Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 93
(1977)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||
Het collectivum als haar-syndroom1. Inleiding1.1. Een zin als
is zeker niet alledaags, maar er is niets op aan te merken. Zelfs het persoonlijk voornaamwoord haar is helemaal volgens het (groene) boekje: redactie is een feminien woord zonder meer. Er zou misschien wel opgemerkt kunnen worden dat (1) een typische schrijftaalzin is - waarbij men dan denkt: ‘Zo spreekt niemand’ - maar daarmee is niet alles gezegd. Schrijven is ook een vorm van taalgebruik en we mogen aannemen dat de schrijver bewuster zijn taal gebruikt dan de spreker: hij heeft tijd om na te denken, zijn ‘intuïtie’ te raadplegen; hij kan zelfs als lezer van zijn eigen tekst optreden en daarbij weer nagaan of het geschrevene binnen de normen van de (impliciete of expliciete) grammatika ligt. Terwijl aandacht voor taalgebruik bij de spreker hinderlijk kan zijn (zie Nuytens 1962, 245), wordt algemeen aangenomen (zie de vele handboeken) dat aandachtig schrijven tot betere teksten leidt. Nadenken en verbeteringen aanbrengen kan uiteraard bij het schrijven zelf remmend werken - je schiet minder goed op -, maar het uiteindelijk resultaat bevordert de kommunikatie. Manuskripten van auteurs die dat proces laten zien, zijn heel boeiend. Die zullen evenwel toch geen juist beeld geven van het schrijfgedrag van de gemiddelde taalgebruiker. Het is best mogelijk dat er minder aandachtig geschreven wordt dan strikt nodig is: er komen veel slordigheden voor in allerlei teksten. Die zijn bepaald niet alleen interessant omdat ze verbeterd kunnen worden, maar ook omdat ze aan | |||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||
het licht kunnen brengen wat voor problemen er bestaan met welke onderdelen van het taalsysteem. Ook de reakties van de lezer die de tekst tenslotte ontvangt, kunnen in dat opzicht boeiende informatie verschaffen. Die worden echter zelden vastgelegd. Ze manifesteren zich af en toe indirekt via een rubriek als ‘geknipt voor u’, waaruit o.m. blijkt wat de knipper, toen hij lezer was, om de een of andere reden merkwaardig vond. Vaak zijn dat taalfouten waarvan hij aanneemt dat de lezers voor wie hij knipt, ze als grappig zullen ervaren: hij baseert zich op een lachkode. Het zijn ook wel eens teksten als de volgende, waarvan de reden tot grappigheid niet zo duidelijk in een taalfout zit:
Mijn knipreaktie is niet bedoeld geweest om op mijn beurt weer anderen tot het bepalen van de grappigheid van de tekst te brengen, maar om het gebruik van mijn en onze in de kontekst van familie. Het waarom van deze pronomina, en de samenhang met haar uit zin (1) komen verderop uitvoerig ter sprake. Eerst nu nog een algemene opmerking. Regelmatig wordt er geknipt ten behoeve van boze ingezonden brieven over het gebruik van haar in de kontekst van woorden als bestuur, regime, kabinet, episkopaat, publiek en instituut; klachten over hun m.b.t. dergelijke woorden zijn me nog niet onder ogen gekomen. Toch is de gebruiksfrekwentie van hun bij dergelijke woorden enorm hoog (en niet alleen in de schrijftaal). Ik heb zelf de indruk dat haar nu minder gebruikt wordt dan b.v. in de jaren dertig: het materiaal van Gerlach Royen is overweldigend (Royen 1939 en 1948). Het ziet ernaar uit dat haar enerzijds terrein verliest aan zijn (wat wijst op de toenemende invloed van de spreektaal op de schrijftaal) en anderzijds aan hun (en hen en ze), wat aan de basis ligt van mijn veronderstelling dat er meer aan de hand is dan pronominale onzekerheid. In samenhang met de m.b.t. zinnen (1) en (2) gesignaleerde pronominale kwesties leidt die ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||
onderstelling nu tot nadere bestudering van de kenmerken van de collectiva (zie verderop 1.5.). | |||||||||||||||||||||||
1.2.Over de ‘verzijning’ (Elias, NRC 6/5/75) wil ik hier kort zijn. Eerder is er al op gewezen dat de veralgemening, in de spreektaal, van de maskuliene pronomina bij de-woorden zich in de 17e eeuw in Holland en nu in Vlaanderen in opeenvolgende fazen heeft voltrokken (Geerts 1966). Bij het moderne schrijftalige proces kunnen we een soortgelijke gang van zaken konstateren: het meest frekwent zijn vaste verbindingen van het type op zijn nummer zetten, op zijn plaats zetten, op zijn laatste benen lopen (Van Haeringen 1951 en Geerts 1965). Diegenen die voor een keuze als in (3) terugschrikken zijn niet talrijk:
(De feministische onvrede met het commune zijn blijft helemaal buiten beschouwing). De aarzeling om de persoonlijke voornaamwoorden hij en hem te schrijven is daarentegen aanzienlijk groter. Ze komen wel voor:
maar niet erg vaak. Ten dele omdat pronominalizering bij nomina die niet-levend en niet-zaaknaam zijn, niet erg frekwent is (verg. Van Haeringen 1954, 19), maar ook omdat er alternatieve mogelijkheden zijn:
Uit een tekst als (6) blijkt dat er daar nog een derde, belangrijke reden voor is: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||
De persoonlijke voornaamwoorden hij en hem suggereren in hun geschreven vorm (altijd voluit!) sterk dat het om een persoon gaatGa naar voetnoot2). Dat verklaart mede de aarzeling om ze te gebruiken. Aangezien het in (6) om de vermijding van het persoonlijke te doen is, kan ze daar niet het vrouwelijke pronomen zijn. Het is ook niet het feminiene, maar het genus-neutrale, meervoudige ze. Het is duidelijk dat niet zozeer het onpersoonlijke van ze belangrijk is, als wel het meervoudige: ook het is onpersoonlijk. Aangezien ‘Ajax’ neutrum is (‘het oude Ajax bestaat niet meer’), zou in (6) ook het mogelijk geweest zijn. Diegenen die met deze laatste opvatting moeilijkheden hebben, kan ik geen ongelijk geven: er zijn gevallen waarin het uitgesloten is. Of dat voor (7) geldt laat ik nu maar in het midden. M.b.t. (8) heeft Royen gezegd dat, een beklemtoond ‘hét’ met geen mogelijkheid hun (zou) kunnen vervangen (Royen 1939, 7):
De mogelijkheid dat het- en de-woorden als enkelvoud met meervoudige pronomina verbonden kunnen worden, waarschijnlijk mede ter vermijding van de suggestie dat het om (mannelijke) personen zou gaan, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||
moet verder ook weer in verband met de kenmerken van kollektieve substantieven nader bekeken worden. Tenslotte kan er nog even op gewezen worden dat in konteksten die ‘verzakelijking’ mogelijk maken, het gebruik van hij/hem minder weerstanden ontmoet. Dat hem in zin (5) in verband gebracht kan worden met verzakelijking van het antecedent (de EEG), kan geadstrueerd worden met een verwijzing naar het werkwoord (gebruiken). En anderzijds is in gevallen waarin verpersoonlijking geen bezwaar is, hij/hem uiteraard best akseptabel: in (9) is de aanwezigheid van besluiten zonder meer een faktor die hem aanvaardbaar helpt maken:
| |||||||||||||||||||||||
1.3.De bespreking van (5) en (9) heeft ons inmiddels in kontakt gebracht met het verschijnsel van de inferentie (Garcia 1976, 42). Om dat nader te illustreren grijp ik even terug naar zin (2). Bij het lezen van mijn kijkt de lezer uit naar een referent die 1e persoon (d.w.z. spreker) is en enkelvoud. Als een dergelijke entiteit niet in de talige kontekst te vinden is, wordt hij uit de situationele kontekst geïnfereerd. Dat is in (2) het geval: familie is altijd 3e persoon, tenzij bij personifikatie (dan kan de familie als ik fungeren); mijn moet dus verwijzen naar de ik die schrijft. (Uit het gebruik van zoon leid ik af dat een van de ouders van het kind schrijft. Of dat de vader of de moeder is kan ik, omdat ik niet weet of mijn vs. ons m.b.t. kind(eren) een sociolinguïstische variabele is, alleen maar raden). Het feit dat dezelfde schrijvende ouder ook onze gebruikt, suggereert dat de ‘huisdokter’ niet de lijfarts van de schrijver is, maar het hele gezin verzorgt. Vandaar dat het meervoudige onze naar het ‘enkelvoudige’ familie kan verwijzen. (Dat kan overigens ook als een ik spreekt zoals in (10):
zelfs zonder dat er een talige referent voor onze te vinden is). We moeten dus konstateren dat voornaamwoorden niet alleen een ‘betekenis’ (d.i. een refererende inhoud) hebben (zo ‘betekent’ ik: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||
1e persoon, enkelvoud, spreker), maar tevens inferentie toelaten m.b.t. de boodschap die de uiting waarin ze voorkomen, overbrengt. In zin (2) is die inferentie m.b.t. ik: ‘ouder (van-)’, m.b.t. onze: ‘niet alleen van mij’. Niet altijd zijn alle mogelijke inferenties bedoeld: de spreker hoeft niet opzettelijk de mogelijkheden daarvoor in zijn uitingen in te bouwen. Niet altijd worden ze allemaal gemaakt door de hoorder. Ervan uitgaand dat spreken en schrijven zinvolle funktionele handelingen zijn, zal men geen poging doen mogelijke inferenties te voorkomen, tenzij men storende effekten verwacht, Men zal ze, als hoorder of lezer ook niet allemaal willen maken, tenzij men bij een eerste, tweede, derde poging er niet in slaagt een zinvolle boodschap uit de uiting af te leiden. (Over de rol van de inferentie m.b.t. tekstbegrip in het algemeen: Kempen 1976, 22-24). | |||||||||||||||||||||||
1.4.Overigens: als hem in (5) en (9) een korrektie zou zijn van hen (hun of ze) leidt dat niet noodzakelijk tot de konklusie dat verzakelijking (5) en verpersoonlijking (9) ook zo door de corrector bedoeld zijn: gezien zijn extreem grote aandacht voor de vormaspekten van de tekst, zal hij zich veeleer hebben laten leiden door de formele enkelvoudigheid van de referentwoorden dan door de semantische kant van de zin. Dat is een faktor die verderop nog ter sprake komt. Een soortgelijke redenering is m.b.t. (1) nodig. Er zijn hier verschillende mogelijkheden: 1. de schrijver weet dat redactie een feminien woord is en heeft in verband daarmee voor genuskongruentie gezorgd; 2. de schrijver heeft niet op het genus gelet en ‘toevallig’ haar geschreven; de corrector heeft niet ingegrepen; 3. de schrijver heeft hem geschreven (voor hem zijn alle de-woorden, behalve de namen van vrouwelijke levende wezens en misschien stofnamen, lid van een en dezelfde klasse); de corrector heeft een andere opvatting over het genus van redactie en vervangt hem door haar; 4. de schrijver heeft hen (hun) geschreven en de corrector heeft dat vervangen door het enkelvoudige vrouwelijke haar; 5. de corrector heeft hen (hun) vervangen door het genus-neutrale, meer verzorgde of formelere, meervoudige haar. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||
De vijfde mogelijkheid kan in verband gebracht worden met de tweede, althans m.b.t. de schrijver: i.p.v. toevalligheid kan er ook opzettelijkheid in het spel zijn. Dit laatste verdient nadere aandacht, niet alleen vanwege de aanmerkingen die op haar bij woorden als bestuur, comité en raad gemaakt worden, maar ook, en wel in de eerste plaats, omdat er een verband zou kunnen bestaan tussen haar en hun (hen en ze) in soortgelijke konteksten. Als dat inderdaad gelegd zou kunnen worden, dan blijkt waarschijnlijk meteen dat er enige ‘method’ is in de ‘madness’ van dit onderdeel van de pronominale aanduiding. | |||||||||||||||||||||||
1.5.De woorden waar het hier meer in het bijzonder over gaat zijn de verzamelnamen of collectiva. Dat zijn zelfstandige naamwoorden die ‘eene veelheid’ noemen ‘die als eenheid wordt opgevat’ (Den Hertog 1897, 1, 82 of ‘which identify a group or body of animates or inanimates, by virtue of which they are marked by referential binarity: single vs. multiple reference’ (Dekeyser 1975, 4). Er zijn verzamelnamen die, net als de voorwerpsnamen, een begrensde veelheid noemen (die ‘hebben het karakter van voorwerpsnamen’ Den Hertog 1897, 1, 82): familie, leger, regering, gebergte, gezelschap, enz.; andere ‘hebben het karakter van stofnamen’ (ib.) die noemen dus een veelheid ‘waarvan de begrenzing en de samenhang belangrijke veranderingen toelaten’: vee, huisraad, groente, geboomte, kroost, gereedschap, naaigerei, geld, afval, rommel, enz. (in dit verband kan de term divided reference gebruikt worden). Er zijn waarschijnlijk andere indelingen mogelijk (zie b.v. Dekeyser 1975, 64), maar voorlopig houden we ons daar niet mee bezig. Men onderscheidt het niet-partitieve type van collectiva van het partitieve. Tot het eerste behoren woorden als gezin, commissie, raad; tot het tweede woorden als aantal, meerderheid, deel, waarbij een van-bepaling, al of niet uitgedrukt, gedacht wordt, wat aan de basis ligt van een aantal additionele kongruentieproblemen (m.b.t. een woordgroep als een aantal meisjes heeft men de keuze tussen de persoonsvormen heeft en hebben en tussen de pronomina zijn, haar en hun)Ga naar voetnoot3). Tenslotte | |||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||
zij nog opgemerkt dat zaaknamen als kerk, tafel, rechtervleugel naar de klasse der collectiva getransponeerd kunnen wordenGa naar voetnoot4). In het vervolg van deze bijdrage proberen we de syntaktische kenmerken van de verzamelnamen te inventariseren, om na te gaan of het ‘semantisch getal’ van deze woorden daar invloed op heeft. Daardoor, zo wordt althans verwacht, wordt het grillige gebruik van haar in hoge mate begrijpelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||
2. ‘Partitieve’ collectiva2.1. (Dis)kongruentie binnen de enkelvoudige zin2.1.1. Verbale (dis)kongruentie2.1.1.1.Opvallend is dat substantieven die ‘het niet zonder meervoudskomplement kunnen stellen (: een aantal schepen, een tiental soldaten)’ (Royen 1939, 18) bij de behandeling van subkategorieën van het substantief in de grammatika's nooit aparte aandacht krijgen. Wel duiken ze herhaaldelijk op bij de bespreking van de verbale kongruentie: zie Royen 1933, 9-41, Paardekooper 1967, 20, De Vooys 1967, 361-363, Hermkens 1969, 120, Overdiep 1937, 379-381. Ze worden dan, al of niet met een uitgedrukte nabepaling, gebruikt als voorbeelden ter illustratie van de opvatting dat bij een kollektief subjekt het getal van de persoonsvorm kan wisselen, afhankelijk van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||
de vraag of het subjekt verondersteld wordt een ‘kollektieve eenheid’ dan wel een ‘distributieve meerheid’ (Royen 1939, 7) uit te drukken. Daardoor wordt dan aangetoond dat er gevallen zijn ‘waarin onderwerp en gezegde niet overeenstemmen in getal, dat b.v. verzamelnamen onderwerp kunnen zijn van een meervoudig gezegde’ (Van Wijk 1906). Terecht heeft De Groot deze opvatting onjuist genoemd (De Groot 1949, 94), waarbij hij m.b.t. de voorbeelden van Van Wijk opmerkt dat er daarin ‘van een ellips’ gesproken moet worden: ‘Een heeft bedankt, een vijftal hebben de uitnodiging aangenomen. - Een hele massa kwamen later’ zijn ekwivalent aan ‘een vijftal (mensen), een massa’ ‘(mensen, dames o.i.d.)’ enz. Zijn argumentatieGa naar voetnoot5) berust op de volgende analyse: ‘In een massa mensen kan mensen kern zijn met een massa als numeratieve bepaling; dan staat het werkwoord in het meervoud; een massa mensen kwamen later. Maar ook kan massa kern zijn terwijl mensen dan bepaling van specifikatie is, evenals sigaren in een kistje sigaren (stond op tafel). Dan staat het werkwoord in het enkelvoud: een massa mensen kwam later’ (De Groot 1949, 94). De konsekwentie daarvan is dat een massa, een drietal e.d. ‘aequivalent aan telwoorden’ zijn (De Groot 1949, 102). Ze gedragen zich syntaktisch als telwoorden en ze fungeren semantisch als min of meer vage, onprecieze aanduiding van een hoeveelheid: ‘een drietal (is) syntactisch aequivalent aan drie’ (De Groot 1949, 102); het betekent ‘ongeveer drie’, een massa is zoveel als veel, een handvol, een paar zoveel als weinig. ‘Vandaar dat men in het laatste geval niet spreekt van dat paar dagen, brieven, duur, maar die of de paar...want die paar staat gelijk met: enige, weinige’. (De Vooys 1967, 312). Nader onderzocht zou moeten worden hoe de frekwenties van enkelvouds- en meervoudsgevallen zich tot elkaar verhouden. Een willekeurige steekproef van gebruiksgevallen (ontleend aan Hermans | |||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||
1973) heeft uitgewezen dat het aantal enkelvoudskongruenties twee keer zo groot is als het aantal andereGa naar voetnoot6). Maar het staat vast dat beide mogelijkheden in principe aanwezig zijn, zodat de verbale kongruentie bij dit type van konstruktie ons geen informatie kan verschaffen over kenmerken van kollektieven die m.b.t. haar van belang zouden kunnen zijn. | |||||||||||||||||||||||
2.1.1.2.Een en ander geldt m.m. ook voor de gevallen waarin de bepaling bij aantal e.d. ingeleid wordt door van: ‘een aantal van de belangrijkste obstakels’. Hier kan men terecht spreken van een partitieve konstruktie. Het is zeker niet zo dat van willekeurig aanwezig kan zijn of wegblijven: in sommige gevallen lijkt van noodzakelijk te zijn (tal, deel, helft, meerderheid), in andere kan het ontbreken, maar lijkt het toch gewoner als het er is (percent, percentage) en in weer andere kan het er zijn, maar is het minder gewoon (aantal, paar, -tal). Voorts is het duidelijk dat de van-bepaling moeilijk als kern van de groep kan fungeren. Dat heeft tot gevolg dat meervoudige persoonsvormen vrij schaars zijn; alleen bij tal van is het uitsluitend mogelijk een meervoudige persoonsvorm te gebruiken, voorts treft men die ook aan bij driekwart, heleboel, helft en rest. In bijna vijf keer zoveel gevallen vinden we na aantal van-zinnen een enkelvoudige persoonsvorm. | |||||||||||||||||||||||
2.1.2. Pronominale (dis)kongruentieAls we ons hier, net zoals in 2.1.1., beperken tot de bespreking van een enkelvoudige SV-konstruktie, kunnen we alleen aandacht schenken aan op het subjekt betrekking hebbende possessieven. Gevallen als ‘daar de massa van de priesters hun celibaat trouw beleeft (NL 22/2/64) en ‘de helft van de studenten in de rechten haalt na zeven jaar hun diploma (NL 16/3/63) tonen aan dat persoonsvorm en possessief best een ander ‘antecedent’ kunnen hebben. Waarschijnlijk is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||
m.b.t. deze van-konstrukties een enkelvoudige persoonsvorm gewoner dan een meervoudige (zie 2.1.1.2.). Maar het ligt ook voor de hand om aan te nemen dat niet de helft of de massa ‘het celibaat beleeft’ of ‘een diploma behaalt’, maar de in de van-bepaling genoemde personen. Vandaar de veronderstelling dat hun in dergelijke gevallen gewoner (en frekwenter) is dan een enkelvoudig possessivum. Aangezien anderzijds de pv. echter een voorkeur voor het enkelvoud zou vertonen, is de gesuggereerde semantische verklaring toch ook niet voldoende. We komen daar in 3 op terug (zie blz. 169). Het is duidelijk dat ook deze possessiva ons niets kunnen leren m.b.t. enkelvoud en meervoud bij collectiva. Zelfs een geval als ‘slechts een derde van de vrouwelijke studenten behalen hun doctoraat’ (T 14/11/67), bewijst, gezien de twee vorige voorbeelden, zeer waarschijnlijk niets in dit verbandGa naar voetnoot7). | |||||||||||||||||||||||
2.2.(Dis)kongruentie met het collectivum als antecedent in afhankelijke, nevengeschikte en op de ‘kollektiefzin’ volgende onafhankelijke zinnen Omdat ik de indruk heb dat er m.b.t. de kongruentie van verba en pronomina met een zich in een andere S bevindend collectivum geen verschil bestaat tussen partitieve en niet-partitieve collectiva, beperk ik me hier tot enkele voorbeelden van semantische kongruentie: 1o. ze (pluralis) + meervoudige pv.: ‘een groot aantal CPN-stemmers vindt...Ze vrezen dat...en dat ze hiervan nadeel ondervinden (T 24/4/70); rond driekwart van de priesters...is tevreden met zijn werk. Zij ervaren het als zinvol en zij verlangen niet...(T 23/5/69); de minderheid vond het optreden...onfatsoenlijk. Bovendien vonden zij het een opvallend (T 19/11/69); het aantal lezers dat een abonnement op de ‘oude’ Linie heeft omgezet in een abonnement op De Nieuwe Linie bedraagt 6,7 percent, verder bleek 3,6 percent De Nieuwe Linie te lezen omdat zij in een abonnement de moge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||
lijkheid zagen...(NL 21/12/68); is de hele groep gekomen. Ze waren zo blij (VN 26/6/71); een aantal senatoren wil echter zekerheid...vóór zij hun fiat geven (T 16/1/74); enz. 2o. andere pronominale vormen: ‘ruim twintig procent van de Nederlandse vrouwen weet niet hoeveel hun man verdient (T 25/10/28); net als de rest trouwens, die in opel, jeep of sportwagen, ook zonder sigaar hun medeburgers het leven verpesten (VN 12/6/71); het merendeel der lezers heeft zich geabonneerd...omdat naar hun mening...blad is, dat overeenkomt met hun gedachten (NL 21/12/63); 65 percent liet weten, dat hun geloof niet (T 22/4/70); bleek een gedeelte van de Amsterdamse jeugd minstens zo conservatief als hun ouders (NL 18/3/67); een groepje mensen samen besluit om in hun dorp (NRC 10/9/76); tweederde van de Amsterdamse jeugd rekent op dit theater, maar we kunnen ze niet bergen (T 20/4/67); behoort tot die groep die beweren (15/2/64); Met de rest van de bevolking is alles wel. Maar die hebben (11/10/69)’. Terloops wil ik daar nog bij opmerken dat nader (kwantitatief) onderzoek van taalgebruiksgevallen nodig is voor het bepalen van de preciese verhouding tussen de frekwentie van formele en semantische kongruentie bij de verschillende soorten van collectiva, en van de (kontekstuele) omstandigheden waarin de ene of de andere bij de verschillende collectiva optreedt (zie ook 4., blz. 196). | |||||||||||||||||||||||
3. Niet-partitieve collectiva3.1.Wie iets wil zeggen over ‘personen die het opperbestuur van een land in handen hebben’ (Van Dale 1976, 2018b) kan het woord ministers gebruiken, of het woord regering: de ministers hebben fouten gemaakt; de regering heeft fouten gemaakt. Naar alle waarschijnlijkheid is de keuze van de spreker niet volkomen willekeurig. Welke faktoren hem daarbij beïnvloeden blijft hier buiten beschouwing - het is de vraag of dit niet een kwestie is die buiten de linguïstische problematiek ligt (zie Sgall 1967, 20). Ook kan men zich afvragen of collectiva primaire lexikale eenheden zijn of afgeleide (in zekere zin te vergelijken met nomina agentis b.v.) (zie daarover Kastovsky | |||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||
1977, 308 vg). Maar ook die kwestie laten we hier rusten, al is het niet a priori uitgesloten dat ze voor ons onderwerp enige relevantie zou hebben. Het gegeven voorbeeld dient hier alleen ter illustratie van de samenhang tussen grammatisch getal en verbale kongruentie. Een subjekt dat bestaat uit een zelfstandig naamwoord in het meervoud, vereist als regel een meervoudige persoonsvorm; een formeel enkelvoudig subjekt vereist een enkelvoudige persoonsvorm, ook als dat subjekt semantisch meervoudig is. In de uiting ‘ministers hebben (veel werk)’ bevat het woord ministers een meervoudsmorfeem, zodat er tussen vorm en inhoud van het woord een parallellie bestaat. De vraag of de vorm van dat woord of zijn inhoud t.a.v. het beïnvloede woord dominant is, is - zo die al zin heeft - in dit verband niet te beantwoorden. Zowel in de vorm van ministers immers als in de inhoud is er een kenmerk ‘meervoudigheid’, dat voor hebben in deze vorm verantwoordelijk kan zijn. Ze kunnen het ook allebei zijn! Het geval ‘regering heeft’ lijkt anders. De semantische meervoudigheid heeft geen pendant in het formele vlak. Vandaar dat de vorm heeft dus wel door de vorm van het woord regering bepaald zou kunnen zijn. Is dat niet stelliger te formuleren? Neen, omdat het niet uitgesloten is dat regering een semantische feature ‘collectiviteit’ bezit, die eventueel ook de vorm heeft gewild kan hebben. De definitie van Van Dale zou dat tot uitdrukking kunnen brengen als er b.v. in werd opgenomen ‘(groep van) (personen die enz.)’. Als we aannemen dat het semantische element ‘groep van’ aanwezig is - en o.m. ter verklaring van de meervoudsvorm regeringen (d.w.z. ‘groepen van personeen die’ en niet ‘personen die...’) lijkt dat wel noodzakelijk - dan is ook in dit geval niet uit te maken of de vorm dan wel de inhoud van regering de keuze van heeft bepaald heeft. Ook hier weer kunnen beide woordaspekten de kongruentie regelen. De grammatische enkelvoudigheid van regering is geen kenmerk van de feature ‘collectiviteit’, evenmin als de grammatische meervoudigheid van regeringen een kenmerk is van de feature ‘veelheid’. Beide vormen van het woord hebben beide features - ook collectiva die slechts één | |||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||
vorm hebben (alleen enkelvoud zoals gevogelte en jeugd b.v., of alleen meervoud zoals hersenen, mazelen, Pyreneeën) hebben beide features. | |||||||||||||||||||||||
3.2.De verbale kongruentie moet dus beheerst worden door de feature ‘+ meer dan een’ - in het enkelvoud als ø, in het meervoud als -en (of -s, eren enz.) aanwezig. Collectiva vallen onder deze algemene regel...In dit opzicht lijkt de spraakkunst inderdaad voor de gesignaleerde semantische meervoudigheid ‘volmaakt ongevoelig’ (Paardekooper 1951, 103) te zijn. Vroeger is dat anders geweest. In het vroegere Nieuwnederlands vindt men collectiva in het enkelvoud als subjekt van persoonsvormen in het meervoud: ‘doordat het volck soo begeerigh waren hem te krijgen (V Bok 189)Ga naar voetnoot8); hadden het volck de strenghe-reep al geschooren (IV Bok 146); het volck uyt het ruym riepen (V Bok 175); dit volck waren ons heel toeghedaen (IV Bok 180); dat volckje staen wel een half uyr (LW 155); ons volck ghinghen aen d'ander zyde vant landt (Li 14, 70); den adel hebben...voorgeslagen (HTB 2vo); dat heel Africa om dies de roomsche kerc lieten vaeren (EF 204)’. Maar, anders dan in het Engels, heeft de evolutie van het Nederlands dergelijke gevallen onmogelijk gemaakt. (Onderzoek van normatieve grammatica's uit de 18e en 19e eeuwGa naar voetnoot9), zou waarschijnlijk konkretere aanwijzingen m.b.t. het verwerpen van dergelijke ‘inkongruenties’ opleveren, verg. voor het Engels: Dekeyser 1975). Dat betekent overigens niet dat de kongruentie nu altijd voor iedereen onproblematisch is. Er worden fouten gemaakt - of zijn er | |||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||
faktoren in het spel die de taalgebruiker af en toe tot ‘ongrammatikale’ beslissingen aansporen? Het aantal voorbeelden dat men in geschreven taalgebruik aantreft, is niet opvallend groot. Maar het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat observatie van minder formeel (mondeling en/of dialektisch) taalgebruik meer gevallen zou opleveren als de volgende, die bij de zoëven geciteerde oude voorbeelden lijken aan te sluiten. Uit radio- en televisiegesprekken komenGa naar voetnoot10) b.v.: ‘dat het echtpaar B. deze kwis gewonnen hebben; dat het Zweedse team de overwinning in de zak hebben; de dierenbescherming hebben spul, netten en zo; de politie leefden onder druk en werden...; het nu volgende duo zijn zo bekend dat’. En ook in de schrijftaal treft men ze wel eens aan: ‘waarop de partijtop zich al angstig hadden voorbereid (VN 21/10/72); de omvang waarin de intelligentsia deelhebben aan het regeringssysteem (NL 16/3/68)Ga naar voetnoot11); de universiteitsleiding ging gedeeltelijk door de knieën en handhaafden nog slechts disciplinaire maatregelen (T 29/3/69); dat het prinselijk paar met hun kinderen een bezoek aan W. brachten (VN 28/8/71); dat de volledige hiërarchie hun functies zouden neerleggen (T 29/5/74); een elite die een hoog beschavingspeil bereikt hebben, spreken die taal’ (brief 1974). Bij de laatste drie voorbeelden zal de beschouwer wellicht de neiging hebben om van ‘ontsporingen’ te spreken, ten gevolge van invloed van kontekstuele gegevens: in de op twee en een na laatste zinnen: hun, in de laatste zin: de relatiefzin - maar hoe kan dan de formele diskongruentie tussen hun en die + hebben en hun enkelvoudige antecedenten anders verklaard worden dan door het voorkomen te veronderstellen van semantische kongruentie? Deze kwestie komt verderop (in 3.4., 3.5.2. en 3.7.2.) uitvoeriger ter sprake. Hier volstaat het te konstateren dat ‘ontsporingen’ bij collectiva niet zonder meer over dezelfde kam geschoren mogen worden als de diskongruentie in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||
‘de 140 leden van het Vaticaanse korps van Gendarmes heeft gistermorgen geweigerd (T 2/9/70); hoeveel personen binnen een half jaar door griep werd aangetast (Wijvekate 1975, 250); de bewoners van Tinos, een van de Griekse Cycladen, heeft minister v.d. S. een hartelijk welkom bereid (NRC 18/7/75); onze 30-jarige ervaring op het gebied van gasartikelen garanderen U een vakkundige voorlichting (folder 1965); dat een smalle empirische basis, ook al is die vrij sterk, in combinatie met sterk generaliserende beschrijvingsprincipes, het uitzicht dreigen te belemmeren’ (Van Katwijk 1976, 156). In deze gevallen zijn formele faktoren er de oorzaak van dat de pv. niet met het onderwerp kongrueert. Bij collectiva is er een semantisch element in het spel, ook al is niet zeker dat dat ook in zinnen als de volgende van doorslaggevende betekenis geweest is: ‘de jeugd van beide steden verhouden zich tot elkaar zo ongeveer als de PSP tot de VVD (2/2/67); elke bevolkingsgroep, ook jonge mensen, zitten met hun eigen problemen (T 3/10/71); dat het magisch Duo F.H. en B.S. afscheid gaan nemen (T 18/5/72); dat de Bondsregering via haar douanebeambten en leden van de grenspolitie op vriendschappelijke voet staan met de mensensmokkelaars (T 10/11/73); de commissie voor de gezondheidszorg en personeelszaken hebben spoedberaad met B. en W. geëist’ (T 3/11/70). De normatieve grammatika heeft evenwel geen behoefte gevoeld aan nuancering. Zinnen als de hierboven geciteerde worden zonder onderscheid als vergissingen of fouten beschouwd (verg. Onze Taal 43, 37-38) die aan slordigheid geweten moeten worden - wat Gorter er overigens niet van weerhouden heeft vers 62 van Mei als volgt te formuleren: ‘Engelenwacht vroegen mij zacht naar mijn naam’! Het ziet ernaar uit dat de normatieve grammatika vrij suksesvol is geweest in de loop der jaren. Dat is ook begrijpelijk, omdat het om een zeer eenvoudige regel gaat, die bovendien duidelijk formele aspekten betreft: ‘pluralis’ wordt aan het subjektsnomen door het meervoudsmorfeem uitgedrukt; is dat het geval dan moet de persoonsvorm worden aangepast (men mag ervan uitgaan ‘dat alle werkwoorden uitgangen voor de derde persoon enkelvoud hebben, tenzij Subject-Verb Agreement een van de features wijzigt’ Scholten 1976, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||
262). Het kenmerk ‘pluralis’ is, bij het nomen, een semantisch gegeven, dat ook formeel gestalte krijgt: dat kan onmogelijk aan de aandacht van de taalgebruiker ontsnappen. (Met opzet heb ik zoëven de term gegeven gebruikt: in een meervoudsvorm als stoelen is ‘pluralis’ zeker geen semantische feature van het substantief. De meervoudsvorm is een morfo-syntaktische eigenschap, gebaseerd op een kwantor, die uiteraard wel semantisch is). Dat dezelfde informatie ook nog in de vorm van het werkwoord wordt uitgedrukt en daar redundant is (verg. Batori 1976, 38) is geen rem op de toepassing van de regel, omdat redundantie bij kommunikatie slechts in extreme gevallen hinderlijk wordt. Het kost de taalgebruiker dan ook weinig of geen moeite om in dit geval subjekt en verbum te laten kongrueren. Omgekeerd zal het de normatieve grammatika niet moeilijk gevallen zijn de taalgebruikers ervan te overtuigen dat een (formeel) enkelvoudig onderwerp een enkelvoudige persoonsvorm vereist: ook hier spreekt de vorm van het subjektsnomen voor zichzelf. Toch schijnt het moeilijker te zijn naar de overtuiging te handelen in het laatste geval, met name als het subjekt een collectivum is, dan in het eerste. We zullen zelfs nog zien dat er middelen beschikbaar zijn om de regel min of meer te omzeilen. Een verklaring daarvoor is makkelijk te vinden als men uitgaat van het primaire karakter van de inhoud, en de vorm als secundair, afhankelijk van de inhoud erkent. In het geval van meervoudige kongruentie hebben we te maken met een formele meervoudigheid die de inhoudelijke uitdrukt en daardoor a.h.w. versterkt. Bij collectiva is er geen formeel kenmerk dat de feature ‘veelheid’ uitdrukt. (De pluraliteit van het collectivum is m.a.w. een semantische feature van het substantief zelf, niet gebaseerd op een kwantor). Daardoor is er i.p.v. onderlinge versterking, veeleer sprake van een tegenstelling tussen inhoud en vorm. Tenzij het tegenovergestelde uitdrukkelijk bedoeld is, wijst een collectivum op een veelheid van entiteiten: dat is het ongemarkeerde gebruik. Dit inhoudelijk kenmerk ‘veelheid’ heeft de neiging om de formele enkelvoudigheid van het collectivum te negeren en zich m.b.t. de persoonsvorm te manifesteren (zoals we nog zullen zien sterker naarmate de ‘afstand’ tussen subjekt en werk- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||
woord groter is; en ook sterker bij de pronominale kongruentie dan bij de verbale). Bij collectiva blijkt een meervoudige persoonsvorm dus de ongemarkeerde vorm te zijn; een enkelvoudige persoonsvorm markeert het kollektieve. De normatieve regel gaat tegen deze inhoudelijke intuïtie in en dat kan aanleiding geven tot het overtreden daarvan. | |||||||||||||||||||||||
3.3. DislokatieHet is 3.2. bedoelde middel om de feature ‘veelheid’ tot uitdrukking te brengen is de dislokatie: een ‘transformatie die een NC uiterst links of uiterst rechts in een zin plaatst, waarbij een pronomen wordt achtergelaten op de oorspronkelijke positie. Voorbeeld: linkse dislokatie: Jan, die kwam veel te laat; rechtse dislokatie: Hij is niet goed wijs, die jongen.’ (Booij e.a. 1975, 60). ‘Ze hebben gelijk, die jeugd (NL 30/3/68); dat willen ze toch, het publiek’ (VN 8/7/72) en ‘De massa, opdringend met spandoeken, die roepen om meer en beter onderwijs’ (T 7/12/71) zijn de enige voorbeelden die ik uit geschreven taal heb opgetekend. In de gesproken taal is dislokatie veel frekwenter, ook bij niet-collectiva, maar voorzover mij bekend, is er nog geen onderzoek naar gedaanGa naar voetnoot12). Enkele voorbeelden met een collectivum: ‘de protestant-christelijke partij, die hebben besloten; alleen de gemeente D., die hadden bezwaar; de visserijpolitie, die gaan over naar B.Z.; de blanke regering in Rhodesie, die luisteren helemaal niet; de regering, die hebben geen belangstelling voor de ellende; de familie J., waar hebben die hun slaapkamer?’. Door het optreden van het ‘achtergelaten’ pronomen die, dat polyvalent is, wordt een meervoudige persoonsvorm mogelijk gemaakt en daardoor ook het uitdrukken van de in het subjekt aanwezige feature ‘veelheid’. Uit een geval als: ‘maar dat gezin, die gingen nooit met vakantie’ blijkt dat het best mogelijk is dat bij het ‘verplaatsen’ van een neutrum kollektieve NC een door de feature ‘veelheid’ gedetermineerd die ‘achterblijft’, zodat ook in de eerst gegeven voorbeelden die gewoon | |||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||
als meervoudsvorm beschouwd mag worden. Deze interpretatie wordt bevestigd door gevallen van dislokatie bij een meervoudig collectivum zoals in ‘de mazelen, dat heeft 'm erg ziek gemaakt; die kijkdagen, dat kan twee weken duren; de Verenigde Staten, dat is een machtig land’. Hier is het de bedoeling het kenmerk ‘kollektiviteit’ te releveren; dat kan door de formeel meervoudige NC te vervangen door het enkelvoudige dat. Even wil ik hier tenslotte ook nog wijzen op een omschrijving als gebruikt in de volgende citaten, een procédé dat enigszins verwant lijkt aan de dislokatie: ‘nou is het wel zo, bij de KVP zijn ze geneigd mekaar over de bol te aaien (VN 4/9/76); bij de Duitse afdeling van C. hebben ze zeker gedacht’. | |||||||||||||||||||||||
3.4.Verbale (en pronominale) kongruentie in afhankelijke, nevengeschikte en op de ‘kollektiefzin’ volgende onafhankelijke zinnen | |||||||||||||||||||||||
3.4.1.Vanwege de overeenkomsten die de kongruentie van het werkwoord met het subjekt die van een bij een kollektief antecedent behorende relatiefzin vertoont met het in 3.3. behandelde, wordt nu eerst daar enige aandacht aan besteed. We komen daarmee buiten de eenvoudige subjekt-predikaatkonstruktie van de enkelvoudige zin. We zullen zien dat de verruiming van de kontekst van het collectivum belangrijke implikaties heeft. Het eerste voorbeeld geeft daar al aanwijzingen voor, maar met de bespreking daarvan wil ik nog even wachten: ‘een elite die een hoog beschavingspeil bereikt hebben, spreken die taal’ (brief 1974). Zowel in gesproken als in geschreven taal is het aantal aangetroffen zinnen waarin een bij een collectivum voorkomende relatiefzin een meervoudige persoonsvorm heeft, legio. M.b.t. het relatiefpronomen die geldt precies hetzelfde als wat in 3.3. bij die gezegd is: gelet op het gebruik ervan bij een singularis neutrum antecedent, is het niet nodig aan homonymie te denken. Het relativum kan ‘ad sensum’, bij de inhoudelijke feature ‘veelheid’ van het kollektief antecedent aansluiten - een verschijnsel dat, zoals bekend al veel vaker gesignaleerd is (zie Hermkens 1970, 123-125), maar meestal als ‘de frequentste en de hardnekkigste syntactische fout’ (ib.). Daaruit blijkt dat de norma- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||
tieve grammatika op dit aspekt van de valenties van het collectivum heel wat minder greep gekregen heeft, dan op de kongruentie van persoonsvorm en onderwerp in de enkelvoudige zin. Voorts lijkt dat te wijzen op een pure formele benadering van de kongruentie bij de taalregelaar, terwijl de taalgebruiker zich meer, of ten minste evenzeer, laat leiden door de inhoudelijke aspekten daarvan. Voor beiden is een team ‘een aantal bij elkaar behorende (spelers)’. Maar volgens de eerste is team ‘duidelijk’ enkelvoud en neutrum en kan het dus ‘logisch’ alleen maar gevolgd worden door het relativum dat en een enkelvoudige persoonsvorm. Voor de tweede staan naast de mogelijkheden 1.: ‘een aantal bij elkaar behorende spelers dat flink werkt’ en 2.: ‘een aantal bij elkaar behorende spelers die flink werken’, ter uitdrukking van ongeveer dezelfde gedachte, ook de mogelijkheden, 3.: ‘een team dat flink werkt’ en 4.: ‘een team die flink werken’ - net zo ‘logisch’. De term ‘ongeveer’ is nodig, omdat er ongetwijfeld inhoudelijke verschillen zijn: partitief tegenover nietpartitief gebruik. Maar zelfs als die er niet zouden zijn, zo heeft recent onderzoek van formele variatie ons geleerd (zie b.v. het sociolinguistische fonologische werk van W. Labov), dan nog moeten we de mogelijkheid erkennen dat formele alternatieven een kommunikatieve funktie hebben. Daar zullen we, bij de beoordeling van gevallen als de volgende, en ook in de verdere bespreking van de syntaxis van het collectivum, rekening mee moeten houden. Tenslotte worden hier enkele van de gebruiksgevallen geciteerd waarop dit gedeelte van het betoog gebaseerd werd: ‘u bent het eerste publiek, die dit zien; een Finse familie, die goed Engels spreken; dat er zoveel jeugd is in Nederland die zich niet willen laten voorlichten; voor het echtpaar, die zelfs geen vakantie kunnen nemen’. En uit de geschreven taal: ‘een bejaard echtpaar, die al 38 jaar in...wonen (VN 13/8/72); een echtpaar die betrekkelijk weinig met H. te maken hadden (VN 20/3/76); die Rode Jeugd, die mensen aanvielen (T 19/11/71); een betrouwbaar team, die belangenloos werken (NL 27/12/68); een grote groep die achter de winnaar aanlopen (T 24/4/71); een Engelse familie die een landgoed erven in A. (folder 3/70); een lieve Amsterdamse familie die wij in een café ont- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||
moetten en die zo gul waren dat hun dierenliefde navenant geweest moet zijn’ (NL 19/8/71). Het laatste voorbeeld konfronteert ons weer, net zoals het eerste dat gedaan heeft, met de noodzaak om aandacht te besteden aan de kontekst van het collectivum. Het eerste illustreert het feit dat de kontekst de kongruentie kan beïnvloeden, waarschijnlijk mede doordat er tussen het regerende collectivum en het verbum dat zich daarnaar moet richten een niet te verwaarlozen afstand/tijd ligt (we proberen dit verderop nader te verklaren, zie blz. 183). Het tweede doet dat ook, maar dan meteen ook m.b.t. het pronomen hun. Tot de kontekstuele verschijnselen die, naast de verhouding van afhankelijke zinnen en die van nevengeschikte zinnen vervolgzinnen tot het kollektieve antecedent en de pronominale kongruentie (ook in verschillende types van zinnen), aan de orde moeten komen, behoren voorts de bijstelling en de bijvoeglijke bepaling bij het collectivum en de verbindbaarheid van het collectivum met bepaalde subkategorieën van werkwoorden als subjekt en/of als objekt. Vanwege de samenhang van de verbale kongruentie met de op het collectivum betrekking hebbende anaforische pronomina in afhankelijke, nevengeschikte en op de ‘kollektiefzin’ volgende onafhankelijke zinnen, moet in het nu volgende gedeelte (§ 3.4.2.) tegelijkertijd aandacht besteed worden aan verba en pronomina. Toch zal de bespreking in de eerste plaats betrekking hebben op de verba. De pronominale kwesties die in dezelfde zinnen onvermijdelijk ook meespelen komen in aparte paragrafen nog afzonderlijk aan bod. | |||||||||||||||||||||||
3.4.2.Terwille van de samenhang met de al behandelde relatiefzin, waarbij met de mogelijkheid is rekening gehouden, dat de polyvalentie van die de formele inkongruentie tussen antecedent en relatiefzinverbum helpt bevorderen, volgen hier nu eerst enkele gevallen waarin het demonstratieve die een soortgelijke rol zou kunnen spelen: ‘De werkende jeugd komt...niet aan bod, omdat die helemaal niet kunnen lezen (Vk 5/3/70); de veiligheidsinspectie is nu wel geweest, maar ik dacht dat die regelmatig kontrole hielden? (VN 5/6/71); denk maar niet dat u de Hogere Leiding aan de lijn krijgt, die kijken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||
wel uit, die zitten rustig thuis (Vk 18/2/70); kwam de boksbond bij me en die vroegen waarom (VN 6/1/68); met de rest van de bevolking is alles wel, maar die hebben dan ook geen verstand van politiek (T 11/10/69); alleen als de Amsterdamse schooljeugd gaat uitpakken, komt er misschien schot in de handel. Want die zijn nog lang niet...(T 23/8/71).’ Ook in dit verband zijn er weer de neutrum antecedenten om te bewijzen dat ook het pronomen ‘ad sensum’ geselekteerd kan zijn: ‘Eerst was daar een architektenburo, maar die vonden zeker dat ze te ver van de bewoonde wereld afzaten (NL 14/6/72); als je nou bijvoorbeeld een Spaans gezinnetje als buren hebt, en die wonen al een paar jaar in Nederland (VN 19/8/72); ‘Maar de Volkskrant dan?’ zei ze, ‘geloven die dan wel aan Jezus’ (VN 17/4/71). Het ziet ernaar uit dat collectiva niet zonder meer als ‘anaforische eilanden’ (Booij 1975, 23-24) beschouwd kunnen worden; grammatikale aanwezigheid van de semantische meervoudigheid is niet noodzakelijk om een pluralis pronomen akseptabel te maken. We zullen dat nog in vele andere gevallen kunnen konstateren. Anderzijds kan die meervoudigheid zich manifesteren doordat i.p.v. een pronomen een pluralis koreferentiële substantivische NP (een nominale Provorm)Ga naar voetnoot13) optreedt: ‘Dit gezin is de zondebok geworden, omdat deze mensen het hebben durven zeggen (T 14/5/69); een domme bende...als die lieden hun uiterste best wilden doen (VN 6/5/72); die het legioen mij berokkende. Wat waren die mensen uithuizig (T 15/2/71); zoeloestam...De onderzoekers vonden inderdaad dat deze mensen...(Vroon 1976, 21); het redactie-collectief...Als principiele Volkskrant-lezers zouden zij (VN 18/11/72).’ Het definiete karakter van de NP in kwestie bewijst dat de referenten waarop hij betrekking heeft, als eerder geïntroduceerd verondersteld worden. Dit geval is in bepaalde opzichten te vergelijken met de bijstelling; we komen daar verderop over te spreken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||
3.4.3.Legio is het aantal gevallen van ‘vervolgzinnen’ waarvan de kern ze + een meervoudige persoonsvorm is. Ik geef slechts een beperkt aantal voorbeelden ter illustratie. Bij nevenschikking: ‘Het antwoord van de jeugd lag voor de hand: zij gingen broeken dragen met onwijs wijde beenstukken (T 9/4/66); hieruit blijkt al het eigenaardige karakter van Nijmegen: ze hebben twee bussen 1 (NL 4/2/71); ziet het publiek in mij ook de winnaar, ze leven helemaal met mij mee, en als ik eens verlies zijn zij ook bedroefd (VN 25/9/71); de VPRO denkt dat...en ze doen dat dan ook (VN 6/6/70); ik kan me het standpunt van de redactie voorstellen, maar laten ze afwachten tot ze een of twee weken met me hebben gewerkt (T 2/7/73); dat het echtpaar T. de rechtmatige ouders blijft en zij dus te allen tijde het recht hebben hun kind terug te vorderen (T 14/8/69); waar de directie oren naar had; alle andere voorstellen...wezen zij van de hand (VN 27/2/72); ik vind het voor een KVP-fractie helemaal niet nodig om het altijd met mij eens te zijn, maar dat zijn ze ook niet (NL 31/5/69); weet die club van Rome ook wel dat het boerenbedrog is, maar doen ze het om...’ (VN 2/10/71). Bij onderschikking: ‘behalve dat de bevolking er de dupe van is, moeten ze ook nog zorgen voor; wanneer we het publiek zo kunnen vormen dat ze goede films vragen; voor ze met vakantie gingen, keurde het parlement nog een wet goed; het actiecomité heeft in een stencil, zoals zij het stellen; dat deze motie van de oppositie de zachtste is, waarmee ze, de meest voorzichtige, waarmee ze hadden kunnen komen; de politie heeft gedaan wat ze konden’; - en uit geschreven bronnen o.m.: ‘wilde rechts een nationaal kabinet om de crisis die ze nu ontkennen het hoofd te bieden (VN 12/1/74); het personeel wist trouwens een uur voor zij het besluit vernamen (NL 24/6/67); toen The Observer de Rotterdamse havenautoriteiten verzocht of zij mochten kijken (VN 13/5/72); het publiek weet nooit of ze mij met die rol moeten identificeren of niet (VN 8/7/67); uit protest tegen het feit dat zij geen woning krijgen heeft een jeugdig echtpaar (T 17/8/70); nadat zij de regenboogtrui over hun hoofden hadden getrokken, verklaarde het kwartet eensgezind dat zij nu toch | |||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||
wel eens prof wilden worden (T 23/5/68); 't is wel 's gezond voor Ajax als ze zo'n opdoffer krijgen (VN 9/11/68); het belazerde met een dergelijk links fonds is echter dat zij...geld moeten verdienen...ter verdeling onder hun personeel (NL 31/5/69); voor deze hiërarchie is het ook een frustratie dat ze niet kunnen zeggen (NL 28/1/67); als de gemeente mij eruit wil hebben, moeten ze het zelf maar doen (T 3/7/70); Esquire is zo blij met het verhaal dat ze besluiten (NRC 22/5/76)’ en zo ook m.b.t. jeugd, actiecomité, linkervleugel, staat, Bezige Bij, gemeentebestuur, het hele zootje, burgerij, concern, klas, overheid, televisie, CDA, PvdA, CPN, D'66, commissie, regering, Engeland, gezelschap, viertal, drietal, volk, horeca, leiding, langharigwerkschuw tuig, bestuurstafel enz. enz. En zo gaat het ook bij op de ‘kollektiefzin’ volgende onafhankelijke zinnen. ‘Die KVP heeft lange tijd de meerderheid gehad in de raad. Waarom hebben zij nooit iets gedaan (T 7/4/67); Is die jeugd tevreden? Wat verwachten zij van de toekomst? Hoe denken ze? (VG 16/35/1970); Zorg ervoor dat de buurt inspraak krijgt. Laat ze zelf beslissen tot hoe laat ze het gekwaak willen horen (T 27/11/71); Dacht u dat de bouw iets begreep van...Daar begrijpen zij niets van (VN 7/3/70); hoe de huidige regering uit de ernstige economische en politieke crisis kan raken. En ik geloof dat zij het ook niet weten (VN 9/3/74); dat het Russische team de beste kansen heeft op...Zij hebben de wereldkampioen in hun midden (T 28/3/70); het partijgebouw mag door het gewone volk niet worden betreden. Ze mogen de gebouwen slechts...zien’ (NRC 17/5/75) enz. | |||||||||||||||||||||||
3.4.4.De geciteerde gebruiksgevallen geven min of meer een indruk van de verscheidenheid van entiteiten waarvoor in het Nederlands de mogelijkheid bestaat om met een collectivum genoemd te worden. Ook kan daaruit blijken dat ze + pluralis pv niet noodzakelijk op de ‘kollektiefzin’ moeten volgen: ze kunnen daaraan ook voorafgaan (cf. het voorkomen van rechtse dislokatie en wat m.b.t. de bijstelling verderop nog gekonstateerd wordt). Het is niet uitgesloten dat sommige voorbeeldzinnen bij de lezer de vraag hebben gesuggereerd of er geen sprake is van Engelse invloed. Die vraag zal zeker niet in alle gevallen negatief beantwoord mogen worden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||
Maar meestal staan we toch voor autonome Nederlandse feiten. Taaluitingen die kennelijk aansluiten bij een lange traditie, getuige deze enkele oudere voorbeelden: uit Huygens' Tryntje Cornelis ‘komter volck die 'ek selver niet en weet Hoe das s all hiete (vs. 758-9); 't volck is hier yverigh, se loope vroogh te kercke (vs. 1018); 'k en trouw dit volckje niet, se lijcke licht van aerde (vs. 106)’; uit een van Huygens gedichten (meer verzorgde taal; in Worp IV, 96); ‘Het Venus-volck is blind: sij sien maar door hun lusten’. En voorts nog: ‘de Engelsche vloot...liep wijdts en zijts, tot sij...de haring-buysen...vonden (Holl. Merc. 1652, 70b); dat het voor de laagste classe des volks, nog beter is, lidmaat te zijn van eene kerk, wier leerstukken zij alleenlijk uit het geheugen kennen, dan tot geene kerk...te behooren; om dat zij zich dan meer verbonden achten ter kerke te gaan’ (Wildsch. 5, [1796])Ga naar voetnoot14). Dat de normatieve grammatika in dit verband, anders dan bij de enkelvoudige zin, zoals in § 3.2 gekonstateerd is, zo weinig sukses heeft gehad, vraagt uiteraard om een verklaring. Het komt me voor dat die gezocht moet worden in de aandacht die de taalgebruiker heeft voor het inhoudelijke aspekt van wat anderen zeggen en van wat hij zelf zegt. Flores d'Arcais heeft aangetoond dat ‘the syntactic features of the sentence tend to vanish very rapidly, and what is retained is the semantic information’ (Flores d'Arcais 1974, 44) en ook ‘that we might exclude the possibility that, normally, storage of specific lexical entries take place. Instead, the types of errors and intrusions...seem to support the hypothesis of storage of semantic information in a rather abstract form’ (Flores d'Arcais 1974, 54). Het onderzoek in kwestie betreft het onthouden van gehoorde zinnen, zodat de resultaten ervan niet direkt voor ons probleem hoeven te gelden. Maar aangezien bij het produceren van zinnen een vorm van zelfkontrole aangenomen moet worden die voor een belangrijk deel ongetwijfeld gebaseerd is op het onthouden van wat men gezegd heeft, biedt het genoemde onderzoek zeker een goed aanknopingspunt voor de veronderstelling dat het collectivum als oppervlaktevorm een bepaalde ad | |||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||
hoc-funktie heeft, maar als dusdanig ook spoedig uit de aandacht/het geheugen verdwijnt, terwijl het semantische ekwivalent ervan vastgehouden wordt en in de verderschrijdende taaluiting de keuze van de coreferentiële pronomina of de lexikalizering van de coreferentiële substantivische NP bepaalt. De aandacht voor de vorm, zo heeft o.m. het fonologisch onderzoek van Labov (Labov 1972, 179, 208) aangetoond, is het grootst bij formeel taalgebruik; dus ook bij schrijftaal (vs. gesproken taal). We zullen dus kunnen verwachten dat (volgehouden) formele kongruentie typisch is voor sterk normatief taalgebruik: het collectivum en de verbale en pronominale kongruentie in verband daarmee moet dus als sociolinguïstische variabele fungeren. We komen daar verderop nog even op terug bij de behandeling van hun en haar. | |||||||||||||||||||||||
3.5.Pronominale kongruentie in afhankelijke en nevengeschikte zinnen en in op het collectivum betrekking hebbende onafhankelijke vervolgzinnen | |||||||||||||||||||||||
3.5.1.Persoonlijke voornaamwoorden. Het optreden van ze als subjekt heeft in § 3.4.3. voldoende aandacht gekregen. Dit pronomen kan ook in objektsfunktie voorkomen en na een voorzetsel: ‘om de luchtmacht enthousiast te houden, moet je ze zekerheid geven (NL 23/11/63); de bevolking begint...in te zien, dat het bourgeois-ideaal dat ze door de regering wordt opgedrongen (VN 6/6/70), dat hij de politie maar moest bellen zodra hij ze nodig had (VN 11/12/71); de politie is erg kwetsbaar. Daarom voel ik me solidair met ze’ (NL 24/9/75). (Taalgebruikers die politie, bevolking, en luchmacht als feminien woord kennen - vele Zuidnederlanders zijn in dat geval - zullen de neiging hebben om ze als feminien singularis te interpreteren, maar in de verbinding ze met een voorzetsel, staat ook voor hen die mogelijkheid niet open. M.b.t. de ‘beschaafde Bovenmoerdijkers’ geldt de uitspraak van Van Haeringen: ‘Het Noordnederlands kent generlei enkelvoudig pronomen ze dan met betrekking tot vrouwelijke personen’ (Van Haeringen 1954, 3)). De volgende voorbeelden, waarin een neutrum antecedent voorkomt, zullen door alle Nederlandstaligen op | |||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||
dezelfde manier geïnterpreteerd worden - die zijn dus ook nu weer het bewijskrachtigst. Bovendien illustreert het voorkomen van voorzetsel + ze ook hier weer duidelijk dat de personen die de veelheid van het collectivum uitmaken doorslaggevend zijn. Immers, het staat vast ‘dat het meervoudige ze na een voorzetsel uitsluitend op levende wezens betrekking kan hebben, en die “levende wezens” zijn misschien ook hier de aanloop tot een strikte beperking op personen’ (Van Haeringen 1954, 25). ‘Het bestuur is zeer sympathiek..., hoewel ik toch een miskoop voor ze geweest ben (VN 20/10/73); het volk zal weer roerig zijn, want D. hetst ze op (T 25/1/68); jegens je publiek, een gevoel van: ik moet ze er vanavond onderkrijgen (VN 29/1/72); V., die het zevental ook aan boord heeft gehad, vond ze aardig (VN 29/1/72); de eerste bijdrage tot de ontwikkeling van een land is, dat we ze de mogelijkheid bieden om (5/5/69); met het huidige bestuur, door de ervaringen die ik met ze...heb opgedaan (VN 29/3/69); het team...Het is echt meer dan een goeie schnabbel voor ze (NL 18/10/69); (publiek). Maar het lachen zal ze al spoedig vergaan (T 31/12/68); “het volk” als volwaardige discussie-partner accepteert en ze niet behandelt als gekken die’ (NL 18/4/70). Niet minder gewoon is het gebruik van hun en hen in soortgelijke omstandigheden: ‘slechts een echtpaar had de hun toegewezen kamer (T 23/8/63); dat de politie...gezegd had dat het hun niet ging om (VN 18/4/71); ophouden de elite van hun jeugd op te voeden door hen op het hoofd te slaan (T 9/5/68); je hoeft naar de NS trouwens nooit meer...te schrijven, als je het niet eens bent met de door hen uitgegeven bekeuringen (T 8/12/71); Minister W. heeft het aktiecomité laten weten met hen te willen praten (TV 14/3/76); dat volk...wil weten of er wel voldoende naar hen geluisterd is (NL 3/12/66); Ceylon weet meer van ons dan wij van hen (T 5/6/75), publiek - en onder hen ook eerbiedwaardige getrouwde dames - (T 18/1/71); de jeugd om zich te schikken in een wereld die hen als economische eenheden behandelt’ (VN 13/4/74). In sommige van de voorgaande zinnen zouden ze, hun of hen door een enkelvoudig pronomen vervangen kunnen worden. Bij neutra als publiek en land zou het voor kunnen komen (zie ook de blz. 4 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||
uit Royen overgenomen zinnen 7 en 8 en de daarbij door Royen gemaakte opmerking) - een enkele keer vinden we bij een neutrum zelfs hem: ‘omdat het publiek zelf wel kan beoordelen of de hem voorgezette spijzen’ (T 7/3/67), en, in subjektsfunktie, hij: ‘Te laat heeft het kringbestuur van A. ingezien, aan welke risico's hij zich bij het kenbaar maken van zijn wensen heeft blootgesteld’ (T 2/3/63). Bij feminiene nomina (zoals politie, bevolking en landmacht) zou haar mogelijk zijn - maar wel sterke associaties met ‘koeterwaals’ oproepen (verg. Van Haeringen 1954, 5). Het feit dat sommige taalgebruikers daar toch een oplossing in zien komt verderop nog aan de orde. Ten slotte moet ook aan de voornaamwoordelijke bijwoorden gedacht worden. Maar: ‘Het gebruik van pronominale bijwoorden voor personen is, zegt Den Hertog, niet uitgesloten maar het heeft iets familiairs en soms iets plomps’ (Den Hertog 1903, 224). - een opmerking die waarschijnlijk ook op de ‘persoonlijke’ collectiva betrokken kan worden. Ten slotte zijn er nog meervoudige pronomina van de 1e en de 2e persoon in gevallen als de volgende, waarin een enkelvoudige vorm uitgesloten lijkt: ‘een vraagje aan de jeugd: waarom hebben jullie, die zo pleiten voor fair play en tegen...niet door gehad dat jullie...(NL 18/1/69); dat die commissie hier gewoon kan zeggen: nee, we nemen het niet (NL 16/11/68); het gaat jullie, D'66, net zo goed als ons om...(1/11/69); zeggen tegen het kabinet: ‘Jullie komen met...(7/3/69); Die druk moet vooral komen van het publiek. Dat moet zeggen, we zijn er niet op gesteld, dat we niets te vertellen hebben’ (VN 7/3/70). | |||||||||||||||||||||||
3.5.2. Bezittelijk voornaamwoord: hunHet kan ook anders; soms is het ook anders - ook in dit verband zou kwantitatief onderzoek meer zekerheid kunnen geven -, maar hun is heel frekwent en in sommige gevallen ligt het gebruik ervan duidelijk voor de hand: ‘arriveerde in Bonn een delegatie van het Poolse parlement voor besprekingen met hun Westduitse collega's (T 27/1/71); niet zo leuk voor het bestuur natuurlijk, maar uw correspondent zat te ver weg, om hun gezichten te kunnen zien (NL 29/6/68); | |||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||
toen de Britse autoriteiten eendrietal kandidaten vroeg naar hun oorlogsverleden, schilderden twee hunner afschrikwekkend hoe (VN 9/11/68); de politie, die vervolgens hun collega's...waarschuwden (T 8/6/70); proberen het publiek te bereiken, maar over hun hoofden heen (NL 17/5/69); nam praktisch de hele staf ontslag. In het april-nummer staan hun namen (VN 17/4/71); (politie). Als die dan moet optreden, bevordert hun te kleine aantal geweld.’ (NL 29/8/70). Slechts enkele voorbeelden om aan te tonen dat hun ook in andere gevallen overigens heel gewoon is: ‘deze laatste punten zal het leerambt van de Kerk moeten uitmaken. Dat is volgens kardinaal Alfrink hun opdracht, hun door de Heer gegeven (T 24/10/66); de Nederlands-Belgische combinatie legde de afstand af in..., waarmee zij hun baanrecord...ruim verbeterden (T 4/3/63); een gezin in L., dat...met hun kinderen naar het parkje ging (VN 4/11/67); wordt het voor het gemeentebestuur een groot probleem hun belofte na te komen (NRC 19/2/75); de Vietcong te bewegen hun strijd op te geven (VN 20/5/72); maar de bevolking in opstand kwam, toen...hun loon werd gehalveerd (VG 53, 54, 1972); door de bovenlaag gehanteerd om hun posities te bevestigen (NL 23/12/71); die rechtbank weet heus wel dat de kinderen van hun vrienden (T 4/12/71); heeft de Digest erop gewezen dat ettelijke van hun artikelen geschreven zijn door’ (NL 4/6/66); enz. enz. Oudere vindplaatsen als de volgende geven ook hier weer aan dat deze kongruentie ad sensum een konstant gegeven is bij het Nederlandse collectivum: ‘vindmen óóck volck die van hun land, zó...konnen het not trecken (Twespraack (ed. Caron) 58, 1582); gelijk het droomgespuis allenxjes verdwijnt, verschijnen hunne genoeghelike verbeeldingen met eenen (De Brune 1644, 29); (volk dat) volmaakt de rol van hunnen meester speelt (De Kruyff 1748, 12); deze wyngaert verbeelt ons...het Joodsche volk na hunne verlossinge uit B. (Verhand. Holl. Maatsch. Weet. 4, 60, 1758); (volk). Het was immers hun psalmboek (Kuyper 1869, 104)’Ga naar voetnoot15). | |||||||||||||||||||||||
3.5.3.Bepaalde valenties van het collectivum worden in vervolgzin- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||
nen minder vaak gerealizeerd. Maar omdat ze zich in de enkelvoudige zin duidelijk manifesteren als kenmerk van het collectivum, is het de moeite waard ze hier, aan de hand van een paar voorbeelden, toch even te signaleren. Het gaat om gevallen als de meervoudige bepaling van gesteldheid in de volgende zinnen (zie ook 3.7.2. en 3.7.5.): ‘een andere partij was wel aanwezig, maar die werd voorgesteld als een stelletje compleet belachelijke idioten (NL 4/2/71); een uiterst kleine minderheid, die zeker toen werd beschouwd als hardleerse cynici (NRC 11/10/74); een volk dat zich als onmondige idioten laat behandelen (VN 18/1/69); het “werkschuwe tuig” dat zich tegenwoordig kabouters noemt (T 4/11/70)’ en voorts ook: ‘over de PSP-fractie die toch allen gepolemiseerd hebben tegen (NL 7/1/67); bij een jong progressief stel die allebei uit werken gaan en allebei omstebeurt babysit zijn (NL 7/2/70); (die) de jury als een stel geronten van hun voetstuk stieten’ (T 8/12/72). | |||||||||||||||||||||||
3.6.We kunnen dit overzicht van de pronominale en de verbale kongruentie in ‘vervolgzinnen’ besluiten met de konklusie dat van de mogelijkheid om aan te sluiten bij of te refereren aan de inhoudelijke veelheid van het regerende collectivum ruimschoots gebruik wordt gemaakt. Daarbij kan het de bedoeling van de spreker of schrijver zijn dat semantische aspekt uitdrukkelijk te releveren. In een aantal gevallen blijkt dat zelfs noodzakelijk te zijn. De hoorder of lezer van zijn kant kan die inhoud uit de aangeboden pluralisvormen afleiden, ook in die gevallen waarin er van de kant van de aanbieder geen opzet mee gemoeid is. (Ook meervoudsvormen van niet-collectiva kunnen als collectivum gebruikt of beschouwd worden: de jongens waren talrijk). Nauwkeuriger, kwantitatief onderzoek zal antwoord moeten geven op de vraag of er geen frekwentieverschillen zijn m.b.t. de verschillende types van collectiva of m.b.t. voorafgaande of volgende ‘vervolgzin’ wat betreft het voorkomen van formele of semantische kongruentie. Het is wel zeker, zo is uit het werk van Hermans (Hermans 1973, 37 en 54) af te lezen, dat er een fundamenteel verschil is tussen de kongruentie van het verbum met zijn kollektief subjekt in een enkelvoudige zin en die bij een meer ‘verwijderde’ relatie waarbij | |||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||
een (anaforisch) pronomen als subjekt fungeert: in het eerste geval is er formele (enkelvoudige) kongruentie in 99 gevallen van 124 (79,8%); bij afhankelijke zinnen vinden we a) in relatiefzinnen: een enkelvoudige pv in 29% van de gevallen (12 × enkelvoud tegenover 29 meervoud), en b) in andere zinnen: vrijwel 100% meervoudige pv's (11 × meervoud, tegenover 1 × enkelvoud), ook bij onafhankelijke vervolgzinnen is het meervoud vrijwel 100% (12 × meervoud tegenover 1 × enkelvoud). Deze cijfers zijn uiteraard veel te klein om statistisch signifikant genoemd te kunnen worden, maar als hypothese kan daar toch wel op gebaseerd worden, dat de voorkeur voor een enkelvoudige persoonsvorm het grootst is, als de ‘afstand’ tussen collectivum en pv het kleinst is. Het Nederlands is in dit opzicht goed vergelijkbaar met het Engels. Ook m.b.t. die taal is gekonstateerd dat semantische kongruentie bij collectiva veel frekwenter is bij de coreferentiële pronomina en dat de formele positie van het pronomen, dat minder direkt met het antecedent verbonden wordt geacht, dan de persoonsvorm met zijn subjekt, de meervoudsvorm meer kansen biedt dan bij de verbale kongruentie het geval is (Dekeyser 1975, 51). In psycholinguïstische termen zou men in dit verband van kohesie kunnen spreken. Een zuiver syntaktische benadering moet uiteraard een verklaring formuleren waarin de vraag of het collectivum en de daarop betrekking hebbende verbale of pronominale elementen zich al dan niet in dezelfde S bevinden, centraal staat. Ook bestaat de mogelijkheid dat het verschijnsel stilistisch bekeken wordt. Dat doet Ruwet m.b.t. een soortgelijke kwestie, nl. het voorkomen van ‘une construction détachée’ waaraan ‘ne correspond aucune source incorporée plausible’, zoals in la météo avait annoncé du beau temps, les idiots, et il pleut à verse. De aanvaardbaarheid van les idiots m.b.t. météo is, zo konstateert Ruwet, niet voor alle taalgebruikers dezelfde. En hij knoopt daar deze beschouwing aan vast: ‘les divergences me semblent pouvoir être traitées par des conditions de surface spéciales...Ces conditions, qu'on peut considérer comme des filtres, tiendraient compte essentiellement de la distance, en surface, entre l'antécédant et le NQL (d.i. een element als idiots, G.G.). Elles me | |||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||
semblent relever de la composante stylistique plutôt que de la grammaire à proprement parler (les sujets qui sont sensibles à ces différences semblent se caractériser, en général, par un usage très châtié)’ (Ruwet 1977, 56). Uit het taalgebruik van collectiva in ‘vervolgzinnen’ blijkt duidelijk dat bepaalde nomina een formeel numerus hebben dat niet overeenkomt met hun semantisch numerus. Onder bepaalde voorwaarden kunnen bij die nomina de kongruentieregels, die in de eerste plaats formeel zijn, doorbroken worden, zodat er formele diskongruentie, maar semantische kongruentie ontstaat. Het ziet ernaar uit dat de ‘eilandenteorie’ (Booij 1975, 23-24) zal moeten specificeren dat ‘semantisch numerus’ niet tot de semantische features van het antecedent behoort die ontoegankelijk zijn voor de ‘anaforen’ (Moed 1975-1976, 227). | |||||||||||||||||||||||
3.7. Niet-partitieve collectiva in de enkelvoudige zin3.7.1.In dit laatste deel bekijken we een aantal gebruikgevallen van collectiva in een enkelvoudige zin, met het oog op het signaleren van valenties die totnogtoe nog maar amper of zelfs helemaal niet aan bod zijn gekomen. Voor zover het gaat om aspekten die in het voorafgaande al ruim de aandacht hebben gekregen, beperken we ons in het volgende vanzelfsprekend tot het strikt noodzakelijke. De relevantie van dit overzicht voor de verklaring van de ‘haar-kultuur’ (Royen 1948, 4), krijgt uiteraard het volle pond. | |||||||||||||||||||||||
3.7.2.We hebben in de paragrafen 2 en 3.1-3.6 een eerste reeks gegevens behandeld die als kenmerkend voor het collectivum kunnen gelden: daar is met name gewezen op de verbale en pronominale kongruentie ‘ad sensum’. Een verdere aanwijzing voor het aparte karakter van collectiva geven gevallen waarin de persoonsvorm zich richt naar het naamwoordelijk deel van het gezegde - een vorm van kongruentie die in spraakkunsten uitsluitend behandeld wordt als eigen aan zinnen met een ‘vaag onderwerp’ als het, dit of dat (Overdiep 1937, § 220; Rijpma-Schuringa 1969, § 323; De Vooys 1967, 361 vg.). Het is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||
duidelijk dat een enkelvoudige persoonsvorm uitgesloten is in zinnen als de volgende: de hippe generatie van toen zijn de bijna dertigers van nu (T 6/5/74); de ellendige groep zijn juist die schijnbaar rustige jongeren (NL 21/12/68); de cinema zijn steeds andere families die worden gevormd (VN 16/11/74); dat dit driemanschap de enigen waren die (T 10/2/68); dat de Kray-tweeling zulke doorgewinterde misdadigers zijn’ (Hermans 1973, nr. 687). Ook als men de opvatting toegedaan is dat in deze zinnen de meervoudige NP subjekt is (Den Hertog 1903, 32) - wat overigens niet in alle gevalien mogelijk blijkt te zijn - zijn de zinnen interessant m.b.t. de status van collectiva. Die blijken verbonden te kunnen worden met een meervoudig voornaamwoordelijk gezegde of ze kunnen gezegde zijn bij een meervoudig onderwerp. Ook enkelvoudige kongruentie is mogelijk: ‘de aanhang van U. is op dit gebied geen amateur (T 23/1/76); dit tweetal is de schepper van het genre; Wij, dat zijn de ondernemingsraad’ (12/11/69). | |||||||||||||||||||||||
3.7.3.Verwant aan deze konstruktie zijn a) de gevallen waarin een collectivum verbonden is met een bijwoordelijke bepaling of een bepaling van gesteldheid: die kunnen een meervoudig substantief bevatten, en b) de gevallen waarin het collectivum zelf als bepaling van gesteldheid bij een meervoudig antecedent fungeert: a) ‘hij karakteriseert de...groep als gevaarlijke utopisten (NRC 19/1/75); noemde de opstandige burgerij zich patriotten (VN 2/5/1970); het (publiek) gedraagt zich als beesten (T 2/7/73); een tot Nederlanders genaturaliseerd Pools echtpaar (T 2/3/71); waarop de concurrentie daarna als aasgieren neerstreken (NRC 28/2/76); de kommissie...als waarnemers (VN 26/6/76); familie M als eersten in B. (T 29/10/68); dat de katholieke minderheid als tweederangsburgers behandeld wordt (5/2/73); een gezelschap dat in Nederland in de wandeling als pragmatici wordt aangeduid (T 27/10/73); een uiterst kleine minderheid, die zeker toen werd beschouwd als hardleerse cynici (NRC 11/10/74); het “werkschuwe tuig” dat zich tegenwoordig kabouters noemt (T 4/11/1970); die haar familie beschrijft als mensen die zo wijs waren (NL 4/4/70); waartegenover het publiek als onmondige kinderen staat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||
opgesteld (T 24/12/68); dit paartje zwierf door M., hand in hand als twee kinderen (VN 16/10/71); een kabouterachtig paar, dat...hand in hand als communicantjes (NL 12/12/70); een volk dat zich als onmondige idioten laat behandelen (VN 18/1/69); b) dat de Nederlandstalige gelovigen als specifieke cultuurgemeenschap worden erkend (NL 12/11/69); wij moeten als volk (T 12/3/71). als commissie meenden wij’ (NL 1/2/69). | |||||||||||||||||||||||
3.7.4.Ook de bijstelling geeft het collectivum de gelegenheid zijn aparte status te demonstreren: a) waarbij heel de kerkgemeenschap, gezagdragers en niet-gezagdragers, samen overlegt (T 4/1/68); de seculiere en reguliere geestelijkheid, zijn naaste medewerkers (T 15/11/63); de gehele oudere generatie, de mensen van zo ongeveer boven de 45 (VN 30/1/71); de ‘Kennedyclan’, de vrienden van de senator, (T 22/7/69); het ging hem om ‘het publiek’, die honderdduizenden Hollanders die gezellig een avond uit willen (VN 5/1/74); toen het publiek, sommigen lichtelijk gegeneerd (T 8/3/69); vindt het publiek, de ouders dus (T 2/3/71); b) wij (de regering) (T 8/4/69); de schuld van ons, publiek (T 11/4/69); wij, de AR, zeggen (VN 4/9/76); de caciques, een soort Mexicaanse mafia (VN 28/11/70); de medeburgers - het plebs (VN 20/2/71); de slachtoffers - een Tsjechisch echtpaar (T 16/6/69); de mensen die..., een nieuw opgekomen bovenlaag’ (VN 18/11/72). | |||||||||||||||||||||||
3.7.5.‘Predicates such as increase in number and become extinct take sets, not individuals, as their subjects’ zegt Perlmutter (1972, 245). Als collectiva bij dergelijke predikaten als subjekt kunnen optreden, vinden we daar een nieuwe aanwijzing in voor hun aparte status. De door Perlmutter genoemde predikaten spelen een rol in de diskussie over de status van de NP in zinnen als ‘de bever sterft uit’ (zie Van Langendonck 1976, 27). Verwant daaraan zijn gevallen als de volgende (waarin het kollektieve en het kategoriale terrein soms in elkaar overgaan): ‘heeft hij de gehuwde vrouw als een van de vergeten groepen van de samenleving aangewezen (T 16/11/68); de oorzaken die de Bengaalse tijger...tot naar schatting 25.000 exemplaren | |||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||
hebben teruggebracht (T 5/12/70); de zogenaamde pelagische vis...neigt tot schoolvorming (T 2/3/69); (de tong) in het voorjaar komt hij in groten getale naar onze kustlijn (T 11/9/65); de gele tuinfluiter is hier zeer tarijk - de rode krab is hier zeer talrijk (10/7/68); zodat de soort nu is toegenomen (T 5/12/70)’. Soortgelijke predikaten komen in de volgende zinnen voor, die daardoor bewijzen dat collectiva een kenmerk hebben dat ze aan de setvoorwaarde helpt voldoen: ‘het duizendkoppige publiek rekt de halzen (T 22/2/68); Het ongeveer honderd man tellende publiek (T 9/12/70); de voltallige redactie (VN 14/9/74); die zich nog dagelijks uitbreidende schare’ (NRC 11/9/76). En voorts zijn hiermee vewant predikaten als samenkomen, zich verzamelen, vergaderen: ‘de bevolking liep te hoop (T 28/5/69); waar de aal zich verzamelt (21/7/71); waar de jeugd vergadert (T 1/2/73); 's nacht gaat deze vis uiteen (T 2/8/69); heeft nu een werkgroep..., de handen ineengeslagen (NL 12/12/70); stak de groep de hoofden bij elkaar (T 14/3/68); het dagelijks samenkomen van de kommissie (VN 26/6/76); als Real Madrid...chaotisch uiteenrennend het veld betreedt (VN 25/9/76); de bovenlaag die onder elkaar nog altijd Frans spreekt (NRC 9/4/77); een hechte groep van politici, industriëlen en vooraanstaanden...die nauw contact met elkaar houdt’ (NRC 9/4/77); en het predikaat bij elkaar, (bijeen) zijn/blijvenGa naar voetnoot16): ‘het comité is er vijf avonden voor bij elkaar geweest (T 27/3/71); als de hele groep weer dicht bij elkaar is (VN 14/8/76); dat een echtpaar...tot de dood bij elkaar blijft’ (NL 17/9/66). Ook het (onderling) eens zijn kan hier genoemd worden: ‘zolang de ministerraad het niet eens is over het beleid (9/1/69); de meest actieve groep is het...onderling eens geworden met deze opzet’ (NL 25/5/68). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||
3.7.6.Bepalingen van gesteldheid als in de volgende zinnen zijn ook enkel mogelijk als het subjekt waarop ze (mede) betrekking hebben een meervoudigheidskenmerk heeft: ‘dit proletariaat...stierf bij duizenden tegelijk (Romein 1973, 248); de gemeenteraad zei met een ruime meerderheid neen (T 16/5/69); het echtpaar D. staat samen in hetzelfde stuk (T 4/2/68). dan komt de buurt collectief in het geweer (T 24/5/69); waarbij heel de kerkgemeenschap...samen overlegt (T 4/1/68); de gemeente komt in groten getale opdraven’ (NRC 18/12/76). | |||||||||||||||||||||||
3.7.7.Collectiva kunnen objekt zijn bij werkwoorden als tellen (McCawley 1968), verzamelen, uiteendrijven, bijeenhalen, bij elkaar brengen, uit elkaar scheuren: ‘Wij hebben geen enkel recht om de jeugd uit elkaar te scheuren. Samenbrengen moeten wij ze (T 29/4/67); de hele buurt bijeenhalen (Van Dale 1976, 312a); de menigte uiteendrijven (a.w. 2595a); een dilemma dat de elite al meer dan honderd jaar lang verdeeld houdt (NRC 25/9/76); de mensheid wordt...naar elkaar toe gedreven (NL 14/9/63); de kritiek heeft de ploeg dichter bij elkaar gebracht (T 27/5/69); om de jeugd bij elkaar te brengen’ (VN 23/9/72). Ook deze gegevens illustreren weer overduidelijk dat collectiva een semantische struktuur moeten hebben die in het formele vlak zowel tot kongruentie als tot diskongruentie kan leiden, en tevens dat de diskongruentie bij de persoonsvorm weinig kans krijgt, terwijl in het vlak van de selektierestrikties de semantische ‘veelheid’ duidelijk een bepalende rol kan spelen. | |||||||||||||||||||||||
3.7.7. Pronominale kongruentie3.7.7.1.Vanwege het feit dat er voor elkaar geen alternatief is, kan dit reciproke pronomen zonder meer als de duidelijkste indikator voor de semantische veelheid van het collectivum gelden. Vandaar dat hier eerst de verbindbaarheid van collectiva met elkaar aangetoond wordt met gebruiksgevallen als de volgende: ‘stelend echtpaar geeft elkaar de schuld (T 17/7/67); als de club liever met elkaar praat (VN 27/9/75); en het publiek elkaar wil laten merken dat ze kenners zijn | |||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||
(VN 12/10/74); als deze combinatie elkaar weet te vinden (18/3/69); een tweeling lijkt op elkaar (17/12/67); Links houdt niet van elkaar (VN 5/2/72); kijkt het vrouwelijk personeel elkaar aan (T 2/9/68); (ze) zetten de middelbare schooljeugd tegen elkaar op (VG 48, 27, 1973); Links heeft onder elkaar wat gebakkeleid (NL 20/1/68); het echtpaar vervreemde van elkaar (T 16/2/74); waar de hele gemeenschap elkaar moet tegenkomen’ (T 2/3/69). Dit aantal citaten zou met vele andere uitgebreid kunnen worden. Maar opvallend is wel dat in al de aangetroffen zinnen nooit een meervoudige persoonsvorm voorkomt: kennelijk is de formele dwang van het grammatikale enkelvoud van het subjekt in dergelijke gevallen sterk genoeg om de semantische meervoudigheidsfeature van elkaar te neutraliseren, zodat die de verbale kongruentie niet kan beïnvloeden. | |||||||||||||||||||||||
3.7.7.2.Een soortgelijke konstatering kunnen we ook doen m.b.t. zinnen waarin het possessieve hun bij een kollektief antecedent optreedt. Die zijn zeer talrijk, zo talrijk dat het me niet zou verbazen dat dit het punt is waarop de semantische veelheid van het collectivum zich het meest van al laat gelden. Gezien de lange geschiedenis van problemen met het genus van de substantieven is dat nogal begrijpelijk. Maar laat ons eerst een kleine keuze maken uit de voorbeeldzinnen die het gebruik van hun kunnen illustreren: ‘de NCRV zal via de STER reclame gaan maken voor hun eigen programmablad (NL 28/9/69); noch met hun boetiek, noch met hun electronische activiteiten heeft het beroemde viertal succes bereikt (T 27/1/69); waardoor Borussia een valse hoop kreeg voorgespiegeld inzake hun verdere kansen (VN 11/12/71); die het schorem in het C.S. eens flink op hun donder geven (T 11/4/67); het gehele Nederlandse mediawezen...met al hun notitieboekjes (VN 6/9/75); de landbouwraad tot spoed manen in hun eindeloos beraad (NRC 29/7/75); ze complimenteerden de waterpolitie met hun speurwerk (T 23/9/69); de staf bedanken voor hun zorgen (NRC 7/6/75); omwonenden ontdekten het echtpaar levenloos in hun woning (T 20/10/64)’ enz. enz. Vooral bij gebruik van hun en een enkelvoudige pv in dezelfde een- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||
voudige SV-konstruktie, blijkt dat pronominale en verbale kongruentie niet gelijkgericht hoeven te zijn: ‘het echtpaar W. was deze zomer naar J. gegaan in hun Ford (T 22/9/66); zou de grote Chinese Volksrepubliek mij misschien wel nooit hun visum gegeven hebben (VN 4/1/75); de regering van J. heeft een subsidie van 50.000 gulden aan hun Olympische atleten ingetrokken’ (T 2/8/72). Slechts zelden, zo hebben we in § 3.2. gekonstateerd (zie blz. 15), treffen we in formeel taalgebruik soortgelijke zinnen aan met een meervoudige pvGa naar voetnoot17). Elkaar noch hun brengen de taalgebruikers van de wijs m.b.t. de verbale kongruentie. Gezien deze regelgetrouwheid bij de Nederlandse-taalgebruikers is de frekwentie van hun binnen dezelfde SV-struktuur des te opvallender. Een enkele keer hebben ze weliswaar geen keuze: ‘voor de Duitse recherche aanleiding contact op te nemen met hun Nederlandse collega's (T 22/9/71), maar overigens zou hun in een aantal van deze zinnen, helemaal overeenkomstig de officiële pronominale genusregels, door haar, in een aantal andere door zijn vervangen kunnen zijn. Zoals bekend, maakt het volgens die regels in sommige gevallen niet uit welk pronomen gekozen wordt - bij de woorden nl. die officieel als v.(m.) gekenmerkt zijn -, maar in andere gevallen is er geen keuze. Aangezien het nu voor standaardtaalgebruikers vrijwel onmogelijk is, op basis van hun intuïtie te weten welke woorden in welke groep horen, ligt het voor de hand aan te nemen dat ze hard twijfelen en niet zelden een willekeurige beslissing nemen. Een door foutenangst geleide beslissing: om te voorkomen dat ze, op basis van de moedertaalintuïtie, vaker zijn zouden gebruiken dan volgens ‘het groene boekje’ toegestaan is - het gaat uiteraard niet zozeer om wat in dat boekje staat, als om de algemeen verspreide, zij het vage idee, dat er met de pronominale verwijzing iets niet in orde is - kiezen ze, hyperkorrekt, te vaak haar. Zo wordt de ‘verharing’ in het algemeen verklaard, van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||
G. Royen in 1939 tot en met Elias in de NRC van 6 mei 1975. En ingezonden-brievenschrijvers die opmerkingen hebben over het taal gebruik van hun krant, of van de overheid, blijken meer over haar te vallen dan over zijn en bovendien de ‘algemene’ redenering te kennen: ‘De Nederlandse Boekverkopers Bond en haar (!) Nieuwbulletin, terwijl BOND toch echt mannelijk is! Kijk maar in het Groene Boekje!’ (VN 6/5/72); ‘Meer en meer komt men tegenwoordig in de pers en zelfs in regeringsstukken het gebruik van het vrouwelijk bezittelijk voornaamwoord tegen bij mannelijke of onzijdige woorden. “Raad” is vanouds mannelijk, maar dat weet bijna niemand meer’ (in Onze Taal 46, 43, 1977) - dat is in het aprilnummer, en weer in het meinummer (p. 49)! De redenering ligt voor de hand en lijkt erg plausibel. Maar toch laat ze, zoals we mede op grond van de hierboven gegeven voorbeelden kunnen konstateren, een paar belangrijke aspekten van de kwestie buiten beschouwing. In de eerste plaats is er het feit dat het- en de-woorden zonder problemen van elkaar te onderscheiden zijn en dat het gebruik van zijn bij het-woorden in de gewone omgangstaal geen moeilijkheden oplevert, zodat haar bij deze woorden in de (formele) standaardtaal vrij gemakkelijk te voorkomen moet zijn en hyperkorrektie in dit verband niet een voldoende verklaring lijkt te bieden. Belangrijker is evenwel dat de ‘verharing’ niet alleen betrekking heeft op het- en hij-woorden, maar ook op hun-woorden! Het gaat kennelijk om de veelheidsfeature die we als semantisch kenmerk van de behandelde woorden hebben leren kennen. Met die woorden, zo heeft Kruisinga al gesignaleerd, is er ook ‘in 't natuurlijk spreken’ iets biezonders. Het zijn wel de- en het-woorden ‘maar aangeduid met een voornaamwoord worden ze maar zelden’ en bovendien is het zo ‘dat, als we er over spreken, we 't al gauw hebben over de personen zelf die bij de groepen of abstracties betrokken zijn’ (Kruisinga 1958, 113). Het is nog nooit uitgezocht hoe de pronominalizering bij die woorden er ‘in 't natuurlijk spreken’ uit ziet, maar dat haar daar nauwelijks in aangetroffen zal worden is zeker geen vermetele veronderstelling, al moet men niet uit het oog verliezen dat haar en haar | |||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||
twee is...Er is nl. niet alleen het enkelvoudige haar (als pendant van zijn), maar ook is er nog zeker ‘in zeer veel dialekten van noord en zuid’, en waarschijnlijk ook wel in ‘de koine’, de onbetoonde vorm 'r (d'r), die de voortzetting is van het middelnederlandse ‘enige meervoudige derde-persoons-possessivum’ haar (Royen 1939, 126). Dat pronomen kan ook bij collectiva gebruikt worden als men, zoals Kruisinga zegt, het heeft ‘over de persoon zelf’, en daardoor kan het ook, zonder hyperkorrektie maar met een fonologische fatsoenering, in de formelere spreektaal en in de schrijftaal terechtkomenGa naar voetnoot18). In dergelijke gevallen moeten we aannemen dat haar niet als pluralisvorm gezien wordt, maar als de voor de hand liggende keuze wordt ervaren. Het zich vanuit de spreektaal aanbiedende 'r/d'r voorkomt a.h.w. ‘het gevaar’ dat zijn gebruikt wordt; het heeft alleen behoefte aan een presentabele schrijftaalrepresentatie en die is in haar aanwezig, haar dat in verband met de zijn-fobie al een bepaald prestige heeft en door zijn fonologische struktuur, in vergelijking met 'r/d'r als gefatsoneerd kan worden beschouwd, net zoals naast we, ze, z'n e.d. ook wij, zij, zijn enz. netter worden gevonden. Als men zich ervan bewust zou zijn het meervoudige haar te gebruiken, zou men het waarschijnlijk liever achterwege laten. We weten immers dat het meervoudige haar ('r/d'r) in het jongere hun een konkurrent gevonden heeft (Van Loey 1958, 5-6; 16) die geleidelijk het standaardterrein heeft veroverd - misschien moeten we zeggen: aan het veroveren is - en haar naar de substandaardtaal heeft ver- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||
drongen (of verdringt)Ga naar voetnoot19). Het komt me voor dat we hier voor een pronominale variabele staan waarvan de varianten waarschijnlijk nu nog sociolinguïstisch verdeeld zijn, zodat hun de hoger en 'r/d'r de lager gewaardeerde term is. Als er verband met het meervoudige haar gelegd zou worden, zou men het dus vanwege deze oppositie waarschijnlijk meer vermijden dan nu het geval is. Gezien het formele enkelvoud van de collectiva komt haar, zeker bij woorden als kommissie en regering (die volgens het boekje feminien zijn), prachtig uit! Als haar evenwel enkelvoudig is, dan kan het alleen feminiem en vrouwelijk zijn en past het dus niet bij woorden als publiek, personeel en raad (neutrale en maskuliene nomina). Maar zijn is problematisch; bovendien is er ook hier het ‘onderliggende’ 'r/d'r en de semantische meervoudigheid van het collectivum. De enige uitweg is de keuze van hun, een weg die, blijkens het taalgebruik talloze keren wordt ingeslagen zonder dat daar veel bezwaar tegen gemaakt wordt. Ter vermijding van het minder formele 'r/d'r is hun kennelijk een vrij algemeen geaksepteerd alternatief. In al de jaren dat deze kwestie me bezighoudt, is me geen enkele klacht over dit gebruik onder ogen gekomen. De semantische struktuur van de collectiva zorgt er blijkbaar voor dat men als lezer niet valt over de meervoudigheid van hun en dus ook geen behoefte gevoelt om in de pen te klimmen. De (zuiver formele) genusdiskongruentie wordt als een probleem ervaren; m.b.t. het numerus geeft de semantische kongruentie de mogelijkheid om over de formele diskongruentie heen te stappen. We hoeven overigens de mogelijkheid niet uit te sluiten dat hun in bepaalde gevallen toch onmogelijk geacht wordt, omdat het meervoud is: ik kan me best voorstellen dat een zin als het publiek uit hun genoegen ‘verbeterd’ wordt tot ‘het publiek uit haar genoegen’ (T 5/6/67), zodat we hier een hyperkorrekt haar krijgen ter vermijding van hun. We stellen dus vast dat haar zowel kan staan voor haar, als voor zijn als voor hun. Maar in alle gevallen speelt 'r/d'r een rol. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||
Gelet op de doorslag die het semantische meervoudigheidsaspekt van het collectivum in talloze gevallen blijkt te geven, is het beslist niet juist de proliferatie van haar in teksten voor te stellen als aanwijzing voor de ‘feminizering bij zoveel onzijdige naamwoorden’ (Royen 1939, 110). (Ook al, omdat in het hedendaagse Nederlands het femininum de gemarkeerde (minst) frekwente genuskategorie is, is het niet erg waarschijnlijk dat wat zich hier openbaart de door Royen genoemde neiging zou zijn). Het is niet onwaarschijnlijk dat deze vaak gebruikte verklaring op de analyse van Royen teruggaat. Hij heeft weliswaar het kollektieve aspekt van de woorden in kwestie niet helemaal over het hoofd gezien, maar in zijn konklusie heeft hij dat niet mee laten gelden. Die luidt: ‘bij kollektieve en abstrakte naamwoorden openbaart zich in het hedendaagse Nederlands een neiging, om de in hun plaats komende voornaamwoorden te vervrouwelijken’ (Royen 1939, 111). Het is niet mijn bedoeling te suggereren dat haar nooit eens hyperkorrekt gebruikt wordt, ter vermijding van een maskulien pronomen. Zelfs in de laatst geciteerde voorbeeldzinnen moet men misschien van hyperkorrektie spreken, maar dan t.a.v. hun. Maar de gesuggereerde feminizeringstendens is als verklaring onbevredigend, omdat die uitsluitend oog heeft voor schrijftaalverschijnselen, en de samenhang tussen dit pronominale verschijnsel en vele andere kenmerken van het collectivum over het hoofd ziet. En uit deze inventaris van de valenties is wel gebleken dat daar geen reden voor is. De neiging om bij collectiva het semantische aspekt de kongruentie te laten domineren is inderdaad zeer sterk gebleken. Ze heeft zich niet alleen weten te handhaven tegen de ‘formele logika’ van de normatieve grammatika in, maar ze blijkt zich ook zeer frekwent te manifesteren als een efficiëntieverhogend aspekt in de taaluiting. (Ter verklaring van de werking daarvan kan de in 1.3. uiteengezette inferentieteorie gehanteerd worden). Tenslotte moet nog even aandacht geschonken worden aan de vraag of het optreden van haar niet vooral bij abstracta aangetroffen wordt. In de zoëven uit Royen geciteerde konklusie staan de abstrakte naamwoorden vermeld naast de kollektieve. Maar Royen heeft gekonstateerd dat ‘beide groepen niet scherp uiteen te houden’ zijn (Royen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||
1939, 110) en hij heeft zich verder dan ook nauwelijks met de kwestie beziggehouden. Bekijkt men de gebruiksgevallen, dan krijgt men zeker niet de indruk dat de abstrakta talrijker zijn dan de (konkrete) collectiva. Met ‘raad, bestuur, bevolking, partij, oppositie, overheid’ enz. wordt, zo blijkt uit de konteksten waarin ze voorkomen, vrijwel altijd gedoeld op een aantal konkrete mensen. Het collectivum is een handige term om bondig te formuleren dat het om ‘een geheel van volgens bepaalde patronen samen zijnde of handelende personen’ gaat. In de pronominale vormen heeft de taalgebruiker de mogelijkheid om het persoonlijke, individuele betrokken zijn van de mensen in kwestie te releveren. Meestal gebeurt dat zelfs zonder de expliciete bedoeling om het te doen, omdat men overwegend in termen van konkrete handelende personen denkt. Pas als men abstrakter gaat denken en dan ook formeler gaat formuleren komt haar op de proppen. Dat hangt dus niet af van het al of niet abstrakt zijn van het coreferentiële nomen (ook bij concreta worden feminiene pronomina dan frekwenter), maar van de stilistische variant die gebruikt wordt. Abstrakt denken en formeel formuleren veronderstellen een hoge mate van kontrole over de uit te voeren handelingen. In die omstandigheden speelt het ‘principle of attention’ (Bell 1976, 189): ‘In simple terms, the more aware a speaker is of the language he is using, the more “formal” it will be’. En formele kongruentie tussen subjekt en persoonsvorm en tussen antecedent en pronomen blijkt in dit verband een belangrijke variabele te zijn. De opvatting dat het gebruik van het collectivum sociolinguïstisch onderzocht zou moeten worden, blijkt vooral m.b.t. haar en hun met stelligheid geponeerd te mogen worden. Tenslotte: als het abstrakt zijn van het collectivum belangrijker zou zijn dan het kenmerk ‘veelheid’ en het collectivum daarom als een femininum behandeld zou worden, dan zouden we moeten zien dat in (afhankelijke) vervolgzinnen vaak een enkelvoudige pv voorkwam, waarbij het enkelvoudige feminiene ze(zij), als vervanger van het kollektieve antecedent, onderwerp was. Welnu dat is wel eens het gevalGa naar voetnoot20). Maar iedereen zal het met me eens zijn dat zinnen als de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||
volgende uitermate vreemd zijn - en bovendien treffen we ze slechts zelden aan: ‘een clubje, dat precies wist wat ze wilde (T 13/4/72); dat het kerkbestuur zou afzien van een beroep dat zij bij de Kroon had ingediend (T 1/7/66); het bestuur zal haar wil aan aandeelhouders opleggen, omdat zij...verschenen is’ (T 22/3/65). Als haar wordt opgehangen aan een tendens om abstrakta te feminizeren, dan blijft het overgrote deel van de verschijnselen die in het voorafgaande zijn gesignaleerd, onverklaard, terwijl die toch allemaal duidelijk verband blijken te houden met het semantische kenmerk dat kongruentie ad sensum bij het collectivum mogelijk maakt. | |||||||||||||||||||||||
4. SlotEen poging om een verklaring te vinden voor het ‘onregelmatige’ gebruik van haar bij maskuliene en neutrale substantieven als raad, bestuur, comité, bond en fonds, leidde tot de hypothese dat het nodig is aandacht te besteden aan het feit dat de woorden in kwestie tot de subkategorie der collectiva behoren en derhalve aan de mogelijkheid dat het semantische kenmerk ‘veelheid’ daarvan een rol zou kunnen spelen bij de keuze van haar (schrijftaalekwivalent van 'r/d'r). Deze veronderstelling maakte een nadere beschouwing van de valenties van het collectivum noodzakelijk. Daarbij kwam vast te staan dat kongruentie ad sensum, behalve m.b.t. de onderwerp-persoonsvorm-verhouding in de enkelvoudige zin, bij collectiva erg frekwent is en kennelijk algemeen als grammatikaal wordt ervaren. Een van de meest opvallende manifestaties van deze kongruentie, is het overvloedige gebruik van het possessieve hun, dat als een sociolinguïstische variant van haar geïnterpreteerd bleek te kunnen worden. Zonder te willen ontkennen dat haar in sommige gevallen inderdaad, zoals totnogtoe algemeen werd aangenomen, een hyperkorrekte variant is van zijn, werd op basis van deze nieuwe analyse gekonkludeerd dat 'r/d'r-hun-haar elkaars grammatikale alternanten zijn met een door ‘stilistische’ faktoren bepaalde distributie. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||
In de loop van de uiteenzetting is herhaaldelijk gebleken dat nader onderzoek nodig is. Met Al ben ik van mening dat linguïstische problemen slechts bevredigend behandeld kunnen worden ‘op basis van corpusonderzoek’ (Al 1977, 28), omdat alleen dan de kwantitatieve aspekten van taalregels (het gaat om de mate waarin ze door taalgebruikers in verschillende omstandigheden toegepast worden), verantwoord kunnen worden. Die verantwoording moet gegeven worden ‘in het kader van een probabilistische grammatica, dat wil zeggen een grammatica waarvan aan iedere regel een index is gekoppeld die zijn toepassingswaarschijnlijkheid aangeeft’ (Al 1977, 28). Het is erg onwaarschijnlijk dat een volledige behandeling van de syntaxis van het collectivum mogelijk is op basis van intuïtieve oordelen. Het is volslagen onmogelijk de distributie van varianten aan te geven zonder een representatief corpus van gebruiksgevallen. Dat corpus, aldus Al ‘hoeft niet per se uit primair taalgebruik te bestaan. Het kan ook uit intuïtieve oordelen zijn samengesteld’ (Al 1977, 28). Maar het moet in ieder geval stilistisch en sociaal gestratificeerd zijn doordat het, via enquêtes, tests, steekproeftrekking en statistische bewerking op taalgedrag en/of taalbeoordeling van individuele leden van de taalgemeenschap is totstandgekomen. Niemand heeft de redenen daarvoor beter aangegeven dan W. Labov in zijn antwoord op de vraag ‘What is a linguistic fact?’ (Labov 1976). Deze bijdrage is niet meer dan een terreinverkenning en een inventarisatie van mogelijkheden en problemen m.b.t. de syntaxis van het collectivum. Er zijn meer vragen in gesteld dan beantwoord. Maar ik hoop dat er wel de basis in is gelegd voor een veelzijdige behandeling, die een bevredigende verklaring mogelijk maakt van het taalgedrag van de niet-ideale taalgebruikerGa naar voetnoot21).
K.U. Leuven G. Geerts september 1977 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||
Afkortingen:
De verklaringen van de (afgekorte) oudere referenties zijn te vinden in de Bronnenlijst van het Woordenboek der Nederlandse Taal (W.N.T.). |
|