Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 102
(1986)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
F. de Tollenaere
| |
[pagina 56]
| |
woordenboeken rondspookt, en op C. van den Ende's ‘chien chasse-souris’ in zijn Schat-kamer Der Nederduytsche en Francoysche Tale (1654) teruggaat. Het tweede gedeelte van Verdams verklaring, een zgn. ruimere betekenis van hond, namelijk ‘dier dat jacht maakt’, die is noch in het MNW, noch in het WNT te vinden, zodat ik aanneem dat ze niet bestaat. De uitgebreide betekenis van het woord hond immers die in de biologie voorkomt, te weten: ‘naam voor een geslacht van vleeschetende viervoetige dieren (Canis), naar den hond als type’ die in het WNT onder II) wordt vermeld, kan hier toch moeilijk in aanmerking komen. Verdam verwijst wel naar mhd. mûshunt, hd. maushund, doch laat zich geenszins uit over de woordvorming. Dit doet Kluyver trouwens al evenmin, waar hij in afl. 8 (1908) van deel IX van het WNT het woord behandelt, en zich daarbij houdt aan de volgorde der betekenissen zoals die door Verdam was aangegeven; voor de etymologie van het woord helpt hij ons niet verder. Bij het artikel Muiskat, Muizenkat, dat op Muishond volgt, zegt Kluyver ook al niets over de woordvorming. In 1925 komt er een nieuwe verklaring, te weten die van Vercoullie in de derde druk van zijn Beknopt Etymologisch Woordenboek. Zijn etymologie staat volkomen los van de fantasieën die in de lexica over muishond te vinden waren; ze berust blijkbaar alleen op kennis van het Vlaamse dialect, want slechts de betekenis ‘wezel’ wordt vermeld. Vercoullie schrijft: ‘Muishond m. (wezel), eig. muis die als een hond keft’. Twee jaar later, te weten in het Album Vercoullie (1927), publiceert Is. Teirlinck een artikel over ‘Eenige Diernamen uit onzen Reinaert’, waarin hij het onder meer heeft over het naast elkaar gebruiken van de benamingen wesel en muushont in Reinaerts Historie. Hij vermeldt ook de etymologie van Vercoullie; ‘maar’ zegt hij ‘een muis en een hond zijn al te verschillend’ (blz. 278). J.L. Pauwels die in de 23ste jaargang (1931) van Leuvensche Bijdragen, afl. 1 een studie liet verschijnen over ‘De Bunzing in de Zuidnederlandsche Dialecten’, is het ook oneens met Vercoullie. Hij schrijft: ‘We kunnen echter de verklaring van Vercoullie: muis die als een hond keft, moeilijk aannemen. Een diertje, dat 20 à 23 centimeter lichaamslengte heeft, zonder den staart kan toch moei- | |
[pagina 57]
| |
lijk tot een muis verkleind worden; daarenboven zou de samenstelling dan andersom moeten zijn; hondenmuis, hondjesmuis. De wezel zal dus den naam muishond wel gekregen hebben omdat ze zoo ijverig jacht maakt op muizen. Vergelijk lat. mustela: muisdief (?)’. Indien de samenstelling muishond een determinatief compositum (skr. karmadhâraya) is, dus een samenstelling waarvan het eerste lid een attribuut is bij het tweede, b.v. ndl. vaderland, merrieveulen, wijfjeseend, dan is de omschrijving van Vercoullie ‘muis die als een hond keft’ inderdaad moeilijk vol te houden. Pauwels' bezwaar, dat ‘een diertje, dat 20 à 23 centimeter lichaamslengte heeft, zonder den staart...toch moeilijk tot een muis verkleind (kan) worden’ weegt echter, zoals ik verder hoop aan te tonen, niet heel zwaar. Terecht betoogt hij echter dat ‘de samenstelling dan andersom (zou) moeten zijn’, al hoeft men daarbij niet, met Pauwels, aan een vorm hondenmuis, hondjesmuis te denken. Immers ook de typen hondsmuis en hondmuis zouden theoretisch denkbaar zijn, aangezien in het Middelnederlands de veel gewoner honts-samenstellingenGa naar eindnoot1 voorkomen, naast oude composita met hont-: hontdage, hontgebas, honthonger, hontvoeder. Wanneer Pauwels besluit: ‘De wezel zal dus den naam muishond wel gekregen hebben omdat ze zoo ijverig jacht maakt op muizen’, sluit hij zich ongeveer aan bij de interpretatie van Verdam, al zegt hij niet zoals deze, dat hond hier genomen schijnt te moeten worden in de ruimere betekenis ‘dier dat jacht maakt’. Ik kan in Pauwels' verklaring echter moeilijk iets anders lezen dan: hond die ijverig jacht maakt op muizen. Maar kan ‘een diertje, dat 20 à 23 centimeter lichaamslengte heeft’ wel tot een hond vergroot worden? Indien muishond een determinatief compositum is, te vergelijken met b.v. zeehond, dan is -hond het zwaartepunt van de samenstelling. Daarbij blijft dan in het midden of het eerste lid muis- het znw. is met een min of meer adjectivische semantische waarde, en dan weer te geven als ‘hond die er uitziet als een muis’, dan wel de verbale stam van het ww. muizen, mnl. musen isGa naar eindnoot2. Hierbij zouden dan de omschrijvingen van Verdam en Pauwels: ‘hond die muizen vangt’, resp. ‘hond die jacht maakt op muizen’ kunnen aansluiten; verg. hd. mausekatze ‘gut mausende Katze’ (Fr. L.K. Wei- | |
[pagina 58]
| |
gand, Deutsches WörterbuchGa naar eindnoot5, 1910). We kunnen dan, als we voor muishond zouden uitgaan van de omschrijving ‘hond die muizen vangt’, het woord vergelijken met ndl. muisvalk (Chomel 7, 3776b (1778), eigenlijk een vertaling aldaar van hd. mausfalcke), of met muizenvalk (WNT) ‘valk die muizen eet’, of met mnl. muusvogel die volgens Gemma vocabulorum 127vo (1494) gebezigd wordt in de betekenis ‘vogel die op muizen jacht maakt’. Gaan we echter uit van de interpretatie ‘hond die er uitziet als een muis’ - men denke slechts aan Girons omschrijving ‘Cane, che ha il grugno come un sorcio’ -, dan kunnen we muishond vergelijken met ndl. muisvogel, een ‘naam door de Hollanders aan de Kaap de Goede Hoop gegeven aan vogels van het geslacht Colius, omdat zij zachte veeren hebben en langs den grond door de struiken voortschuiven’ (WNT).Ga naar eindnoot3 Het is echter niet zeker dat Vercoullie muishond heeft opgevat als een determinatief compositum. Men zou ook kunnen denken aan een copulatieve samenstelling (skr. dvandva), d.w.z. een compositum waarbij de delen eenvoudig bij elkaar zijn gevoegd en het ene deel niet door het andere beperkt is, b.v. godmens (gr. θεάνθρωποϛ), moedermaagd of koning-keizer. Ook bij diernamen is een dergelijke formatie niet onbekend. In een bijdrage over ‘Copulative Eigennamen’ in het ZDA 43, 1899, 158-169 heeft R.M. Meyer op dvandvaformaties bij diernamen gewezen. Hij schrijft op blz. 165: ‘als eine andre spur germanischer dvandva fass ich schimpfworte wie schweinehund auf...“schwein und hund zugleich”, das passt und hat analogien wie camelopardalusGa naar eindnoot4 und das bei Goethe (an Schiller 10 juni 1795 und sonst) beliebte tragelaphusGa naar eindnoot5 zur seite. Schröder verweist mich noch auf Hiruzpero Förstemann I, 688, daneben Hiruzpirin “hirschbär und hirschbärin”’. Richard Riegler, die in H. Bächtold-Stäubli, Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens 8, 829 (1936-'37) naar deze plaats bij Meyer verwijst, voegt er nog it. leoncavallo en ofra. ursleu aan toe. In haar Samengestelde Naamwoorden in het Nederlandsch 28 (1928) noemt J. van Lessen nog skr. puruṣa-vyâghrá- ‘mantijger’. Ik denk hier ook nog aan gr. λεόπαρδος ‘leeuw-panter’, dat als leopardus in het Latijn overging. Ook de Oudnoorse tautologische samenstelling vargulfr is een mooie parallel, al schijnt die naar vreemd model | |
[pagina 59]
| |
gevormd te zijn.Ga naar eindnoot6 Bij genoemde groep van copulatieve diernamen nu zou onze muishond kunnen behoren. Hij zou dan te verklaren zijn als een dier dat zowel muis als hond is, dat wil zeggen dat hij in sommige opzichten gelijkt op de muis, in andere op de hond. Men zou dan muishond qua vorming kunnen vergelijken met fra. chafouin, een gewestelijk woord uit Midden- en West-Frankrijk voor de bunzing, dat echter in zijn figuurlijke betekenis ‘sournois et rusé’ (Petit Larousse, 1961) algemeen Frans is. Frans chafouin is een copulatieve samenstelling uit chat ‘kat’ en fouin, een masculinum dat gevormd is bij fouine ‘steenmarter’.Ga naar eindnoot7 Bij ndl. muishond en fr. chafouin constateren we dat de dieren die door deze benamingen worden aangeduid, t.w. de wezel resp. de bunzing, naar andere dieren zijn genoemd. Dit nu is iets dat bij diernamen heel vaak voorkomt, men denke slechts aan de naam varken voor de pissebed. Bij de gewestelijke namen van dieren kan men dikwijls constateren, dat meer zeldzame dieren genoemd worden naar dieren die vaker voorkomen, en wilde dieren naar huisdieren. Daarbij is dikwijls overeenkomst tussen enkele kentekens voldoende.Ga naar eindnoot8 Peter Hans Böhringer, Das Wiesel seine italienischen und rätischen Namen und seine Bedeutung im Volksglauben, 1935, 66 schrijft: ‘Die Bezeichnung des Wiesels durch Namen anderer Tiere ist sehr häufig. Oft handelt es sich dabei um einen bloßen Vergleich, wobei sowohl das Tier in seiner Gesamtheit, als auch einzelne hervorstechende Merkmale als Vergleichsbasis dienen’. De wezel gaat bovendien bij veel volkeren door voor een gevaarlijk en onheilspellend dier; in het volksgeloof speelt hij dan ook een grote rol. Erasmus vertelt dat in zijn tijd in Engeland de jacht weinig succes had wanneer de naam van de wezel werd genoemd (Kr. Nyrop, Grammaire historique de la langue française 4, 1913, 276). Zijn eigenlijke naam mag dus vanwege de taboe niet genoemd worden, evenmin als die van andere roofdieren als de marter, de wolf, de beer en dergelijke (R. Riegler, in Handwtb.d.deu.Abergl. 8, 883 (1936-'37). In het geval muishond is de wezel, een wild dier, blijkbaar genoemd naar een huisdier, de hond, en naar een ander dier, geen huisdier maar een muisdier. Waarom nu werd de wezel naar de beide dieren muis en hond, muishond genoemd? | |
[pagina 60]
| |
We beginnen met de muis. Het bezwaar dat Pauwels tegen Vercoullie had, t.w. dat ‘een diertje, dat 20 à 23 centimeter lichaamslengte heeft, zonder den staart...toch moeilijk tot een muis verkleind (kan) worden’, kan ik niet onderschrijven. Immers het begrip muis b.v. in de dertiende eeuw hoeft toch niet samen te vallen met het begrip muis in de biologie van de twintigste eeuw. Wanneer men in de middeleeuwen schaaldieren, b.v. kreeften, en weekdieren, zoals mosselen en oesters, ook tot de vissen rekende,Ga naar eindnoot9 dan is het te verwachten dat het begrip muis toen ook ruimer was dan thans het geval is. Een neerslag hiervan vindt men in determinatieve composita als vleermuis, spitsmuis en relmuis, die volgens moderne biologische begrippen geen muizen zijn. Men vergelijke verder nog Duitse namen als Alpenmaus ‘marmot’, Schermaus ‘waterrat, mol’ en Zobelmaus ‘lemming’.Ga naar eindnoot10 In Der Naturen Bloeme wordt de rat gewoon onder het hoofdje muis behandeld. Maerlant schrijft: ‘Van musen es een andre maniere Ende heten ratten’ (vs. 2941-'42). De rat hoort biologisch trouwens tot de familie der muizen (Muridae). In de Oudheid rekende men alle mogelijke dieren als ratten, marters en sabels tot het geslacht der muizen (R. Riegler, Das Tier im Spiegel der Sprache, 1907, 48). Zo is ook te verklaren dat de muis in het Italiaans topo heet, dus genoemd is naar de mol (t.a.p.), die immers ook al tot de muizenfamilie werd gerekend. Ook op de grote gelijkheid tussen muis en wezel hebben de Ouden al gewezen (O. Keller, Die antike Tierwelt 1, 1909, 167). Is het dan zo vreemd dat men een dier waarvan de lichaamslengte bij volwassen exemplaren gewoonlijk varieert van 15 tot 17 cm - al zijn er wezels die groter worden dan hermelijnen -, dat rolrond is en zeer korte poten heeft, dat in staat is nauwe holen, b.v. muizegaten binnen te dringen, dat in muizeholen of mollenesten leeft,Ga naar eindnoot11 tot de muizen heeft gerekend? In een Latijns-Hoogduits glossarium uit de 11de eeuw wordt mustela toegelicht als ‘mus longus wisela’ (ZDA 5, 1845, 572 a). Dat kan teruggaan op een etymologisch ‘Missverständnis von Mustela’ (H. Schuchardt, in ZRPh. 36, 1912, 161), en wel op Isidorus van Sevilla (560?-636): ‘Mustela dicta, quia mus longus: nam telum a longitudine dictum (Orig. 3, 3)’, die het op zijn beurt uit Servius, een commentator van Vergili- | |
[pagina 61]
| |
us uit de 4de eeuw heeft (Aen. 9, 744) (Thomas Shearer Duncan, The Weasel in Religion, Myth and Superstition 37 (Washington University Studies XII, No. 1, 33-66, 1924)). Dr. C. Kruyskamp wees mij op de volgende plaats uit Bartolomeus Engelsman, Van den proprieteyten boek XVIII, cap. lxviij (ed. 1485): ‘Mustela dat is een wesel ende men seyt dattet een lange muys is als ysidorus seit li.xij. want telon is griex dat is lanc in duytsch’. In een Oudfranse bron wordt van de wezel (belete) gezegd: ‘ce est une beste plus longue que soriz et a blanc le ventre’.Ga naar eindnoot12 In een andere Middelnederlandse bron, t.w. in Die gesten of geschiedenisse van romen, in 1481 gedrukt bij Gheraert Leeu te Gouda, leest men: ‘Die wijl dat gwydo...sliep so sach tyrius dat wt sijn mont, die open stont een langhe muus een wit hermelken quam’ (fol. 224 ro a). Hier is de wezel of de hermelijn het zieledier dat de mond van de slapende verlaat, een motief dat zeer bekend is. In de functie van zieledier treedt insgelijks de muis op (zie T.S. Duncan, The Weasel, 1924, 50). In Trübners Deutsches Wtb. 4, 583 a (1943) leest men i.v. Maus: ‘Alter Glaube ist, daß den Zauberinnen der böse Geist als Schmetterling, Schlange, Wiesel, insbesondere als brandrote Maus aus dem Munde schlüpft (so in Goethes Walpurgisnacht: “Ach! mitten im Gesange sprang Ein rotes Mäuschen ihr aus dem Munde”’. Uit vele talen zijn namen voor de wezel aan te voeren die erop wijzen dat men het dier tot de muizen rekende of ze althans beschouwde als er ten zeerste mee verwant.Ga naar eindnoot13 Het Deens kent snemus, het Zweeds snömus voor de wezel, die immers in noordelijke landen een sneeuwwit winterkleed heeft. In de Romaanse talen zijn er vele wezelnamen die eigenlijk namen zijn voor de hazelmuis, de spitsmuis en de veldmuis, b.v. gewest. fr. liron, eigenlijk ‘hazelmuis’ (verg. lat. glîs), fr. muset, gewest. musatte, eigenlijk ‘spitsmuis’Ga naar eindnoot14 en gewest. fra. mulò, eigenlijk ‘veldmuis’ (fra. mulot) (E. Schott, Das Wiesel, 1935, 61-62). Ook de Latijnse naam van de wezel mûstêla hangt wellicht met lat. mûs samen; de wezel immers nam in de klassieke oudheid de plaats in van de toen nog ontbrekende huiskat als muizenvanger. Het tweede lid -tela blijft voorlopig nog duister, al heeft het aan pogingen tot verklaring niet ontbroken.Ga naar eindnoot15 Fra. hermine ‘hermelijn’, ofra. ermine wordt verklaard als vr. | |
[pagina 62]
| |
vorm van het bnw. (h)ermin < lat. Armenius < Armenius mûs (O. Bloch en W. von Wartburg, Dict. étym. de la langue françaiseGa naar eindnoot6, 1975). Een Griekse naam van de wezel, t.w. ϓαλῆ of ϓαλέη, wordt door Boisacq, Dict. étym. de la langue grecqueGa naar eindnoot4 (1950) in verband gebracht met skr. giriḥ ‘muis’ en lat. glîs ‘hazelmuis’. In het Baskisch heet de wezel satendera, satandre, een samenstelling van sat ‘muis’ en andere ‘dame’; ook hier wordt hij blijkbaar tot het geslacht der muizen gerekend! E. Schott, Das Wiesel, 1935, 40 schrijft naar aanleiding van deze naam ‘Man könnte...denken, daß das Wiesel “Mäuse-dame” genannt wurde, weil man es zum Geschlecht der Mäuse zählte, vielleicht aber auch, weil es Jagd auf Mäuse macht’. Al de door mij opgenoemde parallellen uit verschillende talen zijn, meen ik, voldoende om te bewijzen dat de muis in het benoemen van de wezel een grote rol heeft gespeeld. Muis en wezel worden door de spraakmakende gemeente vaak in zeer nauw verband met elkaar gebracht, hetzij met elkaar vergeleken, hetzij tot één en dezelfde klasse van dieren gerekend. Het is dus in het geheel niet vreemd het bestanddeel muis te zien optreden als een van de delen van een al dan niet copulatieve samenstelling die als benaming van de wezel fungeert.Ga naar eindnoot16 Na het eerste lid van muishond te hebben toegelicht, willen wij trachten ook het tweede op een aannemelijke manier te verklaren. Lag de associatie van muis en wezel eigenlijk voor de hand, of was die althans op een overtuigende manier aan te tonen, moeilijker wordt dat met de naam hond, want deze roept de associatie op met een redelijk groot dier, en niet direct met een hondje in zakformaat. We zullen hierbij echter niet hebben te denken aan het dier ‘in seiner Gesamtheit’ zoals bij de muis, doch veelmeer aan ‘einzelne hervorstechende Merkmale als Vergleichsbasis’, zoals de Zwitser P.H. Böhringer, Das Wiesel, 1935, 66 dat noemt. Een van die kenmerken is dat de wezel keft als een hond. I. Teirlinck vermeldt dat althans voor Z.O.-Vlaanderen: ‘'t volk zegt dat de muishond bast gelijk nen hond’,Ga naar eindnoot17 iets dat mijn moeder (geboren te Melden in 1873) me in een brief van 1 maart 1950 bevestigde: ‘een muishond heb ik nooit gezien,Ga naar eindnoot18 maar toch hooren bassen gelijk een klein hondeke, als ik des nachts bij de bosschen passeerde’. Dat de muis- | |
[pagina 63]
| |
hond blaft als een hond, werd mij ook op 1.1.1952 door een inwoner van Ronse bevestigd. De aanduiding van de wezel met de naam van de hond, is in de Westeuropese talen echter lang niet zo verbreid als de benoeming met de naam van de muis. Het Oudnoors kent glatuns-hundr ‘wezel’, een woord waarvan het eerste lid verwant is met ofra. gloton ‘gulzigaard’ (J. Fritzner, Ordbog over Det gamle norske Sprog, IV Rettelser og tillegg ved Finn Hødnebø, 1972). In het Handwtb. d. deu. Abergl. 9, 580 (1938-'41) vermeldt R. Riegler voor Lippe-Detmold de benamingen steunhündken, steünrüe voor de wezel. In A.R. Lloyd, A haunting Story of the secret Countryside 253 (1982) leest men: ‘The weasel has many names...; gipsies called him a dandy hound’. De Italiaanse dialecten kennen voor de wezel tal van benamingen die eigenlijk ‘hond’ betekenen. Op het Italiaanse schiereiland zijn kúća, kúććala en dergelijke in gebruik die bij it. cuccio ‘jonge hond’, resp. cucciolo ‘schoothond’ horen. E. Schott, Das Wiesel, 1935, 60 verklaart het gebruik van deze benamingen als vleinamen, wat mogelijk lijkt. Ook onze taal kent hondje als vleinaampje of in overdrachtelijke toepassing op zaken: ‘iets liefs, aanvalligs, snoepigs (men denke b.v. aan een mooi, klein schoothondje’.Ga naar eindnoot19 Op Sardinië komt onze gewone wezel niet voor, maar wel een variëteit, putoris boccamela, die slechts op dat eiland, op Rhodos en in Noord-Afrika bekend is, en zich hierdoor onderscheidt dat hij geen stinkklieren heeft, licht tam te maken is en verzot is op honing. Dit mooie beestje heet in de Sardische dialecten onder mer can e serra ‘berghond’, can e meli ‘honinghond’, cazzeḍḍu e muru en calleḍḍu e muru (E. Schott, Das Wiesel, 1935, 65) ‘muurhondje’. P.H. Böhringer, Das Wiesel, 1935, 76-77 heeft erop gewezen dat can e serra eigenlijk de Sardische benaming is van de relmuis of zevenslaper (fra. loir, eng. seven-sleeper, hd. siebenschläfer, bilch) die op de wezel werd overgedragen. Wie het plaatje bij M.A. IJsseling en A. Scheygrond, De Zoogdieren van Nederland 244 (1943) bekijkt, zal zien dat de overdracht van de naam der aan de onderkant melkwitte relmuis op de wezel niets bijzonders heeft. Is de vorm bungshunt ‘bunzing’ opgegeven voor Zuid-Beveland (N. Ned. Taalmag. 2, 1855, 219) slechts een ‘pronunciation-spelling’ voor de vorm boeŋsoenk (Wolphaartsdijk) | |
[pagina 64]
| |
op Zuid-Beveland?, of is hij een contaminatie van bunzing en muishond? Het tweede lid der samenstelling muishond heeft ongetwijfeld betrekking op het blaffen of keffen van de de wezel. Dat -hond hier een vleinaam zou zijn voor wezel, zoals dat met Italiaanse wezelnamen met ‘hond’ het geval kan zijn, blijkt niet. Hiermee hoop ik voldoende te hebben aangetoond dat muis en hond in de samenstelling muishond niet zo vreemd zijn als ze op het eerste gezicht kunnen lijken, als ze maar in een ruimer Europees kader worden geplaatst.Ga naar eindnoot20 Zijn er voor het compositum muishond parallellen buiten het Germaans te vinden? Een dergelijke samenstelling als wezelnaam die beide delen ‘muis’ en ‘hond’ bevat, heb ik niet gevonden. Enigszins parallel met het woord muishond is wel de geleerde naam van de Noordamerikaanse prairiemarmot, t.w. Cynomys (ludovicianus) ‘mouse dog’ (National Geographic Magazine 156, 1979, no. 2, augustus, 270). Maar er zijn wel wezelnamen, al dan niet copulatieve formaties, die althans één van beide bestanddelen muis of hond bevatten. Ik noem: a) met het bestanddeel muis: hd. Mauswiesel (P.H. Böhringer, Das Wiesel 11, 1935); de. snemus, zwe. snömus ‘wezel’; provenç. ratamohéla (a.w. 29) (< rata + mustela), d.i. ‘muis’ (zie E. Levy, Provenzalisches Supplement Wörterbuch 7, 1915, 42b) + ‘wezel’, als benaming van de wezel; astur. rataliria (rata ‘muis’ + een afleiding van lat. glîs, gen. glîris ‘hazelmuis’) met de betekenis ‘wezel’ (E. Schott, Das Wiesel, 1935, 61). b) met het bestanddeel hond: it. dial. cane-puzze = canis pûtidus ‘wezel’Ga naar eindnoot21; it. dial. duónnela-cacciunèllaGa naar eindnoot22 en de hierboven reeds genoemde Italiaanse, Duitse, Engelse en Oudnoorse wezelnamen. | |
ConclusieIn de westelijke Romania werd de oude naam (mustela) door allerlei taboenamen vervangen.Ga naar eindnoot23 Een systematisch onderzoek over de West- en Noordgermaanse wezelnamen is er echter nog niet.Ga naar eindnoot24 Tal van gegevens over Duitse, Engelse en Scandinavische wezelnamen zijn intussen te vinden in E. Schott, Das Wiesel 25 (1935) en in P. | |
[pagina 65]
| |
Böhringer, Das Wiesel 22 (1935) en verder in allerlei regionale publikaties en ongepubliceerd materiaal. Alleen voor het Nederlandse taalgebied zijn de namen van de wezel geïnventariseerd. In het grootste deel ervan is de oude naam, wezel, in gebruik. Alleen in Gelderland-Overijssel is die naam verdrongen door die van de hermelijn, wat echter aan andere oorzaken dan taboe is toe te schrijven. Alleen in het oostelijk deel van Vlaanderen, in geheel Zeeland, in het stukje van Noord-Brabant dat aansluit bij Zeeland, in zuidelijk Brabant, in het oosten van Belgisch Limburg en vroeger wellicht ook in HollandGa naar eindnoot25 heeft men de oude naam van de wezel vermeden en hem naar twee ‘huisdieren’ muishond genoemd. Dit woord kan verklaard worden als een determinatieve samenstelling, t.w. ‘hond die er uitziet als een muis’, resp. ‘hond die muist’. Maar de interpretatie als een copulatieve samenstelling, t.w. ‘dier dat zowel muis als hond is’: muis - vanwege zijn uiterlijk (lange muys), + -hond omdat hij keft als een hond, waarbij beide dieren in gelijke mate bijdragen tot de benaming, verdient de voorkeur.
Adres van de auteur: Beatrixlaan 7 2361 SB Warmond |
|