Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 92
(1976)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nogmaals Vondel en Tomasso GarzoniSinds Sterck in 1927 betoogde dat enkele plaatsen van Garzoni's discorso ‘De' maestri da navigii, de' naviganti [...]’ uit diens La piazza universale di tutte le professioni del mondo Vondel ‘stellig voor den geest gestaan hebben’ toen hij Het lof der zee-vaert (1623) schreefGa naar voetnoot1), nam men algemeen aan dat hiermee de bron van het eerste deel van de bekende passage over de oorsprong der zeevaart (vss. 21-44, 45-60) bekend wasGa naar voetnoot2). Dat Vondel Garzoni's boek kende is vrijwel zeker. In de opdracht van De helden Godes des ouwden verbonds (1620), gericht tot de arts Iohan Fonteyn, gebruikte hij een zinsnede uit een ander gedeelte van het boek, aldus SterckGa naar voetnoot3): [...] gelyck zy onder andere AEsculapius als een God hebben aengeroepen, die zelf te Roome zijnen Tempel hadde, en van wie gezeght word dat hy de bleecke schimmen ter hellen uyt dede komenGa naar voetnoot4). Elders in dezelfde opdracht citeerde hij de Italiaan zelfs: Wat dit gezeyd is kan een yder licht vaten die den raed gebruyckt en de hulpe genoten heeft van uwe E. die deze loflycke Stad een Fonteyn van heylzaeme artznye verstreckt, en die billyck mooght gerekent worden onder het getal van die gene daer de geleerde Tomas Garzon af getuyght, che per invidia de' loro nomi da se stessi chiari, e famosi, più che non sono i raggi di Febo à mezo giornoGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de W.B.-editie wordt het citaat ten onrechte, zoals Michels al heeft opgemerktGa naar voetnoot6), als volgt vertaald: dat ze door de luister van hun naam uit zich zelf schitterender en heerliker zijn dan de stralen van Febus (de zon) midden op de dagGa naar voetnoot7). Volgens Sterck zegt Garzoni niet met stilzwijgen voorbij te kunnen gaan aan enige in zijn tijd beroemde geneesheren, met name vermeld, en ‘andere talloozen, waarvan ik zwijg, meer uit een streven naar beknoptheid, dan uit naijver van hun namen, die uit zichzelf helderder en beroemder zijn, dan Febus' stralen op den middag’Ga naar voetnoot8). Vondels kennis van het Italiaans was in deze jaren dus niet vlekkeloosGa naar voetnoot9), maar de taal van de passages van discorso 144 waarin gesproken wordt over het ontstaan en de eerste vinders van de scheepvaart is zeker zo gemakkelijk dat Vondel Garzoni's woorden begrepen kan hebben. Of hij zijn oorsprong-passage ook werkelijk aan de Italiaan ontleend heeft kan eerst blijken na een nauwkeurige vergelijking. Vondel doet in de oorsprong-passage een tiental mededelingen over de scheepvaart in de klassieke oudheid. Om het verwijzen ernaar hieronder gemakkelijk te maken nummer ik ze als volgt: Van wie de Zeevaert eerst ghenoten heeft haer luyster
Tot noch hangt in gheschil, en d'oudheyd maecket duyster.
Wat volck de Zeekust vrijt, en handelt aen het strand,
Treckt uit dees vinding lof,
bysonder Grieckenland,
V. 1[regelnummer]
Dat op sijn Argo trotst, en op sijn Argonouten,
En Tiphys, die de Zee te kruyssen sich verstouten
Om winnen 't gulde vlies:
V. 2[regelnummer]
doch Tyrus hierom lacht,
Die eerst een holle balck te water heeft ghebracht.
V. 3[regelnummer]
Egypten geeft niet toe, dat vroeg het land verliesen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dorst met een rieten schuyt, en met ghevlochten biesen.
V. 4[regelnummer]
Brittanien moedigt sich, dat lange wind, en weer
Versmade, met een boot van barstig bockenleer.
V. 5[regelnummer]
Voorts 't anckersmeden sich aenmeten de Tyrrhenen.
V. 6[regelnummer]
Phoenicien is eerst Vrania verschenen,
Die leerde hen gade slaen in't onghestuymig meyr
Het sincken van den As, en 't klimmen vanden Beyr.
V. 7[regelnummer]
En Rhodus neemt sijn naem, vermids voor vele jaren,
Sijn Iachten vande wind ghesleept zijn door de baren.
V. 8[regelnummer]
Cephisus voelde eerst slaen met riemen synen vliet.
V. 9[regelnummer]
Het seyl vond Icarus,
V. 10[regelnummer]
en Dedalus den sprietGa naar voetnoot10).
De relevante passages uit Garzoni's discorso 144: ‘De' maestri da navigii, de' naviganti [...]’, volgen hier:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nergens noemt Garzoni Rhodos (V. 7). De uitvinding van de riemen (V. 8) wordt door hem aan Icarus of Aeolus toegeschreven. Van een duidelijke verwijzing naar de tocht der Argonauten (V. 1) is geen sprake, maar wel wordt Tiphys, de stuurman van de Argo, tot tweemaal toe genoemd, nl. als uitvinder van het eerste schip en als vinder van alle besturingsinstrumenten. Nu kende men in de zeventiende eeuw nog andere vinders-verzamelingen. De meest bekende waren die van Polydorus Vergilius en Caius Plinius Secundus. De eerste uitgave van Polydorus Vergilius' De rerum inventoribus (1499) omvatte drie boeken, later in het Nederlands vertaald onder de titel Waerachtige beschryvinghe; vanaf 1521 omvatte de Latijnse editie acht boeken. Hieronder volgen de relevante passages uit het vijftiende hoofdstuk van het derde boek van de vertaling: D'eerste Schepen seght Plinius in 7. zijn gheweest als vlothouten aen malcanderen ghemaeckt / die sy ghebruyckt hebben in de Roode Zee / tusschen de Eylanden / ende d'eerste was ghemaeckt ende ghebruyckt door den Coningh Erythra. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schrijver noemt dan Noë als degene die het eerst gevaren heeft, en hij vervolgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Waerachtige beschryvinghe opent met een ‘corte verclaringhe der Atheuren, die verscheyde dinghen eerst ghevonden hebben, in forme van een Register [...]’. Onder de R vindt men:
Onder de J:
In het zeventiende hoofdstuk van het eerste boek staat nog:
Verspreid worden vrijwel alle eerste vinders genoemd die Vondel in zijn oorsprong-passage heeft verwerkt. Alleen Egypte (V. 3) ontbreekt. Copae is een stad in Boeotië, waarnaar het Copais-meer is genoemd; in dit meer mondt de rivier de Cephisus (V. 8), stromend door Phocis en Boeotië, uit. De Waerachtige beschryvinghe geeft niet altijd een volledige vertaling van De rerum inventoribus. Waar de Nederlandse uitgave heeft: ‘voorder hebben verscheyde volcken [...] te langh om te verhalen’, noemt de Latijnse de uitvinding van verschillende soorten schepen, onder andere: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over Daedalus staat in de Latijnse uitgave:
Tenslotte vergelijk ik Vondels oorsprong-passage nog met Plinius' vinders-verzameling. Het volgende is ontleend aan het zestigste kapittel van het eerste deel van Boecken ende schriften: ‘Van de eerste vinders van verscheyden dinghen’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Griekenland (V 1), Tyrus (V. 2), Phoenicië (V. 6), Rhodos (V. 7) en de Cephisus (V. 8) ontbreken hier. De vertaling is echter niet volledig en niet altijd korrekt. In caput 56 van het zevende boek van Naturalis historia: ‘Quae quis inuenerit in vita’, noemt Plinius onder meer nog:
Waar in de Nederlandse vertaling staat: ‘De Compassen op de Schepen / ordineerden de Pheniciers’Ga naar voetnoot21), heeft de Latijnse uitgave:
In Naturalis historia ontbreken slechts Griekenland (V. 1) en Tyrus (V. 2). Garzoni noemt dus noch Rhodos (V. 7) noch de Cephisus (V. 8). Zowel in de Nederlandse als in de Latijnse editie van het boek van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Polydorus Vergilius ontbreekt Egypte (V. 3), terwijl resp. de inwoners van Copae en de stad Copae als vinders van de riemen genoemd worden en de rivier de Cephisus ongenoemd blijft. De Nederlandse vertaling van Plinius' vinders-verzameling mist vijf onderwerpen; in de Latijnse editie ontbreken Griekenland (V. 1) en Tyrus (V. 2) en wordt de uitvinding van de riemen aan de stad Copae toegeschreven. Sterck is van mening dat in ieder geval de versregels met Egypte en Brittannië aan Garzoni zijn ontleend. Als men echter bedenkt dat deze ook in de Nederlandse en Latijnse editie van Plinius te vinden zijn, dan pleit juist het ontbreken bij Garzoni van Rhodos en Cephisus/Copae, gevoegd bij het toeschrijven van de uitvinding der roeiriemen aan Icarus, niet erg voor Stercks opvatting. Het kan best zijn dat Vondel de betreffende passage van Garzoni heeft gelezen, maar hij heeft in ieder geval óók en misschien wel uitsluitend van elders zijn informatie gehaald. Een bezwaar tegen de Waerachtige beschryvinghe van Polydorus Vergilius als enige bron is dat de gegevens nogal verspreid liggen: Rhodos in het ‘Register’, de Phoeniciërs in het eerste boek en het overige in het derde boek; bovendien ontbreekt Egypte. De Latijnse uitgave heeft alleen dat laatste bezwaar. Beide noemen bij de uitvinding van het roer resp. de ‘Wouwe’ en het Latijnse ekwivalent ‘miluo aue’Ga naar voetnoot23); Vondel noemt het roer niet in de oorsprong-passage van Het lof der zee-vaert, maar wel in de uitgebreide oorsprong-passage van zijn Hymnus, ofte Lof-gesangh, over de wijd-beroemde scheeps-vaert der Vereenighde Nederlanden (1613): Die, maeckt den Wouwe-steert het roer van achter vastGa naar voetnoot24).
De Nederlandse vertaling van Plinius' verzameling komt zeker niet in aanmerking. Anders ligt dat met de Latijnse tekst, ondanks het ontbreken van Griekenland en Rhodos. Juist van deze twee voorbeelden heeft Vondel op heel wat andere manieren kennis kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nemen. Ovidius bijvoorbeeld schrijft op het einde van het zesde boek van zijn Metamorphoses, hier in de vertaling van Vondel: [...] hun groene jeught, aen 't bloeien
En vroegh ontvonkt, schept lust, met d'eerste kiel, te roeien
Door d'onbekende zee, met ridderlyk geslacht
Verzelschapt, om den prys van Kolchis goude vachtGa naar voetnoot25).
Van Mander spreekt uitgebreid over de Argo en haar opvarenden in zijn Uytleggingh; in dat verband zegt hij onder meer: En om dat de Griecken maer plochten te varen met cleen schuytkens en scheepkens, diese van uytgheholde Boomen maeckten, sommighe met wel t'samen gebonden schorssen, ander met leer van Beesten op hun wijse toegemaeckt, en met meer ander dinghen, het gerucht van dit seldsaem nieuw gebouw, was seer groot, en wijdt verbreyt, soo dat veel edel Heeren, en cloecke Helden der om-landen en Steden, lustigh en verweckt werden mede op de vaert hun te begheven, om te helpen soo edel een voorneem uytvoeren, [...]Ga naar voetnoot26). Was het niet met de Argo dan konden de Grieken er wel met die primitieve vaartuigen aanspraak op maken de eersten te zijn geweest die de scheepvaart beoefenden. Du Bartas noemt Jason en Tiphys als mogelijke eerste vinders: Want 't sy 't Bels Sone was, Jason oft Tiphis d'oude
Die tot de vaert op zee het eerste schip oyt boudeGa naar voetnoot27).
Ook Tyrus was Vondel wel van elders bekend. De stad gold in de zeventiende eeuw als de beroemdste handelsstad der oudheid en tevens als het voorbeeld bij uitstek van hoogmoed die ten val komt. In Vondels werk treft men Tyrus meermalen aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag naar de bron van de oorsprong-passage van Het lof der zee-vaert is niet zo gemakkelijk te beantwoorden als men wel heeft gemeend. Op grond van het hierboven aangedragen materiaal kan dat in ieder geval slechts onder voorbehoud. De rivier de Cephisus wordt in geen van de besproken werken genoemd. Mogelijk heeft Vondel van een heel andere bron gebruik gemaakt. Mogelijk heeft hij gegevens uit de genoemde vinders-verzamelingen gekombineerd. Het is niet erg waarschijnlijk dat hij uit Garzoni's discorso 144 heeft geput; het is zeker dat hij niet uitsluitend op de vinders-verzameling van de Italiaan heeft gesteund. Sterck had met meer recht Plinius' Naturalis historia als ‘een der studieboeken van den jongen Vondel’Ga naar voetnoot28) kunnen aanwijzen. Dit artikel beoogt slechts een hardnekkig misverstand weg te nemen. De vraag naar de bron is immers lang niet zo interessant en zinvol als de vraag naar de funktie van de oorsprong-passageGa naar voetnoot29).
Universiteit van Amsterdam, december 1975 Hans den Haan |
|