Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 100
(1984)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |||||||||
J.A.A.M. Biemans
| |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
Afb. 9. Bovenste gedeelte van hs. Trier, Stadtbibliothek, Deutsche Fragmente, Mappe IV, Nr. 10 (recto; ware grootte): Spiegel historiael.
| |||||||||
[pagina 193]
| |||||||||
Afgaande op het schrift zou het handschrift waarvan het fragment deel heeft uitgemaakt, vervaardigd kunnen zijn in het tweede kwart van de veertiende eeuw. Het dialect waarin de tekst is geschreven, is Westvlaams. Hoe deze fragmentjes in de stadsbibliotheek van Trier terecht zijn gekomen is niet bekend. Wat betreft hun vorm en functie zijn ze vergelijkbaar met de twee strookjes van het Rijmbijbel-fragment dat thans eveneens in Trier bewaard wordtGa naar eind28. Al deze fragmenten hebben dienst gedaan in een boekband als scharnier tussen het boekblok en de platten van die band. De inhoud van het hier beschreven fragment is een gedeelte van de Derde Partie van de Spiegel historiael door Jacob van Maerlant: boek 2, cap. 46, vs. 64-cap. 47, vs. 24 (roa), cap. 47, vs. 25-74 (rob), cap. 47, vs. 75-cap. 48, vs. 10 (voa) en cap. 48, vs. 11-60 (vob); het laatste vers van cap. 47 en het opschrift van cap. 48 ontbreken. Aan het begin van deze beschrijving is opgemerkt dat geen der tekstkolommen op dit fragment compleet is: dit impliceert dat veel verzen slechts gedeeltelijk bewaard zijn gebleven. Bovendien is de tekst aan de versozijde van het fragment op sommige plaatsen zeer slecht leesbaar. Collatie van de verzen op het fragment-Trier met de standaard-editie van de Spiegel historiael door De Vries en Verwijs levert - afgezien van verschillen in spelling - weinig varianten opGa naar eind29. Drie plaatsen zijn wellicht het aanstippen waard. Cap. 46-48 behandelen de levens c.a. van twee Egyptische anachoreten met de naam Macharis. Van de eerste, Macarius de Grote (ca. 300-390), wordt o.a. een ontmoeting met een ongelovige filosoof verhaald die een verrijzenis na de dood niet mogelijk acht. Macarius levert door een wonder te verrichten het bewijs van het tegendeel:
Ga naar margenoot+‘Com hare,’ sprac hi, ‘ende lije
Ga naar margenoot+Dattu metten ogen sies.’
Ga naar margenoot+doe leedde hi den groten ries [ = dwaas]
Ga naar margenoot+Daer een dode begraven lach,
Ga naar margenoot+Ende verwectene up dien dach
Sp. hist., ed.-De Vries/Verwijs, dl. 2, p. 141.
In het fragment-Trier is in de verzen 75-76 vermoedelijk een fout geslopen (alleen het rijmpaar is overgeleverd): | |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
Een andere fout heeft de volgende variant opgeleverd, nu in de levensbeschrijving van Macarius de Alexandrijn († ca. 394 dan wel ca. 408). Om zichzelf te kastijden gaat Macarius in een moeras zitten waar vliegen leven die zeer venijnig steken:
Ga naar margenoot+An hem selven wrac hi so dit,
Ga naar margenoot+Dat hi inden marasch gaet ende zit
Ga naar margenoot+Al naect, daer die vliegen waren so fel,
Ga naar margenoot+Dat si dorbeeten eens evers vel.
Sp. hist., ed.-De Vries/Verwijs, dl. 2, p. 142.
Volgens de redactie van het Spiegel historiael-fragment in Trier gaat het niet om evervellen maar om de huid van een ezel:
Ga naar margenoot+Dat si dorstaken .i. ezels vel
kol. rob, r. 8; cf. afb. 9.
Dat deze lezing onjuist is blijkt na vergelijking met Maerlants bron, het Speculum historiale van Vincentius van Beauvais, Liber Decimusseptimus, caput 71: ‘ita condemnare se voluit vt in pratis Scithiae nudus per 6. menses sederet, vbi culices crabonibus similes, aprorum quoque perforant cutem’Ga naar eind30. Anderzijds is ‘dorstaken’ voor ‘perforant’ zuiverder dan ‘dorbeeten’, en in feite is er geen sprake van vliegen, maar van muggen die op horzels lijken. Even verderop in het verhaal bezoekt deze anachoreet het graf van de tovenaars die lang tevoren de Egyptische farao ter zijde hadden gestaan in diens conflicten met Mozes en Aäron, ten tijde van de grote plagen die over Egypte kwamen (Exodus 7-10):
Ga naar margenoot+Die heidine hadden gemaect daer
Ga naar margenoot+Een diere werc van stenen zwaer,
Ga naar margenoot+Ghelijc alst ware een paradijs;
Ga naar margenoot+Want si wilden des wesen wijs,
Ga naar margenoot+Dat si daer na hare doot
Ga naar margenoot+In souden varen met vrouden groot.
Ga naar margenoot+In midden stont een diepe putte
| |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
In plaats van ‘Dat si daer [...] in souden varen’ (vs. 51-52) leest men in het fragment-Trier:
Ga naar margenoot+Dat si daer na hare doot
Ga naar margenoot+In wonen souden met vrouden groot
kol. rob, r. 27-28; cf. afb. 9.
Hier sluit ‘wonen’ beter aan bij de bron dan ‘varen’, want het Speculum historiale heeft: ‘puteum quoque fecerant, quia post obitum illic se tanquam in paradiso mansuros esse crederent’Ga naar eind31. Dergelijke varianten zijn weliswaar niet zonder betekenis, maar toch is de vondst van dit Spiegel historiael-fragment niet zo belangrijk voor het onderzoek van de tekst. In het kader van een codicologisch onderzoek van de handschriften en fragmenten van de Spiegel historiael is het belang ervan groter.
Sinds enkele jaren houd ik mij bezig met de handschriftelijke overlevering van Maerlants wereldkroniek. De inventarisatie van de handschriften en fragmenten van dit werk is inmiddels afgerondGa naar eind32. Uit dit materiaal zijn zoveel mogelijk codicologische gegevens bijeengebracht en met behulp daarvan kost het weinig moeite na te gaan of er nog meer fragmenten bewaardgebleven zijn die tot dezelfde codex behoord hebben als het Spiegel historiael-fragment in Trier. Het resultaat is het volgende overzichtje van fragmenten van deze codexGa naar eind33:
| |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
De inhoud van dit handschrift bestond ongetwijfeld uit excerpten van de Spiegel historiael. Behalve een gedeelte van de legendarische geschiedenis van Barlaam en Josaphat bevatten de bewaardgebleven fragmenten uitsluitend passages uit heiligenlevens, nl. van Maria Magdalena, Nicolaas, Macarius de Grote en Macarius de Alexandrijn, Martinus van Tours en paus Gregorius de Grote. De ordening van de excerpten in dit handschrift loopt niet parallel met de volgorde in de partieën van de Spiegel historiael. In het Rotterdamse fragment, twee reepjes perkament uit één blad, volgt op het leven van de H. Nicolaas (III5, cap. 30) de levensbeschrijving van de H. Martinus van Tours (III2, cap. 28-30). Voorts handelen ook de fragmenten in Chicago over de H. Nicolaas: ditmaal zijn de capittels echter niet aan de Derde maar aan de Tweede Partie ontleend (II5, cap. 36-43). Waren die ver van elkaar gelegen capittels over deze heilige in de bundel excerpten bijeen geplaatst? De vraag moet onbeantwoord blijven. Het blad waarvan de Rotterdamse fragmenten deel uitmaakten was blijkens de bewaardgebleven foliëring folium 94, maar op de fragmenten in Chicago valt geen spoor van de foliëring te ontdekken zodat over de plaats daarvan in de oorspronkelijke codex niets te zeggen valt. Wanneer men probeert na te gaan hoe het handschrift eruit gezien moet hebben, leveren de verspreide fragmenten wel aanvullende informatie. Hetzelfde geldt voor de vraag op welke manieren het handschrift door een boekbinder benut (of eigenlijk: mishandeld) is als bindmateriaal in boekbanden. De membra disiecta van deze codex geven een aardig beeld van de verschillende mogelijkheden voor de verwerking van een afgedankt middeleeuws handschrift door de boekbinder. Aan deze en andere aspecten hoop ik uitvoerig aandacht te schenken in mijn hierboven aangekondigde dissertatie. | |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
4. Fragment van de Dietse doctrinael: Deutsche Fragmente, Mappe IV, Nr. 11Het fragment bestaat uit een strook perkament, afkomstig uit een handschrift met een mise-en-page in twee kolommen: kolom a van het recto en kolom b van het verso van een blad zijn bewaardgebleven. Oorspronkelijk moeten de kolommen elk 44 regels geteld hebben; aan de bovenzijde is het fragment echter afgesneden en gingen aan beide zijden de eerste vijf regels van elke kolom verlorenGa naar eind35. De afmetingen van het fragment zijn 210 × 57 mm. Reconstructie van de oorspronkelijke afmetingen van het blad (en daarmee van de codex), alsmede van de bladspiegel levert de volgende maten op: 260 × 185 mm. (blad, codex) en 200 × 125 mm. (bladspiegel). De tekst op het fragment is geschreven door één hand, in een kleine en duidelijke littera textualis (zie afbeelding 10). Het fragment vertoont geen rubricatie, maar in kolom vob is - geheel in het letterveld - enige ruimte opengelaten voor een initiaal (lombarde) van drie regels hoog en in de marge voor kolom roa zijn drie representanten te zien voor paragraaftekens (twee schuine streepjes). Op grond van het schrift moet het handschrift waarvan dit fragment deel heeft uitgemaakt, in het midden van de veertiende eeuw geschreven zijnGa naar eind36. Nog voorzichtiger moet men zijn bij het aangeven van het dialect waarin dit tekstfragment geschreven is: de taal maakt de indruk niet beter aangeduid te kunnen worden dan door de vage omschrijving ‘Westmiddelnederlands’, maar sommige trekjes wijzen op een Brabantse herkomst. Bevreemdend is dat laatste niet, want er zijn sterke aanwijzingen dat de tekst, de Dietse doctrinael, ontstaan is aan het Brabantse hofGa naar eind37. Zeker is dat een exemplaar van het werk is aangeboden aan hertog Jan III van Brabant (1300-1355), zoals blijkt uit een opdracht die in enkele handschriften van de Dietse doctrinael voorkomtGa naar eind38. Over de geschiedenis van het fragment is niets bekend. Een verticale vouw waarin enkele bindgaatjes voorkomen, laat zien dat de strook perkament heeft dienst gedaan als een stevig scharnier tussen een van de platten van een boekband en het boekblok daarin. In de ondermarge van het recto is met potlood het nummer van het frag- | |||||||||
[pagina 198]
| |||||||||
Afb. 10. Rectozijde van hs. Trier, Stadtbibliothek, Deutsche Fragmente, Mappe IV, Nr. 11 (ware grootte): Dietse doctrinael.
| |||||||||
[pagina 199]
| |||||||||
ment in de reeks Deutsche Fragmente, Mappe IV genoteerd: 11, gevolgd door de aantekening: mittelnddt. Fragment 14. Jh. Het fragment bevat in totaal 78 verzen, in kol. roa vs. 1248-1286 en in kol. vob vs. 1379-1416 uit het Tweede boek van de Dietse doctrinael. Overigens zijn niet alle verzen volledig overgeleverd: de bovenste dertien verzen in kol. roa missen de eerste letter van de regel. Het schrift op de versozijde van het fragment is grotendeels vervaagd met als gevolg dat de meeste verzen daar vrijwel onleesbaar zijn geworden; in feite is op het verso de tekst van het recto beter leesbaar dan de vervaagde tekst, zij het in spiegelbeeld. Bovendien ontbreekt in kol. vob van elk vers het begin. In vergelijking met de editie van de Dietse doctrinael door W.J.A. Jonckbloet vertoont de tekst van het fragment in Trier geen belangrijke variantenGa naar eind39. De meeste varianten die de tekst biedt, komen - getuige het variantenapparaat bij de genoemde uitgave - eveneens voor in andere handschriften met de Dietse doctrinael. Ook dit fragment is minder belangrijk voor de studie van de tekst, dan wel voor een (in hoofdzaak: codicologisch) onderzoek naar de handschriftelijke overlevering van het werk.
November 1982
Adres van de auteur: Bibliotheek der Rijksuniversiteit (BNM) Witte Singel 27 Postbus 9501 2300 RA Leiden |
|