Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 97
(1981)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
W.J.J. Pijnenburg
| |
[pagina 298]
| |
‘min. knuppel, kaffer’. Behalve deze hoogst ongewone morfologische wijzigingen zouden we bovendien nog moeten aannemen dat het algemene (Van Dale en Koenen vermelden het zonder enige restrictie) woord hufter uit een ft-relictgebied is ontleend en dan bij voorkeur uit het Kempisch want in de andere gewesten betekent heft, hecht iets anders. Van enige Kempische expansie is echter niets gebleken. Ik meen dan ook, dat we voor de verklaring van het woord hufter niet van dit regioneel zeer beperkte woord heft moeten uitgaan, maar van een algemeen woord. Hufter lijkt mij namelijk een verholen samenstelling, die is ontstaan uit mnl. hudevetter ‘leerlooier’, een woord waarvan de oudste attestatie Gent 1270 is, cf. Corpus I-1, p. 172 of eigenlijk uit de in het latere mnl. optredende vorm huvetter (MNW III 729), cf. ook Huvettershuus [1452] (Dagb. v. Gent II, 47). Voor de contractie en de verkorting van de vokaal in de tonische syllabe cf. de bekende gevallen als elger < aal-geer, lerp < leder-reep ‘zweep’ vent < veemnoot, wingerd < wīn-gaard (Schönfeld par. 149); voor /∧/</y:/ vgl. ook Zutfen < zuud-vene; holl. vulləs < vuul-nis. In het latere Nederlands is dit woord, als zovele beroepsnamen (cf. bijv. Endt onder behanger, fietsenmaker, glazenwasser ‘prutser’; verder schoolmeester ‘vitter’; kruidenier ‘bekrompen mens’ en natuurlijk eerst en vooral boer ‘lomperd, kinkel’) ook in pejoratieve betekenis gebruikt. Het WNT heeft een dergelijke betekenisontwikkeling ook bij huidenvetter geregistreerd cf. deel VI, 1217 i.v. huidenvetter: ‘In overdrachtelijk gebruik. a) Een man die gewoon is zijne vrouw af te ranselen, Corn.-Vervl. (verg.: ‘iemand de huid smeren, touwen’). b) Als scheldnaam in toepassing op advocaten: afzetter (verg.: iemand de huid over de ooren halen). ‘De Pleyters (d.i. rechtzoekenden) loopen dat gevaer te Hove,...dat zy oock van die huydvetters ghevilt werden, De Brune, Bank. 2, 193.’ En mannen die hun vrouw afranselen, en afzetters zijn hufters.
30 juli 1980
Adres van de auteur: Instituut voor Nederlandse Lexicologie Postbus 132-2300 AC Leiden |
|