dese niet[] en scende
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Doe h]i bat quam [g]ehendeGa naar margenoot+
[Ende die] swerte heeft [ver]nomenGa naar margenoot+
290[regelnummer]
[Den coninc] ieghen he[m] comen
[Pensdi(?)] in sinen si[n]Ga naar margenoot+
[Dese es] uerdoelt hi[e]r in
[Ende heef]t sinen we[ch] uerloren
[Ic mac]h dat ane [h]em uerhoren
295[regelnummer]
[Hi sal h]ier laten si[n]e wapine
[Die die] beste sijn in [s]cineGa naar margenoot+
[Die ic] in vij iaren[] sach
[Si verlich]ten alse d[]e dach
[Vanden] stene ende [v]anden goud[e]
300[regelnummer]
[Wanen q]uam hi in de[n] woude
[Ten wa]s noit ar[m] manGa naar margenoot+
302[regelnummer]
[Die sulk]e wapene [d]roech anGa naar margenoot+
f. 7ra (Strook 3-o + 13-o)
303[regelnummer]
[..........] al afgeco[c]htGa naar margenoot+
[Mijne here] sal steruen[] margen uro[e]Ga naar margenoot+
305[regelnummer]
[Ende ic m]ach u segg[]en hoe
[Eggeric heeft] sijn doet ge[s]worenGa naar margenoot+
[Doe wiste] karle wel te[] uoren
[Dat hem go]d te stelen on[tb]oetGa naar margenoot+
[..........]en (?) die doetGa naar voetnootkGa naar margenoot+
310[regelnummer]
[Des dan]ckede di oe[t]moedelikeGa naar voetnootlGa naar margenoot+
[Marien] sone uan h[e]melrike
[Doe antwoer]de die coninc s[a]en
[Hoe so w]anedi ontg[a]en
[Of gin]e staec met [en]en kniue
315[regelnummer]
[Daer hi leit b]i sinen wiu[e]Ga naar margenoot+
[Thof soude] uerstormen[] al
[Gine had] meer dan [g]eual
[Gi sout s]aen hebben [ver]cocht
[Alse (?) gh]ine ute b[r]ochtGa naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
320[regelnummer]
[Soudi] u worpen [in] selker noetGa naar margenoot+
[Sterft die c]oninc soe es [hi] doet
[Wat talen s]ouder meer [] af wesen
[Gi sout des] rouwen [w]el genesen
[Dit seidi doe]r behend[ic]hhede
325[regelnummer]
[Om elegast te pr]oeuen me[d]eGa naar margenoot+
[Nochtan was]ser .i ande[r] an
[Hi hadde gern]e gewee[st] uan dan
[Dlange lett]en was h[em] leet
[Elegast ant]worde g[er]eet
330[regelnummer]
[Bi al dat g]od ie leu[en] lietGa naar margenoot+
[En waerdi mij]n gesell[e] niet
[Ten bleve te] nacht on[g]euroken
[Dat gi so] na hebt [g]esproken
[Den coninc karel] minen he[r]e
335[regelnummer]
[Die waerdich e]s alder er[e]Ga naar margenoot+
[Ic sal vorde]ren min ge[do]chteGa naar margenoot+
[Biden here] die mi ge[w]rochteGa naar margenoot+
[Eer ic vande]r borch s[c]edeGa naar margenoot+
[Gaet mi te] lief ofte [le]de
340[regelnummer]
[Doen seid]e(?) karle min [vr]ient
341[regelnummer]
[Al heb i]x qualic uer[die]ntGa naar margenoot+
f. 7rb (Strook 13-o + 5-o)
342[regelnummer]
[Ic salt beteren mach ic] leuenGa naar margenoot+
[Ghi selt verwinnen al u sne]uenGa naar margenoot+
[Geselle ic sal u wisen be]t
345[regelnummer]
[Hoe gi[ne(?)] bringen sult int] net
[Eggeric van eggermonde]
[Ridet inder morgen]stonde
[Totter coninc daer gine vint]Ga naar margenoot+
[Vertelt hem ende ontbint]
350[regelnummer]
D[ie ondaet ende die mo]ert
[Als hi sal horen u woe]rt
(Gi sulter bi versoenen al]
[U loen en sal niet wesen s]malGa naar margenoot+
[Gi moget riden bi sijnre sid]en
355[regelnummer]
[Alle u dage ende u ti]de
[Gelijc of gi sijn br]oder war[t]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[So lange als u god gesp]aertGa naar margenoot+
D[..........]dder goedGa naar margenoot+
D[..........]etGa naar margenoot+
360[regelnummer]
[Ic en come niet daer hi mi sa]geGa naar margenoot+
[Noch bi nachte noch bi da]geGa naar margenoot+
[Die coninc es te mi so g]ramGa naar margenoot+
[Om dat ic hem hier vo]ren nam
[Van sinen scatte sulken sca]erde
365[regelnummer]
[Dat cume gedroeg twee paer]deGa naar margenoot+
[Dats verloren ende ieghen sp]oetGa naar margenoot+
[Wil ic u seggen wat gi] doet
[Sprac karel die edel man]Ga naar margenoot+
[Rijt weder te uwen dan]
370[regelnummer]
[Daer gi liet u gesellen]
[Nu hoert wat ic u sal verte]llen
[Voert voor u ons beja]ch
[Tot morgen opten dac]hGa naar margenoot+
D[an deilen wi met] gemake
375[regelnummer]
I[c sal bode sijn vander] sake
A[nden (?) coninc daer icken w]eet
S[loech men hem doet het w]are mi leet
M[et deser talen dat si sci]edenGa naar margenoot+
[Elegast voer te sinen] lieden
380[regelnummer]
D[aer hise liet inden dan]Ga naar margenoot+
f. 7va (Strook 5-r + 13-r)
381[regelnummer]
E[nde karel die edel man]Ga naar margenoot+
V[oer te ingelhem in sijn casteel]
S[ijn herte was sonder riveel]Ga naar margenoot+
D[atten die gene wilde verra]den
385[regelnummer]
D[ie hem soude staen te staden]
S[oude recht na rechte gaen]
No[ch stont die poorte ontda]en
Ende [sine lieden sliepen alle]Ga naar margenoot+
Hi [bant sijn ors opten stalle]
390[regelnummer]
Ende [ginc ter cameren daer hi lac]h
Ee[rt iemant hoorde ofte sach]
Ende [hi hadde sine wapen afg]edan
D[oe was die wachter gestaen]Ga naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T[en tinnen ende blies den dach]
395[regelnummer]
D[ien hi scoene verbaren sach]
D[oe ontspranc menich m]an
D[ien god den slaep seinde an]
D[oe die coninc stelen voer]Ga naar margenoot+
D[at was hem een scone boer]
400[regelnummer]
D[oe beseinde die coninc]
[Sinen heimeliken camerlinc]
E[nde sinen verholen raet]
E[nde seide hoet met hem staet]Ga naar margenoot+
D[at wiste hi wel te voren]
405[regelnummer]
D[at sijn doot ware geswo]ren
V[an eggeric van eggermonde]
E[nde (?) die comen sal in corter stonde]
M[et alder macht vanden land]eGa naar margenoot+
O[m hem te doene sulke scand]e
410[regelnummer]
A[ls te nemene sijn leven]
E[nde bat si hem raet gev]en
D[at hi behoude sijn ere]
E[nde si (?) haren gerechte here]Ga naar margenoot+
D[oe seide die hertoge van b]auier
415[regelnummer]
L[aetse comen si vinden ons hier]
I[c sal u goeden raet gev]enGa naar margenoot+
H[et sal menegen costen dat le]uenGa naar margenoot+
H[ier es menich sterc fransois]Ga naar margenoot+
V[an vrancrike ende van boloy]s
420[regelnummer]
V[ele ridders menich serian]tGa naar margenoot+
f. 7vb (Strook 13-r + 3-r
421[regelnummer]
Die [met] .v. quamen in[t lant]Ga naar margenoot+
Si s[ell]en hem wape[nen altemale]
Ende t[r]ecken in die ho[ge zale]Ga naar margenoot+
Ende g[]hi selue her c[oninc]
425[regelnummer]
Selt[] ghewapen[t sijn in den rinc]
Die [u(?)] wilt daer wt[e slaen]Ga naar margenoot+
Wi se[len (?)] hem so dier [doen vergaen]Ga naar margenoot+
Bloe[t] sal hem lop[en an die sporen]Ga naar margenoot+
Ende e[g]geric alles te [voren]
430[regelnummer]
Dese[] raet doch[te den coninc goet]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Si w[a]penden hem m[etter spoet]
Alle[] diere toe d[ochten]
Dat[] wapene [dragen mochten]Ga naar margenoot+
Bed[e] clene ende [groet]
435[regelnummer]
Si d[u]chten swa[ren wederstoet]
Want[] eggeric was [van groter macht]
Ende [a]lle die had[den cracht]
Weder[] ende uoert [opten rijn]Ga naar margenoot+
Wou[d]en in siere h[ulpen sijn]
440[regelnummer]
Men [d]ede ter p[oorten lx man]
Ge[]wapent wi[t (?) ende halsberch an]
Doen [e]ggerics liede[n quamen gevaren]
Tot[te]r houe b[i (?) scaren]Ga naar margenoot+
Ont[d]edemen d[ie poorte wide]
445[regelnummer]
Ende [li]etse al in [riden]
Doen[] si quamen in d[at hof]
Ded[e]men hare [cleder of]
Men[] vant naes[t haren live]Ga naar margenoot+
Wit[te] halsberch ende [scarpe knive]
450[regelnummer]
Haer on[d]aet was [openbaer]
Me[n l]eidse in g[evangen (?) daer]
Alt[e]met dat [si quamen]
Te[] mense ha[d benamen]Ga naar margenoot+
Di[e]men conste [anegaen]Ga naar margenoot+
455[regelnummer]
Di[e] coninc doet [te slaen]Ga naar margenoot+
Eg[g]eric quam gew[aren]
m[e]tter echterste s[caren]
Daer a[l] die moert [ane stoet]Ga naar margenoot+
Do[e] hi gebet [was te voet]
460[regelnummer]
Ende[] soude gaen in [die sale]Ga naar margenoot+
f. 8ra (Strook 10-r + 11-r + 15-r)
461[regelnummer]
Sloe[t]men die poe[rte] altemaleGa naar margenoot+
Ende u[in]ckene als d[and]er dede
Men [v]ant gewap[ent] sine ledeGa naar margenoot+
Bat d[an] ieman die daer [w]as
465[regelnummer]
Men [le]dene dore d[at] palas
Vore [de]n coninc sinen h[er]e
Dies [m]ochti hem sc[amen] sere
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die c[oninc l]eiden uele t[e vo]renGa naar margenoot+
Maer hine[] wouts nie[t h]oren
470[regelnummer]
Ende se[id]e coninc hebt b[ete]ren raetGa naar margenoot+
Hi loe[ch]ende alder on[da]etGa naar margenoot+
Dadi [m]i lachter onuer[di]entGa naar margenoot+
Ghi h[a]d uerloren me[nig]en urintGa naar margenoot+
Ende gh[i]ne waert oec n[ie] so coene
475[regelnummer]
No eg[ene] uwer baroe[ne]
Dat g[h]ijt mi dor[ste o]p staden
Dat ic[] v. hadde uer[rad]en
Waer oec [ie]man dies beg[erde]Ga naar margenoot+
Ic da[et] hem loechn[en m]etten swerdeGa naar voetnootm
480[regelnummer]
Ofte m[e]tten orde uan [mi]ere spere
Nv comt [v]ort dies [be]ghere
Alse di[t] die coninc uerst[oet]
Was [h]i blide in sin[en] moetGa naar margenoot+
Ende send[e] om elegaste
485[regelnummer]
Boden n[a] boden uast[e]
Daer hi w[a]s in den wou[de]
Ende ont[b]oet hem sine [ho]ude
Ende uerg[av]en alle mes[dae]tGa naar margenoot+
In die[n] dat hi den c[amp] bestaet
490[regelnummer]
Iegen e[g]gherike
Hi soud[]e<n> maken r[ik]e
Die bod[en] en letten [nie]t
Te doen[e] dat hem die [coninc] hietGa naar margenoot+
Si voer[en] wech tott[en] stonden
495[regelnummer]
Dat si e[le]gaste uon[de]n
Si seyd[en e]legasten alGa naar margenoot+
Dat hem [di]e coninc beua[l]Ga naar margenoot+
Die sere [ver]blide uand[en] wordeGa naar margenoot+
Doen hi d[ie] boetscap [h]oerde
500[regelnummer]
Hi hiet l[e]ggen sijn g[er]eydeGa naar margenoot+
f. 8rb (Strook 15-r + 16-r + 17-r)
501[regelnummer]
Sonder enich [l]anger beideGa naar margenoot+
[D]at hi elegasten[] stalGa naar voetnootn
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[D]at l[ie]t hi [e]nde beualGa naar margenoot+
[N]a dat hem di[e] coninc woude g[eleiden]Ga naar margenoot+
505[regelnummer]
S[]oudi eggeric [l]achter b<e>reid[en]Ga naar margenoot+
H[]i swoer bi sin[re] kerstenhedeGa naar margenoot+
W[are] hem god scu[ld]ech ene bed[e]
H[]ine bade a[n]der goed
D[]an hi den c[a]mpt uechten [moet]
510[regelnummer]
O[]uer sinen ger[e]chten hereGa naar margenoot+
D[]ie weert [e]s alder eere
S[]i uoeren w[]ech metter sp[oet]
D[]oen elegast d[i]e ridder go[et]
Q[]uam binnen <s>conincs[] zale
515[regelnummer]
M[]ochdi hor[en] sine taleGa naar margenoot+
H[]i seide god[] houde dit g[esinde]
D[]en coninc ende da[t] ic hier uinde
M[aer] eggeric en gr[o]etic niet
O[]nse here die [h]em crucen liet
520[regelnummer]
D[]oer onse w[ill]e ende uele [vermach]Ga naar margenoot+
H[]i late mi s[ie]n op desen d[ach]
E[]nde maria d[i]e maget so[ete]
D[]at men te [w]inde hangen [moete]
E[]ggeric uan eg[ger]monde
525[regelnummer]
E[]nde mochte[] god doen so[nde]Ga naar margenoot+
S[]oe heeft h[i s]onde ged[aen]
D[]at hi der ga[l]gen es ont[gaen]
D[]at hi swoer m[ij]ns heren [doet]
S[]onder bedu[an]c ende noe[t]
530[regelnummer]
A[l]se dit ele[gast] hadde g[esproken]Ga naar margenoot+
[E]ggeric had ge[r]ne geuro[ken]
M[aer h]ine had g[en]e macht[e]
D[]es was ni[e]men die hem [achte(?)]
D[i]e coninc anw[oe]rde daer of
535[regelnummer]
S[ij]t willeco[]me in miin [hof]Ga naar margenoot+
N[u] manic [v(?)] allen dienGa naar voetnooto
D[i]es goed [v]an sonde p[lien]
D[]at ghi se[g]t ende brinc[t voert]
D[i]e ondaet [e]nde die moe[rt]
540[regelnummer]
V[]an eggeric di[e] ghi hier [siet]Ga naar margenoot+
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. 8va (Strook 17-o + 16-o + 15-o)
541[regelnummer]
[Te]n laet doer [n]iemen nietGa naar margenoot+
[G]ine segt w[aer] ende niet el
[Ho]e die auen[tu]re g[e]uel
[Wa]nt (?) mi en ste[ets] niet onbern[e]Ga naar margenoot+
545[regelnummer]
[H(?)]elegast sprac [here] gherneGa naar margenoot+
[Ic] ben wel s[ek]er te uorenGa naar margenoot+
[Da]t eggeric heu[et] v doet ges[wo]ren
[Ic] hoer<d>et h[em] seggen daer hi l[ac]h
[Oe]c gaf hi si[n]en uiue [sic] enen s[l]ach
550[regelnummer]
[Da]t sijt dorst[e] andenGa naar margenoot+
[Da]t hare blo[e]t ten tanden
[E]nde ten nese w[i]t brac
[Si] rechte har[]e op ende sat
[Haer] anschijn ou[er] den beddebo[e]m
555[regelnummer]
[I]c waser b[i] ende nams g[oe]mGa naar margenoot+
[E]nde croeper lis[e]like toe
[In] minen re[ch]ten hansco[e]
[O]ntfinghic [db]loet uander uro[uw]enGa naar voetnootp
[D]oen liet hijt [d]en coninc scuw[en]
560[regelnummer]
[E]nde hem allen d[i]et wilden sie[n]Ga naar margenoot+
[S]oude oec [e]ggeric loegenen uan [d]ien
[Ic] dade hem [li]en der ondaet
[Ee]r die zonn[e] onder ghaet
[Tu]sschen ons .ij. [] in enen camp[e]Ga naar margenoot+
565[regelnummer]
[T]en scinde [n]od ende ramp[e]Ga naar margenoot+
[E]ggeric anwor[d]e mettien
[D]ien lachter [e]n moete ni[et ge]scien
[In] minen liu[e n]o dat mesk[ie]fGa naar margenoot+
[D]at ic iegen [en]en uerbannen die[f]
570[regelnummer]
[M]inen hals s[ou]de auentur[en]Ga naar margenoot+
[Het] en soude [o]ec niet geb[ur]en
[Ca]mpt te ue[ch]ten jegen mi
[E]nde elegast anw[o]erde twi
[Al(?)] en benic [h]ertoghe als [g]hi <sijt>
575[regelnummer]
[Ende] wasic bal[li]nc enen tij[t]Ga naar margenoot+
[Da]t mi die c[oninc] mijn goet [n]am
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Omd]at hi was [t]e miwaert g[r]am
[In] was noit[] mordena[re]
579[regelnummer]
[Ende] hebbic gh[e]nomen ha[ren]taereGa naar margenoot+
f. 8vb (Strook 15-o + 11-o + 10-o)
580[regelnummer]
Den r[iken] lieden uan h[a]ren goedeGa naar margenoot+
Dat [ded]e mi noyt e[nde] ermoede
Maer gh[i] .i. mordena[re] sijt
En [moe]cht onsegg[en] campt no s[trijt]Ga naar margenoot+
Ghe[n]er derschen[] manGa naar voetnootqGa naar margenoot+
585[regelnummer]
Dijt[] vilt staden [a]n
Die [coninc] anwerde da[e]r naer
Bi [mi]re wet gh[i s]egt waer
Soud[ic]kene uoer[en] na sij<n> rec[ht]
Ic d[ed]en slepen en[en] cnechtGa naar margenoot+
590[regelnummer]
Ende h[ang]en bi siere k[e]len
Doen [gin]c met eggeric u[ten] spele
Ende p[en]sde in sinen m[o]et
Nad[at] dat gescepen[] stoet
Bete[r e]s camp dan h[a]ls ontwe[en]Ga naar margenoot+
595[regelnummer]
Int [hof] en was ma[n] neghen
Die [spr]eken dorste t[e] siere urom[en]
Aldus [wa]rt daer die ca[m]p genom[en]
En l[utt]el uore der [n]oenen
Die [coninc] geboet sin[en] baroenenGa naar margenoot+
600[regelnummer]
Dat [si te] uelde souden [v]aren
Hin[e w]oude des ca[mp]s nie<t> onbar[en]
Die [cam]pen hiet hi [g]ereiden
Ende [bat] gode dat h[i] moeste scey[den]
Den c[am]p ende gheu[ech]tGa naar margenoot+
605[regelnummer]
Na [red]ene ende na [r]echt
Die [coninc] troest<e> eleg[ast] wel
Ende [seid]e uerginghe w[e]l sijn spel
Ende [hi] behilde sijn [l]euen
Hi s[oud]en siere sus[ter] gheuenGa naar margenoot+
610[regelnummer]
Die [eg]geric hadde te [vo]ren
Die [sijn]e doet had[de] gesworen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men s[lo]ech corden o[p d]at uelt
Daer m[en]ech man ge[w]apent helt
En [lu]ttel uore der [v]espertijtGa naar margenoot+
615[regelnummer]
Elegast[] quam terst i[nt] crijt
Om[d]at hi anleg[ger] was
Hi b[e]te neder int [g]ras
618[regelnummer]
Ende [vi]el in cnien [g]ebedeGa naar margenoot+
|
|