| |
| |
| |
A.M. Duinhoven
Mere van den Lanseloet
[1.]
Men hoeft de voorgaande bijdragen van Dr. Kazemier en van mijzelf over de bron van Lanseloet maar vluchtig te bezien om vast te kunnen stellen, dat wij het hartgrondig met elkaar oneens zijn. Het verschil van mening betreft niet de interpretatie van een enkel detail. Mijn hele benadering van de tekst stuit Kazemier zozeer tegen de borst, dat hij mijn beschouwingen afdoet als ‘fantasieën’ (p. 10). Veelbetekenend is ook een zin als de volgende: ‘Op deze wijze gaat hij nog even door...’ (p. 10). En na de helft van mijn artikel te hebben besproken, besluit Kazemier reeds: ‘Het heeft geen zin meer Duinhoven verder op de voet te volgen’ (p. 11).
Wanneer men bedenkt, dat het spel van Lanseloet nog geen duizend verzen telt, en dat de tekst intensief bestudeerd is en in tientallen publikaties toegelicht, dan wordt de vraag interessant, hoe twee ervaren filologen ten aanzien van de interpretatie nog zozeer van mening kunnen verschillen. In de navolgende paragraaf zal ik trachten duidelijk te maken, dat Kazemier en ik de tekst vanuit verschillende standpunten bezien. Onze controverse komt verder voort uit een verschillende waardering van de hypothese als hulpmiddel bij tekstreconstructie (paragraaf 3). De genoemde factoren verklaren nog niet afdoende, dat mijn opponent de resultaten van mijn onderzoek categorisch afwijst. Dat hij dit doet, is mede te wijten aan het feit dat hij het tweede deel van mijn bijdrage, de kern van mijn betoog, buiten beschouwing laat. Daarop kom ik in paragraaf 4 terug.
| |
[2.]
De Lanseloet heeft, als elk literair werk, twee aspecten: het is geschreven en het wordt gelezen, het is het produkt van een auteur en een bron van informatie voor de lezer. Het is samengesteld en ontleed, het is output en input tegelijkertijd. Bij de beoordeling van
| |
| |
een literair werk kan men zich, zoals Kazemier doet, op het standpunt van de lezer of toehoorder stellen, en men kan zich, met de tekstcriticus, verplaatsen in de positie van de auteur. Deze keus heeft aanmerkelijke consequenties.
De lezer moet uitgaan van wat hem wordt gepresenteerd; hij zal trachten de aangeboden elementen te verbinden tot een samenhangend geheel. Wanneer hij niet door onverstaanbaarheid of duidelijke tegenspraken wordt gehinderd, is hij weinig geneigd tot kritiek. Kleinere tekortkomingen en inconsequenties zullen hem veelal ontgaan, en anders zal hij trachten de storende feiten alsnog in het verhaal te integreren. Voor wat onduidelijk is, zoekt de lezer of toehoorder zelf een verklaring; wanneer nieuwe informatie in tegenspraak is met wat hij reeds van personen en situaties weet, corrigeert hij het eerder gevormde beeld. Kortom, de lezer maakt het beste van de tekst.
Wanneer nu de filoloog zich op het standpunt van de lezer stelt, moet hij op dezelfde wijze reageren en trachten te komen tot een zo zinvol mogelijke interpretatie van de handeling. Kleine oneffenheden moeten worden gladgestreken, voor bevreemdende wendingen moet een plausibele verklaring worden gezocht. Dat kost meestal weinig moeite, zelfs wanneer de overgeleverde tekst ten opzichte van het origineel sterk gewijzigd is. Ook kopiisten en bewerkers zijn immers lezers. In het algemeen gesproken, zorgen zij er wel voor, dat de tekst naar vorm en inhoud voor de lezer acceptabel blijft. Storende onregelmatigheden werken ze weg, en voor het publiek van lezers en luisteraars is er dan ook maar zelden aanleiding om correcties aan te brengen. Stelt men zich uitsluitend op het standpunt van de lezer of toehoorder, dan is er zelden reden tot kritiek, laat staan tot tekstkritiek. Tekstreconstructie wordt daardoor ervaren als filologische scherpslijperij, die een bedreiging inhoudt voor het leesgenot, en een hekeling van de tevreden lezer.
Het is dan ook wel begrijpelijk, dat mijn bijdrage bij Kazemier irritatie heeft gewekt. Als filoloog-lezer is hij er op uit alle in de Lanseloet voorkomende details in te passen in een sluitende interpretatie. En dan probeer ik als tekstcriticus juist zoveel mogelijk onregelmatigheden op te sporen, omdat ze aanwijzingen kunnen inhouden
| |
| |
ten aanzien van de tekstgeschiedenis. Ik wijs op inconsequenties en tegenspraken, speur naar grammaticale en stilistische afwijkingen. Het lijkt wel alsof ik erop uit ben de tekst ‘totaal te verminken’, zoals Kazemier het wat verbitterd formuleert (p. 11). Dat is geenszins de bedoeling, en het gebeurt in feite ook niet. De overgeleverde tekst blijft onverlet. Tekstreconstructie houdt ook geen aanval in op de werkwijze van de filoloog die zich tot doel stelt te achterhalen, hoe het oorspronkelijke publiek de overgeleverde redactie van de Lanseloet zal hebben begrepen.
Het is bekend, dat middeleeuwse literaire werken gedurende de eeuwen dat ze werden doorverteld, overgeschreven en bewerkt, aanmerkelijke veranderingen hebben ondergaan. Wanneer slechts een of meer jonge redacties zijn overgeleverd, kan men zich tot doel stellen de tekstgeschiedenis te reconstrueren, en trachten te bepalen hoe de tekst, of globaler het verhaal, er oorspronkelijk heeft uitgezien. Men stelt zich dan op niet aan de perceptiekant, maar aan de produktiezijde van de tekst. De tekstcriticus verplaatst zich in de positie van de auteur. Moet de lezer het beste maken van de tekst die er is, de schrijver kan de beste tekst maken die er is. Uitgaande van een bepaalde conceptie vormt hij de plot van het verhaal, schept de handelende personen; hij kiest vrijelijk elk detail. Men doet de auteur dan ook geen onrecht, wanneer men zijn werk kritisch beziet.
Het inconsistente gedrag van Lanseloet kan door de (filoloog-) lezer nog wel worden vergoelijkt, al moet hij de hoofdpersoon vanwege diens ‘gecompliceerde, zwakke karakter’ (p. 3) tot een antiheld maken. Ook het optreden van Lanseloets moeder, die een dreigende mesalliance van haar zoon wil voorkomen, stelt de lezer niet voor grote problemen. Maar waarom zou een auteur de relatie tussen Sanderijn en Lanseloet nu eens als een amourette, dan weer als een serieuze verloving typeren? En als dan de moeder het huwelijk moet verhinderen, waarom zou de auteur al haar machinaties overbodig maken door Sanderijn reeds eerder Lanseloets aanzoek af te laten slaan? De lezer hoeft aan dit soort tegenstrijdigheden niet al te zwaar te tillen, maar in het hoofd van de auteur komen ze eenvoudigweg niet op.
| |
| |
| |
[3.]
Het ruime aantal inhoudelijke onregelmatigheden in de Lanseloet die strijdig lijken met de eenheid van conceptie welke men in het werk van de auteur mag aannemen, geeft aanleiding tot de veronderstelling dat het oorspronkelijke verhaal bewerkt is. Een tekst ontwikkelt zich niet alleen - zoals Kazemier poneert (p. 6) - door kopiistenfouten en -correcties die ‘slechts betrekking (hebben) op minder belangrijke onderdelen’. Teksten kunnen rijkelijk geïnterpoleerd worden en (dientengevolge) grondig omgewerkt. Al ‘lijkt het’ Kazemier ‘een onmogelijkheid’ (p. 8), een bewerking behoeft niet in alle opzichten voor het origineel onder te doen. Maar de activiteiten van kopiisten en bewerkers verstoren meestal wel de eenheid van conceptie die aan het oorspronkelijke werk ten grondslag ligt.
Daarom moet men er wel rekening mee houden, dat de talrijke tegenstrijdigheden in de Lanseloet op rekening van kopiisten en bewerkers zijn te schrijven. Wanneer men door wil dringen tot het oorspronkelijke verhaal, zoals dat door de auteur werd verteld, zal men de tekst voorzichtig moeten ontdoen van onregelmatigheden, inconsequenties en onwaarschijnlijke elementen, van alle eigenaardigheden die indruisen tegen de eenheid van conceptie. In een aantal fasen ben ik in mijn bijdrage gekomen tot een schetsmatige reconstructie van de oorspronkelijke Lanseloet. Ik stapel niet, zoals Kazemier het wil doen voorkomen, de ene wilde gissing op de andere; de onderscheiden hypothesen waarop mijn reconstructie steunt, houden onderling verband en vormen tezamen een hecht netwerk. Wanneer bijvoorbeeld op goede gronden wordt verondersteld, dat de verkrachting van Sanderijn niet tot het oorspronkelijke verhaal behoort, moeten de consequenties van de schrapping van dit tekstgedeelte onder ogen worden gezien; zo kan de tot drie maal toe herhaalde allegorie van de valk en de bloeiende boom niet worden gehandhaafd. Maar wat heeft Sanderijn dan aan de ridder verteld? Heeft ze wel met Reinout gesproken? En wat berichtte deze dan aan Lanseloet?
Alle vragen die een reconstructievoorstel oproept, moeten beantwoord kunnen worden; de tekstontwikkeling dient bevredigend te worden verklaard; schrapping of wijziging van passages mag nergens elders in de tekst op onoverkomelijke bezwaren stuiten. Wan- | |
| |
neer aan deze voorwaarden is voldaan en de tot in alle details doordachte en uitgewerkte hypothese de talrijke en diverse onregelmatigheden in de overgeleverde redactie uit de weg ruimt, mag de reconstructie aanvaardbaar heten.
| |
[4.]
Een goed gefundeerde hypothese is menigmaal het hoogste dat in de tekstkritiek bereikt kan worden. Lang niet altijd kan zekerheid worden verkregen; men moet zich dan tevreden stellen met een zekere graad van waarschijnlijkheid. Waar het de bron van de Lanseloet betreft, is de hypothetische reconstructie van het verhaal evenwel niet het sluitstuk van het betoog. De reconstructie heeft het mogelijk gemaakt het nog bestaande verhaal te herkennen dat aan het spel ten grondslag moet liggen. Nu echter de Lanseloet met het verhaal van de jonkvrouw van Escalot in de Proza-Lancelot in verband is gebracht, heeft de reconstructie dienst gedaan. Om de onderlinge afhankelijkheid van de twee werken vast te stellen kunnen nu de overgeleverde teksten zelf worden vergeleken.
Op p. 280 heb ik 16 frappante parallellen opgesomd, die, in gelijke volgorde, voorkomen zowel in de Lancelot als in de Lanseloet - zoals deze werken zijn overgeleverd. Deze tekstvergelijking berust niet op tekstkritiek. Kazemiers al te beknopte samenvatting van de tweede helft van mijn artikel (nl. p. 274-287) is dan ook niet slechts tendentieus en misleidend. Wat hij schrijft is ook niet waar: ‘Het heeft geen zin meer Duinhoven verder op de voet te volgen. Hij geeft het verhaal van de jonkvrouw van Escalot weer en tracht duidelijk te maken, dat dit overeenstemt met zijn reconstructie van [curs. D.] de Lanseloet’ (p. 11).
Wanneer Kazemier wil bestrijden, dat het verhaal van Lancelot en de jonkvrouw van Escalot ten grondslag ligt aan het spel van Lanseloet en Sanderijn, zal hij waarschijnlijk moeten maken, dat de talrijke en gedetailleerde overeenkomsten toevallig, en de onderlinge verschillen onverklaarbaar zijn. Daartoe heeft hij zelfs geen poging ondernomen. Ik meen dan ook mijn conclusie te mogen handhaven: Lanseloet van denmerc is Lancelot van den mere.
Adres van de auteur:
Wladimirlaan 11
1404 BA Bussum
| |
| |
| |
G. Kazemier
Naschrift
Het heeft weinig zin hier veel aan toe te voegen. De heer Duinhoven suggereert, dat ik als lezer allerlei inconsequenties en oneffenheden in het stuk tracht goed te praten. Mijn mening is, dat die er vrijwel niet zijn, dat hij m.a.w. het verhaal niet goed interpreteert. Ik heb dat tot in details trachten aan te tonen en neem daar geen woord van terug, vooral niet, omdat hij nauwelijks enige moeite doet om daar op in te gaan. Alleen over het begin van wat m.i. zijn ontsporing is, schrijft hij: ‘Maar waarom zou een auteur de relatie tussen Sanderijn en Lanseloet nu eens als een amourette, dan weer als een serieuze verloving typeren?’ Naar mijn mening is er echter nergens sprake van een verloving.
Duinhoven verwijt mij verder, dat ik het tweede deel van zijn betoog niet in het geding heb gebracht. Mijn gedachte was, dat een redenering geheel in de lucht komt te hangen, als de basis daarvan is weggebroken. Hij wijst nog op zestien punten van overeenkomst tussen het verhaal van de jonkvrouw van Escalot en dat van Lanseloet. Ik kan daar geen waarde aan hechten, waarvoor als voorbeeld een paar argumenten volgen. De boom met onbereikbare vruchten (Escalot) is sedert de appel van Sappho een veel voorkomend litterair motief. Maar de valk die een bloem rooft van een bloeiende boom is iets totaal anders. En het zich ziek houden (niet ziek-zijn) van Lanseloet op aanraden van de moeder is een algemeen bekend balladenmotief geweest, zoals ik heb aangetoond. Dat Lanseloet sterft tengevolge van het bericht van de schildknecht, is waar, als dit tengevolge van maar niet betekent: door. Want de ware oorzaak is: berouw en wroeging over wat hij heeft misdaan. Dáár gaat het hele stuk naar toe, van het begin af (ik zeg dit met nadruk), maar hier rept Duinhoven met geen woord over. Het komt ook niet in de jonkvrouw van Escalot voor.
Ik wil de mogelijkheid niet uitsluiten, dat onze auteur de historie
| |
| |
van de jonkvrouw van Escalot gekend heeft, misschien er zelfs enigszins door beïnvloed is. Maar dat is wèl iets anders dan wat Duinhoven tracht aan te tonen. Ik ga daar nu niet op in, maar laat gaarne aan de lezers over wat van het een en ander te denken.
Adres van de auteur:
Kortrijksestraat 43
2587 VP Scheveningen
|
|