Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 99
(1983)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |||||||||
F. de Tollenaere
| |||||||||
[pagina 169]
| |||||||||
B.L.P. 14 A, fol. 50 ro
| |||||||||
[pagina 170]
| |||||||||
Het manuscript, dat nu meer dan 30 jaar onveranderd is blijven liggen, was, zoals al uit de titel blijkt, niet gewijd aan een mij onbekende betekenis ‘kat’, maar aan de mij uit mijn dialect vertrouwde betekenis ‘wezel’. Het bestaat uit de volgende hoofdstukken: biologische uitweiding, namen van de wezel (in het algemeen en in het Nederlands), muishond in de dialecten (idiotica en dialectenquête), muishond in het Afrikaans, muishond en zijn behandeling in de woordenboeken (MNW en WNT), muishond buiten het Nederlands (Hoogduits, Nederduits en Engels) en tenslotte: etymologie van muishond. In verband met muishond in het MNW kwamen vanzelfsprekend ook de vijf muishonden en de twee wezels in Der Naturen Bloeme van Maerlant aan de orde. ‘Mustela hete wi dien mushont. Een dier dat menighen es cont’, lees ik op de glansfoto die destijds van het handschrift B.P.L. 14 A., fol. 50 ro werd vervaardigd. Met een zogenaamde betekenis ‘kat’ moest ik mij wel noodgedwongen bezighouden, omdat sommige woordenboeken die nu eenmaal vermelden. Mijn conclusie luidde als volgt: ‘Samenvattend ben ik geneigd te concluderen, dat de Nederlandse bewijsplaatsen van muishond (in de woordenboeken) mij van het bestaan van een betekenis “kat” niet hebben kunnen overtuigen’. Het MNW IV, 2043 (1899) geeft als eerste betekenis van muishont ‘Benaming voor de kat. Eig. hond die muizen vangt’. Deze betekenisomschrijving zou zo weggelopen kunnen zijn uit Van Dale, Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal, derde, vermeerderde en verbeterde druk door J. Manhave [1884], wiens enige definitie van muishond luidt ‘hond, die muizen vangt’. Deze omschrijving nu is niets anders dan een oud definitiespook, getuigend van de ‘Zählebigkeit philologischer Fehlurteile’Ga naar eind2, zoals ik verderop nog zal aantonen. Tot en met P.J. van Malssen Jr., Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandsche TaalGa naar eind6 [1924] is deze hond, een hersenschim van een woordenboekschrijver die het woord muishond niet kende, in het lexicografisch hok van Van Dale blijven zitten! Verdam steunt zich voor zijn ‘kat’ op drie zgn. bewijsplaatsen. Een ervan, die uit de Voc. Cop. [1483]: ‘muyshont, mustela’ hoort evident niet bij de kat thuis, en had onder 2) ‘Benaming voor wezel’ moeten staan. De bewijskracht van de eerste, die uit de Teu- | |||||||||
[pagina 171]
| |||||||||
thonista [1477] ‘Catt-muyshont-Cattus Murilegus Musio pilax acis’ is niet boven alle twijfel. Cattus is de vertaling van catte; murilegus ‘muizenvanger’ zou theoretisch muyshont kunnen weergeven; de wezel is immers als muizenvanger de voorganger van de uit Egypte afkomstige kat. Maar een dergelijke interpretatie is niet sterk, om de eenvoudige reden dat zowel murilegus als musio in het Latijn-Nederrijnse deel van de Teuthonista vertaald worden met ‘eyn katte’, terwijl mustela als vertaling ‘eyn weselken’ meekrijgt. In het woordenboek van Du Cange worden, i.v. Murilegus en Muriceps, de woorden ‘Muriceps, vel musio, Murilegus’ eveneens als ‘kat’ geïnterpreteerd. Al met al blijft de opgave ‘Catt-muyshont’ een raadsel, waarvan de oplossing geheel afhankelijk is van de kennis van de directe bron(nen) van het Kleefse, te Keulen gedrukte woordenboek van G. van der Schueren, en deze bron(nen) heeft ook dr. F. Claes s.j., naar hij mij schreef (17 maart 1981), niet gevonden. De derde en laatste plaats in het MNW is een van beide muishond-artikelen van Kiliaan (1599): ‘muyshond, murilegus, muscio, (Verdam: hond die muizen vangt?) et felis, vulgo muriceps’. Enige waarde voor het bestaan van een betekenis ‘kat’ heeft dit getuigenis van Kiliaan niet. Immers zijn artikel is duidelijk opgebouwd op de grondslag van het materiaal van een dubbelzinnige bron: de Teuthonista. Zijn muscio is zelfs fout overgenomen uit die bron, die immers musio heeft. Kiliaan kent het woord muishond in zijn eigen dialect niet; zijn eerste artikel muishond is dan ook niets anders dan het traditionele woordenboeksplagiaat. In de betekenis ‘wezel’ weet hij dat muishond niet Brabants maar Vlaams is. Dit tweede lemma luidt: ‘muyshond. fland. j. wesel. Mustela’, en de bron is niet ver te zoeken. Deze is het Naembouck van Joos Lambrecht [1562]: ‘Muushond oft wesel: Vne belette ou moustoille’. Naar de heer Mulder van het WNT mij meedeelde, komt het lemma al voor in de eerste editie van dit Gentse woordenboek van 1546. De conclusie ligt voor de hand: er is geen bewijs voorhanden voor het bestaan van het woord muishond met de betekenis ‘kat’ in het Middelnederlands. Kluyver in het WNT IX, 1214, achtste afl. [1908], het voorbeeld van Verdam volgend, geeft eveneens als eerste betekenis die van ‘kat’Ga naar eind3. Hij steunt daarbij op de volgende twee citaten: | |||||||||
[pagina 172]
| |||||||||
De muis-hond, quijnt haar maagh?
weet kattekruyd te vynen, Spieghel 33 [± 1610].
De Muys...siet...de Muys-hondt in 't Nette ghevanghen,
dies sy haer vervreughde, Z. Heyns, Voorb. 86a [1623].
Zo op het eerste gezicht kan ik uit geen van beide plaatsen een betekenis ‘kat’ destilleren. De passage uit Spieghel komt voor in een uiteenzetting waarin wordt aangetoond, dat ‘Al watter is zoekt heil’, zoals b.v. de vogels die naar gelang 't seizoen warme of koude streken opzoeken, of de vis, die wanneer hij gewond is ‘tracht an de zeelt te medecynen’. Reeds Weiland zegt in 1804 i.v. Muishond: ‘Spieghel schijnt het ook voor kat te gebruiken’. Bilderdijk die in 1828 de Hertspieghel ‘In nieuwen Taal en Dichtmaat’ overgebracht heeft, vertaalt de versregel als volgt ‘De kat zoekt rond naar nepte als maag of longen kwelen’ (p. 34). De interpretatie ‘kat’ is behalve door Kluyver in WNT. IX, 1214 [1908], ook door A. Beets, in WNT. VII, 1872, afl. 14 [1922] i.v. Kattenkruid, en door A.C. de Jong in de commentaar bij zijn nieuwe uitgave van de Hertspieghel, blz. 122 [1930] aanvaard. Dr. de Jong geeft bovendien bij het woord kattekruyd de volgende commentaar: ‘Mnl. cattencruut = cattenmente, nepeta cataria. Vgl. Cruydt-Boeck van Rembertus Dodonaeus...Leyden...1608, I, cap. XIV (146b, 147), waar de naam wordt verklaard en gezegd, dat 't een geneesmiddel is, “zeer gepresen...in de smerten van de mage”. Vgl. ook Coornherts Hert-Spiegel Godlijcker Schrifturen (zie Wercken...Colom 1630 I) 2e fol. 14 vo 1e kol. (2e fol. 14 is door een drukfout aangegeven als fol. 15)Ga naar eind4: “Katten eten kattekruyt, Honden gras, elck Dier t'sijne dat hem nut is, of tot sieckts verdrijvinge, of tot voedtsel elck na sijnder aart”’. Het citaat dat voorkomt in het 6de hoofdstuk van Coornherts Hert-Spiegel ‘Wat Waarheydt, of van wat saken men Waarheyt sal leeren kennen’ luidt verder: ‘ende soude de Mensch met de Godtlijcke redene boven alle Dieren begaaft zijnde, niet konnen mercken...hoedanigh hy is, ende wat Waarheyts kennisse noodigh is in sijnen teghenwoordighen state?’. Op het eerste gezicht zou het kunnen lijken of Spieghel hier in zijn Hertspieghel onleent aan | |||||||||
[pagina 173]
| |||||||||
Coornherts Hert-Spiegel Godtlijcker Schrifturen van 1589. Wie beide passages met elkaar vergelijkt, ziet echter dat er van enige directe ontlening geen sprake is, hoewel hier beïnvloeding van Spieghel door zijn oudere vriend a priori natuurlijk niet uitgesloten is. Naast de verklaring muishond = ‘kat’ voor de plaats bij Spieghel, komt echter ook die van muishond = ‘wezel’ voor. In de aantekeningen bij de uitgave van de Hertspieghel door P. Vlaming in 1723 staat de verklaring van muis-hond ‘Wezeltje’, die men onveranderd terugvindt in de uitgave van 1764. Het wil me voorkomen dat P. Vlaming zijn verklaring heeft gehaald uit L. Meijers Woordenschat, waar men vindt ‘*Muishont, wezel’Ga naar eind5, echter pas voor het eerst in de 8e druk van 1720, dus drie jaar voor de uitgave van Vlaming. Dat de woorden van Coornhert waar A.C. de Jong naar verwijst, t.w. ‘Katten eten kattekruyt’ zouden pleiten voor een interpretatie ‘kat’, kan ik niet inzien. De opvatting ‘wezel’ bij P. Vlaming daarentegen lijkt mij meer voor de hand te liggen. In het volksgeloof over de wezel speelt het genezing brengende kruid een zeer grote rol. De wezel kent niet alleen het toverkruid tegen alle ziekten, doch zelfs het kruid dat zijn dode jongen weer levend maakt. R. Riegler die in het Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens van H. Bächtold-Stäubli de wezel in de folklore behandelt, schrijft: ‘der Vergleich gesund wie ein W., schwäb. wieseleinwohl (beruht)...auf dem Glauben, das Tier nähre sich von so kräftigen Kräutern, dass ihm die Krankheit nichts anhaben kann’ (IX, 1938-1941, 582). Dit moderne volksgeloof is reeds oud, althans de klassieke oudheid kent het in een variant. Bij Plinius, Nat. Hist. 20, 132 vindt men het geloof dat de wezel zich bij zijn strijd tegen slangen onkwetsbaar maakt door het eten van wijnruit (Ruta graveolens) (a.w. VII, 1935-1936, 543), een oude artsenijplant uit Zuid-Europa, die nog dikwijls in tuinen wordt gekweekt. In zijn Naturen Bloeme schrijft Maerlant dan ook over die muushont: ‘alst serpenten pijnt te bestaen So draechtet uoer hem wilde rute Daer mede drijftet venijn vte’. En in zijn Const van Rhetoriken 87 [1555] schrijft Matthijs de Castelein: ‘Den Muushont als hy serpenten iaeghd, Voorsiet hem van Ruten als waerschu der tormenten’. We mogen zelfs aannemen dat dit volksgeloof der klassieke oudheid ook nog in latere | |||||||||
[pagina 174]
| |||||||||
tijd is blijven voortleven. Eugène Rolland namelijk geeft in zijn Faune Populaire de la France. I. Les mammifères sauvages [Paris, 1877] op blz. 54 het volgende citaat, weliswaar uit de tweede hand, van Eug. Noel (‘cité par Gayot, Les Petits Quadrupèdes, t. II, p. 194’)Ga naar eind6: ‘Dans ces derniers temps, un habile observateur a pu voir comment la belette se préserve des effets du venin de la vipère en mâchant, lorsqu'elle en est mordue, des feuilles de pet d'âne (Onopordon acanthium), ou des tiges de verveine’. Indien het moishondje te Koog aan de Zaan (zie de dialectkaart op blz. 181) vanouds autochtoon is, dan zou dit er ook op kunnen wijzen dat Spieghel muishond in de betekenis van ‘wezel’ heeft gekend. Samenvattend kunnen wij over de muishond-plaats in de Hertspieghel zeggen, dat de interpretatie muishond = ‘kat’ op naschrijving berust, terwijl argumenten van taalkundige, folkloristische en dialectgeografische aard evident op de betekenis ‘wezel’ wijzen. De tweede literaire bewijsplaats van muishond waaraan Kluyver in WNT IX, 1214 [1908] de betekenis ‘kat’ toeschrijft, is er een uit Z. Heyns, Voorbeelsels Der Ovde VVyse (1623)Ga naar eind7, bl. 86 ro. T.a.pl. zijn er echter niet alleen veel meer bewijsplaatsen van muishond te vinden, doch er is bovendien op bl. 86vo nog de volgende plaats: ‘(De muis) ging tot de Muys-Hondt oft de Katte, spreeckende, hoe verschijnt ghy hier?’, een plaats waarin of, zoals trouwens ook al bleek op bl. 86 ro, een verklarend voegwoord is. Toch meen ik te mogen zeggen, dat deze zgn. bewijsplaatsen uit Zacharias Heyns niet de minste bewijskracht hebben. Is het waar wat J. te Winkel, De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche LetterkundeGa naar eind2 3, 249 [1923] schrijft, dat Z. Heyns de Voorbeelsels der Oude Wyse, in 1623 vertaalde uit het Latijn van Johannes van Capua?Ga naar eind8 Op de titelpagina staat weliswaar ‘Wt d'Indische sprake, in d'Arabische, Hebreische ende Latijnsche overgheset, ende nu in de Duytsche vertaelt’ en in de ‘ Voor-reden’ leest men: ‘Van den Ouden Wijsen der gheslachten des Werelts, is dit Boeck eerstmael in de Indische sprake, daer na in de Persische uytgegaen, vande Persische in Arabische spraecke gestelt, daer na in de Hebreesche, ende van de Hebreesche in de Latijnsche, waer uyt het in Duyts vertaelt is’. Als wij Duyts hier mochten opvatten in de betekenis | |||||||||
[pagina 175]
| |||||||||
‘Nederlands’, dan zouden we moeten zeggen, dat de vrome schrijver van stichtelijke literatuur hier bezijden de waarheid is. Dat is echter geenszins het geval, want met Duyts bedoelt hij ongetwijfeld HoogduitsGa naar eind9. Men vergelijke immers de voorrede in het Duitse ‘Buch der Beispiele der alten Weisen’Ga naar eind10 waar men op blz. 1 leest: ‘Es ist von den alten wysen der geschlächt der welt dis bůch des ersten jn yndischer sprauch gedicht vnd darnach in die bůchstaben der Persen verwandelt; dauon hond es die Arabischen in jr sprauch bracht, fürer ist es zů hebreischer zungen gemacht, zůletst zů Latin gesatzt vnd yetz in tütsch zungen geschriben’. Z. Heyns heeft dus geenszins uit het Latijn van Johannes van Capua vertaald, zoals Te Winkel aannam, doch uit het Hoogduits. Wie bij Z. Heyns het 8e kapittel ‘Handelende van eenen die in noodt een van sijne Vyanden aensoect, ende onbeschroomt sich haestelijck bedenckt’ oftewel de fabel van de muis en de muishond vergelijkt met enerzijds het achtste hoofdstuk in het ‘bůch der byspel der alten wysen’ (ed. W.L. Holland [1860], blz. 132-137) en anderzijds met hetzelfde hoofdstuk ‘De murilego et mure’ in Johannis de Capua's Directorium vitae humanae alias parabola antiquorum sapientum (ed. J. Derenbourg (1889) p. 220-230), ziet direct dat alleen een Duits origineel ons de verklaring aan de hand kan doen voor een aantal bijzonderheden in de Nederlandse tekst van Z. Heyns. In het Directorium heet de ‘murilegus’ Pendem en de muis Rem (blz. 223); in het Bůch der Byspel staat ‘Vnden in dem boum waz ain loch, darjnn wont ain mußhund, der hieß Peridon. Daby was ain schram, darjnn wonet ain muß, die hieß Ronn’ (blz. 32), en in de Voorbeelsels Der Ovde VVyse staat ‘in den Boom was een hol, daer in een Muys-hondt woonde, by name Peridon, daer by was een schramme, daer in woonde een Muys, genaemt Ron’ (bl. 85 vo). Ik vestig de aandacht op het woord schramme dat Z. Heyns bezigt in de betekenis ‘gaatje, holletje’, terwijl hij ook op bl. 86ro schrijft: ‘De Muys uyt hare schram gaende, hare spijse te soecken’, in de Duitse tekst ‘Vnd so die mus vß jr schram gat, ir spyß zů sůchen’. Ook op bl. 87b herhaalt hij het woord: ‘Daer na gingh de Muys uyt haer schram, ende sach de Muys-hondt’, in de Duitse tekst ‘Dar- | |||||||||
[pagina 176]
| |||||||||
nach gieng die mus vß ir hüly vnd sach den mußhund’ (blz. 135). Op twee andere plaatsen bezigt Heyns holleken, t.w. op bl. 87b en 88b, waar de Duitse tekst heeft löchlin (blz. 135), resp. löchly (blz. 137). Dit schram nu in de tekst van Z. Heyns is wel een duidelijk bewijs hoe hij hier zijn Duitse ‘Vorlage’ slaafs heeft nagevolgd. Immers afgezien van de betekenis ‘schrap, streep, schreef’ die in Gelderland, althans in de 18e eeuw voorkwam en die door G.D. Franquinet (ANT 3, 381 (1851-'52) nog wordt vermeld voor de stad MaastrichtGa naar eind11, kent onze taal het woord schram alleen in de betekenis ‘verwonding waarbij alleen de huid opgereten wordt’Ga naar eind12. De betekenis ‘scheurtje in den bodem, gaatje, holletje’, waarvoor in het WNT naar de aanhalingen uit Z. Heyns wordt verwezen, bestaat in onze taal niet, en kan uit het WNT worden geschraptGa naar eind13. Schram bij Z. Heyns is gewoon mhd. schram(m), een mannelijk substantief (in tegenstelling tot het vrouwelijke schramme ‘hautwunde’) met de betekenis ‘Felsspalt, Loch’, die zowel in het Ds. Wtb. als in Lexer's Mhd. Handwtb. 2, 784 [1876] te vinden is; alleen dit laatste woordenboek echter geeft de bewuste aanhaling uit het Bůch der Byspel. Hiermee heb ik voor ons doel althans, voldoende de afhankelijkheid van Z. Heyns van zijn Duitse voorbeeld aangetoondGa naar eind14. Ik heb echter niet onderzocht, op welke van de zestien gedateerde door Holland opgenoemde drukken, die tussen de jaren 1483 en 1592 in Duitsland vooral te Straatsburg en Frankfurt verschenen, de vertaling van Z. Heyns teruggaat. Ik heb vrede moeten nemen met de kritische, gereconstrueerde tekst van Dr. Wilhelm Ludwig Holland. Een dergelijk onderzoek naar de directe ‘Vorlage’ hoort trouwens niet thuis, althans niet in de eerste plaats, in een artikel over de muishond, doch in een monografie over Z. Heyns, of wat van literair-comparatistisch standpunt wel zo belangrijk zou zijn, in een bijdrage over de Nederlandse versies van Kalîlah en Dimnah, deze bundel vertellingen die in de culturen van het Oosten en het Westen zo bekend en geliefd is geweest. De muishond van Z. Heyns heeft m.a.w. voor het Nederlands geen waarde, omdat hij slechts mhd. mußhund weergeeft. Hoe is de gelijkstelling met de kat (blz. 86b) door Z. Heyns te verklaren? Berust die op een Duitse ‘Vorlage’? In de tekstuitgave van W.L. | |||||||||
[pagina 177]
| |||||||||
Holland is die identificatie in ieder geval niet te vinden. Deze te Antwerpen in 1566 geboren, aldaar nog in 1589 verblijf houdende, doch naderhand te Zwolle gevestigde boekhandelaar en uitgever heeft blijkbaar, evenals zijn stadsgenoot Kiliaan, het Duitse en Vlaams-Zeeuwse woord niet begrepen. Ik acht het niet uitgesloten, dat Z. Heyns zijn kat uit het lemma ‘muys-hond...Felis’ van Kiliaan heeft gehaald. Zie verder nog Bijlage 2. Er is nog een derde literaire plaats waar het woord muishond in de betekenis ‘kat’ te vinden is en die A.C. de Jong op blz. 122 van zijn uitgave van de Hertspiegel vermeldt. In het werk C. Plini Secundi...vier Boecken Handelende van de Nature...(Amsterdam, By Joost Hartgers...1644) leest men op blz. 387 het volgende: ‘de Kat, die op sommighe plaetsen oock Muyshondt genoemt wordt’. Zolang er geen bewijs is, dat al deze zgn. ‘bewijsplaatsen’ wat anders zijn dan plaatsen die berusten op naschrijverij, dan wel teruggaan op woordenboeken, zolang is de bewijskracht van die aanhalingen m.i. gelijk aan nul. Hetzelfde geldt voor de volgende citaten uit dierkundige werken van H. Schlegel: ‘Onze huiskat (Felis domestica) werd bij ons vroeger “muizenhond” genoemd’, Handleiding tot de beoefening der Dierkunde 1, 24 [1857] en ‘Vroeger werd dit dier (de kat) veelal Muishond genoemd, en deze naam is bewaard gebleven bij onze nakomelingen aan de Kaap de Goede Hoop, die hem echter aan de aldaar levende Civetkatten hebben gegeven’, Natuurlijke Historie van Nederland. De Zoogdieren I, 110 [1870]. Dat de kat die Verdam in het MNW en Kluyver in het WNT ons op het lexicologische dak hebben gestuurd, een kat in een zak is geweest, hoop ik hiermee voldoende te hebben aangetoond. Voor een veronderstelde betekenis ‘kat’ van het woord muishond zijn noch in het Middelnederlands noch in het Nieuwnederlands deugdelijke bewijzen aan te voeren. In de levende taal heeft muishond nooit de betekenis ‘kat’ gehad. Deze is slechts een van de vele mystificaties die onze lexica, grote en kleine, rijk zijn. Er is wel een taaie, telkens opduikende traditie, maar die berust blijkbaar in laatste instantie slechts op het ongelukkige artikel ‘Catt-muyshont’ in de Teuthonista [1477] dat in onderhavig geval door Kiliaan al te slaafs werd | |||||||||
[pagina 178]
| |||||||||
overgenomenGa naar eind15. Wie weet hoe sterk de invloed van dit meesterwerk onzer oude lexicografie op de traditie is geweest, zal er zich niet over verbazen, dat een van Kiliaan afhankelijke spookbetekenis ‘kat’, al dan niet via Mellema [1618 en 1636], Hexham [1660 en 1678], ook nog in Weiland [1804] en Kuipers [1901] is terechtgekomen. Los van de woordenboektraditie staan de incidentele opgaven van muishond, waartoe de vragenlijst 48 [1950] van de Zuidnederlandse Dialectcentrale te Leuven aanleiding heeft gegeven. Dat het daarbij om zegslieden zou gaan ‘die de wezel...als een soort kat beschouwen’ (Van Sterkenburg 1981, 204-205), geloof ik niet. Het zijn natuurlijk zegslieden ‘die niet weten wat een muishond is en toch een betekenisomschrijving willen wagen. De opgaven katten (H 62 Bekegem, H 65 Zedelgem) en kat (N 91 Harelbeke)’, die ‘buiten het muishond-gebied liggen’, spreken voor zichzelf. Geheel iets anders is, dat de benamingen van de wezel in verschillende talen dikwijls geassocieerd zijn met de namen van andere dieren: hond, muis, rat en kat. De associatie met de kat, de opvolger van de tamme wezel (gr. γαλέη ϰατοιϰίδιος) als muizenvanger bij de Grieken en Romeinen, evenals bij de Romaanse en Germaanse volkerenGa naar eind16, zal wel niemand verbazen. In Stiermarken heet de wezel Gröbelkatzel (Gröbel = ‘rolgesteente’), in Opper-Oostenrijk Pfeifkatzel en Stadelkätzlein (Stadel = ‘schuur’) (zie H. Bächtold-Stäubli, Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens IX, 1938-'41, 580). In Frankrijk heet de wezel ook marcotte, d.i. de vrouwelijke vorm van marcou ‘kater’ (E. Rolland, Faune populaire de la France. I. Les mammifères sauvages, 1877, 52). Deze associatie van de wezel met de kat komt trouwens ook bij allerlei andere kleine roofdieren, o.m. hermelijn, bunzing, marter en steenmarter voor. De hermelijn heet in het Zweedse lekatt, in het Noors røysekattGa naar eind17 en in het IJslands hreysiköttur (de wezel = ijsl. hreysivislaGa naar eind18). De Engelsen noemen de bunzing polecat; een Duitse volksnaam is Elbkatze (H. Bächtold-Stäubli, a.w. IV, 1931-'32, 671), een Franse chat-putois (E. Rolland, a.w. 56; L. Sainéan, La création métaphorique en français et en roman. Images tirées du monde des animaux domestiques, 1905, 41). Toch is het, merkwaardig genoeg, niet de spookbetekenis ‘kat’ geweest die in de handwoordenboeken het meeste succes heeft | |||||||||
[pagina 179]
| |||||||||
gekend, maar een tweede, eveneens volkomen fictieve betekenis ‘hond die muizen vangt’. Die werd bedacht door woordenboekmakers die het Vlaams-Zeeuwse muishond niet kenden, en het gingen omschrijven naar analogie van muiskat of muizekat. Het begint met C. van den Ende, Schat-kamer Der Nederduytsche en Francoysche tale [1654], vandaar ook in editie 1695, die een verschil construeert tussen het muys-hondeken ‘Weseltjen’, en de muys-hond ‘Chién chassesouris’. F. Halma stelt daarop, in 1710 en 1729, de muishondt ‘Hondt die muizen vangt’ naast de muiskat (ed. 1729: muizekat) ‘Kat die wel muist’. De gefingeerde hond komt dan, via Des Roches [1769], Holtrop [1801], Weiland [1804], Blussé [1811] en Van Moock [1833], in Bomhoff [1857], Van de Velde-Sleeckx [1861], Calisch [1864], Heremans [1869], in Van Dale [1872 tot en met 1924], Kuipers [1893 en 1901], Bal [1899] en VerschuerenGa naar eind7 [1961]Ga naar eind19 terecht! Ik heb gemeend over een zgn. betekenis ‘kat’ van muishond niet langer te mogen zwijgen, nu er na een eerste aankondiging, t.w. in de dissertatie Van Sterkenburg [1975], blz. 250, ten tweeden male naar een door mij te publiceren onderzoek wordt verwezen. Er is nog een andere reden die mij ertoe heeft genoopt de bovenstaande bijdrage in het licht te zenden. Ik geloof namelijk niet, dat ik er nog toe kom de uitvoerige, niet persklare, meer dan dertig jaar geleden geschreven verhandeling te publiceren. Daarvoor zou meer tijd nodig zijn dan waarover ik nu beschik en meer belangstelling dan ik nu kan opbrengen. Het onderzoek gaat namelijk niet alleen over het Nederlandse woord muishond, maar eveneens over de Hoogduitse, Nederduitse en Engelse woorden die eraan beantwoorden. Wel hoop ik binnen afzienbare tijd het achtste hoofdstuk van mijn verhandeling, dat handelt over de etymologie van muishond, te publiceren. Nu ik na meer dan drie decennia dit stuk opnieuw lees, krijg ik de indruk dat ik er principieel niets aan hoef te wijzigen, doch kan volstaan met het bijwerken van enkele details.
Adres van de Auteur: Beatrixlaan 7 2361 SB Warmond | |||||||||
[pagina 180]
| |||||||||
Bijlage 1In 1950 tekende ik een kaart van muishond ‘wezel’ op grond van vragenlijst 7 [1939], vraag 3, van de Amsterdamse Dialectencommissie. Van Sterkenburg heeft voor zijn kaart ‘wezel’ (proefschrift 1975, blz. 249) tevens de beschikking gehad over vragenlijst 48 [1950], vraag 37 van de Zuidnederlandse Dialectcentrale te Leuven. Prof. Grootaers heeft destijds op mijn verzoek de vragen 37, 38, 39, 40 en 41 in die vragenlijst opgenomen. Op 2 juni 1954 schreef hij mij: ‘Eindelijk zijn de vragenlijsten met o.a. uw roofdierennamen binnen’. In 1954 echter ontbrak mij de gelegenheid om mijn kaart muishond aan te vullen met het Leuvense materiaal en in 1975 is Van Sterkenburg mij vóór geweest. Toch is mijn onvolledig kaartje van 1950 ook thans nog niet overbodigGa naar eind20. Het laat immers duidelijk zien, hoe in Zeeuws-Vlaanderen, op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden, een endogeen muishond, o.m. zij het niet alleen via de Hollandse uitdrukking zo bang als een wezel, een exogeen wezel naast zich heeft gekregen. De plaats muishond ‘wezel’ in Koog aan de Zaan kan - evenals de geïsoleerde muishond in de provincie Utrecht (zie kaart ‘wezel’ Van Sterkenburg) - op een oudtijds groter muishond-gebied wijzen. Wat Koog aan de Zaan betreft lijkt het mij de moeite waard uit een brief van een correspondent van de Amsterdamse dialectcentrale, ene P. Boorsma, het volgende te citeren: ‘Koog a/d Zaan 28 Maart 1950....Zeer geachte Heer, Het is inderdaad zoals vermoed. De benaming: “moishondje” hoorde ik, in mijn jeugd, door oude menschen gebruiken. Dit is al lang geleden, want ik ben heden, in mijn 79e levensjaar. Ik vermoed, dat, wanneer men nu, aan het jongere geslacht zou vragen: wat verstaat gij onder: “moishondje”, het antwoord wel achterwege zou blijven. Hoe die betiteling in de Zaanstreek gekomen is, kan ik niet mededeelen. Vermoedelijk door menschen uit het Zuiden, die zich hier vestigden, en daarna door anderen overgenomen. M.i. kan er dan ook gevoeglijk van gezegd worden: “nu verouderd”. Of de benaming elders in N.Holland gebruikelijk was of is, weet ik niet’. | |||||||||
[pagina 181]
| |||||||||
[pagina 182]
| |||||||||
Bijlage 2Men vergelijke beide teksten:
De Voorbeelsels Der Ovde VVyse [1623] van Zacharias Heyns, waarvan in 1634 te Amsterdam een nieuwe druk verscheen - er is ook nog een editie van 1652 zonder naam van de auteur - werden door Joannes Duikerius ‘in zuiverder Nederduits gebragt, en doorgaans wel de helft vermeerderd’. Van de bewerking van Duikerius verschenen drie drukken, t.w. in 1693, in 1714 en in 1724. Met de ‘dramatis personae’ van Zacharias Heyns, t.w. de ‘Muys-hondt...Peridon’, de ‘Muys, genaemt Ron’, een aanvankelijk vergeten ‘Hondt’ en ‘den Arent’, plus ‘de Katte’, die op bl. 86 ro en vo, in strijd met de Duitse ‘Vorlage’, als synoniem van de ‘Muys-hondt’ optreedtGa naar eind21, heeft Duikerius zich geen raad geweten. Een muishond die bovendien tegelijk een kat is, kon hij begrijpelijkerwijs niet gebruiken, des te meer niet omdat hij het woord muishond niet kende, evenmin als Zacharias Heyns trouwens. Daarbij kwam nog bij Heyns een plots uit het niets optredende, immers niet eerder genoemde hond. Duikerius ‘verbetert’ de tekst van Zacharias Heyns en laat optreden: ‘een Hond, Peridon..., zijnde een doodvyand van Mui- | |||||||||
[pagina 183]
| |||||||||
zen’, ‘een Muis, Ron’ (blz. 359), ‘een Kat’ en ‘een Arend’ (blz. 360). Waar bij Heyns de muishond (‘oft de Katte’ bl. 86 vo) in het net van ‘de Weyd-lieden’ (bl. 85vo) valt, wordt bij Duikerius ‘den Hond Peridon’ in de netten der jagers gevangen (blz. 360) en begeeft zich zelfs ‘op een verzekerde hoogte’ (blz. 366), klimt m.a.w. in een boom! De muishond/kat en de hond van Zacharias Heyns laat Duikerius gewoon stuivertje wisselen. Het woord muishond heeft hij duidelijk geïnterpreteerd als een ‘hond die muizen vangt’, d.w.z. een interpretatie die overeenstemt met die van het woordenboek van C. van den Ende (reeds 1654, zie hierboven op blz. 179). |
|