Is Het ‘Kalendarium Van 1253’ Wel Utrechts?
In de recente editie van ‘Het Utrechtse kalendarium van 1253 met de Noordlimburgse gezondheidsregels’, door W. Braekman en M. Gysseling (Kon. Vl. Acad. v. Taal- en Letterk., 1967), wordt op p. 578-579 de localisering van het handschrift (Oxford, Bodl., Junius 83) als volgt benaderd:
a. | Servatius komt in de kalender bijzonder naar voren. |
b. | De kalender bevat nogal wat eigenaardigheden die in Cisterciënser-kalenders thuishoren [men zou kunnen toevoegen: 11 jan. Com-mem. episcoporum et abbatum, vgl. Strubbe-Voet, Chronologie v.d. Middeleeuwen p. 457]. |
c. | Er is ook een relatie met de Duitse orde [maar die berust slechts op één heilige]. |
d. | ‘Voorshands moeilijk te verklaren’ zijn de jaargetijden van een paus en drie vorsten. |
e. | Het hs. was in de 16e eeuw in het bezit van een persoon die als non in het Cisterciënserinnenklooster Sint-Servaas te Utrecht te identificeren is. |
De punten a, b en e ‘leiden tot het vermoeden’ dat het hs. in het sub e genoemde klooster ontstaan is, en c zou daarbij kunnen passen (maar de bijgevoegde teksten, die deze Utrechtse nonnen copieerden, zijn Noordlimburgs, zie p. 626).
Het verdient echter opgemerkt te worden, dat de meest typerende heiligen van de Utrechtse kalender ontbreken: 14 jan. Pontianus, 5 juni Bonifatius, 25 juni Radboud en Lebuinus, 7 nov. Willibrord, 12 nov. Lebuinus; 4 juni Translatie van Martinus is zwart i.pl.v. rood. Bernardus staat op 20 aug. met 12 lessen, maar niet rood, terwijl de Cisterciënsers hem op 27 aug. plechtig vieren (Strubbe-Voet p. 448). De conclusie lijkt te moeten zijn: als er één plaats is waar het hs. niet