N. van der Blom
Weyerman en de ‘Beyde Zuylen’
Op p. 39 van deze jaargang schrijft dr J.P. Buijnsters uit Jacob Campo Weyerman's Den Echo des Weerelds, jg. I, nr. 1 (1725) deze beginselverklaring van de auteur af: ‘De Kerk en de Overigheyt zal ik behandelen met die Achting die ik tot nu toe betuygt heb voor die beyde Zuylen (...) De Godsdienst zo die der Roomsen, Jooden als anderen zal ik in 't geheel niet aanraken.’ Buijnsters acht deze verklaring ongeloofwaardig. Hij herinnert aan de publicatie van de Historie des Pausdoms en van het Traktaat tegen het Jodendom. En vraagt zich af: ‘Hypocrisie of kroop het bloed waar het niet gaan kon?’
Naar ik vermoed is hier eerder sprake van een satirische kunstgreep. Had Weyerman tot nu toe achting betuigd voor ‘die beyde Zuylen’? Het is verder de vraag of hij zich met achting wel veel lezers zou hebben verworven. Deze verklaring komt op mij over als die van een hedendaags cabaretier, die zegt dat hij X en Y achting toedraagt en Z niet aan zal pakken. Waarmee hij zich verzekert van extra aandacht voor toespelingen op alle drie. Hypocrisie zou ik dit niet willen noemen.
Die ‘beyde Zuylen’ moesten, vermoed ik, de gedachten der lezers leiden naar Richteren 16, waar beschreven staat hoe Simson, door de Filistijnen overrompeld, in hun gevangenis zit. Totdat hij op het feest ter ere van god Dagon, ‘staande tussen de pilaren’, voor zijn overwinnaars moet spelen. Waarop hij ‘de twee middelste pilaren vattede, op dewelcke het huys was gevestigt’ (vss. 25, 27). Met als gevolg de ineenstorting van dat huis. Het beeld van ‘Simson Speelman’ wordt bij Revius, en bij diens bron Luther, gebruikt voor Luther als degene die de Paus vernietigt (mijn bijdrage in Spiegel der Letteren 19, 289 v.). Hier wordt het, voor Weyerman, uitgebreid tot niet alleen de Kerk, maar ook de Overigheyt.
Daar steekt ongetwijfeld satirische overdrijving in. Zijn activiteit, als schrijver, tegen de staat beperkt zich, voorzover mij bekend, tot