Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 98
(1982)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
F.L. Zwaan
| |
[pagina 132]
| |
2. Daarover worden wij uitvoerig ingelicht door Doris oft Herderclachte van 6 juli 1618, te Londen geschreven terwijl hij ziek is (aeger schrijft hij eronder) (W. I, 116-122), een pastoraal gedicht, waarin Huygens als herder en Dorothea als herderin elkaar in een landelijke omgevingGa naar eind2 ontmoeten. Uit het gedicht blijkt dat deze beslissende ontmoeting, die leidde tot een bijzondere vriendschapsband, heeft plaats gehad in het voorjaar van 1616. Wel is het, zoals steeds, zaak, Huygens nauwkeurig te lezen! De eerste strofe luidt nl.: 't Tweede Jaer is om geloopen,
Tweemael hebt ghy overcropen,
Groote Meter vanden Dach,
Oost en West door Zuydt en Noorden
Sints jck Doris eerstmaal hoorden
Sint jck Doris eerstmael sach.
Bij eerste lezing lijkt het alsof hij Doris dus voor het eerst heeft gehoord en gezien in 1616, wat niet juist kan zijn. Smit 40 schijnt inderdaad te denken aan een eerste ontmoeting in 1616. Hij constateert ‘een tegenspraak tussen de marginale dagboekaantekening die op 1615 wijst, en het gedicht ‘Doris oft Herder-Clachte’ van 6 juli 1618, dat zegt: 't Tweede Jaer is omgeloopen....
Sints jck Doris eerstmael hoorden
Sints jck Doris eerstmael sach
hetgeen de ontmoeting situeert in het voorjaar van 1616, twee jaar nadat de familie Huygens op het Voorhout kwam wonen...’. Alsof het hier om één zaak gaat! De kennismaking van 1614 (niet 1615, zie boven) is heel iets anders dan de beslissende ontmoeting, waarom het in de eerste strofe van Doris enz. gaat. Uit de eerste strofe haalt Smit dat ze elkaar in 1616 (voor 't eerst blijkbaar!) ontmoetten, wat dan in strijd zou zijn met de dagboekaantekening in de marge bij 1615 (moet zijn 1614). Maar, nogmaals, het gaat over twee zeer verschillende ontmoetingen: de kennismaking in 1614 als de familie Huygens buur wordt van de familie Van Dorp, door Huygens aangetekend in zijn Dagboek, en de zo belangrijke | |
[pagina 133]
| |
ontmoeting in 1616, waarvan de beschrijving in de eerste strofe van Doris wordt ingeleid. Bij de interpretatie van deze eerste strofe worden wij door de laatste verzen ervan gedwongen aan te nemen dat Huygens zijn uitgangspunt voor zijn verhaal neemt in 1616. Doen we dit niet, dan zou hij in 1618 zeggen dat hij Dorothea twee jaar geleden (in 1616) voor het eerst hoorde en zag, hetgeen apert onjuist is. Hij zag haar in 1614 voor het eerst. Het grappige en tevens verwarrende is, dat, aangezien zowel 1618 als 1614 twee jaar verschillen met 1616, men met Smit verkeerdelijk op grond van de eerste strofe de ontmoeting in 1616 kan situeren, daarbij verwaarlozend dat Huygens onmogelijk van 1616 kan zeggen dat hij Dorothea voor het eerst zag en hoorde. Normaler zou inderdaad zijn: ‘'t Tweede Jaer was omgeloopen,/ Twee mael hadt ghy overcropen’, enz., met de voltooid verleden tijd voor datgene wat ten opzichte van een punt in het verleden reeds gebeurd is. In 1616 waren reeds twee jaren voorbijgegaan sinds het moment dat ik Doris enz. Maar Huygens gebruikt de voltooid tegenwoordige tijd, zich in de geest verplaatsend naar 1616, van daaruit dichtend. Overigens houdt hij dat niet lang vol: reeds in de tweede strofe is hij weer terug in 1618 en dicht vandaaruit. ‘Noch en hebb' jck't niet vergeten’, zegt hij vs. 7: ik weet het nu nog (in 1618). En in de derde strofe vinden we al de volt. verl. tijd: ‘'S Haechs gerucht was jck ontweken...’ Huygens vertelt daarna uitvoerig ‘Hoe die vruntschap eerst begon’, voorjaar 1616, niet lang voor zijn vertrek naar Leiden. Bij ‘vruntschap’ hebben wij te denken aan meer dan vriendschap; het is op zijn minst genegenheid, diepe verbondenheid, liefde, zonder zinnelijke begeerte, platonische liefde als men wil (verg. beneden). Uit het gedicht blijkt duidelijk dat hij haar dan al kent, het buurmeisje: Doris, 'tproeffstuck van naturen,
D'alderliefste van ons bueren,
Doris quamp my te gemoet. (vs. 22-24)
En verder in het gedicht blijkt natuurlijk dat ze hem ook allang kent. Zij spreekt hem aan als een bekende, zegt dat onder de drie in | |
[pagina 134]
| |
de hele wereld wier vriendschap zij begeert, zij hem het hoogst stelt, en als hij verbijsterd geen woorden kan vinden dan ‘Och die 't gelooven mocht!’ (Ach kon ik 't maar geloven), verzekert zij hem dat zij hem ‘al lang voor desen Uyt veel duyzenden gelesen (heeft)’ (vs. 70-71). Zij weet van zijn aanstaand vertrek naar Leiden (dit heeft plaats op 20 mei 1616). Hij moet haar waarschuwen als 't zover is, dan zal ze hem een ring geven als symbool van haar trouw. Zo geschiedt hetGa naar eind3. 't Verder verloop van hun verhouding, de ontrouw van Dorothea worden kort getekend. Maar reeds hier betuigt hij haar desondanks zijn blijvende achting en verering. Hij wil geen oude wonden openhalen (vs. 182: ‘doorgronden’ = peilen, graven in), klagen helpt niet, schreien en erover spreken evenmin, en dan vervolgt hij met de aanspreking: Doris die jck acht en eere
Meer dan al des werelts eere,
Doris die jck achten zal,
Zoo lang 's Hemels rondt zal dueren
Zoo lang vier en twintich uren
Zullen houden haer getal. (vs. 187-192)
3. Het duidelijkst komt Huygens' vriendschap voor Dorothea uit in het merkwaardige gedicht Aen DorotheaGa naar eind4 van 28 januari 1619 (W. I, 125). De min met al zijn misère, breed uitgemeten, wordt hier geplaatst tegenover de vriendschap met al zijn vreugden. Aandacht verdient hier in het bijzonder zijn afwijzen van de vreugd waar de min naar tracht: Een vreucht (het echte bedd' wil jck hier buyten houwen)
Diens moeder is den Lust, diens dochter is 'tberouwen.
Een vreucht zoo verr' en vreemt van reden en van geest
Alsmense siet gemeen den mensche met het beest. (vs. 59-62)Ga naar eind5
Wat hij najaagt en in het najagen bezit, is: Een vruntschap sonder sorgh, een liefde sonder smert,
Twee herten in een siel, twee sielen in een hert,
Een twee-gemeynen wil, een eendracht van gepeynsen,
Een onbeduchte trouw, een vrede sonder veynsen, (vs. 65-68)
| |
[pagina 135]
| |
Hierna volgt een passage die zover mij bekend tot nu toe over het hoofd is gezien bij de datering van het ontstaan van de bijzondere relatie Huygens-Dorothea. Doris kan getuigen, zo verzekert hij, dat hij nooit verder ging, ‘noyt hoogher vloogh’ in zijn leven (dan die vriendschap) en hij vervolgt: Dit is den lieven knoop, den aengenamen bandt
Daer ghy V eerst aen my vrywillich met verbandt,
(O soet-geheuchden tydt) als my myn jonghe jaren
Tot drymael ses bynaer niet aengetelt en waren, (vs. 73-76)
Dat wil zeggen dat zij zich het eerst vrijwillig aan hem bond, toen hij maar net achttien was. Hierbij moet worden bedacht dat in deze tijd veelal de leeftijd werd opgegeven met het getal van het levensjaar waarin men zich bevond. Op de vraag: hoe oud ben je? zou Huygens in 1614 voor 4 september geantwoord hebben: achttien (dat is: in mijn achttiende levensjaar). De tekst brengt ons dus in het voorjaar van 1614, de tijd toen hij voor het eerst met haar kennis maakte. Heeft Huygens in dit gedicht van begin 1619 de tijd van het intiemere contact (1616) twee jaar teruggeschoven, omdat in deze context de precieze tijd niet van belang was? Of moeten wij aannemen dat Dorothea meteen al in 1614 van Huygens gecharmeerd was, overeenkomstig haar woorden in Doris (vs. 70-72) dat zij hem al lang verkoren had uit duizenden? Al met al blijft het een wonderlijke zaak, de ontwikkeling en de aard van de verhouding Huygens-Dorothea: kennismaking in 1614, ‘vriendschap’ en niet meer (althans van zijn kant) in 1616, door haar verraden, door hem gecontinueerd en door haar gewaardeerd en beantwoord hun hele verdere leven.
Adres van de auteur: Fr. Hendriklaan 15 3445 XM Woerden |
|