Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100
(1984)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
J.P. Gumbert
| |
[pagina 211]
| |
noot-appellen (op II 2 p. 441 wordt daarvoor excuus gemaakt, maar acw, bhs moeten aan het daar gegeven lijstje worden toegevoegd); in de Frequentie- en Lengte-indices van II 2 vindt men ook ro (140 stuks) en vo (137), die merkwaardig genoeg in de Alfabetische en Retrograde indices niet verschijnen. Het punt, waar deze notitie eigenlijk over gaat, is dat van de vormen die met een punt beginnen; die staan nl., tengevolge van wat men een programmeerfout moet noemen, wèl in de Retrograde index maar niet in de Alfabetische, en evenmin in die naar Lengte en die naar Frequentie. Wie dus de Alfabetische index gebruikt (en dat is de index via welke men ook dat, wat men in een andere index als interessant heeft opgemerkt, in de tekst moet opzoeken), zal b.v. veel van de letters van het alfabet missen, ook op de plaatsen waar Maerlant ze gebruikt om de structuur van zijn werk toe te lichten (type ‘hier gaet hute vander .s.’, II 2 209.25); hij mist talloze cijfers, ook vele .i. en .j. die het lidwoord betekenen - en vele .v. die het persoonlijk voornaamwoord betekenen; hij mist de zo interessante .aristotiles II 2 16.23; van ‘vighelie’ vindt hij in II 2 drie vindplaatsen opgegeven, terwijl er nog zeven andere zijn waar .vighelie(.) staat. Hoe ernstig de gevolgen van deze programmeerfout kunnen zijn, blijkt in II 1 bij het woord ‘coninc’: de Alfabetische index onderscheidt coninc, conin[c], [c]oninc e.d., in totaal 82 stuks (in Frequentie staat coninc dan ook onder 82); maar (als ik goed geteld heb) 38 gevallen van .coninc. zijn niet geïndext! Dat betekent toch wel een flinke verandering in de frequentie van dat woord. Evenzo ontbreken zeker een dozijn .Ridder. uit de Perchevael, bijna alle .karel. uit de Wisselau, en heel wat .Reinart. Het is duidelijk wat deze gevallen gemeen hebben: het zijn de bekende afkortingen .co., .R. en dergelijke (ook ‘Aristotiles’ hoort bij dat systeem). De punten, en soms de hoofdlettervorm, zijn in deze context niet lettertekens maar afkortingstekens, en als men de afkorting oplost behoort het teken te verdwijnen (evengoed als men meest' als meester oplost, niet als meester'!). De juiste transcripties zijn coninc, ridder, reinart. Tekenend is, wat er met het Reinaert-hs. G gebeurd is. Het hs. bevat nog, volgens de transcriptie, 3 × .Rei- | |
[pagina 212]
| |
nart., 1 × .Reinarde. (II 1 381.30, 33, 382.3, 22). Op andere plaatsen heeft Gysseling de naam conjectureel aangevuld, en dan gebruikt hij de punt uiteraard niet: hij schrijft 4 × [Reinart], 1 × [Reinarde], en nog 1 × [Reinar]t (alleen daar was het woord anders dan gewoon afgekort geschreven: de eindletter staat er, omdat het de rijmletter isGa naar eind3). De index nu bevat wèl de zes (puntloos) aangevulde vormen, níet de vier werkelijk (met punt) overgeleverde... In volgende delen zal deze zaak wel rechtgetrokken worden; maar gebruikers van de reeds verschenen delen moeten er attent op zijn.
Adres van de auteur: Vakgroep Paleografie R.U. Leiden Postbus 9515 2300 RA Leiden |
|