Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 102
(1986)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Ineke Sluiter
| |
[pagina 208]
| |
sofie gebruikt werd. Op deze suggestie, waaraan ten onrechte verder geen aandacht werd besteed, zou ik graag nader ingaan.Ga naar eindnoot3 Tot de basisbegrippen van de Stoïsche taaltheorie behoren de termen φωνή (phōnè, ‘geluid’), λέξις (lexis, ‘gearticuleerd geluid’, ‘woord’) en λόγος (logos, ‘zinvolle uitdrukking’, ‘zin’).Ga naar eindnoot4 Deze begrippen zijn hiërarchisch geordend in die zin, dat ieder volgend begrip elk vorige impliceert. Het verschil tussen lexis en logos is dat lexis weliswaar evenals logos gearticuleerd geluid moet zijn (in tegenstelling tot phōnè; een geluid als van fluiten of hoestenGa naar eindnoot5 is wel een phōnè, maar geen lexis), maar geen betekenis hoeft te hebben, terwijl logos altijd σημαντιϰός (sèmantikos), zinvol, moet zijn. De latere standaardvoorbeelden van λέξις ἄσημος (lexis asèmos, ‘zinledig woord’), door de Stoa als zodanig geïntroduceerd, zijn βλίτυριGa naar eindnoot6 en σϰινδαψός (skindapsos). Deze woorden verwijzen naar niets in de werkelijkheid en ze wekken ook niet de indruk dat ze iets betekenen, dit in tegenstelling tot een woord als τραγέλαφος (tragelaphos, een ‘bokhert’, een samenstelling van twee woorden die elk afzonderlijk wel degelijk een referentie in de werkelijkheid hebben) of centaur.Ga naar eindnoot7 Direct afgeleid van het gebruik van blityri en skindapsos als voorbeelden van zinledige woorden is hun verschijning in een iets ruimere context, namelijk ter illustratie van de willekeur van namen.Ga naar eindnoot8 In het derde boek van zijn de differentia pulsuum polemiseert de beroemde arts Galenus tegen zijn voorganger Archigenes, omdat deze sommige van de te onderscheiden ‘polsen’ (hartslag aan de pols gevoeld) slechts van klinkende namen voorzien heeft, zonder dat hij duidelijk maakt wat ermee aan de hand is. De reactie van Galenus is, dat iedereen wel in staat is om namen te verzinnen: Als zijn voorganger mag spreken van een ‘onderzee-pols’, mogen wij het ook hebben over een ‘vliegende pols’ of een ‘zwemmende pols’. Allerlei adjectiva, bijv. kleverig, zwart, troebel, komen ineens in aanmerking als medische term. Hij vervolgt: ‘Ja, ik zal zelfs spreken van een blityriserende (blityrizomenon) pols en van een skindapsizerende (skindapsizomenon), als het alleen om namen te doen is’.Ga naar eindnoot9 De tegenwerping van een denkbeeldige gesprekspartner dat blityri en skindapsos geheel zinledig zijn, terwijl de woorden die Archigenes gebruikt dèla, duidelijk, zijn, dus op zichzelf wel degelijk iets be- | |
[pagina 209]
| |
tekenen, verwerpt hij met een verachtelijk: ‘Kerel, wat klets je tegen beter weten in? Ook blityri heeft immers betekenis, nl. een (snaar-)aanslag, en skindapsos is niet alleen een slavennaam,Ga naar eindnoot10 maar ook die van een instrument’. Uit dit laatste citaat blijkt dat reeds in de Oudheid de betekenisloosheid van blityri en skindapsos in twijfel getrokken werd. De herkomst van beide woorden is nagegaan door W. Ax,Ga naar eindnoot11 die concludeert dat beide aan de muziek ontleend zijn. Blityri is inderdaad oorspronkelijk (de nabootsing van het geluid van) de aanslag van een snaarinstrument;Ga naar eindnoot12 skindapsos is de naam van een snaarinstrument. Het afgeleide, technische gebruik van beide termen heeft de oorspronkelijke gebruikswijze geheel verdrongen. Hoe de beide woorden aan hun positie in het Stoïsche taaltheoretische systeem gekomen zijn, is onbekend. Beide woorden zijn als standaardvoorbeelden van een zinledig woord volkomen ingeburgerd geraakt en opgenomen in de traditie van de commentatoren op Aristoteles, zodat blityri door de gehele Oudheid heen tot in de Middeleeuwen te traceren is tot Boëthius (6e E.) en Albertus Magnus (13e E.) toe. Voor ons is daarbij van belang dat allengs variante vormenGa naar eindnoot13 gaan optreden, die ten dele te wijten zijn aan de veranderde uitspraak van het Grieks,Ga naar eindnoot14 ten dele misschien aan het feit dat het woord niets betekende, zodat het betrekkelijk gemakkelijk aan willekeurige vervorming onderhevig moet zijn geweest. Bij de voortzetting van de griekse traditie aan de latijnse zijde doet zich het interessante verschijnsel voor dat, behalve de schrijfwijze blituri,Ga naar eindnoot15 ook de vormen blictiri en blicteriGa naar eindnoot16 aangetroffen worden, en wel bij resp. Boëthius en Albertus Magnus: Vanaf deze tijd is dus de gezochte k-klank al aanwezig.Ga naar eindnoot17 Stil te staan bij de geweldige verbreiding in en invloed op het middeleeuwse en latere Westen die Aristoteles en zijn commentatoren juist via de latijnse vertalingen gekend hebben, lijkt me overbodig. Van verschillende kanten is gewezen op de grote verbreiding van de term, die ik nu maar gemakshalve met bliktri zal aanduiden, in later tijden.Ga naar eindnoot18 In meer of minder verbasterde vorm komen we hem tegen in o.a. diverse dialecten van het Duits en Italiaans, het Hongaars, Pools, Spaans en Engels. Ook de betekenis van de uitdruk- | |
[pagina 210]
| |
king in latere perioden levert geen moeilijkheden op, voor zover zich dat aan de hand van de in eerdere artikelen over dit onderwerpGa naar eindnoot19 aangedragen voorbeelden laat beoordelen. Het is van belang erop te wijzen dat, zolang bliktri steeds a.h.w. tussen aanhalingstekens, in zelfnoemfunctie, gebruikt wordt, zoals in de Stoïsche en latere Aristotelische bronnen het geval is, het inderdaad als volstrekt betekenisloos mag gelden. Maar zodra het spreekwoordelijk gebruikt gaat worden, krijgt het betekenis, nl. die van ‘onzin’. Een eerste aanwijzing voor deze ontwikkeling is Etym. Magnum, 201, 1vv. (zie noot 13), waar staat: ‘Blityri en kindapsos zijn een zinloze opvulling (alogon anaplēroma). En tegenwoordig zijn ze spreekwoordelijk (παροιμιῶδες, paroemiōdes), zodat ze opgesomd worden in de catalogus van toverspreuken (pharmakoi)’ (in het vervolg van de noot worden de betekenissen kindapsossnaarinstrument en blityri-nabootsing (van het geluid) van een snaar verworpen). Dit vóórkomen van bliktri in hocus-pocus-pilatus-pas-context is echter niet meer dan een tussenstap tussen zinledigheid en het latere spreekwoordelijke gebruik met de betekenis ‘onzin’. Het woord wordt dan namelijk weliswaar niet meer als voorbeeld (of hoe dan ook meta-talig) gebruikt, maar het is toch ook nog niet goed mogelijk de betekenis ervan te omschrijven, en die betekenis zou zeker niet gelijk zijn aan ‘onzin’. In dit opzicht is de toepassing van de term bij Galenus (p. 2) vergelijkbaar. Hoe dan ook, de ontwikkeling van het gebruik van de term is makkelijk te volgen; het is nauwelijks meer dan de stap van ‘“bliktri” is onzinnig’ naar ‘“bliktri” is “onzin”’. De verklaring van Landau (bij Vercouillie, p. 583), dat het woord afgeleid zou zijn van het neo-latijnse ‘blictrum’, ‘blictrire’ (‘bierschuim’, ‘schuimen’ (van bier)) en dat zo de betekenis ‘inanis, etwas unbedeutendes’ van de uitdrukking bevestigd kan worden, is in dit licht overbodig. Niettemin is het best mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat bij het gebruik in de volkstaal de herkomst van het woord geheel uit het oog verloren was en dat gezocht werd naar nieuwe etymologieën. Voor zover ik weet wordt het verband met ‘blictrum’ evenwel nergens gelegd. | |
[pagina 211]
| |
De afkomst van bliktri uit het taaltje van filosofen en logiciGa naar eindnoot20 staat dus wel vast, zeker als men bedenkt dat voor de Stoïcijnen de taaltheorie integrerend onderdeel van de logica uitmaakt. De constructie die Nauta (o.c. (noot 9), 157 vv.) ontwikkelt om ‘blictiri’ als logische terminus voor ‘iets ongerijmds, onmogelijks’ te kunnen verklaren, is naar mijn smaak dan ook te ver gezocht.Ga naar eindnoot21 Bliktri had zich eenvoudigweg ontpopt tot een spreekwoordelijke uitdrukking. Om tenslotte nog even op de plaats bij Sara Burgerhart terug te komen: Instinctief heeft men eigenlijk steeds de waarde van to Bliktri juist aangevoeld en Buijnsters (p. 491) zegt dan ook terecht dat to Bliktri synoniem is met ‘onverstaanbare nonsens’. De betekenis kan makkelijk uit de context afgeleid worden, omdat R. in de twee passages die ik aan het begin van dit artikel aangehaald heb, feitelijk hetzelfde zegt: Voor zijn vriend zijn R.'s gewetensbezwaren onbegrijpelijk, abracadabra, to Bliktri.
Twee van de vragen die hierboven gesteld zijn, zijn hiermee beantwoord. Eén probleem resteert: Bij de overgang van de griekse naar de latijnse traditie verdween uiteraard het lidwoord bij het citeren van onze uitdrukking. En hoewel to Bliktri volkomen begrijpelijk is als het lidwoord gebruikt is zoals in de griekse traditie (cf. noot 6) - in dat geval hebben we te maken met een contaminatie van τὸ βλίτυρι (griekse traditie) en blict(e)ri (latijnse traditie) - is onduidelijk waar Wolff en Deken haar vorm van de uitdrukking vandaan zouden moeten hebben. Het wachten is dan ook nog steeds op de parallelplaats buiten het werk van Betje Wolff waar Bliktri in combinatie met het lidwoordGa naar eindnoot22 gebruikt wordt.Ga naar eindnoot23
Adres van de auteur: Vrije Universiteit Postbus 7161, 1007 MC Amsterdam |
|