Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 99
(1983)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||||
W.L. Braekman
| |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
vrouw. Hierover schrijft Kusche terecht dat het in deze betekenis in het Mnl. tot op heden niet geattesteerd wasGa naar eind3. In een ander hs. met gynecologisch-obstetrische inhoudGa naar eind4 komt hooftmoeder een enkele maal voor: ‘ende doet voort soe die hooftmoeder leert’. Hierbij oppert Kusche de mening: ‘Hier kan het woord naar de Trotula verwijzen’Ga naar eind5. Deze Trotula was een beroemde, maar mysterieuze vrouwelijke arts die tot de bekende medische school van Salerno behoorde. Op haar naam staan twee werken, de Trotula major en de T-minor, maar het is duidelijk dat met het woord hooftmoeder in dit andere Ms. niet naar Trotula wordt verwezen, maar dat het woord er precies dezelfde betekenis heeft als in het Hamburgse hs. met de Albucasis-fragmenten. De verklaring die Kusche voor het eerste deel van de samenstelling hooft-moeder suggereert, is etymologisch of semantisch. Bij de etymologische verklaring denkt zij aan verwantschap tussen hoofd en heffen, wat leidt tot het besluit: ‘Hooftmoeder zou dan m.i. een variant van Mnl. heve-, Mnd. hevemoeder (Mhd. hebamme) kunnen zijn’. Aan deze verklaring kunnen we - in het licht van wat hierna volgt - zonder meer voorbijgaan. Bij de semantische benadering zoekt zij hoofd te verklaren uit de betekenis ‘meerdere’. In deze betekenis komt het woord inderdaad veelvuldig in het Mnl. (en ook in het hedendaags Nederlands) voor. Hoofd betekent inderdaad ‘meerdere in rang’. Kusche verwijst hierbij naar het woord obfrau dat volgens Jacob Grimm in een Augsburgse ‘Hebammenverordnung’ voorkomt; over deze obfrau wordt hierin gezegd dat ‘die obfrauen zur obsicht und direcktion über die hebammen’ aangesteld werden. Ik ben ervan overtuigd dat de semantische interpretatie van hooft-moeder de juiste is en wel op grond van de volgende argumenten: 1. Bij P. Diepgen leest men over de Hebammen het volgendeGa naar eind6: Die Hebammen...traten zunächst als Lehrmägde in den Dienst einer älteren Hebamme und praktizierten dann selbständig. Nachdem sich ursprünglich Honoratiorenfrauen der Städte durch Fragen von ihrem können überzeugt hatten, wurden am Ausgang des Mittelalters regelrechte Prüfungen eingeführt, welche die Stadtärzte abhielten. Jetzt stellten die Städte auch beamtete Hebammen an und regel- | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
ten ihre Dienst- und Einkommen-verhältnisse durch besondere Ordnungen. Dezelfde situatie bestond ook in de Vlaamse steden zoals uit verordeningen blijkt. Mannelijke gezworen chirurgijnen erkenden hier ‘gezworen’ vroedvrouwen. Men maakte hierbij ook onderscheid tussen de opper- of principale vroedvrouwen en die welke in de leer waren of een erkende vroedvrouw in haar beroep behulpzaam warenGa naar eind7. Ook was het dikwijls zo dat deze beëdigde vroedvrouwen hun eigen dochter(s) als leermeisje(s) hadden, die dan later het beroep van hun moeder zelfstandig voortzetten, zoals ook Jan Yperman zijn zoon als leerjongen in het vak opgeleid heeft. Uit het voorgaande blijkt dat er bij de vroedvrouwen een onderscheid werd gemaakt tussen hen die na ‘Prüfungen’ als gediplomeerde vroedvrouw kunnen aangezien worden en hen die als leermeisjes of helpsters bij hen in de leer waren. De hoofdmoeder is dus wel degelijk de hoogste in rang t.o.v. de assistent-vroedvrouwen.
2. Bij het iconografisch materiaal dat uit de middeleeuwen en de zestiende eeuw bewaard is, zijn enkele miniaturen en houtsneden voorhanden waarop de bevalling wordt uitgebeeld. Hieruit blijkt dat bij de bevalling steeds ten minste twee, gewoonlijk zelfs drie vrouwen de barende moeder bijstaan. Eén van deze is steeds gezeten op een laag stoeltje of knielt tussen de opengespreide benen van de barende moeder en ‘haalt’ het kind. De andere vrouw, of de twee andere vrouwen kijkt/kijken toe. De neerzittende vrouw is de hoofdmoeder, de eigenlijke vroedvrouw. Zij alleen immers mocht de geslachtsdelen van de barende aanraken. Dit wordt bevestigd door P. Diepgen: ‘Die Betastung der weiblichen Genitalien war sozusagen ausschliesslich den Hebammen überlassen’Ga naar eind8. Een eerste afbeelding komt voor in een Frans handschrift uit de veertiende eeuwGa naar eind9. Zoals men op de reproduktie kan zien helpt de knielende vroedvrouw, de hooftmoeder, de barende vrouw die op een speciale kraamstoel gezeten is, het kind ter wereld brengen, terwijl een andere vrouw, de leerling-vroedvrouw, aandachtig toekijkt. | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
Dit is eveneens het geval op de bekende houtsnede uit Eugen Rösslins Der Swangern Frawen und Herbammens Rosegarten (1513). Zie de afbeelding hierbijGa naar eind10. Hier zit de vroedvrouw op een laag stoeltje. Een ook sterk overeenstemmende voorstelling is de houtsnede die voorkomt in Jacob Rueffs Ein schön lustig Trostbüchle van 1554 (zie de reproduktie)Ga naar eind11. Hier zit de eigenlijke vroedvrouw ook op een stoeltje voor de barende moeder, maar hier zijn er twee assistenten aanwezig. Dit laatste is ook het geval op Joost Ammans houtsnede van 1554Ga naar eind12 waar de eigenlijke vroedvrouw, de hoofdmoeder, eveneens op een laag stoeltje tussen de benen van de aanstaande moeder heeft plaatsgenomen (cf. de reproduktie).
3. Merkwaardig genoeg - Kusche heeft dit blijkbaar niet opgemerkt - vindt deze interpretatie van hooft-moeder ook in het door haar uitgegeven fragment van Albucasis' Chirurgie zelf een stevige steun. In rr. 30-41 van haar uitgave leest men het volgendeGa naar eind13: Dan moet ghy dat wijff doen sitten op een sitten met twee sittene an thooft. Ende heldenGa naar eind14 haer ouer haer rugghe ende trecke hare voete vergaderende al na den buucke...Dat (lees: Dan) moet die hooftmoeder siin ter rechter sijde sittende... Bij de woorden: doen sitten op een sitten met twee sittene an thooft wordt als kommentaar gegeven: ‘een rustbank of stoel met twee zitplaatsen’Ga naar eind15. Hoe Kusche zich dat precies voorstelt is mij een raadsel! In alle geval blijkt ze deze passage niet begrepen te hebben. Wat bedoeld wordt, is dat men de vrouw op een speciaal voor barende vrouwen ontworpen stoel laat neerzittenGa naar eind16 (doen sitten op een sitten). Deze welbekende baarstoel (sitten) heeft een van voor opengewerkte zit, zodat de dijen alleen op de twee zijkanten rusten en de vroedvrouw gemakkelijk de vrucht kan bereiken (zie de afbeelding hierna). De twee helpsters, leerling-vroedvrouwen, gaan plaats nemen de ene links, de andere rechts van het hoofd van de barende vrouw: met twee[helpsters] sitten(d)e an thooft. De hooftmoeder neemt plaats met haar aangezicht naar de barende vrouw, aan haar rechterdij. | |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
Zoals op de iconografische voorstellingen zijn er hier dus ook drie vrouwen behulpzaam, de hooftmoeder en twee assistenten. Ook de respectieve posities die ze innemen tegenover de vrouw die op de baarstoel heeft plaatsgenomen, zijn dezelfde. De aanwezigheid van drie helpers bij de bevalling wordt trouwens nogmaals, ten overvloede, bevestigd door een andere passage uit Kusches tekst. In rr. 97-103 staat immers te lezenGa naar eind17: ...soe sal die hooftmoeder dat wijff legghen op een bedde metten aensichte op waert...ende een ander houde die knien opwaert. Ende noch een ander houde beede die zijde... Weer wordt de hoofdrol gespeeld door de hooftmoeder, de twee leerlingen of assistenten (een ander...Ende noch een ander) houden de vrouw intussen alleen maar stevig vast. Besluit: zowel om semantische als om iconografische redenen, maar vooral wegens de bewijsplaats binnen de eigen tekst zelf staat het vast dat hooftmoeder hier de ‘gediplomeerde’ vroedvrouw, het hoofd van de leerling-vroedvrouwen, aanduidt die bij de bevalling zelf het nauwst betrokken is.
In r. 44 van haar uitgave geeft Kusche bij ‘den mont’ van de matrice als verklaring dat hier ‘wel de uitwendige baarmoedermond | |||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||
bedoeld (is)’Ga naar eind18. Uit haar tekst blijkt dat het bestaan van twee monden inderdaad reeds bekend was. Dit wordt trouwens bevestigd door het aan Kusche onbekend gebleven Mnl. traktaat: Der Mannen ende Vrouwen Heimelijcheit uit de vijftiende eeuw. Hiernaar had Kusche kunnen verwijzenGa naar eind19, want daar staat: Matrix heeft monde twee
Buten ende binnen, ende noch mee;
Die butenste altoes open es,
Ende heet der matricen hals dor des
Bedi dat vor men heet vulva
Es der matricen dore, alsict versta,
Ende die binnenste mont daeraf alsoe
Slut onderwilen vaste toe
Ende ondertiden eist open mede
enz. (vv. 1620-28).
Besteden we nu even aandacht aan de volgende passage (rr. 232-35)Ga naar eind20: Ende...gheualter (d.i. in de matrice, de baarmoeder) vloyinghe van bloede, dat gaet in scinende water ende doeter voert toe dinghen die stoppen. Dit is dan de vertaling van: si accidat fluxus sanguinis tunc descendat in aquis stipticis et administra reliquam curationem. Bij de woorden: dat gaet in scinende water merkt Kusche op: ‘m.i. foutieve vertaling; bedoeld is 'dan gaat in de vloet stoppend water...; seinende foutief (?) voor stipticis’. Dat het woord dat gebruikt wordt, waar men in feite dan dient te lezen, komt in Kusches tekst nog op vijf andere plaatsen voorGa naar eind21; dat dit ook hier het geval is, heeft ze echter niet gezien. Het woord scinende in scinende water, Lat. aquis stipticis is geen fout van de scribent, maar een transcriptiefout van Kusche: men leze met het Hs. stiuende water, d.w.z. (vloed)stoppend, stelpend water (zie Mnl. Wdb., s.v. stiven). Hoe een bad van stiuende water bereid werd, leest men in de Trotula major, het bekende middeleeuws gynecologisch handboekGa naar eind22: | |||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||
A profitable bathe for this syknesse (d.i. yf ther come grete plenty of blode) & also for the fluxe: Take a good quantite of iren with water & the fyfthe parte therof stronge vineger & sethe therin the rynde of the blak plomtre...But sethe alle these thingis in water tyl that water be blak and thyk, and lete wrappe the man other the woman in a shete & sytte in that bath... De tekst van de Albucasisfragmenten is hier en daar duidelijk corrupt. Dit blijkt ook uit het feit dat de beschrijving van de pers tweemaal herhaald wordt, zij het dan gedeeltelijk. Een eerste, uitvoerige, beschrijving (A) komt voor op pagina 248Ga naar eind23 (rr. 273-295) en een tweede, erg fragmentaire (B), op pag. 247 (rr. 265-272) onderaan. Daar ook de volgorde van de bladen in het Hamburgse handschrift door elkaar is gehaaldGa naar eind24, volgt nu in het Hs. pag. 247 op 248. Beide beschrijvingen (A en B) verwijzen naar één en dezelfde afbeelding van dit gynecologisch instrumentGa naar eind25. Plaatsen we beide beschrijvingen even naast elkaar, na collationering van Kusches transcriptie met het handschrift, en met toevoeging van leestekens die de betekenis verduidelijken:
| |||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||
Aantekeningen bij dit tekstgedeelte:
| |||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||
Tot zover deze kanttekeningen bij de beschrijving van de pers. Met opzet werd tot nu toe geen commentaar gegeven bij het woord dagghe dat in deze beschrijving driemaal voorkomt. Deze benaming wordt er telkens gebruiktGa naar eind29 als vertaling van Lat. additamentum, lett. bijgevoegd stuk, aanhangsel. In deze betekenis, zo voegt Kusche aan haar verklaring toe, is het woord ‘tot nu toe in het Middelnederlands niet geattesteerd en het moderne Nederlands kent evenmin deze betekenis’Ga naar eind30. Zoals we reeds hierboven hebben vermeld, komt het woord in de Albucasis-fragmenten voor bij de beschrijving van de pers, het toestel waarmee de opening van de vagina werd verwijd, of, om het met de tekst te zeggen, ‘daermen mede die matrice open doet’ (r. 264). Dagghe wordt op de tekening van de pers in het Hamburgs handschrift genoemd en misschien wordt ook border eenmaal als synoniem gebruiktGa naar eind31. Ten einde een duidelijk visueel beeld te geven van deze dagghen, wordt hierna de pentekening van de pers gereproduceerd, zoals die voorkomt in de Latijnse vertaling door Gerardus van Cremona van de Chirurgie van Albucasis (Bibliothèque nationale, Parijs, Ms. lat. 7127, fol. 31bis). Deze tekening uit het veertiende-eeuws Latijnse handschrift, vertoont sterke gelijkenis met die welke voorkomt in het Mnl. Hamburgse handschriftGa naar eind32, maar benamingen van onderdelen komen hier niet voor. | |||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||
De vorm van de dagghen, de twee kleine, horizontale plankjes in het midden is licht verschillend van de voorstelling bij Kusche: in het Latijnse hs. zijn de plaatjes op het einde afgerond, in het Hamburgse hs. is dat niet het geval. De taalkundige verklaring die Kusche van dagghe geeftGa naar eind33 kan moeilijk bevredigend genoemd worden. Ze vindt bij Verwijs en Verdam, bij Kiliaen en bij Van Dake alleen de betekenis degen, dagger. Bij Vankeirsbilck in zijn Ambacht van de TimmermanGa naar eind34 heeft ze het woord dag gevonden als benaming voor de ‘opening tussen venster- of deurkozijn’. Dit laatste is natuurlijk hetzelfde woord dat in samenstellingen nu nog in courant gebruik is: dagopening, dagmaat van een lijst, enz., maar men ziet niet in welk verband dit met de houten latjes van de pers kan staan. Voor de verklaring van dagghe in de betekenis van ‘lat’ is de vorm van het houten plankje van groot belang. Op de nogal slordige tekening van de pers, zoals die voorkomt in het Hamburgse handschrift, zien de dagghen eruit als rechthoekige stukjes. In het Parijse handschrift zijn de hoeken echter, zoals reeds gezegd, afgerond. Het lijkt aannemelijk dat de rechthoekige vorm die de latjes hebben in het Hamburgse handschrift in feite naar binnen toe wat schuin loopt en de vorm van een afgeknotte driehoek benadert. Aan het Mnl. woord dagge, wordt bij Verdam inderdaad alleen de betekenis ‘korte degen’, ‘dagger’, gegeven. Deze korte degen is een soort dolk die heel breed is aan het hecht en vlug op een punt uitlooptGa naar eind35. Als men de punt hiervan wegdenkt, krijgen we een vorm | |||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||
die sterk aan die van de houten latjes van de pers herinnert. Het verband van dagghe met het wapen dat ook dagge of dagger genoemd werd is dus niet uitgesloten. Toch blijft de vraag hoe lat en de eenmaal voorkomende synoniem border, d.i. boord, dan moeten worden verklaard. Nu blijkt dat in het Middelengels dagge, naast de hierboven vermelde betekenis, ook nog een tweede heeft. Bij Kurath en Kuhn lezen we s.v. daggeGa naar eind36:
Als vindplaatsen halen ze voor betekenis 1(a)o.m. aan: ‘Hir clokys also wer daggyd & leyd with dyuers colours betwen the daggys...’, en voor de tweede betekenis: ‘highe shoos, knopped with dagges, That frouncen lyke a quaile pipe’. Uit deze citaten blijkt dat dagghen zoveel betekent als uitsnijding, karteling of gekartelde boord. Klederen met dergelijke uitgesneden randen vinden we in de Boergondische tijd afgebeeld. Op de prenten naar Pieter Breugel de Oude b.v. komen verscheidene persona- | |||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||
ges voor waarvan de klederen dagghen vertonenGa naar eind37, hetzij aan de hals of de lenden of op beide plaatsen samen. Ze zijn soms driehoekig maar meestal lat-vorming met afgerond uiteinde, precies dezelfde vorm die de dagghen op de voorstelling van de pers in het Parijs handschrift hebben. De illustratie op p. 37 moge hier volstaan; het is een vergroot detail uit de prent bekend als ‘Elck’ of ‘Nemo’Ga naar eind38. Het is duidelijk dat de plankjes van de pers ‘dagghen’ genoemd werden wegens hun vormgelijkenis met de uitsnijdingen, kartelingen of franjes die toen vooral op kledingstukken of schoeisel werden aangebracht. Dat het woord reeds van oudsher in deze of een sterk gelijkende betekenis gebruikt werd, moge tenslotte ook blijken uit de naam van de Austrasische koning Dagobert (7e eeuw), een samenstelling (dago-bert) die zoveel betekent als puntige of uitgerafelde baard.
Adres van de auteur: Universitaire Faculteiten Sint - Aloysius Vrijheidslaan 17 B-1080 Brussel |
|