Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100
(1984)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| ||||||||||||||||
J.C. Arens
|
L 2, 10 allecianus (voor -arius) haringier (-arius harengier vel harincman O 144 ra) |
L 2, 19 aporenari (voor aporiari) = O 164 va |
L 2, 92 (casearium c)aeṟscorp (keṟskorf O 217 vb)Ga naar eind4 |
L 2, 116 cisma (voor scisma) est discensia (voor dissensio) fratrum = |
O 238 ra |
L 2, 208 didaculus (voor dicaculus) = O 291 rb |
L 2, 219 dorise (voor dorice) sunt columpne = O 304 rb |
L 2, 272 elidere huuthorten = O 315 ra |
L 2, 403 Fales (voor Pales) dea porcorum (voor pastorum) = O 339 rb |
O ontleent niet rechtstreeks, en zeker niet uitsluitend, aan L 2 (dat overigens in de eerste letters wat weg heeft van een grabbelen naar rariora).
Hier zij nog gewezen of twee boeiende verklaringen die O met L 2 gemeen heeft en op een vertaling in L 2 die misschien voor de helft op een misverstand berust.
L 2, 4 agresta vermis quidam (quidam vermis O 140 va) Vermis (worm) is een verbastering van verius (< vert jus ‘groen sap’ van zure druiven); zie Ducange I 150 a op agresta en MNW VIII 1880 op verjuus. Cop maakt er verznys van, Wien Oest. NB ser. n. 12 793, 6 vb schrijft verznijs (of verzuijs). In het Marburgense (vijftiende eeuw),Ga naar eind5 3 ra is vermis van agresta verplaatst naar agrestis: agrestis dorpman ( = H 207) etiam vermis etiam zur vel ungezoden.
L 2, 31 assecula est clipeus vel socius = O 178 va. Assec(u)la is volgeling, naloper; voor de fraaie middeleeuwse verklaring clipeus (schild) zie Ducange II 405 b clipeus = vasallus, en MNW VII 548 ‘Schilt 3) Hij die een schild draagt, ridder.’
L 2, 90 (carruca ca)rre vel ploechosse |
Enige vertalingen van carruca (Fr. charrue) zijn:
waghen vel plouch vel carre O 217 va |
karre wagen ploech Bruss. Hs 19 590, 13 ra |
karpe, plech (lees met Van Sterkenburg karre, ploech) H 1045 |
pluch, wagen B 1017 |
aratrum (terugvertaling van ploeg), 's-Gravenhage KB 131 F |
8, 1 v. |
Voor een mogelijke verklaring van ploechosse dient eerst een stap teruggezet. Cartilago (kraakbeen) wordt in Cop verklaard als ‘harder dan vlees, zachter dan been’ (durior carne, mollior osse). Deze omschrijving (in het onzijdig: durius carne mollius osse) wordt ook in andere woordenboeken aangetroffen, in handschriften
als Mainz I 603 = Dfb. 11, Mainz I 597 = Dfb. 19, Cuyck 15 en in drukken als Exquo Keulen ca. 1477 (het voorbeeld van druk Zwolle 1479), in Gemmula 1484 en latere drukken. In H staat cartilago onmiddellijk voor carruca:
H 1045 | cartilago.i. durius <carne> sed mollius |
osse scilicet knosele | |
1046 | carruca karpe vel plech. |
Misschien vond de schrijver van L 2 in zijn voorbeeld
cartilago durius carne sed mollius |
carruca karre vel ploech/osse |
en vergat, of wist niet, dat osse in overloop stond.
6. De Mera's Brachylogus - - benut in Hildesheim
De Nederlanden beschikten in de latere middeleeuwen op het stuk van latijnse woordenboeken niet enkel over Europese standaardwerken als die van Papias, Hugucio, Brito en Johannes van Genua (Catholicon), maar ook over twee inheemse bewerkingen van Hugucio's Liber Derivationum in de Puericius en de Brachylogus van de Brabander Johannes de Mera.Ga naar eind6
's Mans herkomst is duidelijk te zien in deze werken; vooral de letter B lijkt wel een Brabantiade. In PuericiusGa naar eind7 geeft De Mera op Brabantia ‘uit liefde tot mijn geboorteland’ een uitvoerig lovend citaat uit De proprietatibus rerum van mag. Bartholomaeus (Anglicus) O.F.M. In Brachylogus deriveert De Mera van Brabantia: Brabantinus, Brabantigena, Brabantinigena, Brabantizo, Brabantinizo, Brabanticola. Daar blijft het niet bij: Breda, Bruxella, Buscum, en in de C Campinia en het klooster Camera, elk krijgt zijn stek. Aan belangrijke steden als Brussel en Den Bosch valt een behandeling ten deel à la Brabantia. De naam Brabantia prijkt ook in artikel Bis op het woord bigens, in Ducere op dux, in Fluere op flos, in Ge op gens, in Grandis op grossus, in Uti op couti (de laatste twee in Puericius). Maar ook zonder dat de naam Brabantia valt worden we herinnerd aan het hart van de Nederlanden, bijv. als De Mera
spreekt over schepenbrieven (in artikel Brachos op breve) of schepenklok (op het woord falerica), begijnhoven (op curtis), of wafel(ijzer) (op gafra).
De eigen inbreng van De Mera als taalgeleerde beperkt zich niet tot Brabantica en wat hij buiten Hugucio bij andere meesters vond. Hij geeft soms (al dan niet door misverstand ontstane) woorden die uitsluitend voorkomen (of schijnen voor te komen) in Brachylogus en in werken die Brachylogus benutten. Ook vermeldt hij van op zich bekende woorden bijzondere betekenissen. Verderop zullen enige voorbeelden gegeven worden. Brabander en woordverklaarder gaan hand in hand waar De Mera van het woord mirica (in het artikel Amarus) opmerkt, dat de Brabanders het soms gebruiken voor heide omdat de Kempen zo heiderijk zijn.Ga naar eind8 Wie het lust kan De Mera tot vader verklaren van de Latinitas Nederlandica.
Naast Brachylogus (trefwoord en verklaring in het latijn) hebben zich in de Nederlanden ook woordenboeken ontwikkeld met onmiskenbaar Brachylogische inslag die meer of minder uitvoerige latijnse verklaringen paren aan min of meer regelmatige verdietsing. Tot deze om zo te noemen Brachylogiden behoren het fragment Leiden,Ga naar eind9 het fragment Leuven 2,Ga naar eind10 Wien Oest. NB ser.n. 12 793,Ga naar eind11 en de gedrukte Copiosus (ook Conflatus genoemd).Ga naar eind12
Brachylogus en Brachylogiden zijn niet enkel in de Nederlanden benut. Er loopt van de Nederrijn een spoor naar Hildesheim. Daar heeft magister Johannes van Zanten ( = Xanten) onderricht gegeven en op zijn onderricht gaat, blijkens het colophon, terug het (hierna Ber genoemde) woordenboek
Berlin, SBPK Ms. Theol. Lat. 4o 100 |
(ao 1426. Rose XIII. II. 3, p. 1165) |
waarmee vaak overeenkomt het veel uitvoeriger (hierna Cel genoemde) woordenboekGa naar eind13
Celle, Bibl.d. Oberlandesgerichts Ms 10 |
(zie K. Grubmüller, Voc. Ex quo, p. 39) |
Ber en Cel vermelden op het trefwoord Troia dat Xanten klein-Troje (Troia minor) heet.Ga naar eind14 Victor is in Ber en Cel niet alleen een woord dat overwinnaar betekent maar ook de naam van Xantens heilige martelaar, de gezel van Gereon en Mauricius. Ber en Cel
hebben ook een trefwoord Kalcar (est nomen cuiusdam opidi in ducatu Kliuensi Cel, cliuensi Ber)Ga naar eind15
Tot zover over de Nederrijn. Hildesheim wordt, zoals reeds vermeld, genoemd in het colophon van Ber; Hildesheim wordt in Ber en in Cel ook genoemd op het trefwoord obsius, een steensoort ‘zoals men aantreft in de dom van Hildesheim zuidwaarts “(qualis reperitur in ecclesia hildensemensi - catedrali Cel - versus meridiem).
Het voorwoord van Ber verklaart dat het onderhavig geschrift getrokken is uit de leer van erkende meesters, te weten Hugucio en Bracsilogus en andere taalgeleerden (in presenti libello...ex dictis autenticorum s. hugucionis bracsilogi et aliorum grammaticorum).
In Ber en Cel wordt op het trefwoord Brachylogus (Bracci- Cel) verklaard dat het onderhavig boek een uittreksel is uit Brachylogus (ex quo presens liber est extractus - ut est in principio, voegt Ber erbij).Ga naar eind16
In Ber wordt Brachylogus genoemd op de trefwoorden gurgulio en vacca, in Cel op de trefwoorden absintos, absinteon, aceo, acetabulum, acrimonia, acupicta, gurgulio en vacca.Ga naar eind17
Men vindt enige Brabantica uit Brachylogus terug in Ber en Cel:
1. Bigens. Hugucio geeft als voorbeeld van een bigens iemand wiens vader tuscus (Toskaans) is en wiens moeder franca is. De Mera maakt van de vader een brabantinus, de moeder blijft franca (maar niet in alle handschriften van Brachylogus: ze wordt een vlaamse in Brus. II 1079, een zeeuwse in Brus. 981, een hollandse in Brus. 1450. Teuthonista werkt met cleefsch en gelresch). Ber en Cel handhaven brabantinus, maar de moeder wordt saxonica (men treft saxonica in Ber en Cel ook aan op het trefwoord nascio Ber, natio Cel).
2. Buscum...in finibus Brabantie. Buscum komt niet voor in Ber; Cel heeft Barbantie voor Brabantie.
3. Campi̱nia pars Brabantie. Met het Brachylogus-handschrift van Trier, SB 1131/2047 hebben Ber en Cel de verschrijving Campa̱nia (est quedam provincia scilicet pars Brabantie Cel).Ga naar eind18
Na deze Brabantica nog enige woorden en verklaringen uit vermoedelijk De Mera's eigen koker, die overgenomen zijn in Cop en
(soms) Wien, in Ber en Cel. Tot deze misschien exclusieve Brachylogica behoren capantrum (in artikel Capio) = capanna, een hutteken (Cop), en cuturmitra (wel een verbastering van Hugucio's cuturnium, ook cuturmini geschreven, dat wel een verbastering is van cothurnus, hooghartigheid). Volgens De Mera wordt follis soms overdrachtelijk gebruikt voor mamma mulieris; de verklaring is overgenomen in Cop, Ber en Cel. Mic(h)olari is bij Hugucio (en in het Catholicon; ook, blijkens de vertaling clappen, in Teuthonista en Gemmula) faḇulari. De Mera las blijkbaar fam̱ulari; deze verklaring is overgenomen in Cop, Wien en Ber, en vastgespijkerd in Cel: seruire uel famulari. In het artikel Spargo noemt Hugucio spargena = infaṉṭia (zo ook Catholicon en de beide delen van Teuthonista: kyntheit). De Mera las blijkbaar infam̱ia, die volgens hem spargena heet wegens de brede spreiding ervan (quia late spargitur). Deze verklaring is overgenomen in Cop, Ber en Cel; Wien beperkt zich tot spargena dicitur infamia. In het artikel Rogo, vragen, bidden, bespreken Hugucio en De Mera rogus brand(stapel), zo geheten volgens De Mera omdat vroeger tijdens de lijkverbranding voor de ziel van de overledene gebeden werd (quia tempore durationis eius rogabatur olim pro anima mortui). De verklaring is overgenomen in Cop (ipsius voor eius), Ber en Cel (eius/ipsius ontbreekt). De verklaring van natrix zwemster (que nat Hug., mulier que nat Cath.) wordt door De Mera aangevuld met uel que nare scit” of die de kunst van zwemmen verstaat’; de aanvulling is overgenomen in Cop, Wien, Ber en Cel. In het artikel Moueo remigo besprekend, komt De Mera (niet Hugucio of Catholicon) met het voorbeeld remigo Iohannem cum naui ad terram (ik roei Jan met een boot aan land); het voorbeeld is overgenomen in Cop (in terram), Ber en Cel (de laatste zonder ad/in terram).
Ber en Cel kunnen dus met zeker recht zeggen (ten dele) getrokken te zijn uit Brachylogus. Ten dele getrokken uit Brachylogus is nog een ander woordenboek uit het begin van de vijftiende eeuw,Ga naar eind19 dat raakpunten heeft met Ber en Cel, daaronder een raakpunt, dat, naar het schijnt, een exclusief Brachylogicum is. Het woordenboek (hierna met Bug aangeduid) is van 1440 tot 1445 in het bezit geweest van Lambert Eggels, pastoor te Buggenum, en vermaakt aan
de Kruisheren te Roermond. Bug is in 1914 te Leuven verloren gegaan, maar niet spoorloos, want onder het hoofd, ‘Nieder-Maas-Glossen’ had in 1830 F.J. Mone er 367 trefwoorden met latijnse verklaringen en/of verdietsingen uit meegedeeld. Enige vertalingen die Bug gemeen heeft met, naar het lijkt, alleen Ber of alleen Ber en Cel zijn:Ga naar eind20
acinacium...resynen Ber, rasyn Bug (geen vertaling Cel) |
allosa...brecem Ber, en brasem Cel, eyn bresem Bug |
gersa...wledermus Ber, en vledermus Cel, eyn vledermues Bug |
lucanica...sulte Ber, suelt Bug (andere vertaling Cel) |
Het bewuste exclusieve Brachylogicum is classicularius. In het artikel Calon geeft Hugucio als afleiding van classis: classicarius pro rectore qui nautis imperat, en als afleiding van classicum: classarius (maar hiervoor is in de handschriften van Hugucio ook classicarius ingeslopen, bijv. Melk cod. 564, 35 ra) tubicen proprie militum. Het Catholicon volgt Hugucio, Teuthonista volgt het Catholicon:
Classarius. basuynen bleser der ritterschap |
Classitarius. gebieder aeuer die schypluden. |
Bij De Mera is in het artikel Calon classicarius (afleiding van classis) uitgebreid tot classicu̱ḻarius proreta ( = stuurman). Cop heeft classicularius proreta de stierman, Wien classicalarius (met een v boven de tweede a) die stierman. Het is niet bij een verbastering van het trefwoord gebleven; ook de verklaring proreta (in afkorting reta) heeft letsel opgelopen in Ber Cel en Bug:
Ber classicularius | pirata | teutonice eyn see rouer |
Cel | pirata | en ze rouer |
Bug | eyn serouer |
Adres van de auteur:
Louiseweg 7
6523 NA Nijmegen
- voetnoot*
- ‘Uit Oude Woordenboeken’ I en II verschenen in TNTL 98 (1982), p. 273-289, resp. 100 (1984), p. 18-28.
- eind1
- Leuvense Bijdragen 71 (1982), 393-426.
- eind2
- TNTL 98 (1982), 273-286.
- eind3
- L 2 wordt aangehaald naar de fragmenten, waarvan door het Archief van de UB Leuven welwillend een microfilm verschaft is. De telling is naar de editio princeps van F. Claes.
- eind4
- Dezelfde voortijdige -ṟ- wordt aangetroffen in scalus keṟskorf H 7641 en in cartellum een kaeṟskorff Gemmula 1484.
- eind5
- TNTL 94 (1978), 161-163. L 2 en M hebben een niet gebruikelijke vertaling gemeen voor dotare: verpanden L 2, 222, vorpanden etiam gheuen M 19 va.
- eind6
- Voor de handschriften zie G. Powitz, ‘Johannes de Mera, ein Brabanter Lexikograph des 14. Jahrhunderts’, Mittellateinisches Jahrbuch XIII, 204-216. Aanvullingen: Brussel 1450, Brussel 981, Salzburg M. II 100.
- eind7
- Ook te vinden in Copiosus en in Antw., Pl.-M. 97.
- eind8
- Et brabantini pro thimo hoc vocabulum quandoque accipiunt cum thimus in campinia plurimum abundat.
- eind9
- Zie Van Sterkenburg, Glos. Harl., diss. Nijmegen 1975, p. 134.
- eind10
- Zie F. Claes, in Leuvense Bijdragen 71 (1982), p. 393-426.
- eind11
- Zie Van St., p. 163-166.
- eind12
- Zie Van St., p. 155-156.
- eind13
- Cel f. 110 vb vermeldt Magnopolensis teutonice mekelenborch.
- eind14
- Zie Eugen Gerritz, Troia sive Xantum, Beiträge zur Geschichte einer niederrheinischen Stadt, Xanten am Rhein 1964.
- eind15
- Een derde woordenboek dat aan Kalkar een plaats inruimt is Erfurt, Wiss. Bibl., Amplon. Q 28 (1) f. 1-77 rb uit 1383 (a). Opmerkelijk daarin zijn onder meer de niet gebruikelijke trefwoorden Hannonia (talis terra teutonice dicitur Hennengou, f. 29 vc) en Zewellus (proprium nomen viri, f. 77 rb). Met Zewellus zal bedoeld zijn een telg uit het adellijk geslacht dat heet naar het ridderslot Zevel (Zevell, Zievel, Tzievel) bij Euskirchen. Aan een Goswin van Zevel werd door de stad Aken de erewijn toegereikt in 1344 en in 1376 (b). De jonkers Goswin en Arnold van Zevel, roofridders, moesten zich overgeven in 1354 met zevenenveertig rotgezellen aan de in het geweer gekomen Akenaren. (c). De Zevels zouden, zo weet Gelenius te melden, afstammen van Claudius Civilis (d). Naar de Nederrijn wijst in Q 28 het trefwoord Kalkar (waarbij het woord calcar = spoor is ingelijfd):
Kalkar spare vel quedam ciuitas, f. 34 vb.phaselus sweelhals, f. 51 ra.
(b) Zie ADB 45, 137.
(c) Zie Eiflia Illustrata oder geographische und historische Beschreibung der Eifel von Johann Friedrich Schannat. Aus dem lateinischen Manuscripte übersezt; mit Anmerkungen und Zusätzen bereichert und herausgegeben von Georg Baersch, Des zweiten Bandes zweite Abtheilung, Trier 1844, p. 466-468. Vgl. A. Fahne, Gesch. der Köln., Jülich. u. Bergischen Geschlechter in Stammtafeln, Wappen, Siegeln und Urkunden, I. Köln und Bonn 1848, p. 463.
(d) Zie Eifl. Illustr. p. 469.
- eind16
- Een groep handschriften van Brevilogus heeft het trefwoord Brachylogus (Braxi- etc.) als titel van een woordenboek.
- eind17
- In het woordenboek uit het Sko-klooster (Stockholm, Rijksarch. Hs E 8633) wordt Brachylogus genoemd op de trefwoorden absinthos, absintheon, aceo, acetabulum, achidus, acupicta. Dan gaat het woordenboek over op Hugucio, en wel een Hugucio uit de groep Duitse Hugucio-handschriften (met krasse varianten) waarvan een voorlopige lijst geboden wordt in TNTL 100 (1984), p. 24-28.
- eind18
- Bruxella draagt in Brachylogus de drievoudige kroon nobilissima, ditissima, fontanosissima (in fr. Leiden, Cop en Wien overgenomen en verdietst ‘brusele’; in Wien is ditissima weggevallen). Bruxella is trefwoord in een deel van de Brevilogus-handschriften en heet daar ditissima in Brabantia. Zo wordt Bruxella ook gekenmerkt, maar met toevoeging van de dietse naam, in Ber (Bruxcilla- bresel), Cel (Bruxella- bructzel) en in een verrijkte Exquo van de Nederrijn (Roma, Vat. Lat. 10 049, zie TNTL 100 (1984, p. 18-21) die in de verdietsing uitglijdt (Bruxella-brugge).
- eind19
- Zie Quellen und Forschungen zur Geschichte der teutschen Literatur und Sprache, zum erstenmal herausgegeben von F.J. Mone, Erster Band, Aachen und Leipzig 1830, p. 300-310; zie ook Van St., p. 139-141.
- eind20
- Bug heeft met Ber en Cel (maar niet met Ber en Cel alleen) gemeen
trajectum inferius, vterecht.trajectum superius, mastrech.Tricht en stat Traiectum superiusvTricht en stat. Traiectum inferius.