| |
| |
| |
G.R.W. Dibbets
Peeter Heyns' Cort onderwys
Een schoolboek voor het onderwijs in de Franse taal uit de tweede helft van de zestiende eeuw
Inleiding
Het boekje dat in dit artikel centraal staat, is niet slechts interessant voor wie belangstelling heeft voor de geschiedenis van het vreemde-talenonderwijs in de Nederlanden, maar ook voor wie studie maakt van de bronnen van Nederlandse spraakkunsten uit de triviumperiode: het staat immers vast dat ons boekje bekend moet zijn geweest aan de auteur(s) van de oudste Nederlandse spraakkunst (zie § 3), terwijl in dit artikel ook latere invloed zal worden aangetoond (zie § 4). Op deze wijze heeft het werkje gefungeerd als doorgever van de zestiende-eeuwse Franse grammatica, die er duidelijk van invloed op is geweest (zie § 2). Allereerst staan we echter stil bij de edities van ons boek die ons (gedeeltelijk) ter beschikking staan (zie § 1).
| |
1. Beschikbare teksten
a. Cort onderwijs. Zwolle 1605
In 1605 verhuisde Zacharias Heyns van Amsterdam naar Zwolle, waar hij zich als ‘drucker des Landtschaps van Overyssel’ in de Voorstraat vestigde ‘inde dry Hooft-deuchden’ (Briels 1974: 317-318). Daar drukte hij Cort onderwijs, van de acht deelen der Fransoischer talen (niet vermeld in Briels 1974), dat geschreven was door zijn (in 1598 overleden) vader Peeter Heyns, die een Franse school ‘inden Lauwerboom’ had gehouden in Antwerpen en, na zijn vlucht uit die plaats in 1585, te Haarlem (vgl. voor het onderwijs in de Franse taal en het aandeel van Zuidnederlanders in het onder- | |
| |
wijs in Noord-Nederland in de periode 1570-1630: Briels 1972: 89-137). Cort onderwijs (verder aangeduid als CO 1605) is een schoolboekje, dat geschreven werd ten dienste van het onderricht van de Nederlandse jeugd in het Frans (‘tot nut ende voorderinghe der Nederlandscher Jonckheyt’; titelblad), en bevat de leer van de woordsoorten, de zgn. ‘etymologie’, voor het Frans. Van het boekje is slechts één exemplaar bekend; het werd ontdekt door Burger in de universiteitsbibliotheek van Rostock en telt 104 bladzijden (A-G4) in octavo (zie voor een uitvoerige beschrijving Burger 1915: 187-192, en voor een reproductie van het titelblad Sabbe z.j.: 66).
Het voorwerk van CO 1605 (A2r-A3v) bevat:
1. een veertienregelig gedicht van Peeter Heyns aan de ‘Borghermeesteren, Schepenen ende Raden der loflijcker stadt Haerlem’, waarin hij de belangstelling bij jong en oud voor het Frans aanvoert als voornaamste reden waarom het boek geschreven werd; tevens lezen we er dat het werk ‘T' Antwerpen eerst gedruct, end aldaer uytgegeven’ werd.
2. een introductie van het boek ‘Tot den Fransoischen Schoolmeesteren ende liefhebberen der Franscher talen’, waarin sprake is van ‘menichvuldighe herdruckinghe onser Acht deelen der Franscher spraken’, waardoor fouten in de tekst ontstaan zijn; om deze te herstellen heeft Heyns ‘wel willen noch een mael de penne in de handt nemen, om daer inne te beteren 'tghene datter door lanckheydt van tijdt inne misdruckt was. Midsgaders om de Constwoorden wat duydelijcker te verduytschen, ende hier ende daer eenighe exempelen by te voeghen, die my dochten u.l. noch den leerlinghen niet ondienstelijck te zijne’. Blijkbaar beschouwde Heyns de editie waar hij deze voorrede, gedateerd 20 oktober 1597, voor schreef als een belangrijk gewijzigde: ‘Ist dat u.l. desen onsen tweeden-arbeydt bevalt als den eersten (...)’: ik concludeer hieruit dat eventuele eerdere edities onderling minder hebben verschild dan de editie met deze voorrede van alle uitgaven van vóór 1597.
3. een veertienregelig gedicht van Antony Smyters ‘Aen de Nederlandsche liefhebbers der Franscher talen’, waarin Heyns' boek wordt aangeprezen.
| |
| |
4. een tienregelig gedicht van H.L. ‘Tot synen vriend P. Heyns’, dat voorzien is van de spreuk Deucht verheucht van H.L. Spiegel, door velen beschouwd als de auteur van de Twe-spraack (zie § 3); het gedicht dateert echter zeker van na het verschijnen van de Twe-spraack in 1584: Heyns nam na de val van Antwerpen in 1585 de wijk naar Frankfurt, ging vervolgens naar Stade aan de Elbe en vandaar naar Haarlem, en Spiegel verwijst in zijn gedicht naar deze verschillende woonplaatsen van Heyns.
5. een Sonnet à la jeunesse, en faveur de l'Aucteur van Jan Borrekens (zie § 3a).
6. een gedicht van Plantin, dat ongetwijfeld gestaan heeft in een door deze drukker verzorgde uitgave. Op p. A4r-G4v volgt hierna de woordsoortenleer.
| |
b. Cort onderwys. Antwerpen 1571
Sabbe z.j.: 65 vermeldt dat de Antwerpse drukker Christoffel Plantin op 9 maart 1570 het privilege ontving om o.a. ‘in prente te stellen ende wyt te geven: Cort Onderwijs van de acht deelen der fransoische tale door Peeter Heyns schoolmeester in den Lauwerboom’. Bovendien blijkt uit het Livre des ouvriers van 1563-1574 dat zetter Georges Sprang in juni 1571 werkte aan Cort onderwijs. Sabbe kende, rond 1930, van zo'n vroege druk alleen een titelblad, afgedrukt in Sabbe z.j.: 64, waaruit blijkt dat Cort onderwys van de acht deelen der Françoischer talen ‘tot voorderinge ende profijt der Duytscher ioncheyt’ in 1571 bij Plantin is verschenen. Voet 1981: 1124 wijst echter op de aanwezigheid van de katernen A en B van Cort onderwys uit 1571 (verder hier aangeduid als CO 1571) in het archief van het museum Plantin-Moretus te Antwerpen.
De genoemde katernen A en B (p. 1-32) van dit octavoboekje bevatten, naast het titelblad en de samenvatting van het drukkersprivilege voor Plantin van 9 maart 1570, 30 pagina's met grammatica-tekst. Er is dus geen uitgebreid voorwerk, en de veronderstelling van Sabbe z.j.: 67 dat het gedicht van Plantin in CO 1605 reeds in de editie van 1571 zou voorkomen, wordt dus niet bewaarheid, tenzij dit gedicht achterin zou zijn geplaatst, wat ongebruikelijk en
| |
| |
derhalve onwaarschijnlijk is. De stof van de genoemde 30 pagina's uit CO 1571 komt in CO 1605 aan de orde op p. A4r-D6v (54 pp.), terwijl de complete grammatica-tekst hier is afgedrukt op p. A4r-G4r (98 pp.). Bij een nagenoeg gelijk lettertype en een nauwelijks verschillende bladspiegel van CO 1571 en CO 1605 zou dat erop neerkomen dat de complete grammaticatekst van CO 1571 ongeveer 55 pagina's zou hebben omvat, zodat het boekje bestaan zou kunnen hebben uit 3½ katern (A-D4).
| |
c. andere edities: 1581, 1597
Hierboven (§1a) is erop gewezen dat Heyns in CO 1605 spreekt van ‘de menichvuldighe herdruckinghe onser Acht deelen der Franscher spraken’. Van dergelijke edities tussen 1571 en 1605 zijn ons geen exemplaren bekend. Sabbe z.j.: 67 heeft er echter op geattendeerd dat archiefstukken van de Plantijnse drukkerij wijzen op een Antwerpse druk uit 1581 (zie ook Voet 1981: 1124). Deze uitgave zou uit 4½ katern hebben bestaan (72 pp.), en zou dus met 25% vermeerderd zijn ten opzichte van CO 1571, indien we ervan uitgaan dat onze berekening hierboven (zie §1b) juist is, waardoor dus een flinke vergroting en wijziging van de tekst kan zijn opgetreden.
Daarnaast is het zeer waarschijnlijk dat er een uitgave moet (hebben) bestaan uit 1597/1598: Heyns' woorden ‘Tot den Fransoischen School-meesteren’ in CO 1605 zijn, zoals al is vermeld, gedateerd 20 oktober 1597. Realiseren we ons dat zo'n voorwoord meestal na voltooiing van het eigenlijke werk werd geschreven, dan wil dat zeggen dat Heyns op vermelde datum het karwei van de herschrijving geklaard had, ongetwijfeld niet met het oog op een uitgave vele jaren later, maar denkend aan een editie op korte termijn, mogelijk bij zijn zoon Zacharias, die toen als drukker in Amsterdam werkzaam was.
Waarschijnlijk hebben naast deze ook nog andere uitgaven bestaan, mogen we tenminste geloof hechten aan Heyns' ‘menichvuldighe herdruckinghe’. Bij de vermoedelijke editie van 1597 ligt een cesuur in de reeks: Heyns herschreef zijn werk zodanig dat hijzelf sprak van ‘onsen tweeden-arbeydt’ (vgl. §1a).
| |
| |
| |
2. Verschillen CO 1571 en CO 1605, en invloed van bronnen
Beide ons (gedeeltelijk) bekende edities bevatten de leer van de woordsoorten. Als gevolg van het gedeeltelijk ontbreken van de tekst van CO 1571 is het ons slechts mogelijk de beide drukken te vergelijken voor wat de behandeling van (lidwoord +) naamwoord, voornaamwoord en een deel van het werkwoord betreft. Daarbij zal aandacht worden geschonken aan enkele werken die als bron voor Cort onderwijs hebben gediend en waaruit enkele verschillen tussen de beide edities kunnen worden verklaard.
| |
a. indeling in woordsoorten
CO 1571: 3 deelt de Franse woorden in in 8 woordsoorten. Terwijl het titelblad van CO 1605 dienaangaande dezelfde informatie levert als dat van CO 1571, is CO 1605: A4r heel wat genuanceerder:
CO 1571: 3 |
CO 1605: A4r |
|
De Francoische tale wordt ghedeylt in acht deelen. |
De Fransoische Tale wordt van eenighe, dier d'Articulen (d'welc Ledekens zijn) voor een deel by stellen, in negen deelen ghedeylt. Dan te wijle d'Articulen in Fransois heel weynich zijn, ende dat de twee voornaemste, als le ende la met haer Meervout les, eygentlijck maer Articulen en behoorden ghenoemt te worden, so en deylen wyse hier (ghelijck meer andere doen) maer in acht deelen. |
De formulering in CO 1605 gewaagt allereerst van het bestaan van ook een andere opvatting met betrekking tot het aantal woordsoorten, en motiveert de keuze die gedaan wordt voor de achtdeling. De negendeling vinden we o.a. in Estienne 1557: 13 (‘Or il y a neuf sortes de mots’), de achtdeling in Garnier 1558:8 (‘Partes orationis Gallis octo sunt’) en in Meigret 1550: 19r: ‘il y peut ȩntrevenir huyt partíes outre lȩs articles’. Aan laatstgenoemd werk, waarin het lidwoord vóór de (overige?) acht woordsoorten wordt besproken (‘Mȩ́s avant qe de vuyder [dévider] rien dȩ' huyt
| |
| |
partíes, nou' depȩçherons lȩs articles’; 19v), kan ook Heyns' motivering om het lidwoord niet als afzonderlijk woordsoort op te nemen, zijn ontleend: ook in Meigret 1550: 19v vinden we de opmerking dat het Frans slechts weinig lidwoorden kent: ‘La langue Françoȩze n'a veritablemȩnt qe deus articles du singulier: qi sont le, pour le masculin: ȩ la, pour le feminin, qi ont ȩn comun lȩs, pour leur plurier’.
Een ander verschil tussen CO 1571 en CO 1605 bij de algemene indeling van de woordsoorten is het feit dat in CO 1605 conjonctions en praepositions van plaats hebben gewisseld in de opsomming van de woordsoorten (invloed van de volgorde van behandeling in Hyperphragme 1576?) en dat de Nederlandse benamingen van de woordsoorten zijn toegevoegd.
| |
b. naamwoord
Zoals in de klassieke grammatica gebruikelijk was en tot in de negentiende eeuw gebruikelijk bleef, behandelen CO 1571 en CO 1605 onder naamwoord, aangeduid met naam, zowel het zelfstandig als het bijvoeglijk naamwoord. Dat gebeurt op 9 (p. 3-11), resp. 21 (A4r-B6r) bladzijdes; de tekst is dus met 133% in omvang toegenomen.
De definitie van het naamwoord is in CO 1605 uitvoeriger dan in CO 1571:
CO 1571: 3 |
CO 1605: A4r |
|
Noms syn woorden daermen eenighe sichtbare oft onsichtbare dinghen mede noemt, voor de welcke men un oft une, een oft eene stellen mach. |
Noms zijn luydsels, daermen mede noemt alle lijflijcke, sichtbaere ende tastelijcke, ooc onlijflijcke, onsichtbare ende ontastelijcke dingen, diemen met sekere Articulen buyghen oft vervallen mach, ende daer men tot een merck-teeken eens Naems, als Artijckel voor mach stellen un, een, oft une, eene. |
Zowel in CO 1571 als in CO 1605 komt in de geciteerde definities een semantisch en een (morfologisch-)syntactisch kriterium voor;
| |
| |
beide kriteria zijn in CO 1605 het uitvoerigst geformuleerd. Het semantisch kriterium uit CO 1571 is een niet ongebruikelijke variant (vgl. bv. Livet 1967: 388 n. 1) op Diomedes' definitie van het naamwoord (‘pars orationis cum casu, sine tempore, significans rem corporalem, vel incorporalem, proprie, communiterve’). De uitbreiding van dit kriterium in CO 1605 met lijflijcke en onlijflijcke sluit zelfs letterlijk op de gegeven klassieke definitie aan, terwijl tastelijcke en ontastelijcke uit invloed van Estienne 1557: 13 kunnen worden verklaard, waar naamwoorden ‘sont les mots qui signifient ung corps ou chose qu'on peut toucher & veoir, (...) ou chose qui ne peult estre touchee ne veue’.
De definitie in CO 1571 bevat ook een syntactisch element: voor het naamwoord kan een (onbepaald) lidwoord worden geplaatst. We vinden dit kriterium al veel eerder. Ik noteerde het uit Turmaiers Grammatica omnium utilissima van 1512 (‘Illa dictio est nomen, cui in nostra lingua potest addi, ein’; vgl. Ising 1970: 59), Palsgrave 1530: F1r, die er het zelfstandig naamwoord mee onderscheidt (‘Nownes substantives be such as wyl have one of the .ii. articles before them’). Clajus 1578: 18 doet hetzelfde, en in Twe-spraack 1584: 64 lezen we: ‘Naam bevat onder zich alle namen enigher lichamelycker dinghen, te weten alle wóórden daarmen een Lid voorzetten magh’. Meigret 1550 noch Estienne 1557 hanteren dit kriterium, dat in CO 1605 een morfologische dimensie toegevoegd heeft gekregen, in die zin dat het lidwoord nu tevens uitdrukkingsmiddel van de naamval van het naamwoord is geworden. Ik verwijs in dit verband naar Estienne 1557: 18 (‘Articles sont petits mots d'une syllabe, faisans ung mot, desquels on se sert pour donner a cognoistre les cas des Latins qu'ils appellent nominatif, genitif, datif, accusatif, ablatif’) en naar Twe-spraack 1584: 64 (‘De Leden zyn dies mercktekenen, der namen gheslacht ende buighing’).
Het naamwoord wordt vervolgens op een aantal aspecten nader bezien. Ik geef hier een overzicht.
CO 1571 |
CO 1605 |
|
1 |
Deylinghe der Namen |
1 |
Deylinghe der Namen |
2 |
Van de toe-vallinghen |
2 |
Van de Toe-vallinghen |
| |
| |
a |
Van de Specien |
a1 |
Van den Aerdt |
|
a2 |
Van de Naemkens oft vercleynde Namen |
b1 |
Vande verghelijckenissen |
b |
Van de Verghelijckenissen |
b2 |
Vande vercleynde namen |
|
c |
Vande gheslachten |
c |
Van de Gheslachten |
c1 |
Van het manlyck gheslachte oft aert |
c1 |
Van t'Manlyck gheslachte |
c2 |
Van het wyflyck gheslachte oft aert |
c2 |
Van t'Vroulyck gheslachte |
d |
Vande ghetalen |
d |
Van de Ghetalen |
e |
Vande Figuren |
e |
Vande Ghedaenten |
f |
Vande Casus [waarin opgenomen de Buyghinghe] |
f |
Van de Vallen |
|
g |
Van de Buyghinghe |
Dit overzicht laat zien dat de behandeling van de diminutiva (‘Vande vercleynde Namen’), die ook in Meigret 1550 en Estienne 1557 na de trappen van vergelijking aan de orde komt (4 voorbeelden van Estiene 1557 vinden we in CO 1571 en 1605 terug) en ook daar geen apart accidens [eigenschap van een woordsoort] is, in CO 1605 is ondergebracht na de bespreking ‘Van den Aerdt’, waarin grondwoord en afleiding worden besproken. In CO 1605 is de buigingsleer duidelijk onderscheiden van de leer van de naamvallen. De ontleende termen specien, figuren en casus blijken in CO 1605 te zijn vervangen door Nederlandse, waarbij aerdt, dat in CO 1571 nog als synononiem aan gheslachte werd vermeld, in CO 1605 is gaan dienen als vertaling van specien. Voorts is de Nederlandse term wyflyck, die we ook in de Twe-spraack steeds aantreffen, gewijzigd in vroulyck.
In een aantal van de hierboven vermelde onderdelen blijkt nauwelijks wijziging te zijn aangebracht in de loop der jaren. Ik geef hier als voorbeeld de ‘Deylinghe der Namen’ uit CO 1571: 3-4 en CO 1605: A4r-v.
CO 1571: 3-4 |
CO 1605: A4r-v |
|
De Namen zyn tweederley, Substantifs ende Adiectifs. |
De Namen zijn tweederley, Substantifs, Selfstandige oft Rechte-Namen, ende Adiectifs, Toe-voeglijcke oft By-Namen. |
| |
| |
Substantifs syn, die alleene staende volcomentlycken bedieden het dingh datmen noemt: als Ciel, hemel: terre, aerde: air, lucht: feu, vier: eau, water, &c. |
Substantifs zijn namen die alleen staende, volcomentlijc bedieden het dingh datmen noemt, als Ciel, Hemel: Terre, Aerde: Air, locht: Feu, vier: Eau, water, &c. |
Adiectifs syn, die niet anders en bedieden dan de ghestaltenisse oft ghedaente eens dings: als Haut, hooghe: bas, leeghe: serain, claer: grand, groot: petit, cleyn, &c. Ende en worden nimmermeer alleene ghestelt, maer altyt by eenen Substantif ghevoeght: als, air serain, clare locht: grand feu, groot vier: petite eaue, cleyn water, &c. |
Adjectifs en bedieden niet anders dan de gedaente oft gestaltenisse eens dings, als Haut, hooge: Bas, leege: Serain, hel oft claer: Grand, groot: petit, cleyn &c. Ende en worden nemmermeer alleen ghestelt, maer altijdt eenen Substantif toe-gevoeght oft gheeyghent, als Air serain, helle locht: Grand feu, groot vier: petite eau, cleyn water, &c. |
De Substantifs worden in twee deelen ghedeylt, te weten in Noms propres ende Appellatifs oft Communs. |
De Substantifs zijn twederhande, Noms propres, eyghen Namen, ende Appellatifs oft Communs, gemeyne Namen. |
Noms propres syn eyghen namen van persoonen, landen, steden, dorpen, rivieren, ende dierghelijcke dinghen die haren eyghenen naem hebben (ende daeromme altijt moeten met een hooft oft capitael lettere geschreven worden) als Sebastien, Bastiaen: Pierre, Peeter: Flandres, Vlaenderen: Anvers, Antwerpen: Rin, Rijn, &c. |
Noms propres zijn Namen, die persoonen, landen, steden, dorpen, vloeden, ende dierghelijcke dinghen eygen zijn, ende maer een eenich dinck toe en hooren, (ende daeromme altijdt met een Capitael oft Hooftlettere gheschreven worden) als Pierre, Peeter: Chrestien, Christiaen: Hollande, Hollandt: Meuse, Mase: Escaut, Schelde: Anvers, Antwerpen, &c. |
Noms Appellatifs oft Communs sijn ghemeyne namen, daermen iet mede noemt, dat meer dan tot een eenich dingh behoort: als Homme, mensch: beste, beeste: arbre, boom, &c. soo noemtmen alle menschen, beesten ende boomen. |
Noms appellatifs oft Communs zijn Namen die tot meer dan een eenich dinc behooren, als homme, mensch: beste, beeste: arbre, boom, &c. Alsoo noemtmen int ghemeyn alle menschen, beesten ende boomen. |
Wie de inhoud van deze teksten vergelijkt, zal bemerken dat de verschillen gering zijn: veel meer dan enkele veranderingen in de voorbeelden treedt niet op. Dergelijke vrij onbelangrijke verschillen vinden we ook elders bij de behandeling van het naamwoord. Ik wijs hier nog op het onderscheid dat Heyns aanbrengt tussen
| |
| |
zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden: het zelfstandig naamwoord wordt Scaligeriaans aangeduid als een woord dat het ‘ding’ naar zijn wezen noemt, het bijvoeglijk naamwoord wordt eveneens semantisch, maar daarnaast ook syntactisch gedefinieerd.
Een kleine uitbreiding heeft CO 1605 ten opzichte van CO 1571 ondergaan in ‘Van de verghelyckenissen’ bij de vergrotende trap:
CO 1571: 4 |
CO 1605: A5r |
|
Comparatif wordt vanden Positif ghemaeckt, daer vore stellende plus: als Plus sçavant, verstandigher: plus riche, rijcker: plus courtois, heusscher oft hofscher: plus povre, armer. |
Comparatif wordt van den Positif ghemaeckt, met daer voor te stellen plus, ende in Duytsch achter aen te hangen er. Als Plus sçavant, verstandigher: plus riche, rijcker: plus courtois, heusscher oft beleefder: plus povre, armer &c. Maer als d'artijckel le oft la voor plus ghestelt wordt, soo mach de Comparatif wel eenen Superlatif verstrecken. Als C'est le oft la plus povre: S'is d'armste oft d'alder-armste. |
Deze toevoeging kan zijn aangebracht op grond van Meigret 1550: 28r-v.
Sterke uitbreiding onderging het gedeelte over de geslachten van de naamwoorden: van 1 naar 6 pagina's. Al in CO 1571: 7 wees Heyns op het nut van het kennen van de woordgeslachten: ‘Het is seer noodich de gheslachten der namen te connen onderscheyden: want van sulcker aert als de Substantif is, tot sulcken gheslachte moet oock den Adiectif (diemen by den Substantif voeghen wil) ghekeert worden’, een opmerking die in CO 1605 wordt herhaald. In CO 1605: A6v-B1r streeft Heyns naar volledigheid waar het de opsomming van de woordgeslachtsregels van het Frans betreft (vgl. voor het Duits Clajus 1578: 25-53 en voor het Nederlands, zeer summier, de Twe-spraack, p. 71-75), en geeft hij geslachtsregels die voor een deel gebaseerd zijn op de woordbetekenis, voor een deel op de woorduitgang, alsmede regels voor de vorming van het vrouwelijk verbogen bijvoeglijk naamwoord en van vrouwelijke zelfstandige naamwoorden van mannelijke. Heyns vertoont sterke overeen- | |
| |
komst met Palsgrave 1530: M2r-N5r, maar zeker ontleende hij niet al zijn gegevens aan dit werk.
Het gedeelte over de naamvallen en de verbuiging van de naamwoorden is uitgebreid van 4 tot 9 bladzijdes. Ook nu weer is CO 1605 veel gedetailleerder dan CO 1571. Slechts een enkel maal kan een vermoedelijke bron worden aangewezen voor de uitbreiding. Zo kan CO 1605: ‘Doch wort den Artijckel Genitif, somtijts versweghen, want voor la porte de S. Antoine, la rue de S. Iean, seydmen wel la porte S. Antoine S. Antonis poorte: la rue S. Iean, S. Jans strate’ (B3r), gelet op de voorbeelden, in verband staan met Meigret 1550: 118v: ‘Il ȩt vrȩy qe nou' tȩ́zons qelqefoȩs la prepoziçíon ȩn cȩrteines façons de parler: come, la rúe seint Anthoȩne (...), pour la rúe de seint Anthoȩne’ terwijl de verbuiging van het lidwoord op B4r sterk overeenkomt met Garnier 1558:9. Wat de uitbreiding van de Nederlandse paradigma's aangaat, verwijs ik naar § 3.
| |
c. voornaamwoord
Vergde de behandeling van het voornaamwoord in CO 1571 slechts 6 bladzijdes (p. 12-17), in CO 1605 zijn er 14 (B6v-C5r) voor nodig; evenals bij het naamwoord is ook hier de tekst met 133% toegenomen.
Het voornaamwoord wordt in CO 1605: B6v uitgebreider gedefinieerd dan in CO 1571: 12:
CO 1571: 11 |
CO 1605: B6v |
|
Pronoms sijn worden diemen inde plaetse van eenen Naem ghebruyckt, ende daeromme hier Voor-namen ghenoemt worden. |
Pronoms zijn buyghelijcke luydsels, diemen som in de plaetse van Namen (t'sy eyghene oft gemeyne) ghebruyckt, ende som voor de Namen selve steldt, ghelijck den Naem dat mede brenght. |
In CO 1571 wordt nog de verklaring van de gekozen benaming vermeld (vgl. b.v. de Vocabularius copiosus van 1483: ‘pronomen; vorename. et componitur a pro et nomen’), zoals ook gebeurt in
| |
| |
Estienne 1557: 21: ‘Ce mot Pronom est composé de pro Latin, qui signifie pour, & ce mot nom: comme qui diroit, pour Nom, ou au lieu du Nom’. De uitbreiding in CO 1605 kan teruggaan op de Twe-spraack voor wat betreft ‘som voor de Namen selve steldt’ (Twe-spraack 65: ‘Voor-Naam, word voor een naam (...) ófte in de plaats van een naam ghestelt’) en op Meigret 1550: 47r en Estienne 1557: 21 voor wat betreft ‘eyghene oft gemeyne’ (Estienne 1557: 21: ‘Pronoms, est une sorte de mots qui servent pour supplier le Nom tant propre, qu'appellatif (...)’).
Op de accidentia van de voornaamwoorden gaat Heyns in beide drukken van zijn schoolboek niet in. Wel volgt een bespreking van de 4 onderscheiden categorieën voornaamwoorden: demonstratifs, possesifs, relatifs, interrogatifs - aenwijsers, besitters, betreckers, vraghers. De uitbreiding die in de tekst heeft plaatsgevonden, bestaat voor een groot deel uit voorbeelden. Slechts hier en daar zien we, vooral in voorbeelden die we in CO 1571 én CO 1605 aantreffen, sporen van invloed vanuit Estienne 1557: ‘Je Me recommande à Toy, ick ghebiede my aen dy’ (CO 1571: 13; CO 1605: B7v) - ‘Ie me recommande a toy’ (Estienne 1557: 24); ‘Qui a fait cela? Wie heeft dat ghedaen? (CO 1605: B7v) - ‘Qui a faict cela?’ (Estienne 1557: 23) etc. De opmerking in CO 1605: B8r (niet in CO 1571) betreffende het pronomen mesme (même): ‘Welcken voornaem mesme, int Meervout mesmes, van sommige genoemt wordt Reïteratif, dat is Weer zy-ich’ zal zijn ontleend aan Estienne 1557: 31: ‘Il y a ung pronom, qu'aucuns appellent reiteratif de la mesme personne, soit nom ou pronom’.
Ook valt er opnieuw invloed van Garnier 1558 te bespeuren. Dit werk, geschreven ten behoeve van Franstalig onderwijs aan Duitse kinderen (zie de titel), bevat in het gedeelte over het naamwoord al enkele opmerkingen die we niet bij andere Franse grammatici aantroffen, maar die wel voorkomen in CO 1605, zoals:
Garnier 1558: 18-19 |
CO 1605: B1v |
|
Cùm de carnibus, piscibus aut argento sermo est, Galli solent uti numero singulari loco pluralis: exem- |
In sulcker manieren sprectmen oock van veelheyt des vleeschs, vischs, broods, corens ende ander |
| |
| |
plum, Je veux acheter du poisson, non autem des poissons: La chair & le poisson sont extremement chers en ceste ville: non autem les chairs, nec les poissons. |
granen, als la chair, le poisson, le pain & le blé sont ici en abondance, & toutes fois fort chers (...). Ende niet les chairs, les poissons, les pains noch les bleds, &c. |
|
Garnier 1558: 22 |
CO 1605: B2v |
|
Ablativus autem instrumentalis communiter effertur per accusativum cum praepositione par: exemplum, Nous sommes iustifiez par la seule foy en Iesus Christ, & non point par nos bonnes oeuvres. item, Nous sommes rachetez par le seul sang de Iesus Christ, &c. Aliquando etiam effertur per seipsum cum articulo genitivi de: ut O Seigneur, remply nos coeurs de ton sainct Esprit. item Ce peuple s'approche de moy de sa bouche, & m'honnore de ses levres (...). |
Oock het instrument oft wercktuygh daer yet mede gedaen wordt, oft waer mede ende waer door men yet vercrijgt, is mede Ablatif, als (...) Iustifié par la Foy (...): Racheté per le sang de Christ (...): Rempli du S. Esprit (...): Il ne faut point approcher Dieu seulement de bouche, & l'honnorer des levres (...). |
De paradigma's die in CO 1571 en CO 1605 bij de behandeling van de voornaamwoorden worden gegeven, vertonen sterke overeenkomst met die in Garnier 1558: 24 e.v., terwijl de opmerking die in CO 1605 ten aanzien van het woord chef wordt gemaakt, mede gezien het voorbeeld, door Heyns aan het werk van zijn Franse voorganger zal zijn ontleend:
Garnier 1558: 21 |
Co 1605: c3r |
|
Hoc nomen Caput (...). Si verò metaphoricè capitur, semper effertur per chef: ut, Christ est le chef de l'Eglise, & l'homme est le chef de la femme (...). |
Hoe wel dat Chef (...) maer by ghelijckenisse hooft bediedt (als Christ est le chef de l'homme) & l'homme est chef de la femme (...). |
Dat ook de Twe-spraack van invloed is geweest bij het aanbrengen van veranderingen in Cort onderwys voor wat de paradigma's van de voornaamwoorden betreft, hoop ik aan te tonen in § 3b.
| |
d. werkwoord
CO 1571 breekt in de ons ter beschikking staande vorm af in de behandeling van het werkwoord. De stof die op de 15 bladzijdes
| |
| |
(p. 18-32) van CO 1571 wordt besproken (10½ pagina is gevuld met paradigma's), is vergelijkbaar met die welke in CO 1605: C5r-D6v aan de orde komt op totaal 19 bladzijdes, waarvan er 12½ met paradigma's zijn.
Het is opvallend dat Heyns in CO 1571: 40 het verbum aanduidt met de Nederlandse term Werckwoord, die blijkens de gekozen formulering in Heyns' oren nieuw was (vgl. § 3b), maar in CO 1605: C5r de traditionele term woord gaat gebruiken.
Tegenover de 4½ bladzijdes inleidende tekst in CO 1571 staat 6½ bladzijde inleiding in CO 1605. Het verschil komt nagenoeg geheel op rekening van de beschouwing die Heyns wijdt aan de 5 klassen van het Nederlandse werkwoord (vgl. § 3b), en aan de uitbreiding van de beschouwing over ‘Le preterit parfait’; voor deze laatste vergroting van de tekst heb ik geen bron kunnen aanwijzen.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat Heyns zich in CO 1605 aanzienlijk genuanceerder uitdrukte dan in CO 1571. Verschillende detailopmerkingen die hieraan bijdroegen, werden geput uit Franse grammatica's: Meigret 1550, Estienne 1557 en Garnier 1558. Voor wat een aantal opmerkingen met betrekking tot het Nederlands betreft, en voor Nederlandse gedeelten uit de paradigma's is de invloed van de Twe-spraack waar te nemen (vgl. ook § 3b).
| |
3. Heyns' schoolboek en de Twe-spraack
a. invloed op de Twe-spraack
De Amsterdamse schrijvers van de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (Leiden, 1584), de eerste ons bekende spraakkunst van het Nederlands, verwijzen op een aantal plaatsen naar bronnen. Heyns' boekje noemen ze niet, maar op p. 103 wordt duidelijk dat Cort onderwys hun bekend moet zijn geweest. Er worden daar namelijk enkele Franse versregels aangehaald, waarbij in de marge een naam, I. Barryquens, staat vermeld. De versregels blijken afkomstig te zijn (vgl. Dibbets 1970) uit het akrostichon-Sonnet à la jeunesse, en faveur de l'Aucteur, dat door Jan Borrekens voor Heyns' boek
| |
| |
werd geschreven en dat ons bekend is uit CO 1605: A3v (vgl. § 1a). Ongetwijfeld zal dit gedicht gestaan hebben in een uitgave van Cort onderwys die tussen 1571 en 1584 was verschenen, bijvoorbeeld die van 1581 (vgl. § 1c).
Cort onderwys moet dus als het ware bij de Amsterdammers op tafel hebben gelegen, en wie erop uit is de bronnen van de Twe-spraack aan te wijzen, zal het schoolboek in het onderzoek dienen te betrekken. Om na te gaan of de Twe-spraack invloed vertoont van Cort onderwys is de Twe-spraack vergeleken met CO 1571, bij gebrek aan een latere editie van vóór 1584 van laatstgenoemd werk. Eventuele punten van overeenkomst tussen de Twe-spraack en CO 1605, die niet óók aanwezig zijn in CO 1571 en de Twe-spraack, zijn in § 3b ondergebracht. We dienen ons daar echter te realiseren dat bijvoorbeeld CO 1581 al wijzigingen ten opzichte van CO 1571 bevat kan hebben, die in § 3b worden vermeld als gevallen van beïnvloeding vanuit de Twe-spraack op CO 1605.
Het resultaat van ons onderzoek is negatief: leggen we het ons ter beschikking staande gedeelte van CO 1571 naast de Twe-spraack, dan vinden we geen aanwijzingen waaruit kan worden geconcludeerd dat Heyns' boek invloed op de Twe-spraack heeft gehad.
| |
b. invloed van de Twe-spraack
Zo zeker als het is dat enige editie van vóór 1584 van Cort onderwys even open is geweest toen de Twe-spraack geschreven werd (vgl. § 3a), even zeker is het dat Heyns na 1584 de Twe-spraack heeft gekend, waarvan H.L. Spiegel, die na 1585 een huldegedicht ‘Tot synen vriend P. Heyns’ schreef dat we in CO 1605 opgenomen zagen (§ 1a), als de voornaamste auteur wordt beschouwd. In CO 1605: C6r-v lezen we immers, nadat Heyns de Franse werkwoorden in 4 vervoegingen heeft ingedeeld:
Welcke woorden by ons allegader (so men hier claerlijc sien mach) maer eenderley eyndinghe en hebben, te weten, in en. Ende connen nochtans ooc int vervoegen fijn onderscheyden worden: gelijc het Consten-rijc Eglentierken t'Amsterdam, dat in zijne Letter-konste, met vijf Vervoeghinghen verstandelijck ghedaen heeft: Stellende voor
| |
| |
d'eerste alle de Woorden oft Verbes, die inden eersten, tweeden ende derden tijdt, eenderley middelklincker hebben, als Ick minne, minde, heb ghemint. De tweede daer de middel-klincker in den 2. tijt verandert. Ick lese, las, heb ghelesen. De 3. daer hy in den 2. ende 3. den eersten onghelijck is. Ic schrijve, schreef, heb geschreven. De 4. daer de dry tijden verscheyden middel-klincker hebben. Ick spreke, sprack, heb gesproken. De 5. daer de 2. tijdt tweederley woorden heeft: als Ic sing, song, sang, heb gesonghen.
Deze opmerking stempelt de Twe-spraack als een mogelijke bron voor CO 1605. Met de restrictie die ik hierboven maakte (vgl. § 3a), geef ik hier het resultaat van een vergelijking tussen de Twe-spraack en CO 1605.
Afgezien van een aantal gemeenschappelijke opmerkingen in de Twe-spraack en CO 1605 die we ook in andere (Latijnse, Duitse, Franse) spraakkunstige werken aantreffen, vinden we bij het naamwoord enkele plaatsen in CO 1605 die waarschijnlijk teruggaan op de Twe-spraack. Zo wordt op p. A5r met betrekking tot de diminutiva opgemerkt dat deze in het Nederlands zijn ‘allegader van geenerley Gheslachte, eyndende altijt in ken (...)’, wat ontleend zou kunnen zijn aan de Twe-spraack, p. 74: ‘Des Ghenerley gheslachts zyn (...) alle verkleynde namen óf diminutiva, als manneken, vrouwken, schipperken, koningsken, bóómken, etc.’.
Op p. B4v e.v. geeft CO 1605 een aantal paradigma's. Deze bevatten de verbuiging van lidwoord + (bijvoeglijk naamwoord +) zelfstandig naamwoord voor zover er tussen de naamvallen vormverschillen bestaan in één van de drie genoemde woordsoorten in het Frans. Dergelijke paradigma's vinden we ook in CO 1571: 9 e.v., maar in 1605 vinden we andere vormen. Ik geef hier enkele voorbeelden uit CO 1571 en CO 1605, met daarnaast ter vergelijking de vormen die in de Twe-spraack op p. 78 te vinden zijn.
Co 1571 |
CO 1605 |
Twe-spraack |
|
de heere |
de heere |
de heer/here |
des heeren |
des heeren |
des heers |
den heere |
den heere |
den here |
|
de vrouwe |
de vrouwe |
de vrouw/vrouwe |
der vrouwen |
des vrouwen |
des vrouws |
der vrouwen |
der vrouwen |
den vrouwe |
| |
| |
Opvallend is hier de wijziging van der vrouwen in des vrouwen: deze verandering kan haast niet anders dan onder invloed van de Twe-spraack zijn aangebracht.
Zoals ik al heb opgemerkt (§ 2c) zou Heyns' uitbreiding van de omschrijving van het voornaamwoord terug kunnen gaan op de Twe-spraack (p. 65: ‘Voor-Naam, word voor een naam (...) ófte in de plaats van een naam ghestelt (...)’). Ook bij het voornaamwoord bestaan er verschillen in de paradigma's tussen CO 1571 en CO 1605 die op de Twe-spraack terug te voeren zijn. Ik geef, in dezelfde volgorde als hierboven, de paradigma's, waarbij ik eerste en vierde naamval, die Heyns te zamen neemt, heb onderscheiden.
CO 1571 |
CO 1605 |
Twe-spraack |
|
ick |
ick |
ick |
van my |
mijns, mijner, van my |
myns, myner |
tot my |
my, aen my |
my |
my |
my |
my |
|
wy |
wy, wy-lien |
wy |
van ons |
onses, onser, van ons |
onzes, onzer |
aen ons |
ons, ons-lien, tot ons |
ons |
ons |
|
ons |
|
du |
du |
du |
van dy |
dijns, dijner, van dij |
dyns, dyner |
aen dy |
dy, tot dy |
dy |
dy |
dy |
dy |
|
ghy |
ghy, ghy-lien |
ghy |
van u |
uws, uwes, tot u |
uws, uwer |
tot u |
u, u-lien, aen u |
u |
|
u |
|
hy |
hy |
hy |
van hem |
sijns, sijner, van hem |
zyns, zyner |
tot hem |
hem, aen hem, tot hem |
hem |
hem |
|
hem |
|
sy (ils) |
sy, sy-lien |
zy, zyluiden |
van hen |
huns, van hun/hen-lien |
hun, hunluider |
| |
| |
aen hen |
hun, tot hun/hen-lien |
hen, henluiden |
hen |
|
hen, ze, henluiden |
|
sy (elle) |
sy |
zy |
van haer |
haers, van haer |
haars |
aen haer |
haer, aen haer, tot haer |
haar |
haer |
|
ze, haar |
|
sy (elles) |
sy, sy-lien |
zy, zyluiden |
van hun |
haer-lieder, van haer-lien |
harer, haarluider |
tot hun |
haer, tot/aen haer-lien |
haar, haarluiden |
hun |
|
ze, haarluiden |
|
- |
- |
|
van hem/sy |
zijns |
zyns |
tot hem/sy |
hem, sy, sich |
hem, zich |
Vergelijking leert ons dat Heyns op een aantal plaatsen zijn paradigma's van de voornaamwoorden heeft aangevuld met vormen die overeenkomen met die uit de Twe-spraack; deze aanvullingen kwamen zelfs te staan vóór de vormen die uit CO 1571 werden overgenomen. Ook hier zal Heyns aan de Twe-spraack heben ontleend.
In CO 1571: 18 duidde Heyns het verbum nadrukkelijk aan met de Nederlandse term werkwoord: ‘Verbes sijn woorden die beteeckenen eenich werck datmen doet, lijd, oft laet doen: ende daer omme hier (onder correctie) Werck-woorden genoemd worden’. Heyns was daarmee de eerste, en zou pas in de zeventiende eeuw schoorvoetend in dezen worden gevolg (vgl. § 4). In CO 1605 sluit Heyns met de term woorden weer aan bij de traditionele benaming, misschien onder invloed van de Twe-spraack, waarvan hij ook de term helpwoorden ter aanduiding van de hulpwerkwoorden, die in CO 1571: 18 nog behulpsame woorden heetten, kan hebben overgenomen.
Voor het overige vond ik geen invloed van de Twe-spraack op CO 1605. Heyns ontleende dus betrekkelijk oppervlakkig aan de oudste Nederlandse spraakkunst, vooral ter aanvulling van zijn paradigma's.
| |
| |
| |
4. Invloed van CO 1605 op 17de-eeuwse Nederlandse grammatica's
Al eerder heb ik erop gewezen (vgl. Dibbets 1974: 120, 124) dat sporen van de in CO 1605 gebezigde taalkundige terminologie zijn terug te vinden in de Noodige waarschouwinge aan alle liefhebbers der Nederduijtze tale die Antonis de Hubert vóórin zijn vertaling van De Psalmen des propheeten Davids (Leiden, 1624) deed uitgaan aan de gebruikers van de moedertaal. Traditionele, vrijwel overal te vinden termen als buiging, geslacht, enz. buiten beschouwing latend, vermeld ik hier de volgende opvallende termen die gemeenschappelijk zijn in beide hier zojuist genoemde werken, waarbij ik in de kolom termen van De Hubert een Latijns equivalent heb opgenomen:
Noodige waarschouwinge |
CO 1605 |
|
p. 2 selfstandige ofte rechte Naamen (nomina substantiva) |
p. A4r selfstandige oft Rechte-Namen |
p. 6 Mededeelende woorden ofte Naam-woorden (participia) |
p. F5r Naem-Woorden |
p. 6 Bijvougelicke Naamen ofte Bijnaamen (nomina adjectiva) |
p. A4r Toe-voeglijcke oft By-Naamen |
p. 7 Werck-woorden (verba activa) |
p. C5r Werckwoorden |
p. 7 Lijd-woorden (verba passiva) |
p. C5r Lijdwoorden |
In de Nederduydsche spellinge van Jacob vander Schuere (Haarlem, 1612), die evenals Heyns uit de Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden was gevlucht en zich aan het einde van de zestiende eeuw als deze Heyns als Frans schoolmeester te Haarlem had gevestigd, vinden we verder de term toevoeglyke namen voor de adjectiva eveneens.
Caron 1953: xxvii heeft erop gewezen dat Christiaen van Heule in de Voor-reden van De Nederduytsche spraec-konst ofte taelbeschrijvinghe van 1633 meedeelt dat dit werk niet ‘in de zake’, wel ‘in de order’, het systeem, verschilt van De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst uit 1625. Op p. xxx-xxxv stipt Caron een aantal verschillen aan tussen beide genoemde werken op het terrein van de etymologie, de woordsoortenleer, zonder dat hij voor deze verschillen een bron kan aangeven. Naar ik meen kan deze bron in een aantal gevallen CO 1605 zijn geweest.
| |
| |
Allereerst is er een aantal termen die in Van Heule 1633 te vinden zijn, en die we niet of niet uitsluitend in Van Heule 1625 aantreffen, maar wel in CO 1605:
species |
Van Heule 1625: |
soorte, aert, afkomste |
|
CO 1605: |
aerdt |
|
Van Heule 1633: |
aert |
figura |
Van Heule 1625: |
figuyr |
|
CO 1605: |
gedaente |
|
Van Heule 1633: |
figuyre, gedaente |
pluralis |
Van Heule 1625: |
veelvoudig getal |
|
CO 1605: |
meervoud |
|
Van Heule 1633: |
veelvoudig getal, meervoud |
vox primitiva |
Van Heule 1625: |
eerste woort, grontwoort |
|
CO 1605: |
oorspronckelijck woord |
|
Van Heule 1633: |
grontwoort, grondich woort, oorspronckelick woort |
vox derivativa |
Van Heule 1625: |
afkomstig, uytspruytend woort |
|
CO 1605: |
afcomstig woord |
|
Van Heule 1633: |
af-komstig woort |
Het komt me voor dat Van Heule hier schatplichtig is aan CO 1605. Of ook de term werkwoord, die we in Van Heule 1625 en Van Heule 1633 ter weergave van verbum gebezigd zien, aan Heyns, en wel aan CO 1571, is ontleend valt moeilijk te zeggen; in elk geval gebruikte Heyns deze term aanzienlijk eerder dan Van Heule (zie Dibbets 1974: 121).
Vergelijken we de definities die Van Heule 1625 en Van Heule 1633 voor het naamwoord bevatten:
Van Heule 1625: 7 |
Van Heule 1633: 16 |
|
Naem-woort is een woort, welk een ding benaemt. |
De Namen zijn woorden, waer mede men alle lichamelicke, en onlichamelicke, zichtbare en onzichtbare dingen benaemt, als God, Geest, mensch, dier, Hemel, aerde, Lucht, water, vier, wint. |
Zoals Caron reeds heeft opgemerkt, gaat Van Heule 1625 rechtstreeks terug op Lithocomus 1592 (‘Nomen est dictio variabi- | |
| |
lis quae rem nominat’). In CO 1605 vinden we een definitie die sterke overeenkomst vertoont met die uit Van Heule 1633 (vgl. hierboven § 2b). Betrekken we in onze beschouwing de definities uit de beide werken van Van Heule van zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord:
Van Heule 1625: 7 |
Van Heule 1633: 16 |
|
Een zelfstandig naemwoort is, welk door zichzelf, in eene reden bestaet, als Mensch, Paert, Boom, Dier. |
Zelf-standige Namen zijn, die alleen staende, volkomelic bedieden, het gene datmen naemt, als Man, Vrouwe, Wijf, Berg, Stat, Hof, etc. |
Een by-vouglik woort is, welk doorzichzelf niet en bestaet, maer het welk tot een zelfstandig woort, gevougt wort, als Goet, Wit, Swart, Schoon. |
Bij-vougelicke Namen zijn, die de gedaente of het ghestalt, eenes dinx, maer geen dinc zelve en uytbeelden, als goed, schoon, sterc, deze konnen altijt den zelfstandigen woorden toegevoucht worden, als Goet lant, Schone stat, Sterc huys. |
en plaatsen we die naast CO 1605: A4r-v:
Substantifs zijn namen die alleen staende, volcomentlijc bedieden het dingh datmen noemt, als Ciel, Hemel: Terre, Aerde: Air, locht: Feu, vier: Eau, water, &c.
Adjectifs en bedieden niet anders dan de gedaente oft gestaltenisse eens dings, als Haut, hooge: Bas, leege: Serain, hel oft claer: Grand, groot: petit, cleyn &c. Ende en worden nemmermeer alleen ghestelt, maer altijdt eenen Substantif toe-gevoeght oft ghe-eyghent (...),
dan blijkt Van Heule 1633 niet alleen 7 van zijn 10 voorbeelden in zijn definitie van het naamwoord aan deze fragmenten uit CO 1605 te hebben ontleend, maar zijn omschrijvingen van zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord ook te hebben herschreven in bewoordingen die grotendeels in CO 1605 zijn terug te vinden.
De wijziging in de volgorde bij de ‘beduydinge’ van de voornaamwoorden (Van Heule 1625: 40: wijzende, betreckelicke, vragende, ervelicke; Van Heule 1633: 70: wijzende, ervende, betreckende, vragende) kan eveneens zijn aangebracht onder invloed van CO 1605 (B6v: aenwijsers, besitters, betreckers, vraghers). Andere blijken van invloed van CO 1605 op het werk van Van Heule worden niet gevonden.
| |
| |
| |
5. Slot
Het Franse schoolboekje van Peeter Heyns, ‘een ghespraecksaem man, van ghoede gheleertheydt’, die Haarlem ‘met zyne wercken vereert heeft, tot volkomen onderwysinghe der jonghe jeucht in de Fransoysche tale’ (Guicciardini 1612: 91), blijkt vooral in de herziene uitgave invloed te hebben ondergaan van enkele eerder verschenen Franse grammatica's; daarnaast is er, bij het herschrijven, gebruikt gemaakt van de oudste Nederlandse spraakkunst, de Twe-spraack. Ook heeft het werkje op zijn beurt invloed uitgestraald: Nederlandse termen eruit blijken terug te vinden in het grammaticale werk van De Hubert en Van der Schuere, terwijl enkele, tot nu toe niet verklaarde verschillen op het gebied van de terminologie en van de systematiek tussen Van Heule 1625 en Van Heule 1633 verklaard kunnen worden uit het feit dat Van Heule in de tussenliggende 8 jaren (meer) bekend was geworden met Heyns' schoolboek. Op deze wijze verdient Heyns niet alleen een plaats binnen de geschiedenis van het talenonderwijs in Nederland, maar ook binnen de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde.
Adres van de auteur:
Vinkenlaan 3,
6581 CJ Malden.
| |
Literatuur
Briels, J.G.C.A. |
|
1972 |
‘Zuidnederlandse onderwijskrachten in Noordnederland, 1570-1630. Een bijdrage tot de kennis van het schoolwezen in de Republiek’, in Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland 14: 89-169 |
Briels, J.G.C.A. |
|
1974 |
Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630; een bijdrage tot de kennis van de geschiedenis van het boek. Nieuwkoop |
Burger, C.P. |
|
1915 |
De Amsterdamse boekdrukkers en uitgevers in de 16e eeuw. dl. 4. Amsterdam |
Caron, W.J.H. |
|
1953 |
[Inleiding op] Christiaen van Heule, De Nederduytsche grammatica ofte spraec-konst. Groningen |
| |
| |
Clajus, J. |
|
1578 |
Grammatica Germanicae linguae. Leipzig (heruitgave Hildesheim - New York, 1973) |
Dibbets, G.R.W. |
|
1970 |
‘Jan Borrekens en Heyns' Cort Onderwijs’, in NTg 63: 394-395 |
Dibbets, G.R.W. |
|
1974 |
‘De benamingen van de woordsoorten in oude Nederlandse grammatica's tot 1805’, in LB 63: 113-136 |
Estienne, R. |
|
1557 |
Traicte de la grammaire françoise. Parijs (heruitgave Genève, 1972) |
Garnier, J. |
|
1558 |
Institutio Gallicae linguae, in usum iuventutis Germanicae. Genève (heruitgave Genève, 1972) |
Guicciardini, L. |
|
1612 |
Beschryvinghe van alle de Nederlanden. Amsterdam (heruitgave Amsterdam, 1968) |
Heule, Chr. van |
|
1625 |
De Nederduytsche grammatica ofte Spraec-konst. Leiden (heruitgave Groningen - Batavia, 1953; Groningen, 1971) |
Heule, Chr. van |
|
1633 |
De Nederduytsche spraec-konst ofte tael-beschrijvinghe. Leiden (heruitgave Groningen - Batavia, 1953; Groningen, 1971) |
Hyperphragme, P.A. |
|
1576 |
Eene forme ende maniere der coniugatien in Nederduytsch ende Fransoys. Rotterdam |
Ising, E. |
|
1970 |
Die Herausbildung der Grammatik der Volkssprachen im Mittel- und Osteuropa. Berlijn |
Lithocomus, L. |
|
1592 |
Grammatica Latina. Leiden |
Livet, Ch.-L. |
|
1967 |
La grammaire française et les grammariens du XVIe siècle. Genève (eerste uitgave: Parijs, 1859) |
Meigret, L. |
|
1550 |
Le tretté de la grammere francoeze. Parijs (heruitgave Genève, 1970) |
Palsgrave, J. |
|
1530 |
Lesclarcissement de la langue francoyse. Parijs (heruitgave Genève, 1972) |
Sabbe, M. |
|
z.j. |
Peeter Heyns en de nimfen uit den Lauwerboom. Antwerpen - 's-Gravenhage |
Twe-spraack |
|
1584 |
Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst. Leiden |
Voet, L. |
|
1981 |
The Plantin press (1555-1589), dl. III. Amsterdam. |
|
|