Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 98
(1982)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
R. Lievens
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lassen zu betragen’, maar op 2 februari vertelt hij alleen over ‘der Zug der Kerzenprozession’ die aankomt ‘zum äusseren Stadttor’ en over de ‘Schar aller Gottliebenden’Ga naar eind3. 2o Met zijn tweede mogelijkheid - ik begrijp niet goed hoe hij een woordspelling (licht- = ‘lumen’> ‘losbandig’) een ‘onnadenkend gebruik’ kan noemen - sluit Heinsius zich aan bij Van Wijk, die als parallelle formaties lichtvink (‘lichtzinnige man of vrouw’) en lichthart (‘luchthartig persoon’) noemde. Schijnbaar is dat zo, ze klinken gelijkaardig, maar in de grond wijkt lichtmis daar geheel van af. Bij lichtvink en lichthart is licht reeds adjektief en als 't ware gepredestineerd om zich semantisch tot ‘lichtzinnig’ te ontwikkelen. En vink en hart zijn zo vaak al in toepassing op personen gebruiktGa naar eind4 dat ze niet beter vragen en geen enkele weerstand bieden. Men zou deze twee voorbeelden met vele anderen kunnen vermeerderen. Ik noem nog lichtvoet ‘vluggerd’>‘lichtzinnig persoon’ en lichtschuit ‘schuit waarmee goederen uit een schip gelicht en vervoerd worden’>‘losbol’. Ook hier betekent licht reeds ‘levis’ en geeft de stoot tot de overdracht; voet volgde vanzelf en schuit kreeg waarschijnlijk nog een steuntje van de zottengilde der blauwe schuit. Lichtmis echter komt uit een heel andere, serieuze taalsfeer. Licht moet evolueren van subst. (kerkelijk) ‘lumen’ naar het adjektief ‘liederlijk’. Dat is al geen kleinigheid. Bovendien steekt het subst. mis (lat. ‘missa’) stokken in de wielen: dit moet evolueren tot...ja tot wat? We hebben bij lichtvink en lichthart gezien dat de twee leden van de samenstelling samen, hand in hand, de overdrachtelijke sprong moeten wagen, anders lukt het niet. Maar mis (missa) is nukkig, voelt zich te deftig, heeft geen meervoud, kortom een afkeer van dit spel. De taal kan het niet dwingen, indien er geen hulp van buiten komt. Van Haeringen heeft deze bezwaren blijkbaar ook gevoeld en een andere oplossing voorgesteld. In Ntg. 37, 1943, 47* rekent hij lichtmis tot het groepje van klikspaan en wildebras, waar volgens hem door hypertrofie van het eerste lid het tweede semantisch waardeloos geworden is. Maar de verdichting, die in de molenaarsterm klap- of klepspaanGa naar eind5 en in het ondoorzichtige wildebras wellicht kon optreden, lijkt me voor het algemeen gangbare mis (missa) een onoverkomelijke hinderpaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1954 heeft KruyskampGa naar eind6 de aandacht gevestigd op een uitvoerig Brabants gedicht, dat geheel aan de lichtmissen is gewijd en tevens de oudste bewijsplaatsen (1615) opleverde. Hij komt ook met een eigen voorstel inzake de ontwikkeling tot persoonsnaam, nl. langs een weg die door zijn gedicht gewezen wordt: ‘Hier is nl. voortdurend sprake van een gepersonifieerde Lichtmis, een Sint Lichtmis, al wordt hij dan zo niet uitdrukkelijk genoemd, maar alleen voorgesteld als “Patroon”, schutsheilige van allen aan wie iets “lichts” is...Uit deze voorstelling nu van een St. Lichtmis laat het gebruik van de benaming lichtmissen voor diens volgelingen zich gemakkelijk verklaren....Het woord lichtmis...duikt in de literatuur plotseling op met een hele cluster van bewijsplaatsen uit de jaren 1615-1620. Het lijkt ons daarom zeer aannemelijk dat deze betekenis haar carrière dankt aan een opzettelijke aardigheid die ingeslagen is en waarvan “De Feeste van de Lichtmissen” zo niet de bron, dan toch de eerste manifestatie is’. Hiertegen zijn wel enkele bezwaren in te brengen.
A. Wat ‘de eerste manifestatie’ betreft wordt het in 1615 gedrukte gedicht voorbijgestreefd door een personage, Lichtmis genaamdGa naar eind7, in Achab van Abraham de Koning; dit treurspel werd in 1618 te Rotterdam gedrukt, maar door de auteur in 1612 geschreven of volgens Te Winkel en Dibbets misschien reeds in 1610Ga naar eind8. - Ook bij Samuel Coster is lichtmis reeds gepersonifieerd; indien dit bij het schouwburgpubliek niet als bekend overkwam, had Jap Rap zich bij zijn eerste optreden in Tiisken vander Schilden (gedrukt in 1613) onmogelijk als volgt kunnen voorstellen: ‘Ick ben juyst op den tweeden Februarius gheboren, Op de rechte Lichtmis dagh, dat is een kennelijcke Sant’. (ed. R.A. Kollewijn p. 507, r. 338-339). Het gedicht van Kruyskamp zal ook wel ouder zijn dan 1615, vermits het in Brabant werd geschreven en in Noordnederland ter perse gelegd. Maar hoeveel ouder weten we niet. Het woord zelf echter moet allang algemeen gangbaar zijn geweest, anders kon De Koning er geen toneelpersonage van maken. B. Steunend op de door Kruyskamp geciteerde passages zie ik Lichtmis niet als heiligeGa naar eind9, maar als een werelds kasteelheer die met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn goeverneurs heerst op het kasteel in Lichtendal en daar zijn trouwe vazallen uitnodigt hun eed van trouw ‘aen hunnen wettighen Heere’ te vernieuwen. Patroon interpreteer ik hier als een ‘beschermheer’ die hun ‘loon’ uitbetaalt, niet als ‘beschermheilige’. C. Het fundament van Kruyskamps betoog is natuurlijk ‘een opzettelijke aardigheid die ingeslagen is’. Ten eerste klinkt dat erg litterair. Ten tweede steunt dit op een tegenstrijdigheid: aan de ene kant zegt hij dat van een losbandige viering niets blijkt (p. 122), aan de andere kant geeft dit feest volgens hem aanleiding tot het kreëren van een patroon der losbandigen. Zelfs wordt het feest der purificatio gedegradeerd tot een feestelijke maaltijd voor alle losbollen, ‘Iaerlicx teghen den dagh van Lichtmisse sonder falieren’.
Ik wil thans een tegenvoorstel wagen. Lichtmis is een druk semantisch knooppunt; men heeft er dan ook reeds van alles in gezien en het is voor woordspelingen een dankbaar oefenterrein. Ik geef daarvan enkele voorbeelden: 1. ‘Iemand die gemakkelijk mist, verkeerd doet’. Zo interpreteert C. Huygens het in het volgende epigram uit 1671 (ed. Worp, 8, 9): Neemt het niet qualick, Ian, al noem ick u een' Lichtmis;
Ick meen 't soo qualick niet
Als 't meestendeel bediedt:
'k Wil seggen, dat ghij veel wilt spreken, en spreekt licht mis.
2. Petrus CroonGa naar eind10 moraliseert hem in zijn Almanach voor heden en morgen uit 1665 tot ‘iemand die door lichtvaardigheid verliest’. Deze Zuidnederlandse Augustijn geeft zelfs bij zijn beschouwingen over februari (p. 123-124) een berijmde etymologie ten beste die ik de lezer niet wil onthouden: Ende om te beginnen, zal ik voor eerst myn best gaen doen om te onderzoeken, waerom dat-men aen Een Wilt-zank den naem van Licht-Mis geeft. HOort gy logte ligte missen,
Zoo genaemt naer Lichte-Mis dag:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laet ons wat den waerom gissen
Datmen u bestekenGa naar eind11 mag.
Laet ons eens gaen onderzoeken
Waer om dat gy Licht-mis heet,
Al en isser van myn boeken
Geenen die de reden weet.
Eerst en moôgdy niet vergeten
Waer van dat men Licht-mis zeyd,
En dan zuldy konnen weten
Waer in dat de keirne leyd.
Zekerlijk, om dat men heden
Inde Mis veel keirssen heeft,
Is d'oorspronkelijke reden,
Die den naam van Licht-mis geeft.
En gelyk in alle taelen
Een woord zomtyds twee bedied,
Zoo vermag ik zonder faelen,
Zeggen dat hier ook geschiet.
Licht is zomtyds klaer te zeggen:
Zomtyds ‘tgeen’ niet zwaer en is;
Mis is zomtyds uyt te leggen
Of'er: zomtyds kwyt of mis.
Licht, wanneer t'niet zwaer beteêkent
Word nog voorder uytgelyd,
Ende voor imand gerekent
Vol van ongestadigheyd,
Voor ligtveerdig, haestig, vierig,
Rokkeloos en onbewust,
Ongetrouw en los manierig,
Leugenagtig, noeyt gerust.
En als mis beteekent faelen
Of verliezen, 't is gewis
Dat gy haest kont agter-haelen
Wat Licht-mis te zeggen is.
'tIs te zeggen, Lieve vrinden
Datmen in ligtveerdigheyd
Niet dan mis (verlies) kan vinden:
Zoo word licht-mis uyt-geleyd.
Dog op dat gy d'een uyt d'ander
Woords-bedietzel onder-scheyd
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naer de meyning van elkander,
Let maer op d'omstandigheydGa naar eind12.
Daer uyt, als gy komt te hooren
Van den Licht-Mis-dienst, van God,
Kan u ligtelyk te voren
Komen, datmen niet en spot;
Maer als iemand komt te spreken
Dat hy u of iemand el,
Als een Licht mis wilt besteken,
Lagt eens, want ten is maer spel.
Oft bevind gy 'twaer te wezen,
En dat Licht-mis op u past:
Ziet wel, dat gy ook naer dezen
Niet voor eeuwig mis en tast.
DAer is myn goed-dunken RedynëeGa naar eind13, wat dat Lichte Mis beduyd gelooft gy my niet? Ik en kan het u even-wel niet anders goed doen. Maer ik mag u wel verzekeren, dat de menschen, de welke metter waerheyd Licht-missen genaemt worden, zeer ligtelijk missen ende hun eeuwige zaligheyd kwyt worden: wanneer zy in tyds niet zwaerder van deugden en worden, ende hunne rokkelooze maniere van leven en beteren. Dat zy hun krouwen die jokzel hebben; ik en twyffel niet eens, oft daer en zullender al veel van zulken soorte dezen Vastenavond dagen op twee voeten wandelen, (p. 126) is't zaeke dat zy ter eeren van Bacchus niet op handen en voeten en kruypen. 3. ‘Iemand die licht (d.i. helder verstand) mist’. P. de la Croix schrijft op p. 27 van De schynheilige (1686), dat in de verte geïnspireerd is op Molières Tartuffe (1664): Ik weet wel dat Poeten,
Schoon 't lichten zijn, meest voor lichtmissen zyn versleeten
4. De Vlaamse boer maakt de woordspeling dat men vanaf Lichtmis (2 februari) bij het werk het licht kan missen (K.C. Peeters, Eigen Aard. Antw. z.j., p. 332). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er zouden nog vele mogelijkheden te bedenken zijn, maar of ze gerealiseerd zijn weet ik niet. Het WNT geeft voor licht zeven afzonderlijke lemmata, voor lichten twee; voor mis ook zeven, waarvan de meeste een variante met -e-vokalisme (mes) hebben. Laten we eens van mes ‘couteau’ uitgaan. Ik hoop dat men in het volgende méér zal vinden dan de zoveelste woordspeling en dat de kans op een aanvaardbare etymologie er inzit. MNW en WNT kennen alleen de eigenlijke betekenis ‘culter, gladius’. Bij vele namen van wapens gebeurt echter een betekenisoverdracht naar de drager van het wapen; speer betekent bij uitbreiding ook ‘een met een speer gewapend krijgsman’ (WNT), lans ook ‘krijgsman met eene lans bewapend’ (WNT), piek ook ‘piekenier’ en ‘soldaat in 't algemeen’; cfr. ook snaphaan. Deze synecdoche (pars pro toto) doet zich ook in andere talen voor. Ik denk b.v. aan de 13de-eeuwse Brabantse outlaws en huursoldaten, de Coterelli, in het Frans cotereaux, waarschijnlijk afgeleid van culter ‘mes’> diminutief culterellusGa naar eind14. Ik vermoed dat het mes op dezelfde manier vergaan is: ‘mes’> ‘drager van een mes’. En dan heeft mes - zoals zovele gewapendenGa naar eind15 - het adjektief licht ontmoet: *licht(e) mes(sen)Ga naar eind16. We komen dan in gezelschap van de messetrekker ‘die bij ruzie terstond zijn mes trekt’Ga naar eind17, de messesteker ‘vechtersbaas’ (alleen MNHW)Ga naar eind18 en de mesken-uyt-gezelGa naar eind19. Het was trouwens in de 16de eeuw algemeen bekend dat een Vlaming zonder mes wel een wonder mocht hetenGa naar eind20. Aangezien lichtmis ‘purificatio’ een variante met -e-vokalisme bezat - mnl. lichtmesse of lichtemesse - moesten onze * lichte messen ‘losbollen’ vroeg of laat in de ban komen van het homoniem lichtmis ‘purificatio’. Kontaminatie kon dan nog moeilijk vermeden worden. Nu pas wordt een gedicht als De Feeste van de Lichtmissen mogelijk. Een zeer zwakke schakel in mijn bewijsvoering is - ik weet het - het ontbreken van een bewijsplaats voor lichte messen. Zij zou dan ook volkomen in de lucht hangen, indien ik niet een volmaakte dubbelganger ten tonele kon voeren, nl. lichteglavienGa naar eind21. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een glavie is een lans, maar in het middeleeuws Frans betekent glaive ook een ‘soldat armé d'un glaive’ (Godefroy), wat korrespondeert met de verklaring van Verdam sub glavie: zowel ‘lans’ als ‘een met eene lans gewapend strijder, bepaaldelijk een bereden krijgsman’. In verbinding met het adj. lichte (en als één woord gespeld) krijgt het de betekenis ‘harlekijn, hansworst, grappenmaker’ in een passage uit een Vives-vertaling, die ik zo meteen uitvoerig zal citeren: ‘Eos qui risum movent // sulcke lichteglavien, die anders niet en connen noch nieuwers tot en dienen dan om u te doen lachene’. *Lichtemessen heeft m.i. dezelfde vorming gekregen en ongeveer dezelfde semantische levensgang; alleen kan ik (voorlopig) geen getuigen oproepen. Tot slot volge nu het citaat met lichteglavien in zijn kontekst. Het is ontleend aan een vroege vertaling van Joh. Luis Vives' (1492-1540) De subventione pauperum sive de humanis necessitatibus, op initiatief van de Ieperse magistraat vertaald en onder de titel Secours van den Aermen te Antwerpen gedrukt in 1533Ga naar eind22. Dit in Brugge geschreven pleidooi voor een vernieuwing van de armenzorg werd zeer boeiend vertaald, zeer vrij, met allerlei toevoegingen, zoals uit onderstaande vergelijkende passage zal blijken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien bestaat er nog een tweede voorbeeld van lichteglavie. J.J. Mak citeert in zijn Rhetoricaal Glossarium (Assen 1959) het tot een duivel gericht scheldwoord ‘Wa, ghy licht ghelayen!’ (Tspel van Sinte Trudo, v. 3466, ed. G. Kalff, Trou moet blycken) en verklaart het als ‘lichtgeladen’. Het lijkt me niet onmogelijk dat we hier ook te doen hebben met (lichte)gelaye, net als glaye een bijvorm van glavie ‘lans(knecht)’ (zie MNW, bij die woorden). Maar hier spreek ik niet meer dan een klein vermoeden uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Excursus over ‘lichtgeladen’:Mak verwijst naar het devies lichtgelaen van een van de Ieperse rederijkerskamers, De KorenbloemGa naar eind38, maar daar is het zeker niet als scheldwoord bedoeld. Noch in MNW noch in WNT wordt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermeld. Daarom geef ik hier tot slot nog twee bewijsplaatsen, het eerste pejoratief, het tweede in ernstige zin:
Het is vreemd met woorden: wat Gregorius aanprijst en wat een vrolijke gilde zich tot naam kiest, wordt zowel in de hel als in Deventer met afschuw uitgesproken.
Adres van de auteur: Blijde Inkomststraat 21 B 3000 Leuven |
|