Dat het nieuwe lexicon voortbouwt op het genoemde woordenboek is meteen te zien aan het verhoudingsgewijs geringe aantal artikelen in de letters A tot L (Lin), minder dan honderd, tegenover de ruim vierhonderd van L (Lio) tot Z. Er is een klein aantal buitengewoon produktieve medewerkers (Van 't Hooft, Zilverberg, A. de Groot, Kalma, Meertens, Evenhuis, Schram), die met elkaar reeds meer dan driekwart van de lemmata voor hun rekening hebben genomen.
De nieuwe titel, waarin sprake is van het Nederlandse protestantisme, lijkt meer te beloven dan die van de voorganger, die gewag maakte van protestantse godgeleerden. Wie evenwel de namen in het eerste deel overziet, moet wel de indruk krijgen dat de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme voornamelijk door theologen is ‘gemaakt’. Intussen spreekt het vanzelf, dat er voor de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde (èn taalkunde) heel wat belangrijks te vinden is in dit lexicon. In het nu verschenen deel komen we namen tegen als Baudartius, Borger, Moonen, Abraham van der Myl, Ockerse, Van der Palm, Petraeus, Schortinghuis, Rutger Schutte, Smout, Tuinman, Vollenhove, Weiland, Jan Zoet. De neerlandicus kan derhalve veel van zijn gading vinden, vooral met betrekking tot de oudere letterkunde.
We spreken de hoop uit, dat het de redaktie zal mogen gelukken, de plannen voor het komplete werk binnen niet al te lange tijd te realiseren. Dit eerste deel is in ieder geval op zichzelf al een hartelijke gelukwens waard.
L. Strengholt