(mv. op twee personen betrekking hebbend). Althans via Van Helten Vondels taal kon ik dat bij Vondel niet terugvinden.
Op vnl. stilistiche en versificatorische gronden bewijzen dat een gedicht, en zeker een traditioneel gedicht uit de zeventiende eeuw, niet aan iemand moet worden toegeschreven, kan, denk ik, nooit helemaal afdoende gebeuren. Maar mijn negatieve punten lijken me sterker dan de in Wilt Hooren 't Woort (p. 44 en 54) opgesomde positieve. Die wil ik tenslotte nog even nalopen.
Roscius was evenals Vondel doopsgezind. Akkoord. Vondel was een huisvriend van Roscius. Dat vind ik wel erg stellig uitgedrukt. Behalve het gedicht waar we het nu over hebben, is er nog één gedicht op Roscius bekend, een sonnet uit 1624 (dus van veel later) waarin de tragische dood van Roscius en zijn echtgenote bezongen wordt. Een ‘huisvriendschap’ laat zich daaruit niet aflezen, evenmin trouwens uit het feit dat Roscius' vader het diakenschap in de Doopsgezinde gemeente op zich nam toen Vondel daar in 1620 om gezondheidsredenen vanaf zag. De families zullen elkaar gekend hebben, maar dat hoeft zeker niet te betekenen dat er in 1615 maar één bruiloftsdichter in aanmerking kwam, te weten Vondel. Er liepen er toen in Amsterdam wel meer rond, meest mindere goden.
Een derde argument is dat de uitgever van het epithalamium, Dirck Pietersz, in deze periode meer werk van Vondel publiceerde. Zeker, maar ook werk van anderen. Kortom: de argumenten uit Wilt Hooren 't Woort waren zeker voldoende om een nader onderzoek naar Vondels auteurschap van het epithalamium te rechtvaardigen, maar ze zijn niet van voldoende gewicht om een negatieve uitkomst van zo'n onderzoek te ontkrachten.
Vandaar dat ik geloof dat we er vanaf moeten zien het bruiloftsgedicht op Roscius aan Vondel toe te schrijven. Voor zijn oeuvre lijkt me dat ook geen verlies.
augustus 1982
Adres van de auteur:
Herman Heijermanslaan 23
2106 ER Heemstede