Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 94
(1978)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een Nederlands woordenboek uit de 13e eeuwGa naar voetnoot*)Het Glossarium Bernense; Een vroegmiddelnederlandse tweetalige Latijns-Limburgs[e] woordenlijst. Opnieuw uitgegeven met een inleiding, translitteratie en commentaar en van een alfabetische en retrograde index voorzien door L. de Man en P.G.J. van Sterkenburg. M. Nijhoff, 's-Gravenhage 1977. 530, (175) blzz. (Monumenta lexicographica neerlandica, series I vol. 2).Lexicografische werken uit het verleden zijn niet oninteressant. Niet alleen cultuurhistorisch of omdat studie van die werken ons iets kan leren over oudere fasen van de taalwetenschap, maar vooral omdat zij gebruikt kunnen worden bij de studie van vroegere taalperioden, bijvoorbeeld bij tekstinterpretatie of lexicografisch (bijv. woordgeografisch) onderzoekGa naar voetnoot1). De serie Monumenta lexicographica neerlandica van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden heeft als doel deze lexicografische produkten toegankelijk te maken door tekstuitgaven en studies te publiceren. Vooral onze oudste woordenboeken, vocabularia, verdienen een plaats in deze serie. Ze zijn immers niet zonder meer toegankelijk: ten eerste zijn het vaak met de hand geschreven boeken (waarvan een aantal in buitenlandse bibliotheken wordt bewaard) en ten tweede zijn het tweetalige woordenlijsten met alfabetisch geordende Latijnse ingangen waardoor het Nederlands slechts langs een omweg bereikbaar is. Dit geldt met name voor het Glossarium Bernense dat door De Man en Van Sterkenburg is uitgegeven. Deze vocabularius, bewaard in hs. 641 van de Burgerbibliothek te Bern, vormt onze oudste middel- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nederlandse woordenboek en verdient daarom meer dan gewone aandacht. Voor het eerst is nu de tekst van het handschrift gevolgd - Buitenrust Hettema gaf in 1889 een bewerking uit - en zijn de door vocht bedorven gedeelten onder ultra-violet licht gefotografeerd en gelezen. Het middelnederlands in de omschrijvingen is door indices onmiddellijk toegankelijk gemaakt en er is een basis gelegd voor verder taalkundig onderzoek. De uitgave bevat: woord vooraf (7-9); inleiding (met bibliografie) waarin boekarcheologische en lexicologische aspecten worden behandeld (11-120); facsimile's (van de met uvlicht genomen foto's; 0.1-84); translitteratie met verantwoording (121-343); commentaar bij de translitteratie (344-411); alfabetische en retrograde indices op het middelnederlandse gedeelte met verantwoording en aanwijzingen (412-530). Het commentaar was het werk van De Man, voor de indices zorgde Van Sterkenburg. Voor de rest zijn de auteurs samen verantwoordelijk.
De grondslag voor alle verdere werk moet de bestudering van het handschrift zelf zijn. De pp. 11-20 van de editie zijn aan ‘boekarcheologische aspecten’ gewijd. Wij gaan op enkele punten hieruit nader in. Op p. 11 wordt de inhoud van het hs. en zijn schutbladen beschreven. Aan deze beschrijving kan men aflezen dat het ‘voorwerk’ in het facsimile in de verkeerde volgorde is afgedrukt! (De juiste volgorde is 0.4, 0.3, 0.1, 0.2). Het als 0.2 gereproduceerde bladfragment hoort op de lege bladzijde die fol. 1 recto voorstelt. Men merke op dat de tekst op het verso van het eerste folium begint - iets dat in oudere handschriften meer voorkomt, maar in latere bepaald ongewoon zou zijn. De bladen van het hs. zijn 16½ × 11 cm., de bladspiegel is 11 × 7½ cm. Men moet zich dus realiseren dat het om een heel klein boekje gaat (nog kleinere komen in deze tijd nauwelijks voor; het is het formaat van Everyman- of Teubnerdeeltjes, of van de oude Klassieke Galerij; zie de platen bij dit artikelGa naar voetnoot2)). Het facsimile geeft de tekst sterk vergroot weer. Bij deze vergroting zijn de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
marges weggevallen, zodat wij niet meer de katernsignaturen kunnen zien, die de kopiist zelf heeft aangebracht onderaan de laatste bladzijde van elk katern, volgens de ‘oude’ methode, die na de 13e eeuw ongebruikelijk is geworden. Ook zien wij de prikking niet meer; foto's tonen duidelijk wat het facsimile slechts doet vermoeden, nl. dat er ‘on top line’ is geschreven, een praktijk die in de loop van de 13e eeuw wordt afgelost door de gewoonte de eerste tekstregel op de twééde getrokken lijn te plaatsen. (Signaturen en liniëring zijn op onze platen zichtbaar). Op p. 13-14 wordt zeer terecht gewezen op het voorkomen van allografen voor verscheiden grafemen - niet alleen de bekende gevallen bij i, u, s, r, d, maar ook andere. De hierover gemaakte opmerkingen zijn grotendeels goed en relevant. Sommige echter zijn minder gelukkig: waarom heet de ronde r (die het hs., volkomen correct en normaal, alleen na o gebruikt) ‘de traditionele r’? waarom staat er dat men die ‘in het zuiden meer dan in het noorden schrijft’ en dat hij is ‘ontstaan uit een soort z (zonder het dwarsstreepje)’? en waarom toch wordt de (zeker opmerkenswaardige) r met verlengde schacht als ‘longobardisch relict’ aangeduid? Jammer is ook de onbeholpen beschrijving van de ronde d met in de schacht ‘een accent, een soort spiritus lenis die op een e lijkt’: het betreft hier een welbekende de-ligatuur, die in de 12e eeuw algemeen gebruikelijk is, maar in de 13e snel verdwijntGa naar voetnoot3). Nog vier vormen verdienen te worden opgemerkt. De a ‘in één verdieping’ is, naar ik meen, in schrift van dit type vroeg in de 14e eeuw ongebruikelijk geworden; de gewone lange s op het woordeinde, die in dit hs. naast andere vormen voorkomt, zal men ook na de eerste decennia van de 14e eeuw zelden meer aantreffen; en de ‘rechte’ d is al rond 1300 een zeldzaamheidGa naar voetnoot4). Het zeer frequente voorkomen van de ‘j’ tenslotte moet toch ook een ouderwets trekje zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bern 641, Glossarium Bernense, f. 16v. Merk o.a. op: signatuur; prikking; lange eind-s (o.a. coniugalis, consensus; de vorm in consanguinitas is een andere).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bern 641, f. 64v. Merk o.a. op: signatuur; liniëring; vraagteken in [Q]ua. wa? en Quando. wanne?
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hendrik van Veldeke, Sint-Servatiuslegende. - München, Bayerische Staatsbibliothek, Cod. germ. 5249, 18, 1, fragment, ro en vo. - Met toestemming van uitgeverij E.J. Brill overgenomen uit J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften [...], Leiden 19722.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Op p. 20 wordt, bij wijze van datering, volstaan met uit de literatuurGa naar voetnoot5), van 1772 tot 1928, de door anderen voorgestelde dateringen te citeren; ‘het veiligst lijkt’, volgens de uitgevers, ‘de datering van de Bouwstoffen [no. 63, gepubliceerd in 1927] begin van de 14e eeuw’. Nu hebben wij in het voorgaande herhaaldelijk ouderwetse trekken aangewezen: de katernsignaturen, het schrijven ‘on top line’, en een aantal lettervormen. Hoewel geen van deze trekken na 1300 beslist onmogelijk isGa naar voetnoot6), maakt hun cumulatie een datering in de 14e eeuw toch uiterst onwaarschijnlijk. En m.n. de de-ligatuur doet vermoeden dat het hs. vrij ver in de 13e eeuw teruggeschoven moet worden. Legt men nu naast ons hs. plaat 15 van Deschamps, Middelnederlandse handschriften (Brussel 1970 of Leiden 19722), dan zal men wellicht evenals wij getroffen worden door de gelijkenis tussen het Bernense en de oude fragmenten van de Servaes van Hendrik van Veldeke. De twee handschriften (die overigens ook in formaat bijna gelijk zijn) zijn beslist door zeer verwante handen geschreven. Weliswaar komen vele van de eigenaardigheden van het Bernense in de Servaes niet voor (bv. de ‘j’, de rechte d, de lange eind-s, de de - dus juist allerlei oude trekken; in feite is het Bernense, althans grafisch. ouderwetser!); maar andersom is er niets in de Servaes dat niet ook in het Bernense voorkomt; en in lettervormen, in proporties en rhythme is de gelijkenis zó duidelijk dat men zonder aarzeling zal besluiten dat de twee hss. zowel in de ruimte als in de tijd dicht bij elkaar moeten staan. Een datering in de eerste helft (zo niet het eerste kwart) van de 13e eeuw lijkt voor het Bernense aangewezen. (Taalkundige argumenten, die in dezelfde richting wijzen, komen beneden aan de orde).
Voor een uitgave van een handschrift is het zaak vast te stellen of een of meer handen de tekst geschreven hebben en of er jongere toevoegingen, en uit welke tijd, zijn. Men zal de verschillende handen moeten aangeven en zich afvragen of de toevoegingen in een commentaar of notenapparaat dienen te komen dan wel in de tekst zelf. In | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het laatste geval moeten ze natuurlijk duidelijk, bijv. door middel van hoekhaken, van de overige tekst worden onderscheiden. Dat is hier niet gebeurd - de later toegevoegde woorden zijn in de tekst, de grammaticale siglen in het commentaar opgenomen - en de ‘Verantwoording bij de translitteratie’ (p. 121-123) zwijgt erover. Hoeveel handen en welke toevoegingen vallen te noteren? In tegenstelling tot de inleiding (p. 18) zie ik meer dan twee handen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De later toegevoegde woorden horen niet zomaar in de translitteratie te staan. Ze passen beter in het commentaar. Hoe ver iemand wil gaan in het weergeven van wat er staat zoals het er staat, hangt af van het doel van zijn editie. Dat is hier het Glossarium Bernense toegankelijk te maken, in de eerste plaats voor taalkundigen. Daarom zijn de opgeloste afkortingen terecht alleen cursief gedrukt in geval van twijfel. (Ik zou in gevallen als 651 atrement (7 VA) en 1337 samene (14 RB) niet slechts de e maar het opgeloste re resp. me cursiveren). Een overzicht van de gebruikte afkortingen en een bespreking van enkele gevallen is te vinden op p. 14-17. Enkele andere, begrijpelijke ingrepen zijn: de lemma's werden genummerd waardoor het verwijzen naar afzonderlijke woorden werd vergemakkelijkt; de punt in het handschrift ná het lemma is weergegeven door extra wit en kolomzetsel voor het interpretament; ł (vel) in het interpretament werd weergegeven door een komma. Enkele ingrepen die rustig gedaan mochten worden, des te meer omdat de lezer toch over een facsimile beschikt, heb ik daarentegen gemist. Wat heeft de taalkundige eraan dat het onderscheid in het handschrift tussen i en j, vaak slechts een relatief verschil, en u, v en w wordt gehandhaafd? Het belast de indices met onbelangrijke varianten en bemoeilijkt het lezen onnodig, zoals uit de volgende voorbeelden kan blijken: 3975 bljuen, 7590 boujste, 4898 druujnge, 4314 erurojen, 4781 knjjt, 7022 lujjnge, 2483 juorie, 4641 njith, 6533 pujnt, 5231 rjujre, 0323 tujuelen, 3943 twjuel, 6639 uiue, 4302 ujsitiren, 7948 uru, 5340 uvdre, 1541 wnden. Normaliseren had opgeleverd: bliven, boviste, druvinge, ervroien enz. De andere wenselijke ingreep bestaat in het normaliseren van het aaneenschrijven, behalve bij pro- en enclise, naar tegenwoordig gebruik. In de eerste plaats is herhaaldelijk niet met zekerheid te zeggen of iets wel of niet aaneengeschreven staat, omdat er alleen relatieve verschillen zijn. In de tweede plaats is er geen systeem te ontdekken in het al of niet aan elkaar schrijven van woorden of woorddelen: het aaneenschrijven was nog niet als nu geformaliseerd. In veel gevallen zullen spaties inderdaad een schrijftechnische oorzaak hebben gehad (p. 122). Ik zou bijv. translittereren hofvel i.p.v. 218 hof vel (3 VA), einchorn i.p.v. 652 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
einc horn (7 VB), walvesch i.p.v. 1163 wal vesch (3 VA), vor den dag, i.p.v. 423 vordendag (5 VA), twe dage i.p.v. 794 twedage (9 RA) en en slange gehort i.p.v. 1135 en slangegehort (12 RB). Dan is geen kunstgreep nodig om te voorkomen dat delen van woorden en samenstellingen in de index een zelfstandig leven gaan leiden. De spaties van het handschrift zijn overigens niet zo consequent gevolgd. Er staat bijv. toverlest i.p.v. 5230 touer lest (51 VB), vorwetenisse i.p.v. 6243 uor wetenisse (61 VA), vanbocrane i.p.v. 815 uan bocrane (9 RB), teorse i.p.v. 2616 te orse (26 VA), ten imerden i.p.v. 3972 te nimerden (39 VB), oin jun i.p.v. 1128 oinjvn (12 RB), acker man i.p.v. 1881 ackerman (19 VA), ten voldech i.p.v. 1957 tenuoldech (20 RB) en bi vleien i.p.v. 6265 biuleien (61 VA). Waarom zijn de hoofdletters aan het begin van elke kolom niet evenals de andere hoofdletters met onderkast weergegeven? Dit zijn overigens kwesties die niet de inhoud maar het grafische aspect raken. Bij elke tekstuitgave is detailkritiek nodig. Zo ook hier. Men kan eraan twijfelen of de bovengeschreven e zonder invoegingsteken in 67, 488, 3458, 3989, 4518, 4519, 4520, 4834, 4835 en 8244 van hand A is - in 3328, 4400 en 6547 vinden we wel een invoegingsteken - en deze niet translittereren. Dan moet ook merren i.p.v. 359 meerren (4 VB) gelezen worden. Na collatie van het hele glossarium heb ik slechts de volgende leesfouten gevonden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Alles bij elkaar is dit niet zo'n groot aantal voor een uitgave van 168 bladzijden handschrift.
De alfabetische en de retrograde index vormen een onmisbaar hulpmiddel omdat ze het middelnederlands in het Glossarium Ber- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nense direct toegankelijk maken. Doordat aan de ingangen het regelnummer is toegevoegd, kan men een woord weer snel in de editie vinden. Wie van de indices naar het facsimile wil, moet een omweg maken: hij moet eerst naar de editie terug om het folionummer op te zoeken. De bezwaren tegen de uitgave gelden uiteraard ook voor de indices. De latere toevoegingen (bestant, brujter, maisnie, onbequamicheit, treuge, vene, vero en vorales) moeten uit de indices verdwijnen. Het aantal varianten is nodeloos vergroot door het handhaven van het onderscheid tussen i en j en u, v en w. Daarbij komt dat deze letters zijn gealfabetiseerd als i, j, u, v en w, hetgeen extra zoekwerk veroorzaakt. Het voorkomen van utganc bijv. is verspreid over de grafische varianten utganc, ut ganc (p. 473) en vt ganc (p.480). Consequenties had ook het volgen van het handschrift in het al of niet aaneenschrijven van woorden of woorddelen. In de alfabetische index vindt men b.v. oueralderuader en daarop volgend ouer alder uader. De niet aaneengeschreven vorm staat door een kunstgreep op de juiste plaats, de delen alder en uader zijn weer als afzonderlijke vormen opgenomen waaraan de rest van de samenstelling tussen () is toegevoegd. Hof vel 218 en einc horn 652 zijn per ongeluk gesplitst in hof, vel, einc en horn. Sommige woorden zijn in het aaneengeschreven geheel onvindbaar geworden bijv. gehort in slangegehort, regtheit in negeineregtheit, ropen in harropen en selschap in waleselschap. Bij normaliseren had dit alles zich niet voorgedaan. De ‘Verantwoording bij de index’, p. 412, maakt melding van een alfabetische index op de Latijnse lemma's die op de afdeling Thesaurus van het INL te raadplegen is.
Als de editie en de indices klaar zijn, is de woordenschat van de oudste woordenlijst ontsloten, maar nog niet verkend. Het ‘Commentaar bij de translitteratie’ is het verslag van een eerste tocht - op de onvolledigheid wordt met klem gewezen - door het glossarium. Een * in de translitteratie verwijst naar dit commentaar. Het bestaat uit paleografische opmerkingen, emendaties, waarbij die van Buitenrust Hettema kritisch bekeken worden, en parallelplaatsen uit lexicografisch | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verwante teksten die bij interpretatiemoeilijkheden tot steun kunnen zijn. De belangrijkste van deze, op één na onuitgegeven, teksten zijn: het Glossarium Trevirense 1125/2059 en 1128/2053, het Glossarium Harlemense (ed. Van Sterkenburg), de Pandecta en Düsseldorf hs. F8 en F9 (deze twee staan in de bibliografie onder Vocabularius). Daarnaast worden nog allerlei andere lexicografische werken, o.a. het Middelnederlandsch woordenboek, het Glossarium latino-germanicum en het Novum glossarium latino-germanicum van Diefenbach, de Vocabularius copiosus en de Teuthonista, en diverse artikelen te hulp geroepen. Een goed voorbeeld van dit meer dan eens vernuftige commentaar, waarin menige poging wordt ondernomen om het ontstaan van fouten te reconstrueren, is de aantekening bij 7948 tempestiue ment alte uru. Latere onderzoekers zullen ongetwijfeld met dit deel van de uitgave hun voordeel kunnen doen. Als eigen bijdrage geef ik hier enkele aanvullingen en kanttekeningen:
31 Vgl. voor het lemma het commentaar bij 3650. Dit geldt ook voor 46, 362, 423, 504, 2920, 3217, 6575 en 6998; 67 Hier (en bij de andere reeds vermelde woorden met een bovengeschreven e; zie ook het commentaar bij 818) lijkt alleen een keuze tussen a of ae mogelijk. Op grond van 3328 geslaegte en 6547 waenen, waar een invoegingsteken staat, geloof ik niet dat iemand heeft vergeten te expungeren. Overigens wordt op p. 18 onderaan de e niet aan de afschrijver, maar aan een latere hand toegeschreven; 252 Lees aleator i.p.v. alea. Als tor in het interpretament terecht is gekomen, moet dat worptaflir luiden (vgl. T 1125/2059 aleator - worptaflier); 370 Beter is anathemare te lezen met het verwante Latijns-Franse gloss. Paris B.N. lat. 7692 (ed. M. Roques)Ga naar voetnoot9). Gelijksoortige gevallen zijn 2648 en 5931; 793 Lees biennis i.p.v. bienius; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
811, 812 In de Latijnse lemma's is de eerste s met invoegingsteken toegevoegd; 876 In het interpretament is de eerste m met een invoegingsteken toegevoegd; 1202 Tussen rinc en rep kan een komma worden aangevuld; 1395 Tussen torniren en riddere kan een komma worden aangevuld; 1521 hanthant is (ook in 1680) eerder te verklaren als dittografie dan als verschrijving voor hant te hant. In 3595 en 3596 staat te hant; 1600 Is conciliarj, dat volgens het alfabet hier niet hoort, een verschrijving voor consiliarj? Dan moet na raet geuen worden aangevuld. Of is het een verschrijving voor conciliare? In dat geval zijn conciliare en concilium (al in 1479 en 1480) verdwaald en is raet foutief. Vgl. p. 43 Opmerking; 1602/1603 Lees in het interpretament geuer (ook bij 1639 en 1641). Vgl. echter Diefenbach s.v. consul ‘ratgebe (18)’; 1849 In plaats van deze regel op te vatten als een verschrijving voor vpupa hoepe zou ik met T 1125/2059 voor goepe groepe willen lezen. In Paris B.N. lat. 7692 vinden we het lemma cruppa met als interpretament croupe (zie hiervoor W.v. Wartburg, Französisches Etymologisches Wörterbuch XVI, 416-422); 1921 dacte hoeft niet fout te zijn voor datte: in T 1125/2059 en in Paris B.N. lat. 7692 luidt het interpretament ook dacte; 1930 De laatste e van scadeleke is niet later toegevoegd, zoals op p. 19 wordt beweerd; 1955 I.p.v. teniarech leze men ten iare. De copiist keek een regel te laag; 2125 Volgens p. 16 (sub 4) is depromere een schrijffout. Het is correct (vgl. Diefenbach, Glossarium latino-germanicum i.v.); 2705 Lees domen i.p.v. domon; 3035 Lees dragende i.p.v. dragenda; 3044 Lees fiola i.p.v. fiala; 3157 Lees vorme i.p.v. vorma; 3478 De copiist schreef na hebraicus de schacht van een h of b, bemerkte zijn vergissing en verbeterde tot e; 3894 Lees indulcare i.p.v. jnculcare (vgl. Diefenbach, Novum glossarium latino-germanicum i.v.); | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4015 Door de hoog geplaatste punt na het interpretament zou men, ten onrechte, gedronteir kunnen lezen; 4230 Het interpretament intosgen (voor jnterponere) mist een werkwoord: vul aan werpen. Iets dergelijks doet zich ook voor bij 5931 en 6446; 4259 Het woord jntrointus bestaat niet. Het is een verschrijving voor jntroitus dat door de copiist herhaald werd. Het interpretament is dat van jntrorsum; 4309 Het commentaar neemt aan dat inwolken, inwelken een verschrijving is voor inwinden, inwenden. Eenvoudiger is inwolken te zien als fout voor inwalken. Het MNW geeft s.v. walken als eigenlijke betekenis ‘rollen (tot een rol maken)’ de betekenis die hier past. Diefenbachs Novum glossarium latino-germanicum geeft s.v. inuoluere het interpretament inwelgen, hetgeen correspondeert met inwelken; 4340 Lees anedawen i.p.v. aneclawen. Na be dient dawen aangevuld te worden; 4661 Volgens het commentaar is het rechts boven gebeideg (46 RB) toegevoegde heit van de afschrijver. Op p. 19 wordt het aan ‘een latere lezer (corrector?)’ toegeschreven. De copiist zag bij het corrigeren van zijn werk over het hoofd dat hij heit al op de volgende regel had geschreven en vulde heit boven de regel van gebeideg aan: 4721 Lees lubesticum i.p.v. lubesticuns; 5015 In het hs. staat inuoden i.p.v. muoden; 5147 en 5148 Lees swemmen resp. swemre voor smemmen en smemre; 5160 De emendatie walgen wordt gesteund door plaatsen waar de copiist zijn fout (e i.p.v. a) zelf corrigeerde o.a. 3568 hare (eerst here) en 5671 versmaden (eerst versmeden); 5290 en 5292 De marginale b en a geven aan dat de woorden daarachter van plaats moeten wisselen. De copiist van het Glossarium Harlemense heeft deze correctie uitgevoerd; 5337 De komma na snore is door de tekstuitgever aangevuld; 5380 Lees obstare i.p.v. obstere (vgl. mijn opm. bij 5160); 5464 De copiist schreef twee maal oliva en verbeterde de a in het interpretament tot e; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
5476 Na alrehande kan een komma worden aangevuld; 5677 De aantekening moet vervangen worden door: de afschrijver vergat het tweede gedeelte van het interpretament. Er staat in het hs. geen voluitgeschreven vel, maar de afkorting bestaande uit een doorstreepte l; 5749 Na de a van pladise is een i geëxpungeerd; 5866 Naar aanleiding van p. 18 Correcties sub 1 zou hier een correctie vermeld moeten worden. De correctie is op het facs. niet te vinden; 5931 Lees pessumdare i.p.v. pessumda. Het interpretament mist een werkwoord, nl. treden of werpen. Het Latijns-Franse gloss. Vatic. lat. 2748 (ed. M. Roques) heeft hier: pessumdare - metre souz pié; 6064 en 6065 Inderdaad werd lenden onder cleet bijgeschreven. Het moet dan wel op de juiste plaats worden gelezen nl. voor cleet en niet op de volgende regel na arsdarm gezet worden. De copiist vult wel vaker onder de regel aan; 6446 We zouden hier een werkwoord als interpretament verwachten: lees ellendegen (vgl. MNW II, 618); 6457 De aantekening bij deze regel kan vervallen. Hier blijkt zeer duidelijk verwantschap met de Latijns-Franse glossaria (ed. M. Roques, Recueil [...] I). Het onbegrijpelijke interpretament metre in Bernense heeft in Paris B.N. lat. 7692 als parallel metre a bordel; 6578 Misschien moet met MNW IX, 457 voor uirlogteg virclogteg (‘in vieren gespleten’) gelezen worden; 6651 Na de a begon de copiist een r te schrijven. Op het laatste moment herstelde hij zijn vergissing. Er staat dus niet warr; 6658 ejneker zou men met Moors (De oorkondentaal in Belgisch-Limburg van ca. 1350-1400, Tongeren 1952, p. 409) als een hypercorrecte vorm kunnen beschouwen; 6661 Lees menegste i.p.v. grot. De copiist schreef het interpretament van 6600 quantuscumque; 6663 Lees decke i.p.v. grot; 7888 Lees tabidus i.p.v. tabibus; 8124 Boven de u van treuge staat geen o, maar een u-haakje.
Als het handschrift is bestudeerd, een betrouwbaar afschrift is | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vervaardigd en de tekst van indices en filologisch commentaar is voorzien, kan het glossarium als lexicografisch produkt onderzocht worden. In het tweede hoofdstuk van de inleiding, ‘Lexicologische aspecten’, worden we ingelicht over de plaats van de Berner woordenlijst in de lexicografische traditieGa naar voetnoot10), datering, bronnen, verwantschap, werkwijze van de middeleeuwse compilator, inhoud van het glossarium en lokalisering. De aanduiding ‘glossarium’ blijkt slechts te handhaven als gangbare benaming. In feite hebben we, aldus de auteurs, te maken met een produkt dat aansluit bij de middellatijnse lexicografische traditie en niet met een glossografisch werk, zoals vroegere onderzoekers veronderstelden, dat als terminologisch commentaar aan bepaalde teksten is gebonden. Deze revolutionaire visie is het gevolg van een grondig onderzoek van het vijftiende-eeuwse Glossarium Harlemense door Van Sterkenburg in zijn dissertatie. Ze kan worden gesteundGa naar voetnoot11) door de overeenkomst, niet slechts m.b.t. het lemma maar ook m.b.t. het interpretament, met enkele Latijns-Franse abavus-woordenlijsten die als gemeenschappelijke basisGa naar voetnoot12) vooral het Elementarium (1053) van Papias hebben. Uniek is de woordenlijst uit Bern omdat ze ‘de eerste schakel van de lange ononderbroken Middelnederlandse lexicografische ketting’ is. Op grond van boekarcheologische gegevens bleek een vroegere datering noodzakelijk. Deze kunnen worden aangevuld met gegevens uit de tekst betreffende de spelling, klankverandering en woordgeschiedenis. Bij de spelling vallen op: 1) het voorkomen van f in de anlaut in de woordenGa naar voetnoot13) fledermus, flo, fridag, frutscap, fuden, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
fuer, fuleke, furinge en fusteringe. In het Corpus-Gysseling reeks I vond ikGa naar voetnoot14): fles (p. 26), flesch (p. 25 (3×), p. 26), flesche (p. 25 (2×)), fleslike (p. 26), fluoct (p. 28), fremde (p. 28), fremden (p. 27), friende (p. 26), frinden (p. 29) en froschepe (p. 21) te Gent 1236, fliete (p. 294) te Vogeldijk? 3e kwart 13e eeuw en funnesse (p. 96) te Lubbeek, Heverlee 1267; 2) het voorkomen van -sg (naast -sch) in de auslaut in ulesg, tantulesg, walvesg, arswisg, ondertosg, uorsg en croselbusg en in de inlaut (waarnaast 3 × -sch-) in vnderasgen, iesgen, briesgen, uerblesgen, uesgen, eisgen, widereisgen, blisgen, verblisgen, wisgen, afwisgen, intosgen, dersgen en tusgen. De spelling sg komt in deze posities in Het oudste goederenregister van Oudenbiezen (ed. M. Gysseling en J. Buntinx; [1280-1344]) uit ongeveer hetzelfde gebied als Bernense niet meer voor. Hetzelfde geldt voor het 14e-eeuwse (vnl. vanaf ca. 1350) materiaal in J. Moors, De oorkondentaal in Belgisch-Limburg van circa 1350 tot 1400; 3) enkele woorden met th i.p.v. d nl. ethmen, inethminge, nythech en thunnen. Rooth (Niederdeutsche Mitteilungen 16/18 ('60-'62), p. 29) merkt op: ‘Für die Schreibung th in Gl. Bern. ethmen müssen wir ins 12. Jh. zurückgehen, weil der Übergang th > d erst in diesem Jahrhundert vollendet wurde’ en verklaart vervolgens deze vorm en daarmee de andere, tot relikt uit de legger. Andere mogelijkheden, passend bij de datering van het glossarium in de eerste helft van de 13e eeuw, zijn dat de overgang th > d zich geleidelijk in de woordenschat voortzette en dat voor de copiist daarom th geen verouderde spelwijze was in déze woorden of, dat de copiist iemand op leeftijd was en daarom deze spelling niet veranderde. In zijn dissertatie (p. 181) maakt Van Sterkenburg aannemelijk dat ŭ voor nasaal of nasaalverbinding in Oudenbiezen als archaïsme beschouwd dient te worden. Welnu, in het Glossarium Bernense is de overgang ŭ naar ŏ nog maar net begonnen: ‘Vóór n + dentaal staat u, zeer uitzonderlijk o’ (Inleiding, p. 60). Bernense is dus het verleden van Oudenbiezen. Tenslotte zijn er enkele woorden die een zeer vroege datering | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vragen. In zijn reeds geciteerd artikel (p. 42) constateert Rooth ‘dass einige Wörter einer sehr alten Schicht angehören und im Mhd. und Mnl. des 13./14. Jhs. sonst nicht belegt sind’. Als voorbeelden geeft hij ebenode, ethmen en roet (5289 nouale). Als zeer oude vorm noteert hij (p. 30) knijt (4781 mancipium). I.v.m. bitGa naar voetnoot15) en bedalle is de opmerking van Schützeichel van belang (op p. 214 van zijn in de Inleiding, p. 59 vermelde artikel) ‘Vor allem in den Werken Heinrichs von Veldeke treten bit und betalle sehr häufig auf’. Vroegere onderzoekers hadden al relaties gezien, opgemerkt of aangetoond tussen Bernense en Trevirense 1125/2059, St. Florian en Harlemense. Met recht vatten de auteurs daarom kort de bevindingen samen van Diefenbach, Buitenrust Hettema, Verdam, Rooth en Grubmüller. Het onderzoek naar de verwantschap tussen B, T en H kwam in een nieuwe fase door de methode die Van Sterkenburg in zijn proefschrift toepaste. Hij liet B, T en H op informatiedragers overbrengen waardoor de woordenlijsten met de computer verwerkt konden worden. Hij kon daardoor gebruik maken van al het materiaal en zijn conclusies kwantitatief formuleren. Op grond van de volgorde van de lemmata, het aantal gemeenschappelijke lemmata, de interpretamentloze woorden, de gemeenschappelijke fouten en de overeenkomsten in interpretament, een zwaar wegend gegeven, kon hij de verwantschap van deze drie woordenlijsten met elkaar overtuigend aantonen. In tegenstelling tot bijv. het Glossarium Harlemense worden in Bernense geen bronnen genoemd. De ontdekking van Grubmüller dat Bernense verwant is met het Latijns-Franse glossarium Vaticanum lat. 2748 maakt verder onderzoek | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk. Het bracht Van Sterkenburg ertoe, B, T en H als abavus-type te determineren. De overeenkomst tussen Bernense en Vatic. lat. 2748 gaat echter verder dan de lemmavolgorde. Grubmüller poneert althans: ‘die Frage nach der Quelle des Berner Glossars und nach den französischen Elementen in ihm müsste von hier aus neu aufgerollt werden’ (geciteerd in Van Sterkenburgs diss. p. 56). Bij mijn poging met behulp van dat glossarium enkele problematische interpretamenten in B op te lossen, vond ik overeenkomsten (ontlening én vertaling van Franse interpretamenten) die Grubmüllers stelling bevestigen. Ik gebruikte niet alleen Vatic. lat. 2748 (V) maar ook de verwante Latijns-Franse glossaria Douai 62 (D), Evreux en vooral Paris B.N. lat. 7692 (P) dat vrijwel identiek is met Conches 1. Ze zijn uitgegeven door M. Roques in zijn Recueil général des lexiques français du moyen âge I, Paris 1936. De overeenkomst blijkt uit: 210 aforis P dehors - van buten; 301 altercari P pleder D plaidier - plaidiren; 302 altercatio P plet - plait; 395 animequior P de plus souef courage - sagtersmuts; 449 apocrifum P hors d'autorité - sunder auctoriteit; 450 apostatare P renoier - vernoijren; 520 arefacere P fere sec - maken droge; 617 assum P je suy present - ig ben hir; 714 auctenticus P d'auctorité - van auctoriteit; 755 basis D columbe P fondement - van der columben; 973 caupo P tavernier - tauernir; 972 capo P capon - capun; 1066 caupona P taverne - tauerne; 1128 cepe P oignon - oinjvn; 1140 cerimonia P offrende - offerande van corne; 1385 comicus P poete - poete; 1386 cominus P de pres - van bj; 1519 confabularj V fabler - fauelen; 1921 dactilum V dacte - dacte; 1960 denarius P nonbre de x - getal uan tenen; 2145 deseujre P fere cruelement - wretleke dun; 2771 exenia P present - present; 2774 exhibere P presenter - presentiren; 2795 exodus P exode quidam liber - ein boech; 6457 prostituere P metre a bordel - metre. Ongetwijfeld zijn er veel meer van dergelijke plaatsen te vinden. Ik heb slechts enige duidelijke gevallen genoteerd. Verder onderzoek naar de nauwe relatie van B met deze glossaria lijkt de moeite waard. Daarbij moet ook Trevirense 1125/2059 bekeken worden dat eveneens, volgens Holmèr (diss. Van Sterkenburg, p. 56), in lemma en interpretament met deze Latijns-Franse glossaria overeenstemt, in ieder | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geval voor de eerste drie (maar ook verder?) bladen die een Latijns-Franse tekst bevatten. Een dergelijk onderzoek zal de rol duidelijk kunnen maken van Latijns-Franse glossaria als schakel tussen middellatijnse en Latijns-Nederlandse lexicografische werken. Bernense kan overigens niet rechtstreeks van P afhankelijk zijn, aangezien P in het midden van de 14e eeuw wordt geplaatst. De lemma's van Bernense zonder interpretament hebben in de Franse glossaria wel een verklaring of ze ontbreken. Bovendien vertoont B overeenkomsten met D en V. Volgens Roques, p. xxx van zijn editie, hebben deze Franse glossaria een gemeenschappelijke voorganger die als voornaamste bron het Elementarium (1053) van Papias heeft. B zal dan onder meer teruggaan op die voorganger die vóór het derde kwart van de 13e eeuw geplaatst moet worden, omdat het oudste van de Franse woordenlijsten, nl. D, tot die periode wordt gerekend. Misschien mag men op grond van de door Rooth aangewezen woorden ‘einer sehr alten Schicht’ niet alleen een Latijns-Frans maar ook een Latijns-Duits voorstadium voor Bernense aannemen! Onder het kopje ‘Werkwijze van de middeleeuwse compilator’ volgen enkele opmerkingen over het afschrijven en compileren van studieboeken in de 13e eeuwGa naar voetnoot16). Dat we in Bernense een afschrift moeten zien, leid ik af uit typische leesfouten als e i.p.v. a (hare, versmaden, obstare), a i.p.v. o (molen, roste, fiola), vntontraken i.p.v. vntbruken, wortaftorlir, bienius i.p.v. biennis, teniarech | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
i.p.v. ten iare, aneclawen i.p.v. anedawen en crutgart i.p.v. erutgart. Welke van de overige soorten fouten moeten we toeschrijven aan de compilator-vertaler die het model van B vervaardigde, welke aan de copiist? De stukjes over de vorm van het kopwoord en intepretament en over de alfabetisering vormen een leerrijke bijdrage tot de studie van de lexicografische methode in de middeleeuwen. Wie wel eens een glossarium gebruikt, moet deze bladzijden niet ongelezen laten. Wel heb ik me afgevraagd of het niet voorbarig is iets een verdienste van de compilator-vertaler te noemen, zolang de verwante Latijns-Franse glossaria niet naast Bernense zijn gelegd. Het plan voor een monografie over de Nederlandse abavus-groep, als afsluiting van de verschillende edities, is alleen maar toe te juichen. Daarin zouden we niet alleen het beloofde hoofdstuk over het steeds terugkerende onderwerp van de alfabetisering, maar ook bijv. een onderzoek naar de inhoud van de niet even grote glossaria verwachten. Het hoofdstuk over de lokalisering is het hoogtepunt (50 pp.) van de inleiding. Het begint met een resumé van de conclusies van Graff, Buitenrust Hettema, Van Ginneken, de Bouwstoffen en Rooth. Dan volgt een inventarisatie van de fonologische, orthografische en morfologische verschijnselen, waarin de hand van Van Sterkenburg te herkennen is. Voor de laatste groep wordt tevens onderzocht hoe de compilator morfologische zaken presenteert. In tegenstelling tot vroegere onderzoekers biedt Van Sterkenburg de lezer een vloed van voorbeelden die zijn constateringen een breed draagvlak geven. Bijzondere gevallen worden afzonderlijk in opmerkingen besproken. Regelmatig vergelijkt hij met parallellen uit contemporaine (in ruime zin) teksten en gebruikt hij de relevante vakliteratuur. Voor woordgeografisch onderzoek verwijst hij naar zijn dissertatie. Daar kan men ook de verantwoording vinden (p. 114-120) van de door hem ontwikkelde nieuwe methode om te lokaliseren, die een grotere validiteit bezit dan de tot nu toe gebruikelijke. Welke conclusie levert dit hoofdstuk op? Naar het Brabantse wijzen ĕ > ĭ (Van Loey), wgm. eu > ie (vóór umlautsfactor) en de woorden erein en erneken. Op een Brabants-Limburgs gebied wijzen umlaut van wgm. ă en â, wgm ĭ > ĕ, wgm ô > gespeld u(e) (spelling | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
uo komt voor in Vlaanderen én het gebied van St.-Truiden en Munsterbilzen), wgm. ŭ als ŭ (elders > ŏ), de rekkingsgevallen, de woorden ou, trog, oinjvn, porloc, crikel, sane, igel, eggle, ertbere, varre, heuemuder en reke en de prefixen ent-, tegegen-, er-, entgegen- en umbe-. Typerend voor het Limburgs zijn het bewaarde onderscheid tussen oorspronkelijk ald/alt- en old/olt-vormen, wgm. ĭ > ĕ vóór gegemineerde nasaal, wgm. ĭ > ie in open syllabe, het produkt van wgm. ê, î en iu wordt tot een ie-achtige klank die kan > ē, wgm. ô blijft o(o), wgm. au > ou (van Loey: Oostlimburgs), k > ch (van Loey: Oostlimburgs), het blijven van oude mb en de b voor m in bit en bedalle en de woorden sech, der, heme, holendere, senep, moldewerp en wakel. Naar het midden van Belgisch-Limburg tenslotte, het gebied bij St. Truiden en Tongeren, wijzen de woorden hicstre en tornel. Deze lokalisering zal voor lange tijd de definitieve zijn. Het is wenselijk dat een historische dialectgeograaf dit goed begonnen spitten in de woordenschat voortzet. In verband met de hierboven aangewezen gelijkenis in schrift tussen Bernense en de Servaes-fragmenten is het zinvol crop te wijzen dat deze uit hetzelfde gebied afkomstig zijn. De inleiding wordt afgesloten met een toegift ‘Kanttekening bij de uitgave van Buitenrust Hettema’. Dit kritische stukje maakt, voor zover dat nog nodig mocht zijn, duidelijk dat een nieuwe uitgave van het Glossarium Bernense noodzakelijk was. De tekst op de schutbladen is ten behoeve van verder onderzoek in deze inleiding gepubliceerd.
In de bibliografie, die een keuze uit de gebruikte literatuur bevat, moeten enige verbeteringen worden aangebracht. Op p. 115 bij de zevende titel ‘Leiden s.a. [1889]’ vervangen door: Bewerkt door -. Groningen 1889. Op p. 116 bij Franck achter Arnhem 1971 aanvullen: (= Leipzig 1910 2). Op p. 117 bij Michels 42 vervangen door Heidelberg en 4 door 2. Bij Sinner op p. 118: p. 125 schrappen en aanvullen (?) Bern. Op p. 119 kan de laatste titel vervallen. Op p. 120 lijken Verdam en Van der Schueren de Teuthonista te hebben bewerkt. Deze titelbeschrijving moet veranderen in Verdam, J., G. van der | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Schueren's Teuthonista of Duytschlender. In eene nieuwe bewerking [...] uitgegeven door -. Leiden 1896Ga naar voetnoot17). De Man en Van Sterkenburg hebben een belangrijke publikatie verzorgd. Belangrijk om de uitgegeven tekst, een van de oudste Nederlandse woordenboeken (dat voor het Middelnederlandsch woordenboek te weinig werd gebruikt), maar ook om het resultaat, een bruikbare basis voor verder onderzoek. De tekortkomingen die werden aangewezen, onder meer op het gebied van de paleografie, mogen niet doen vergeten dat de goede kwaliteiten overwegen. Het is te hopen dat in de toekomst, mede door deze uitgave, het onderzoek van de oude Nederlandse woordenboeken wordt verbreed door samenwerking met buitenlandse onderzoekers.
Leiden, J.P. Gumbert augustus 1978 J.J. van der Voort van der Kleij |
|