Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 96
(1980)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Brenda M. Wolvekamp-Baxter
| |
[pagina 58]
| |
Het is niet moeilijk in deze regels (de derde uitgezonderd) een toespeling te zien op de eerste ontmoeting tussen Verwey en de zestienjarige Gutteling die hem zijn schrift met jeugdverzen kwam brengen. Enkele regels verder schrijft Verwey: Mijn oog was scherp: toch kon ik in zijn trekken
Geen spoor van een erinnering ontdekken,
Maar wel, diep in mijzelf, een vreemd verstaan,
Alsof 't verborgne ik daar maar op moest wekken
Om tot het wezen van die vreemdling in te gaan.
Hij was mijn zoon.
Deze laatste regel staat geïsoleerd, waardoor hij meer opvalt. Wie op de hoogte is van de aard van de vriendschap tussen Verwey en Gutteling zal geneigd zijn ook in deze regels een toespeling op de jongere dichter te zien. De laatste regel, ‘Hij was mijn zoon’, is in dit verband zeer treffend. Verwey was inderdaad voor de jonge Gutteling een ‘vaderlijke vriend’. In zijn brieven aan Verwey, vooral uit de eerste jaren van hun vriendschap, spreekt Gutteling hem aan met de woorden ‘Lieve vader’, of ‘Lieve vadertje’. Ook beschrijft hij zichzelf weleens als ‘Uw oudste’. Na het overlijden van Gutteling werd Verwey door Floris Verster gecondoleerd met de dood van zijn ‘geestelijke zoon’, een benaming die Verwey zeer juist vondGa naar voetnoot3). Deze regels, en vooral de laatste, zouden zelfs als een toespeling hierop kunnen worden beschouwd. Na een beschrijving van de ‘schetsen’ volgen nog drie regels die ook duidelijk in de richting van Gutteling wijzen: Mijn leven werd
Van toen af droef en heerlijk.
Want dat hij jong moest sterven sloeg me deerlijk.
Verwey, als vertrouwde vriend, werd uiteraard al vroeg op de hoogte gesteld van de ware aard van de ziekte die de jonge Gutteling zou slopen. | |
[pagina 59]
| |
Waarom echter zou Verwey het nodig hebben gevonden in het beschrijven van zijn jonggestorven vriend om zijn haar van donker in blond te veranderen? Een mogelijk antwoord hierop ligt m.i. in het eerste gedeelte van ‘De Bouwval’ waar men tevens een zekere overeenkomst vind met ‘Vita Aeterna’, het gedicht dat Verwey een jaar van tevoren (1911) ter nagedachtenis van zijn jonge vriend had geschreven. Volvoerde een geest die uit den hemel vloog
Vóór mij zijn plotselinge landing?
Vreeslijk was zijn gelaat en laaiend oog.
En stemloos klonk zijn woord en overklonk
De dreuning van de golven: o kleinmoedige,
Ik ben die bracht, en uit mijn handen zonk
In u die Vonk
Die levens groei van vloed tot vlam bespoedige.
(O.D. I, blz. 819)
Vergelijk ‘Vita Aeterna’: Ik had de smartlijkste van al mijn wonden
Gepeild en dronk mijn bitterste artsenij,
Toen als door goddelijk bevel gezonden
Gij kwaamt.
(O.D. I, blz. 780)
In ‘De Bouwval’ lezen wij verder: Door dit vizioen geslagen lag ik stil
In 't zand dat opwoei en mij langzaam dekte,
Maar in mij was een woordelooze Wil
Die mijn gedachten de een na de ander wekte.
Vergelijk ‘Vita Aeterna’: Of zijn wil
In mij gevaren was tot een werkdadig
Bestaan, versmaadde ik tranen, iedren ril
Van 't siddrend vlees: uw werk doen, o mijn jonker
(O.D. I, blz. 791)
| |
[pagina 60]
| |
Eén van de door deze ‘woordelooze Wil’ gewekte ‘gedachten’ heeft donker haar (‘zijn donkre haren waren / Als vleugels om zijn hoofd, en blind zijn ogen -’), de andere is blond (‘En de andre, blond, met hooggestegen lokken / En lichtvolle ogen,’). De eerste wordt gewekt uit een droom die hij als volgt beschrijft: Maar een droom stond naast me en wees een eiland
Omspoeld door golven, en een jonge Heiland
Lag daar in bloemen.
De eerste titel door Gutteling voor zijn tweede bundel gedichten (Doorgloeide Wolken) gekozen luidde: ‘Op de Wereldzee en het Gelukkige Eiland’. In het gedeelte van de bundel getiteld ‘het Gelukkige Eiland’ zouden dan de gedichten staan die op Gutteling zelf en op zijn leven in Driebergen betrekking hebben. De ‘jonge Heiland’ in deze regels en ook later in het gedicht (‘De Heiland is gekomen’) is dus m.i. een toespeling op Gutteling. Wanneer men dit door mij verondersteld verband tussen Doorgloeide Wolken en ‘De Bouwval’ aanneemt, ziet men onmiddellijk wie, of wat, de twee ‘gedachten’ eigenlijk moeten voorstellen. Het laatste gedicht in deze bundel begint namelijk met de regels: Smart is een donkre knaap en Vreugde een blonde jongen,
Maar schoon en edel zijn zij beiden evenzeer.
(Doorgloeide Wolken, blz. 130)
Dit zijn dus Verweys ‘gedachten’: ‘Smart’ en ‘Vreugde’. ‘Smart’ is de gedachte aan Guttelings dood, waarvan de droom waaruit de eerste (de donkerharige) ‘gedachte’ wordt gewekt, een duidelijk beeld geeft. ‘Vreugde’ daarentegen stelt Verweys herinnering aan het leven van Gutteling voor. Wanneer later in het gedicht Verwey zijn eerste ontmoeting met Gutteling beschrijft, kan de jonge dichter dus niet anders verschijnen dan in de gedaante van ‘Vreugde’ (‘een blonde jongen’). Het gedicht ‘De Bouwval’ gaat niet zozeer over Gutteling als over Verweys gevoelens ten aanzien van zijn jonggestorven vriend | |
[pagina 61]
| |
en over Guttelings betekenis voor Verwey. Om deze gevoelens te uiten gebruikt de dichter beeldspraak aan Guttelings eigen verzen ontleend.
Adres van de auteur: 37 Oak Road Rochford, Essex, SS4 1NS England |
|