Ziel van mijn ziel
In de vorige jaargang van dit tijdschrift heeft L. Strengholt als oorsprong van de uitdrukking ziel van mijn ziel een plaats uit Bernard van Clairvaux kunnen aanwijzen, waar anima ipsius animae als praedicaat van God gebezigd wordt. Hij besluit zijn artikel met te stellen: ‘de door D'Angremond veronderstelde ontwikkeling waardoor de godsdienstige formule overgedragen is “op het gebied der erotische poëzie” wordt door de verzamelde gegevens niet weersproken. Verder onderzoek zal die gang van zaken moeten bevestigen’.
Dat er ook een andere traditie voor de besproken ‘topos’ bestaan heeft, is mij kort na de publicatie van mijn uitgave van Roddrick en Alphonsus gebleken, en, zoals dat gewoonlijk gaat, door puur toeval. Een bloemlezing uit de gedichten van Maurice Scève opslaand vond ik op de eerste bladzijde al direct de bewuste formule, en wel in het eerste dizain van Délie (1544), waar de dichter van de blik van zijn geliefde zegt dat deze
Vint penetrer en l'Ame de mon Ame.
Hoewel het beeld hier anders toegepast is, mag men de uitdrukking als zodanig m.i. toch wel als identiek met de besproken formule beschouwen. Via een kritische uitgave van Scève door I.D. Mc Farlane (Cambr. U.P., 1966) kwam ik op het onschatbare werk van James Hutton, The Greek Anthology in France and the Latin writers of the Netherlands to the year 1800 (Cornell Stud. in Class. Philology 28 [1946], 822 blz.) en met behulp van de registers daarvan kwam ik ook bij de bron van onze topos. Deze bleek te zijn het korte epigram no 155 uit het vijfde boek van de Griekse Anthologie, van Meleagros:
Ἐντός ἐμῆς ϰραδίης τὴς εὔλαλον Ἡλιοδώραν
Ψμχήν τῆς ψμχῆς ἐπλασεν αῠτὀς Ἐρως.
In de vertaling van H. Beckby, in diens uitgave van de Anthologie (Tusculum-Bücherei, München 1957), dl. I, 319: