Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 104
(1988)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| ||||||||||||||
W.G. Klooster
| ||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||
omdat men niet om systematische factoren heen kan, maar ook, in de woorden van Karel van het Reve, omdat ‘als je zegt dat iets alleen te begrijpen is als je begrijpt wat er aan voorafging, je dat voorafgaande volgens je eigen theorie toch ook niet [kunt] begrijpen als je het daaraan voorafgaande niet begrijpt’. Historische verklaringen roepen de bekende, door Ross (1967) in zijn dissertatie aangehaalde anecdote in herinnering over de dame die de professor uitlegt waarom de aarde niet naar beneden valt: die steunt op een schildpad. En waar steunt die dan op?, probeert hij nog. ‘It's no use, professor,’ glimlacht de dame. ‘You see, it's turtles all the way down.’ - Maar: ‘verklaren’ is, als gezegd, relatief. Het hangt er, om zo te zeggen, maar van af bij welke schildpad men het verder wel gelooft. De vergelijking met het schaakspel leert voorts, wat betreft de systematische verklaringen, dat ook die om meer dan één reden alleen maar partieel kunnen zijn. In de eerste plaats uiteraard omdat de voorafgaande fase even hard bepalend kan zijn voor de stand van zaken in de te beschouwen fase als systematische factoren, en in de tweede plaats omdat, taalkundig, ons inzicht in systematische factoren het niet háált bij ons inzicht in de systematiek van het schaakspel. Onder systematische factoren kan men hier verstaan aspecten van het taalsysteem, maar ook systematische performance-verschijnselen, waar we helaas weinig over weten. - Maar laten we eens nagaan in welke mate een verklaring in systematische en causale termen succesvol kan zijn. Stel, in taal A is een bepaalde constructie mogelijk bij een kleine, gemakkelijk af te bakenen klasse van werkwoorden X, terwijl in taal B deze constructie niet alleen voorkomt bij klasse X, maar ook bij klasse Y. Men kan dan synchroon het al of niet kunnen optreden van zo'n constructie bij een werkwoord in laatste instantie alleen verantwoorden in het lexicon (waarbij te denken valt aan subcategorisatie-kenmerken). Nu heeft verantwoording door middel van het lexicon natuurlijk niet veel weg van een echte verklaring. Het is dan ook hier, dunkt me, dat we moeten kijken naar voorafgaande fasen. Hoewel zelf geen historisch-taalkundig onderzoek verricht heb- | ||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||
bend, meen ik toch, na enig zoeken in de literatuur, een voorbeeld gevonden te hebben van wat ik daarnet in abstracto beschreef. Neem bijvoorbeeld het feit dat we in het Engels accusativus-cuminfinitivo-constructies (hierna: a.c.i.'s) kennen na werkwoorden van het type expect, als in I expected you to attend my lecture, terwijl dit in het Nederlands en Duits onmogelijke constructies zijn, al kennen die talen wel de ook in het Engels normale a.c.i.-constructie na verba sentiendi (van waarneming), laten-achtige werkwoorden en, in het Nederlands, vinden. Ik zal de a.c.i.'s à la Ik hoor Kaatje zingen, Ik laat hem mijn schoenen poetsen en Ik vind Jan mooi zingen verder aanduiden als ‘sentiendi-a.c.i.'s’, al is deze aanduiding dus niet volledig. Opmerkelijk genoeg komt het begrip ‘a.c.i.’ in de ANS niet voor, misschien omdat het Nederlands niet de zg. ‘a.c.i. in engere zin’ kent (voortaan: de ‘echte a.c.i.’), d.w.z. de a.c.i. na verba declarandi et cogitandi (‘zeg- en denkwerkwoorden’), naar het Latijnse model (Ceterum censeo Carthaginem esse delendam), en overeenkomend met de ‘expect-a.c.i.'s’. Het is nuttig om nog even stil te staan bij nog een ander soort infinitiefconstructie, door oudere grammatici ook tot de a.c.i.'s gerekend.Ga naar eind1 Hierbij is het matrixwerkwoord een werkwoord uit de dwingen- of persuade-klasse. Onderzoekers werkend binnen het kader van de TGG onderscheiden dit soort constructies in het algemeen van a.c.i.-constructies.Ga naar eind2 Dit op grond van een observatie als de volgende: werkwoorden als persuade vertonen selectierestricties met betrekking tot de erop volgende nominale constituent in de infinitiefconstructie; dat is bij werkwoorden als expect niet het geval (vgl. (1)): (1)a *I persuaded a house [to be built by John] Zoals Fischer in haar Interessante studie (te versch. 1988) laat zien, kan op basis van o.m. dit criterium een dergelijk onderscheid ook worden gemaakt in het Oud-Engels. Constructies met werkwoorden als persuade, en in het Nederlands o.m. overreden en dwingen, worden in recenter literatuur, zoals bekend, beschouwd als gevallen | ||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||
van object-controle, niet als a.c.i.'s. Al is de structuur ervan wezenlijk anders dan die van de ‘echte’ en sentiendi-a.c.i.'s., ze spelen toch een rol bij het ontstaan en de verbreiding van echte a.c.i.'s in het Engels. Laten we nu eerst nagaan hoe de traditionele verklaring voor de verbreiding van de a.c.i. in het Engels luidt. Sentiendi-a.c.i.'s treffen we al aan in het Oud-Engels en in de vroege fasen van het Duits en Nederlands. Alleen waar sprake is van navolging van het Latijn, treft men andere dan sentiendi-a.c.i.'s aan. In het Middel-Engels verandert dit; meer en meer vindt men daar, en in latere fasen, a.c.i.'s na verba declarandi et cogitandi, d.w.z. van het expect-type, zoals declare, consider, wish, zonder dat er meer gesproken kan worden van directe imitatie van het Latijn. De verklaring voor het ontstaan van echte a.c.i.'s werd door ‘traditionele’ grammatici gezocht in ontlening aan het LatijnGa naar eind3 en analogie.Ga naar eind4 Het nadeel van de ontleningshypothese is dat zij het ontbreken van echte a.c.i.'s in het huidige Nederlands en Duits onverklaard laat, waar immers de Latijnse invloed even groot is geweest. Zo vinden we echte a.c.i.'s in bijvoorbeeld het, duidelijk door het Latijn beïnvloede, gemoraliseerde Scaecspel (ca. 1400; zie bijvoorbeeld (2)): (2) Ic gelyede (= ‘bekende’) dat recht te wesen (De Vooys (1952).) Ook nog in de 16e en 17e eeuw treffen we dergelijke a.c.i.'s aan bij Coornhert, Cats en vele anderen, maar steeds als navolging van het Latijn. Toch hebben de echte a.c.i.'s nooit vaste voet gekregen in de grammatica van het Nederlands en Duits. De analogie-verklaringen zijn tweeërlei. De ene luidt ongeveer als volgt. Een werkwoord uit de declarandi-et-cogitandi-groep (van het type expect dus) kon een a.c.i. achter zich krijgen naar analogie van sentiendi-a.c.i.'s, als het betekenisverwantschap vertoonde met een verbum sentiendi. De a.c.i.-constructie werd dus geacht zich verbreid te hebben door analogie via ‘Sinnverwandte Verben’, zoals Krickau (1877) het noemt. Ook hier is een nadeel van de verklaring direct duidelijk: ook in talen waar zich de echte a.c.i.'s niet hebben ontwikkeld, komen zulke betekenisverwantschappen voor. | ||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||
De andere analogie-verklaring kan men aanduiden als herstructurering van een object-controle-constructie tot een a.c.i.-constructie naar analogie van bestaande sentiendi-a.c.i.'s. Dit kan misschien verduidelijkt worden door (3)Ga naar eind5: (3) obj. -contr.: I permit him [to go] → a.c.i.: I permit [him to go] Ook bij deze analogie-verklaring kan men de vraag stellen waarom zulke processen dan niet in het Duits of Nederlands hebben plaatsgevonden. Het is niet erg aannemelijk dat analogie op zichzelf taalveranderingen veroorzaakt. Er lijken altijd andere factoren werkzaam die het analogieprincipe in werking zetten, bijv. een streven naar het verwijderen van al te veel onregelmatigheid, of wat men wel noemt ‘paradigmatische druk’, d.w.z. de tendens om een bepaalde constructie zich te doen conformeren aan een paradigma dat een verwant element bevat, overgeneralisatie. Maar taalsysteemexterne factoren, psychologische, misschien tot de performance behorend, zoals overgeneralisatie, en culturele, zoals emulatie van vreemd taaleigen, kunnen, lijkt het, alleen tot taalveranderingen leiden wanneer het betrokken taalsysteem ze ook toelaat. Nu bestaan er bepaalde veronderstellingen met betrekking tot de grammatica van het Engels, Nederlands en Duits, die de mogelijkheid bieden van een verklaring voor het verschil in verbreiding van a.c.i.-constructies in termen van een diepgaand systematisch verschil tussen deze talen; dit verschil heeft betrekking op volgordeverschijnselen. Er wordt aangenomen, dat het Oud-Engels de SOV-volgorde had, en dat deze volgorde veranderde in SVO in de loop van de periode van het Middel-Engels.Ga naar eind6 Nederlands en Duits hebben, zoals bekend, nog de SOV-volgorde.Ga naar eind7 Fischer (o.c.) wijst er nu op dat, binnen het patroon van de Oud-Engelse SOV-volgorde, een direct aan een werkwoord voorafgaande NP moest worden opgevat als het object van dat werkwoord, tenzij het werkwoord intransitief was, of de contekst zo'n lezing onmogelijk zou maken. Zo zou een spreker van het Oud-Engels þone diacon (‘de deken’) in (4) allereerst interpreteren als het object van het erop volgende werkwoord, namelijk | ||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||
unscrydan (‘ontkleden’ of zich ontkleden'). Een spreker van het hedendaags Engels daarentegen zou þone diacon veeleer opvatten als het object van het matrixwerkwoord het: (4) ...ond het...þone diacon unscrydan... In modern Engels zal, kortom, de NP die vóór de infinitief staat eerder als subject dan als object t.o.v. die infinitief worden gezien. De oude woordvolgorde, met de object-NP voor de infinitief, zo merkt Fischer op, vindt men nog wel in het Middel-Engels, maar die volgorde gaat dan al veranderen in de richting van SVO. Door die nieuwe volgorde nam de druk om de NP voor de infinitief niet de lezing van object bij deze infinitief toe te kennen steeds meer toe. Er waren verschillende mogelijkheden in de grammatica om het ontstane probleem te verhelpen, o.m. ‘het object op zijn plaats laten en de infinitief passiviseren.’ (5) is een van de vele voorbeelden die hiervan gegeven kunnen worden: (5) we wyll command [the gates to be kept aboute] Fischers hypothese luidt nu, dat verandering van een actieve infinitief in een passieve, tot stand gekomen in een aantal NP + infinitief-constructies, onder druk van de overgang van SOV naar SVO, de verbreiding van de echte a.c.i. in het Engels mogelijk heeft gemaakt. Er zouden volgens haar interpretatie-problemen zijn ontstaan door de SOV-SVO-overgang, nl. waar de NP vóór de infinitief volgens het Oud-Engelse patroon nog zou kunnen gelden als object van die infinitief. Vandaar dat aanvankelijk alleen constructies voorkomen waarin die NP uitsluitend of redelijk gemakkelijk geïnterpreteerd kan worden als subject. Pas als de SVO-volgorde vastligt, worden echte a.c.i.'s normaal. Nu kan ook verklaard worden waarom het Nederlands en Duits geen voor a.c.i.-constructies gesubcategoriseerde verba declarandi et cogitandi hebben: dit is terugvoerbaar op het SOV-karakter van deze talen, dat wil zeggen, op een systematische factor. In het begin wees ik op de manco's van historische en systemati- | ||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||
sche verklaringen in de taalkunde. Wij kunnen ze nu op twee punten illustreren. Ten eerste: al is dan het ontbreken van echte a.c.i.'s in het Nederlands en Duits te herleiden tot het SOV-karakter van die talen, wij weten niet precies hoe het komt dat deze talen de SOV-volgorde hebben: het ‘turtles all the way down’-effect. Ten tweede: Fischers hypothese steunt op het idee dat het Engels o.m. de optie realiseerde om ‘het object op zijn plaats te laten en de erop volgende infinitief te passiviseren’, als in (5). ‘Object’, ‘op zijn plaats laten’ - het is duidelijk dat hier wordt gedacht aan een of ander performance-proces dat ten grondslag ligt aan de produktie en wellicht ook perceptie van de beschouwde soort zinnen. Zo'n verklaring veronderstelt een performance-theorie waarover wij, zoals opgemerkt, in feite niet de beschikking hebben.Ga naar eind8 Wel geloof ik dat het hier besproken voorstel overtuigend illustreert dat externe, d.i. causale, factoren alléén nooit een bevredigende verklaring opleveren. Een andere conclusie die men m.i. mag trekken, is dat onderzoek naar eerdere taalfasen (en waar nodig vergelijking met andere talen) noodzakelijk is voor de verklaring van tenminste die verschijnselen, die synchroon alleen lexicaal verantwoord kunnen worden. Dergelijk onderzoek mag dan onvermijdelijk nieuwe vragen doen rijzen, verklaren is een relatief begrip en historisch-systematisch onderzoek, dat is zo duidelijk als wat, brengt ons in elk geval verder.Ga naar eind9
Adres van de auteur: Instituut voor Neerlandistiek, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam | ||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||
|
|