Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 95
(1979)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Over de topos ‘ziel van mijn ziel’In een vorig nummer van dit tijdschrift vroeg de heer L. StrengholtGa naar voetnoot1) aandacht voor de topos ‘Ziel van mijn ziel’. Zijn verzameling Nederlandse voorbeelden kan ik alvast met een geval aanvullen: Anton van Duinkerken gebruikt de uitdrukking in zijn gedicht ‘Moederschap’. Voor de oorsprong hiervan wijst Strengholt naar het ‘anima animae nostrae’ van Bernard van Clairvaux, waarbij hij aarzelend veronderstelt dat een in wezen religieus beeld op de erotische poëzie zou zijn overgedragen. Ik hoop in dit stukje aan te tonen dat een en ander wellicht ingewikkelder ligt. Een aparte studie over deze topos heb ik niet aangetroffen, wel twee artikels waarin hij naast soortgelijke polyptota behandeld wordtGa naar voetnoot2). Daaruit blijkt dat reeds Augustinus (Conf. 7, 1, 2) over God sprak als ‘vita vitae meae’ (leven van mijn leven). Wie daarin de Christelijke oorsprong van de formule bevestigd wil zien is fout, want bij Pseudo-Apuleius (Ascl. 41) vinden we al een heidense aanroeping als ‘o vitae vera vita’ (o ware leven van mijn leven). Zelfs de religieuze origine wordt twijfelachtig wanneer we bij de Griekse dichter Meleager van Gadara (1ste eeuw v.C.) het volgende epigram lezen: ‘In mijn hart heeft Eros zelfs Heliodora met de mooie stem, de ziel van mijn ziel, afgebeeld.’ Dit kort gedicht bleef bewaard in die goudmijn van erotische topiek die het vijfde boek van de Anthologia Palatina is (gedicht 155). Sommige commentatoren van Meleager hebben deze uitdrukking als een Semitische genitief geïnterpreteerd en zo als een symptoom voor de Syrische afkomst van de auteur. Latere commentatoren wijzen deze interpretatie af: terecht, aangezien hier geen superlatieve betekenis aan- | |
[pagina 44]
| |
wezig is (het Bijbelse ‘boek der boeken’ bv. betekent ‘boek bij uitstek’; zoals we zullen zien betekent ‘ziel van mijn ziel’ iets anders). De Franse Meleager-interpretator H. OuvréGa naar voetnoot3) wijst er op dat in Lucretius' De rerum natura (III, 276, 281-2) de uitdrukking ‘anima animae’ voorkomt als omschrijving voor het Epicurisch concept van de ‘quarta natura’ (de vierde substantie van de ziel en de eigenlijke kern ervan). In de ons resterende Epicurische geschriften krijgt de vierde substantie geen naam, maar het is niet onwaarschijnlijk dat de (verloren) Griekse bronnen van Lucretius hier de metafoor ‘psychè tès psychès’ (ziel van de ziel) hebben gebruikt. In dat geval zou Meleager (die zelf een Cynische wijsgeer was) de filosofische term letterlijk hebben overgenomen en lichtjes ironiserend aangewend hebben in een erotisch vers. Uiteindelijk zou de topos dus niet spiritualistische zijn, maar zuiver materialistisch! Wat hier ook van zij, de parallel met Lucretius verduidelijkt de betekenis van onze topos. Daar er geen specifieke term bestond om de vierde substantie aan te duiden, gebruikte Lucretius een metafoor die op de volgende vergelijking berust: wat de ziel is voor het lichaam is de vierde substantie voor de ziel. Bij Meleager wordt dit: wat de ziel is voor het lichaam, is het beeld van Heliodora voor de ziel van haar minnaar. In de oudheid was de ziel niet alleen het levensprincipe maar ook de zetel van het liefdesgevoelen (vgl. Plato, Phaedr. 255c). De epigrammen van de Anthologia Palatina hebben een fabelachtige invloed gehad op de Weteuropese liefdeslyriekGa naar voetnoot4). De auteurs van onze Gouden Eeuw konden daar niet aan ontsnappen: al hun buitenlandse modellen putten uit deze bron van erotische beelden, die vaak emblematisch geïnterpreteerd werden. Voor Hoofts minnelyriek ligt deze beinvloedingslijn voor de hand. We kunnen veronderstellen dat de erotische formule op een bepaald ogenblik in verband is gebracht met de religieuze en zo aanleiding heeft gegeven tot de moralistische interpre- | |
[pagina 45]
| |
tatie van een Cats. Misschien - maar hier betreden we zuiver hypothetisch terrein - zijn de erotische en religieuze interpretaties wel afsplitsingen van één filosofische verklaring die later op wonderlijke wijze weer bij elkaar gekomen zijn? Het wachten is op een monografie die de ingewikkelde relaties tussen de erotische en religieuze componenten van deze topos ontrafelt. Intussen kunnen wij alleen zeggen dat een rechtlijnige afleiding van de formule ‘Ziel van mijn ziel’ niet erg waarschijnlijk is. Misschien kan een andere lezer meer licht werpen op deze kwestie?
Oktober 1978 Paul Claes |
|